Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis. Deel 5
(1863)–C.P. Serrure, [tijdschrift] Vaderlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Jaerboeken der Thieltsche Rhetorijkkamer]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der volkeren slechts weinige voorbeelden heeft aengeteekend. De sombere zoon van Keizer Karel V, eens op den troon geklommen, deed in zijne landen 's vaders plakkaerten met eene strengheid uitvoeren, die onberekenbare rampen na zich sleepte, en België, uitgeput en ontvolkt, in den kolk des verderfs stortte. Aenzienlijk en belangvol is het aendeel, hetwelk de kamers van Rhetorika in de gebeurtenissen van dit dramatisch tijdvak namen. Zij, die reeds van den beginne af eenen krachtigen invloed op den geest des volks uitoefenden, waren thands geheel en al meester geworden van de nationale letterkunde, die in hunne handen, in de wijsgeerige en godsdienstige twisten, welke de geleerde wereld alsdan verdeelden, een vrij machtig en ontzaggelijk wapen werd. De begrippen der Hervorming waren opgedaegd. Een groot deel der Vlaemsche Rederijkers verklaerde zich hiervan vurige aenhangers. Zij verdedigden hunne meening te dien opzichte door alle middelen van overtuiging, en streden aenhoudend en onbeschroomd voor de zegeprael hunner zaek. De refereinen, die dagelijks uit hunne pen vloeiden, waren bijtend tegen hunne tegenstrevers; menig alsdan bestaende misbruik werd, in hunne zangen, gehekeld en geschandvlekt. Deze vermetelheid kwam hun duer te staen. En toen het schrikbewind des hertogen van Alva al wat vaderlandsch en vrijheidlievend was, ten gronde velde, kon men nauwelijks onder de jammerkreten, die dagelijks uit de rookende puinen van Vlaenderens welvaert ten hemel stegen, de verdoofde stemme der gebannen en gemartelde Rederijkers onderscheiden. Wij willen zeer wel bekennen, dat de Gezellen van verwijtingen niet vrij te pleiten zijn. In hunnen haet tegen de Spaensche dwingelandij bleven zij niet altijd binnen de palen der gematigdheid en der wettigheid. Edoch, wie zal den moed hebben eenige arme schrijvers als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
misdaed aen te rekenen, dat zij zich, met woord en pen, over almachtige verdrukkers, over brandstapel en bloedschavot trachtten te wreken? Wat hunne letterkunde betreft, de bezwaren daertegen ingebracht zijn ook ernstig. Het is onbetwistbaer, dat de Rederijkers in dit vak menigmael den goeden smaek miskend hebben, dat zij meer dan eens aen den opgesmukten, dooden vorm de voorhand gaven boven den kernigen inhoud; dat zij de schoonheid, het vernuft, het eigenaerdige eerder in armzalige kunstgrepen dan in de dichterlijke uitboezeming der ziel zochten; maer dit recht zal men hun toch laten wedervaren, dat onder al de vaderlandsche genootschappen, zij alleen zich op des geestes oefening toelegden en steeds de tael als een geheiligd erfdeel bleven vereeren. Hunne misgrepen waren licht te herstellen. De krachtdadige initiatief van eenen gezaghebbenden geleerde kon hun op het goede spoor spoedig terugbrengen. Wat zeggen wij? Reeds was het sein gegeven. Ja, volgends de getuigenis van Huydecoper waren de Rederijkers op den weg om de tael te zuiveren en te beschaven, toen Alva verscheen, en hun, met het zwaerd op de borst, tot stilzwijgen dwong. Ook vergelijkt evengemelde Hollandsche schrijver die rampvolle dagen aen ‘eene deur, door dewelke eene halsstarrige en bijna onverwinnelijke verwarring in de regelen der taal is binnengeslopen.’ Tijdens de religie-beroerten liet echter de nationale lier, trillende onder de begeestering der alsdan heerschende politieke driften, in hare refereinen en spotliederen, eenige mannelijke galmen hooren. 't Was de zwanenzang onzer oude literatuer. Sedert dit tijdstip nam de taelverbastering gedurig toe, bij zoo verre dat men welhaest niet meer zeggen mocht, dat Vlaenderen nog eene eigene letterkunde bezat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1500. Den 24 Februari 1499 (1500 Nieuwe stijl) werd te Gent, in het hof te Walle, geboren Karel van Oostenrijk, die na der hand, onder den naem van Keizel Karel V, de wereld met zijnen roem moest vervullen. Ter nauwer nood was de gelukkige nieuwstijding door Vlaenderen verspreid, of aenstonds richtte men vreugdefeesten in. Eene algemeene processie werd bevolen om den Hemel over die gebeurtenis te danken. De kamers van Rhetorika werden uitgenoodigd om, ter verheerlijking dezer plechtigheid, het hunne bij te dragen. Zoodanig een verzoek bleef niet onbeantwoord. Onze Gezellen legden er zich op toe om hunne vertooningen meer luister dan ooit bij te zetten.
1501. Eene processie generael wordt gehouden ‘ter causen van den alijancie tusschen den hertoghe Karels up een zijde ende Claude de dochter van Vranckerijcke up dander zijde;’ 't is te zeggen ter gelegenheid der huwelijksverloving van den jeugdigen prins, die slechts eenige maenden oud was, met de dochter van Lodewijk XII. De Rederijkers nemen een aenzienlijk deel in de genoegelijkheden.
1502. Belooning van 40 sch. par. verleend aen ‘den Ghezellen van der Rhetorijcque, die de Verrijssenesse ons Heeren speelden 's Maendaechs in de Paesschedaghen anno xvc ende twee.’
1504. Op Sint Michielsdag, ter gelegenheid der kermis van Thielt, spelen de Gezellen van Rhetorika ‘'t Spel van der Consciencie ende Bewijse,’ en krijgen van stadswege eene heuschheid van 36 sch. par.
1505. Een gelijk hulpgeld wordt hun verleend, omdat zij in de Paeschdagen vertoonden ‘'t Spel vanden Heleghen Cruce.’
1506. Het mysterie van de Passye Ons Heeren wordt nogmaels ten tooneele gevoerd in de Paeschdagen ‘anno xvc ende zesse.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1507. Aertshertog Karel had zijn zesde jaer bereikt, toen zijn vader, koning Philips de Schoone, stierf. Het regentschap werd opgedragen aen keizer Maximiliaen van Oostenrijk, die het bestuer der Nederlanden zijner dochter Margareta toevertrouwde. Deze vorstin deed alle mogelijke poogingen om het land in vrede en voorspoed te houden. Zij beoefende zelve de schoone letteren. Men heeft van haer verscheidene lieve dichtstukjens bewaerd. Een verwijt mag men haer echter te laste leggen, 't is dat zij de Fransche letterkunde steeds den voorrang boven de Nederlandsche gaf, en aldus, in eene ruime maet, medehielp tot het verval onzer nationale tael. Niettegenstaende deze jammerlijke onverschilligheid ten aenzien van het Vlaemsch, bleven de kamers van Rhetorika met luister bloeyen. Zoodra in 't land iets gelukkigs voorviel, stelden de Gezellen zich gretig aen 't werk, om aenstonds de blijde gebeurtenis door vreugdefeesten te vieren. Onder hun beleid werden de straten versierd, triumfbogen gebouwd, tapijt-werken gehangen, praelwagens en theaters opgetimmerd, zinnebeeldige vertooningen den volke aengeboden, vreugdevuren aengestoken, eindelijk alles aengewend, wat tot de verheerlijking van den dag dienen kon. Margareta van Oostenrijk willende hare aenkomst tot het bewind door eene roemrijke daed kenmerken, sloot het traktaet van Kamerijk, hetwelk in Vlaenderen veel genoegen verwekte, en te Thielt, aenleiding gaf tot allerhande vermakelijkheden. Ten gevolge van dit verdrag, werd de jonge Karel ter tweede werf verloofd, ditmael met Maria Tudor, de jongste der twee dochters van Hendrik VII, koning van Engeland. Dit gaf alweêr aenleiding tot nieuwe feesten. Op 30 Januari 1507 hield men in onze stad, eene algemeene processie ‘ter occasie van de alijancen ghesloten ende gheaccordeert tusschen onsen harden gheduchten heere ter een zijde ende der dochter 's conijncx van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inghellant oft andere zijde, omme 't welcke die vander wet vergaderden metten gheestelicken mannen vander kercke ende met den notabelen van deser stede, 't samen haerlieder maeltijt doende, daer ooc diverssche habatementen ende andere spelen ende ooc vyeren ghemaect ende ghedaen waren.’
1508. De Rederijkers spelen in de Paeschdagen ‘'t Spel van den VII weeden’ (de zeven weëen van O.L.V.). Ten Sakramentsdage verschijnen zij in de processie ‘toghende zekeren personaigen’ en bekomen de gewoone belooning van 12 schell. par. ‘voor haerlieder moeyten.’
1509. Gedurende de Paeschdagen vertoonen zij andermael ‘bij figueren ende anderssins de thiene gheboden Ons Heeren’ en krijgen ‘in hoosscheden, omme dat zij vele costen hadden, IIII ponden paris.’
1510. In de Nieuwjaerdagen vertoont men het spel van de ‘Passye ons Heeren.’ De Gezellen spelen ‘up Onser Liever Vrauwen dach in Hoymaent een Spel van Sente Pieter’ en krijgen eene belooning van 40 sch. par. Zij bekomen nog 12 sch. par. om dat zij spelen ‘ter conincfeeste van den Bailliu’, die den gulden vogel bij de schieting van St Joris-gilde, had afgeschoten.
1511. Op den Maendag van Paschen spelen onze Gezellen ‘Een bewijs van den lijdene Ons Heeren voor 's menschelicke gheslachte.’
1512. In de Paeschdagen vertoonen zij ‘'t Spel van Sente Jans Baptiste’ hunnen patroon. Eene gratificatie van 36 sch. par. strekt hun tot belooning. Het Magistraet verleent daerenboven eene gelijke subventie om de kosten te helpen dragen van eenen nieuwen rok voor den zot hunner gilde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men weet, dat naer het voorbeeld der koningen en prinsen van dien tijd, die eenen zot of nar aen hun hof hielden, wiens eenige bezigheid was zijnen meester door boerterijen en geestige spreuken gedurig in goede luim te houden, de gilden insgelijks eenen nar hadden aengesteld, om in de openbare feesten, de nieuwsgierige menigte door koddige gebaerden en kwinkslagen te verlustigen. Deze persoonaedje uitgedost in eenen veelkleurigen rok met bellekens versierd, droeg in de hand eene zotskap of marot, waermede hij de voorbijgangers, al gekscherende, achtervolgde. In de landjuweelen waren prijzen uitgeloofd voor de narren, die zich, bij de intrede der kamers, het meest door hunne vrolijkheid hadden doen onderscheiden. De gilden van Sint Joris en Sint Sebastiaen, van Thielt, hadden ook elk hunnen afzonderlijken nar.
1512. Onze Rederijkers spelen op H. Sakramentsdag ‘een Spel van ghenouchten,’ waervoor hun 8 sch. par. geschonken worden. Op Palmzondag vertoonen zy ‘een Spel en goet onderwijs van duechden.’
1513. 's Maendags van Paschen ‘anno XVc XIII’ voeren zij ‘'t Spel van den zevene rouwen’ ten tooneele. Meester Lauwereyns Coppins bekomt 3 ponden paris. voor zijne onkosten in het regelen van de processie en voor zijne moeite in het besturen van het spel, dat ter eere ‘van den Heleghen Sacramente’ vertoond wordt. Een gelijk hulpgeld wordt hem het volgende jaer toegestaen. Deze Lauwereyns Coppins bediende het ambt van schoolmeester, en was tevens een der oversten der kamer van Rhetorika. Op Vastenavond spelen de Gezellen ‘zekeren habatemente ende spele.’ In de maend September trekken zij naer Deinze en spelen aldaer ‘een Spel van sinne.’ Er wordt ‘hemlieden doe ghepre- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
senteert uuter name van der stede (van Deinze) drie kannen wijns van x sch. par. den stoopGa naar voetnoot(1).’
1515. Tijdens de Paeschdagen dragen zij het ‘Spel van Maria Egipciaca’ voor.
1517. Onze jeugdige vorst vertrok dit jaer naer Spanje, om de erfenis van Ferdinand en Isabella in bezit te nemen. Hij scheepte den 7 September te Vlissingen in, met zijne oudste zuster, de aertshertogin Eleonora, en landde, den 20 der zelfde maend, te Villa-Viçiosa, in de provincie der Asturiën, aen. Zoodra de tijding afkwam, dat de reis goed was afgeloopen, werd eene processie generael bevolen ‘voor de blijdscepe, dat onsen coninc met ghesondichede ghearrijveert was ende joncvrauw Lijnore, zijnder zuster, in zijn conincrijcke van Spaenge ende ghelant in zijne stede ghenaemt Viciosa in 't lant van Sturije.’ Ten teeken van vreugde droeg men de ‘fijertieGa naar voetnoot(2) van Sente Pieter’ in processie rond de stad. Ter Markt legde men een monstervuer aen, waerin 100 blokken hout verslonden werden; men gaf twee grooten aen eenen speelman om ‘achter straten te trompene.’ Eindelijk werden de Gildebroeders van Rhetorika uitgenoodigd hunne gewoone geneuchten te bedrijven. De stad betaelde meer dan 40 ponden paris. voor dit feest. Op Vastenavond krijgen de Gezellen 12 sch. par., omdat zij eene vertooning geven.
1518. Den Maendag en Dijnsdag van Paschen spelen zij het ‘Spel van Jordaen’ en bekomen daervoor twee Philips-guldensGa naar voetnoot(3). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten dage, dat Pieter Haben ‘wethouder van deser stede’ zijne koningfeeste van Sint-Joris hield, werden de Gezellen, die daer groot deel aen genomen hadden, met twee kannen rooden wijn beschonkenGa naar voetnoot(1). Ofschoon de kamer van Rhetorika, reeds sedert het jaer 1462, de wettige bevestiging en goedkeuring van het Magistraet, en na der hand andere privilegiën had bekomen, bleef haer evenwel een belangrijk voorrecht te erlangen. Wij bedoelen het doopsel of confirmatie waerdoor eene kamer als vrij genootschap werd verklaerd, en gemachtigd om in alle steden en dorpen naer de prijzen, bij de Landjuweelen opgehangen, mede te dingen. In vroegere tijden werd die pleegvorm niet vereischt; de Gezellen trokken ongehinderd henen overal waer het hun goed docht. Toen echter de kamers in getal aengroeiden, en bij de hoogere klassen, meer in gunste stonden, begon dit gebruik algemeen te worden. Het recht van doopen werd, gelijk wij hooger zagen, in Vlaenderen uitgeoefend door Rederijkers-gezelschappen, die den titel van Hoofdkamers droegen. Dusdanig was de kamer der H. Drijvuldigheid genaemd de Fonteine, te Gent. De andere genootschappen, zelfs degene, die op eene veel vroegere herkomst dan de zoogenaemde hoofdkamers konden roemen, onderwierpen zich gewillig aen eenen pleegvorm, die hun voordeelig scheen, en hun een zeker gezag boven de onvrije gezelschappen verschafte. Daerbij was de gewoonte opgekomen in de uitschrijvingskaerten voor Landjuweelen de voorwaerde te bepalen, dat de mededingende maetschappijen moesten gedoopt en vrij zijn. Onze Thieltsche Gezellen, die nu meer en meer in ijver gewonnen hadden, begeerende naer het voorbeeld van andere naburige tooneelgenootschappen, in de kampstrijden te verschijnen, besloten hunne Gilde ook te laten doopen. Er werd van deze gelegen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heid gebruik gemaekt om de oude privilegiën, in den brand van 1491 gedeeltelijk verloren geraekt, te doen herstellen en er nieuwe bij te bekomen. De bestuerraed, samengesteld uit meester Willem van den Pitte, presbijter, als deken, Joos van den Wiele, Lauwereys Coppins, Pieter Haghelinck, Jooris de Clerck, en Anthonis de Veiltere, als bezorgers, begaf zich te dezen einde bij het stedelijk Magistraet, dat oogenblikkelijk aen de hem toegestuerde bede gehoor gaf. Paschasius Neemgheer, de stads-greffier, werd gelast de opene letteren te vervaerdigen. In dit schrift, welk de dagteekening van 1 Februari 1518 (1519 N. st.) draegt, wordt de Gilde ‘voor goet ende duechdelick’ erkend, en in alles waerdig van de haer reeds geoktrooyeerde gunsten. Het zelfde charter geeft den Gezellen oorlof om naer Gent, bij de Fonteine, te trekken; het bevestigt hunne oude voorrechten, laet hun toe een gelijkvormig kleedsel te dragen met het zinnebeeld der kamer daerop geborduerd, bestaende in eene ‘roode rooze, metten heleghen gheest dertoe dienendeGa naar voetnoot(1)’ en de kenspreuk: ‘ghebloeyt int wildeGa naar voetnoot(2),’ vergunt hun alle drij jaren eenen nieuwen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Prins en alle jaren eenen Deken en vier Gezwoornen of bereckers (regierders) te mogen kiezen, en machtigt hen verders hunne oude verordeningen en gebruiken te volgenGa naar voetnoot(1). Eens in bezit van deze opene brieven, maekten onze Gezellen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich welhaest gereed om naer Gent te trekken. In tusschentijd werden nieuwe vriendschapsbanden aengeknoopt met de tooneelliefhebbers van Swevezeele, die, onder de goedjonstige bescherming van den vrijheer dezes dorps, reeds eenen loffelijken ijver aen den dag legden, en, in latere tijden, veel gemeenschap hadden met de Thieltsche gilden. Den 20 Februari komen Jan vanden Rijne, Sijmoen vanden Rijne ‘ende anderen habatementers van Zwevezeele’ naer onze stad om eenige spelen uit te voeren, en met onze Rederijkers te verbroederen. Tot belooning beschenkt de stad hun met twee kannen rooden wijn. Het gure wintersaizoen was waerschijnlijk oorzaek, dat de afgevaerdigden onzer Rederijkkamer hunne reis een paer maenden verschoven. Zoodra de eerste lentedagen aenkwamen, en de wegen bruikbaer begonnen te worden, vertrokken zij naer de Vlaemsche hoofdstad. Het Thieltsch Magistraet had de reiskosten helpen bestrijden; in de stadsrekening van 1518 lezen wij het volgende: ‘Item, die van der Rethorijcke vander ghilde mijns heeren Sente Jans Baptiste in hulpen, omme te doen confermeerne derzelver ghulde te Ghendt l sc. par.’ De Gentsche hoofdkamer nam het verzoek onzer kunstbroeders in gunstige aenmerking en verleende onder dagteekening van 9 April 1518 (1519 Nieuwe stijl)Ga naar voetnoot(1), den verlangden doopbrief. Dit stuk, in eenen deftigen stijl opgesteld, denkelijk door den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Factor der Fonteine, bewijst de nuttigheid der ‘Edelder conste van Retorycquen’ waerin deugd, wijsheid en eerbare onderrichting te vinden zijn, dewijl de beoefening van die wetenschap den mensch bevrijdt van kwade bekoring en hem den dienst Gods beter in achting doet nemen. Bij dezen brief wordt onze maetschappij uitdrukkelijk als wettige kamer aengenomen, met machtiging ‘omme in alle steden, dorpen ende plaetsen te moghen verthooghene de conste van Retorijcken, in alle beroupen spelen der consten aengaende prijsen te winnene als andere, naer de verdienste,’ en al de bestuerders van Rederijkgenootschappen worden uitgenoodigd haer in bovengemelde hoedanigheid te erkennenGa naar voetnoot(1). Dit privilegie stond op het register der Gentsche hoofdkamer geboekt, folio xxx. Of dit voor Thielt eene uitzondering maekte, of dat die maet regel zich tot andere plaetsen uitstrekte, is ons niet bekend; altijd is het zeker, dat de voorrechten, keuren en statuten onzer stad dit jaer door den koning werden hernieuwd, geconfirmeerd en geratifieerd en vervolgends op een handboek geschreven.
1519. In de Paeschdagen 1519, spelen de Gezellen het ‘Spel van Sente Godelieve’ de Westvlaemsche heldinne, wier zielroerende legende onlangs bezongen werd door de verdienstelijke dichteres Mevrouw Van Ackere, geboren Maria DoolaegheGa naar voetnoot(2). Eene andere gelegenheid biedt zich welhaest aen om geneuchte te bedrijven. Maximiliaen keizer van Duitschland, was gestorven, en de waerdigheid van koning der Romeinen opengevallen. Drij mededingers, de koningen van Spanje, van Frankrijk en van Engeland, stelden zich op rang. De keur- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vorsten te Francfort-aen-den-Mein vereenigd, lieten hunne keus op Karel, koning van Spanje, vallen. Die uitspraek, den 28 Junij 1519 bekend gemaekt, verwekte door gansch Vlaenderen langdurige vreugdefeesten. Deze feesten waren te Thielt, op den 9 Julij bepaeld. ‘Alzo dat bevolen was bij letteren van placcate van mijne heeren vanden Rade in Vlaenderen in daten IIIn in Julio xvc xix, so was up Zondaechs ixn in Julio xvc xix, hier te Thielt ghedreghen processie generale Gode van hemelrijcke bedanckende van zijnder gracie, dat onsen coninc ghecoren was coninc van den Romaynen; ende dan alle ghenouchten hier ghedaen bi den ambachten ende neeringhen van deser stede van habatementen, vyeren te makene, toghen te toghene ende anders ende ter cause van dien alle ambachten haerlieder maeltijt doende.’ Opdat de gilden en ambachten zich te hartelijker zouden verlustigd hebben, deed men hun van stadswege 66 kannen wijns, aen 7 sch. par. den stoop, uitdeelen, te weten:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Halletoren was versierd en met laken van verschillige kleuren behangen; monstervuren waren aengestoken, enz. Men gaf 12 sch. par. aen Somkin van Beemont ‘van zekeren zijnen ghewilleghen dienst, makende achter straten den zot ten zelven daghe.’ Omtrent twee maenden na dit feest, ontvingen onze Gezellen eene uitnoodiging van wege hunne vrienden van Rousselare, om aldaer op eenen prijskamp te verschijnen, welken de Rederijkkamer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Zeegbare herten, ter gelegenheid harer dooping en vrijverklaringGa naar voetnoot(1), voornemens was te openen. Die kampstrijd was bepaeld op Sint-Michielsdag (29 September 1519). Wij kunnen niet opgeven hoeveel kamers daer verschenen. Al wat wij weten is, dat onze Gezellen derwaerts trokken en eervolle lauweren plukten. Zij wonnen ‘eenen zelverin croes ende eene Sente-Barbele, elc van tween onzenGa naar voetnoot(2).’ Deze Sente-Barbele, was het zilveren afbeeldsel van de patroones der Rousselaersche kamer (de H. Barbara). Ongeminderd de toelage van 6 ponden par., welke ons Magistraet den Gezellen, in verlichting hunner reiskosten, schonk, werden hun, bij de terugkomst, nog vier kannen Rijnschen wijn aengeboden.
1520. Op den tweeden dag des jaers (2en Paeschdag) wordt het ‘Spel van mijn heere Sente Sebastiaen’ vertoond.
1521. Ditmael spelen onze Rederijkers het ‘Spel vande Invencio vanden Heleghen Cruce.’ Korten tijd nadien, komt een bode van Nieupoort eene kaert brengen, waerbij onze Rederijkers beroepen worden ‘t' eenen habatementspele’ die in die stad moest plaets grijpen ‘up Sente Pieters daghe in Junio’ (29 Juni). De uitnoodiging wordt aenvaerd, de stedelijke schatkist te laste gevallen, en men verkrijgt een hulpgeld van drij Philips-guldensGa naar voetnoot(3). De ijver onzer kunstgezellen bleef niet onbeloond. Zij wonnen op het Nieupoortsche Landjuweel ‘een zelverin schale van IIII onchen.’ Bij hunne terugkomst te Thielt beschonk hun de overheid met eene kan wijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1522. Den tweeden Paeschdag vertoonen zij ‘'t Spel vanden goeden zeden.’ Er worden twee kannen wijns geschonken ‘der Rhetorijcquen van die van Ruuslede (Ruisselede) commende hier te Thielt ende anthierende zekere ghenouchte.’
1523. De gewoone gratificatie van 3 ponden paris. wordt vergund aen onze Rederijkers, die op den tweeden Paeschdag speelden ‘'t Bewijs vanden coninc van Arragon ende zijnder dochter.’
1524. In de Paeschdagen voeren zij op: ‘de Legende van Sente Corijn’ (St Quirinus), en ontvangen voor hunne moeite, 4 ponden paris. Sedert de verheffing van Karel tot het keizerrijk, had de koning van Frankrijk, Frans I, gedurig een voorwendsel gezocht om aen zijnen gelukkigen mededinger den oorlog te verklaren. De gewenschte gelegenheid bood zich welhaest aen. De Franschen trokken in Spanje, maer werden gedwongen op hunne stappen terug te keeren. Gelukkiger in het zuiden van Frankrijk, verjoegen zij de Keizerlijken naer Italië, en sloegen zich voor Pavia neder. De hardnekkige wederstand dier stad bereidde hunnen ondergang. Een aenzienlijk leger, onder het bevel van den konstabel van Bourbon en den ridder van Lannoy, werd verzameld, en kwam den 24 Februari 1524 (1525 N. st.) den belegeraren slag leveren. Het gevecht was hevig; Frans I werd gevangen genomen en zijn leger gansch uiteen gedreven. De blijde tijding van die schitterende zegeprael was niet zoodra vernomen, of de Raed van Vlaenderen beval dadelijk openbare vermakelijkheden. Te Thielt vierde men de feesten den 19 Maert. Ten einde aen dezelve eenen grooten luister bij te zetten, hadden onze Gezellen prijzen uitgeloofd en uitnoodigingskaerten aen de andere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rederijkkamers gezonden. Waerschijnlijk werd die oproep door vele kunstgenootschappen beantwoord; jammer is het dat wij over dezen prijskamp geene andere inlichtingen hebben kunnen inwinnen dan, dat de ‘Ghesellen vander Rhetorijcke van Deynze als zijlieden alhier quaemen batimenten aengaende der Victorie van der keyserlijcke Majesteyt’ van stadswege 6 kannen wijns ontvingen, omdat zij den opperprijs behaelden. Er werd overigens in al de straten, op de kerk en op 't stadhuis gevierd. De gilden werden met wijn begiftigd. Onze Rederijkers genoten er 6 kannen voor hun aendeel.
1525. Vijf ponden par. worden toegestaen aen de zelfde Gezellen ‘van dat zij speelden de Passie Ons Heeren in de Paeschedaghen.’
1526. De gevangzitting, welke de Fransche koning, te Madrid, onderging, viel hem uit der mate zwaer, en, alhoewel de voorwaerden, die keizer Karel aen zijne vrijheid stelde, vernederend en nadeelig waren, stemde Frans I nochtans daerin toe om te spoediger aen zijn hof te kunnen gaen schitteren. Het verdrag, welk de beide monarken sloten, en waerdoor de vrede wederom bezegeld werd, verwekte in Vlaenderen nieuwe vreugdefeesten. Zulks nam de kamer van Rhetorika van Brugge te baet om een Landjuweel te openen. Onze maetschappij trok er naer toe, en won den ‘upperprijs voor de Spaensche nacie inde blijdscepe van den Payse.’ Die eervolle uitslag werd door onze stedelijke regering beloond met ‘viii kannen wijns te x grooten den stoop, welke de Retorijcke van Thielt ghesconcken werden als zijlieden van Brugghe ghecommen zijn met haerlieder prijs, hebbende denzelven prijs ghepresenteert in handen van de Wet naer costumeGa naar voetnoot(1).’ De Rederijkers genoten bovendien 18 ponden par. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in verlichting der reiskosten. Aen ‘den Zot van derzelver gulde’ gaf men 4 sch. en 6 deniers par., omdat hij bij de triumphale intrede te Brugge zich kunstig van zijne taek gekweten, en onder de aenschouwers veel vreugde verwekt had. Eenigen tijd nadien, krijgen onze Gezellen twee kannen wijns, om reden, dat zij ‘een battement speelden vóór commissarissen’ die, in naem des keizers, de Wet waren komen vernieuwen. Op H. Sakramentsdag werden hun twee kannen wijns aengeboden, omdat zij de processie, door hunne vertooningen hadden opgeluisterd. Omtrent dit tijdstip trokken zij naer eenen anderen prijskamp dien eene der Rederijkkamers van ‘Wervycke’ had uitgeschreven. Daer wonnen zij nogmaels den ‘upperprijs.’ Bij hunne intrede hier ter stede, schonk het Magistraet hun drïj kannen wijns. Het stuk waermede de prijs was behaeld, werd te Thielt in de daerop volgende Paeschdagen vertoond, en de Gezellen kregen ‘'t hulpen haerlieder costen’ 8 ponden par.
1527. Die twee opvolgende zegepralen moesten de ijverzucht onzer Rederijkers gewis aenprikkelen, en hun met nog meer moed bezielen. Het Magistraet verleent, van zijnen kant, eene blijkbare aenmoediging. In de Paeschdagen wordt aen de tooneelliefhebbers eene jonste van 6 ponden paris. toegestaen ‘t' hulpen van den costen van der Legende mijns heeren Sente Jooris, bij hemlieden ghespeeltGa naar voetnoot(1).’ Onze Gezellen hadden niet alleen met de Kamer der Fonteine van Gent vriendschapsbetrekkingen aengeknoopt; zij stonden ook bij die van Sinte Barbara uit gemelde stad gunstig bekend. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit blijkt genoegzaem uit het bezoek, welk de Gentsche Barbaristen dit jaer te Thielt aflegden, en waerbij zij het stedelijk Magistraet uitnoodigden met hen het eetmael te nemen; ‘Die vander Wet’ lieten deze beleefdheid niet onvergolden. Zij beschonken de Gentsche kunstgezellen met 4 kannen wijns, aen 10 sch. par. den stoop.
1528. Het oude stuk de Verrissenesse Ons Heeren wordt wederom te Paschen ten tooneele gevoerd; de stad geeft ‘'t hulpen van den costen’ 3 pond. par.
1529. Dit jaer besluiten de Gezellen de H. Sakraments-processie eenen buitengewoonen luister bij te zetten. Hun Prins noodigt al de straten en gebuerten uit deze plechtigheid door allerlei figuervertooningen en theaterspelen te verheerlijken, en om den ijver der mededingers op te wekken, looft hij prijzen uit voor degenen, die zich kunstigst van hunne taek zouden kwijten. De deelnemende genootschappen ontvangen overigens van stadswege elk 32 sch. par. Aen ‘den Prince van der Retorijcke,’ worden, uit heuschheid, 4 kannen wijns aengeboden. De vrede tusschen keizer Karel en den koning van Frankrijk bleef niet lang stand houden. Frans I weigerde aen de beloften te volkomen, welke hij gedaen had om zich vrij te koopen: de oorlog ging dan weder aen 't woeden. Eindelijk, na verloop van drij jaren, sloot men, den 3 Augustus 1529, te Kamerijk, een tweede traktaet, genaemd la paix des Dames, welk de overhand aen het huis van Oostenrijk verzekerde. Dit nieuw verbond werd nogmaels alhier door vreugdefeesten gevierd. ‘Den xxiiiin in Ougste xvc xxix, draghende processie generale, vierende, spelende, ende ghenouchte makende ter eeren van den blijden Payse; aldoeGa naar voetnoot(1) besconcken diversche insetenen’ zooals de gilden van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rhetorika, St.-Joris en St.-Sebastiaen, ‘de Brugstraete, de Curtrijckstraete, den deken van de lijnwaeyers, permentiers ende scoenmakers, de luders vander kercke, de priesters, enz.’ Onze Rederijkers kregen voor hun aendeel acht kannen wijns. 's Avonds werden 350 toortsen verbrand, en men maekte een vuer, waerin 35 blokken hout verslonden werden.
1530. Het ‘Spel vande Thien Gheboden’ wordt tijdens de Paeschdagen vertoond; de Gezellen ontvangen ‘t' hulpen van huerlieder costen’ 5 ponden paris. Voortaen blijft de processie met de zelfde plechtigheid gevierd worden als in 1529. De gebuerten uit de Brugstraet, St.-Jansstraet, Kortrijkstraet, Markt, enz. geven tooneelvertooningen; de Ambachten en Neringen, voorgegaen door hunne banieren en eerteekens, verschijnen in den stoet. De ‘Ghesellen vander Rethorijcque deser stede spelende ende tooghende fijgueren’ op den zelfden Sakramentsdag krijgen als naer gewoonte 4 kannen Rijnschen wijn. Dezen jare had te Wervick een schietspel met den handboog plaets, terwijl, bij deze gelegenheid, ook een Rederijkfeest was ingericht. De stadsrekening vermelt de ‘Ghesellen vander Rethorijcke van deser stede treckende te Weervicke up Assumptio Mariae xve xxx’ (15 Augustus 1530). Gedeeltelijk werden de reiskosten uit de stedelijke schatkist betaeld. Aen de Gildebroeders van St. Sebastiaen gaf men 10 ponden, aen de Gezellen van Rhetorika 6 ponden par. De kundigheid dezer laetsten bleef niet onbeloond. Een prijs viel hun ten deele, en de stad, uit heuschheid, verleende een tweede subsidie van 6 ponden par.Ga naar voetnoot(1) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1531. In de Nieuwjaerdagen spelen de Rederijkers andermael ‘'t Spel van Sente Jan-Baptiste’ hunnen patroon.
1532. Keizer Karel V had nauwelijks eenige rust van den kant van Frankrijk verkregen, of hij werd gedwongen op te trekken tegen de Turken, die, met Soliman II aen hun hoofd, het oostelijk Europa bedreigden. Men gebood eene generale processie in Vlaenderen om Gods zegen over de keizerlijke wapens in te roepen. Het stedelijk Magistraet schonk 4 ponden par. aen ‘de Rhethorijcke van deser stede, tooghende vele diversche scoone fijgueren inde processie generale gheordineert te draghene binderGa naar voetnoot(1) tijt, dat de keyserlijcke Majesteyt te velde lach jeghens den Turk.’
1535. Men vergunt 4 sch. par. aen de kinderen van Cornelis Hamme, die tijdens den Vastenavond eene tweespraek uitvoeren ‘voor Heere ende Wet.’
1536. De oorlog tegen den koning van Frankrijk, waerin de keizer wederom gewikkeld was, woog drukkend op Vlaenderen. De regente vroeg aenhoudend nieuwe belastingen en manschappen voor het leger. Hierin moest onze stad ruim haer aendeel geven. Geen wonder dan, dat, sedert een zestal jaren, er geene spraek van uitstapjens naer vreemde steden meer was.
1537. Onze Gezellen openen, op hunne beurt, eenen kampstrijd, waertoe zij hunne Vlaemsche kunstgenooten ontbieden. Weinig bijzonderheden omtrent dit feest, waervan de stadsreke ningen zelfs geene melding maken, zijn tot ons gekomen. Alles wat wij daerover vernomen hebben is, dat de Rederijkkamer van den Nazareene van Deinze er op verscheen en lauweren behaelde. Bij hare terugkomst te Deinze den 27 Maert 1537, deed de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stedelijke regering haer den eerewijn aenbieden ‘ter causen, dat zij zekere prijsen in stede brochte seer sierlijc ende ghenoughelijc die zij ghewonnen hadde te ThieltGa naar voetnoot(1).’
1538. Het ‘Spel van Susanna,’ welk wij sedert 1427 op ons theater niet meer hebben zien verschijnen, wordt thands in de Paeschdagen wederom door de Gezellen vertoond. De stad Damme opent eenen Rhetorikalen prijskamp, waertoe de Thieltsche kamer uitgenoodigd wordt. Onze ijverige Gezellen, trekken derwaerts en gelukken er in zich nogmaels te doen bekroonen. In de stadsrekening lezen wij: ‘Item, betaelt bij ordonnantie van der Weth, den Ghesellen van der Rethorijcke van deser stede, ghespeelt hebbende ten Damme, t' huys commende met prijsen, t' hulpen van haren costen viii pond. par.’
1539. Bij keizerlijk oktrooi van 3 Februari 1538 (1539 N. st.) had de hoofdkamer van Rhetorika de Fonteine, te Gent, de machtiging bekomen om in den aenstaenden zomer een Landjuweel te houden, en dit in alle provinciën des Rijks te doen aenkondigen. Dit privilegie verleende aen al degenen, die naer dit feest wilden komen, alsook aen hunne huisgezinnen en onderhoorigen, zekergeleide of sauf-conduit gedurende den loop van hetzelve, mitsgaders in 't gaen (14 dagen) en keeren (nog 14 dagen), zonder dat men deze persoonen ‘ter causen van eeneghen schulden, obligatie, losrenten oft andre civile zaken’ mocht vangen, bekommeren of hunne goederen in beslag nemen, uitgezonderd de vijanden en schuldenaers des KeizersGa naar voetnoot(2). Bij het ontvangen van hun oktrooi, stellen de Gentsche Fonteinisten zich dadelijk aen 't werk om de noodige toebereidselen tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het Landjuweel te nemen. De kaerten, de prijsvragen behelzende, worden opgesteld, en in het begin der maend Maert daeropvolgende, door acht bodenGa naar voetnoot(1), in alle richtingen van Vlaenderen, Brabant, Holland, Zeeland, Henegouwen en Artesië gedragen. Deze boden waren gewoonlijk ook Rederijkers. Te Thielt ontving de Gentsche gezant een gulhartig onthael. Een carolus-gulden werd hem daerenboven van stadswege aengebodenGa naar voetnoot(2). De beschrijvende kamer had den overwinnaren talrijke en prachtige belooningen toegeschikt. Vooreerst waren zes rijke prijzen uitgeloofd voor het spel van sinne. Zij bestonden in de volgende voorwerpen:
Voor het ebattement (blijspel) door ieder mededingend gezelschap, als nastuk, te vertoonen, waren insgelijks zes prijzen aengeboden, te weten:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met de zelfde mildheid had men prijzen uitgeloofd voor het schoonste inkomen (intreye), voor den kerkgangGa naar voetnoot(1), voor het verst komen, voor het blazoenGa naar voetnoot(2), voor de ‘refereinen in 't vroede (wijze), in 't amoreuse op den stocGa naar voetnoot(3) ende in 't sotte’ voor het liedeken, voor de ‘factors in 't vroede ende sotten spel,’ voor de Rederijkers van steden, die 's avonds het best vieren zouden, id. van dorpen, voor de gilde-zotten, enz.Ga naar voetnoot(4). In ieder vak waren 6 prijzen te winnen. Het uitzicht naer die prachtige belooningen wekt geweldig den lust op der Vlaemsche Rederijkers. Negentien steden en dorpen beantwoorden den oproep der Gentsche hoofdkamer. Thielt laet hare toestemming niet lang wachten. Vooraf verzekerd van de medehulp des schepenen-kollegies, leggen onze Gezellen aenstonds de grootste bedrijvigheid aen den dag om, met eere, op het feest te verschijnen. Zij wilden niet enkel streven naer den hoogen prijs van het spel van sinne, die de eerste belooning van het Landjuweel was, maer bereidden zich tevens om, in de overige vakken, op den laetsten rang niet te staen. Er werd in zonderheid besloten zich, door de andere deelnemende genootschappen, in prael en glans niet te laten overtreffen; de prijs der schoonste intrede was, trouwens, eene der onderscheidingen, welke men zich destijds het meest betwistte. Om hun doel te bereiken wenden onze Rederijkers zich tot de voornaemste burgers van Thielt binnen en buiten en van de omliggende gemeenten; zij roepen de medewerking in van al wie, in de Roede van Thielt, de kunsten genegen is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze uitnoodiging wordt met geestdrift beantwoord. Verscheidene edelen en andere persoonen van aenzien doen zich inschrijven, als willende het hunne bijdragen ter verheerlijking dier groote feesten. Ten einde een denkbeeld te geven van die algemeene begeestering, zij het genoeg te zeggen, dat uit de gemeente Pitthem alleen ‘den nombre van vyftich persoonen ofte daer omtrent’ zich bij onze kamer kwam vervoegen. Het aendeel door de andere parochien en gehuchten der Thieltsche RoedeGa naar voetnoot(1) opgeleverd, was niet minder aenzienlijk. Ondertusschen worden de gildekleederen vernieuwd; er wordt besloten dat al degenen, die aen den stoet willen deel nemen van eene gelijkvormige groenkleurige kleederdracht zullen moeten voorzien zijn. Te gelijker tijd geeft de Prins last aen den Factor het spel van sinne en de refereinen, welke, ingevolge de prijskaert moeten uitgevoerd worden, op te stellen. De prijskampen van dien tijd leverden in der daed deze bijzonderheid op, dat iedere mededingende maetschappij op het tooneel moest verschijnen met stukken en refereinen door hare leden opzettelijk daertoe vervaerdigd. Het onderwerp, dat hier, in den vorm van een allegorisch tooneelspel, op te lossen was, en dat vervolgends door de spelers, voor het theater moest bestudeerd worden, luidde aldus: Welc den mensche stervende, meesten troost es? Voor de refereindichten waren de volgende vragen opgeworpen: In 't vroede of wijze: Wat dier ter werelt meest fortse verwint? te behandelen in vier strofen van 17 verzen ieder. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 't zotte: Wat volc ter werelt meest sotheyt toocht? te behandelen in 4 strofen van 13 verzen ieder. ‘In 't amorueze op den stok:’ Och, mocht ic se spreken, ic ware ghepaeyt! te behandelen in 4 strofen van 15 verzen ieder. De laetste strofe van ieder referein moest aen den Prins der Fonteine opgedragen worden. Al deze dichtwerken werden door onze Thieltsche poëten, in tijds afgewerkt, en, volgends vereischte, werd daervan een afschrift naer Gent gezonden. ‘Item, Bauduin vander Piete, die bij laste van de Weth reysde te Ghent met Jan van Wijckhuuse omme hemlieden te presenteerene vóór de Jugen van Rethorijcque uutten name vander Rethorijcke van deser stede, hemlieden presenterende de copie van den spele van zinne ende diesser aenclafGa naar voetnoot(1); vier daghen te voete IIII pond. par.’ Luttel dagen later, ontbood men de afgevaerdigden van iedere mededingende kamer, naer de hoofdstad van Vlaanderen, om de beurtloting bij te woonen, en de orde in de vertooning der spelen te bepalen. Jan Reyniers werd ‘bij laste van der Weth gheordineert metten ghesellen vander Rethorijcke te Ghendt te reysene omme te lotene.’ Onze Gezellen bleven uit ‘vijf daghen te voete’ en kregen, in vergelding, vijf ponden par. De kampstrijd was in twee vakken verdeeld. Men had de uitgalming der refereinen en liedekens op den 20 April 1539 bepaeldGa naar voetnoot(2). Het eigentlijke Landjuweel moest den 1 Juni, om 8 ure 's morgends aenvang nemenGa naar voetnoot(3). De Spelen van sinne waren bestemd om uitgevoerd te worden van den 12 tot den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
23 der zelfde maend. Eindelijk de prijsuitreiking zoû gebeuren in de eerste dagen van JuliGa naar voetnoot(1). Drij rechters, onder het voorzitterschap van den Prins der Fonteine, waren aengesteld, om de refereinen te beoordeelen. Ten bepaelden dage traden de beste Gezellen van iedere kamer beurtelings op, en beantwoordden, in rijmdichten, de voorgestelde vragen. Natuerlijk moesten de refereinen, die toen afgelezen werden veel nieuwsgierigheid bij de aenhoorders opwekken, daer zij, om zoo te zeggen, de uitboezeming waren van den alsdan heerschenden drift in het oplossen der wijsgeerige vraegpuntenGa naar voetnoot(2). De geest der Hervorming straelt in deze gewrochten ten volle door, en bewijst wat veld de leering van Luther bij de volkspoëten der XVIe eeuw reeds gewonnen had. Het is overigens bekend, dat het Landjuweel van Gent, ten jare 1539, het eerste voorname feest is geweest, waerop deze leering eene zoo openbare belijdenis verkreeg, en waerop de letterkundige wereld zich zoo stoutmoedig in den zin dier nieuwe gedachten uitte. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste vraeg: Wat dier ter werelt meest fortse verwint? werd door de Rederijkers bijna algemeen beantwoord door den mensch of het redelijk dierGa naar voetnoot(1). Eenige dichters, nochtans, (die van Meessen, Nieukercke, Caprijcke en Loo) wilden in hunne refereinen bewijzen, dat de vrouw de voorhand moet hebben. De Thieltsche dichter bezingt den geloovigen mensch, en drukt zich in den volgenden zin uit: Thielt, int vroede.
Onder alle fortselicke ghedierten warachtigh
Gheschepen byder handt van God almachtigh
Tsy redelic, onredelick, hoe fel, hoe staerck
So en esser ter waerelt gheen crachtygher crachtigh
Meest fortsen verwinnende by crachte eendrachtigh
Dan de gheloovyghe mensche in al zijn werck,
Al dat gheboren is wt Godt tzy leeck of claerck
Verwint duer tgeloove, de gantsche waerelt wijt,
Maer wie verwint, die ghelooft dat Jesus naer zijn maerck
Es de levende Godts sone ghebenedijt
Genesis metten Psalmista van dit dier belijt
Heere ghy hebbet al gheworpen onder zijn voeten
Ossen, schapen, voghels, visschen zonder respijt
Ende alle dieren des velts hem obedieren moeten,
Hy es domynatuer boven al, om ons verzoeten
Dus zegghick, dat onder alle dieren, diemen vint
De gheloovyghe mensche meest fortsen verwint.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit dier is zo sterc, niet en magh hem verweghen
Dreeghementen, tormenten, oft zwaerlick ghesleghen,
Crucen, zieden, braden ia soullen of steenen,
Al waert oock met zwaren stryden beleghen
Of dat sloten casteelen hem stonden teghen
Noch en zoude zijn herte daer af niet verheenen
Gheen dier ter waereldt en magh hem vercleenen
Tis een vechter in oorloogh staerck boven maten
Het crijght victorye duer hem alleenen
Die hem conforteirt ende niet en zal laten
Tdoet den maghtyghen Olofernes verwaten
Niet magh hem ghehinderen ofte ghederen
Tes ghewapent met costelicke wapen platen,
Tcan hem als schermer van allen stooten waeren
Moghen wy niet zegghen dat zonder ontbaeren
Dat ter waerelt zoo ons schriftuere ontbindt
De gheloovyghe mensche meest fortsen verwint?
Esdras in zijn derde bouck die heift ghescreven
Dat der waeraghtigheyt es den prijs ghegheven
Boven den wijn, den conijngh ofte den vrauwen
Christus es de warachtigheyt, ende het leven
Ende dit dier is in Christus ghegreffijt bleven
Twelcke nemmermeer zal de nacht vreeze schauwen
Ghelijc vader en zone int goddelick bedauwen
Een zijn te zamen zoo es dit dier vermaert
Een met Christus ende der waerheyt vul trauwen
Als rancken an den wijngaert, zoo God openbaert,
Es dan metter waerheyt, met God, dit dier gepaert,
Ende vereenight, wie zalt moghen rezisteren?
Tverwindt bloedt, vleesch, ia al swaerelts bedriegelic aert
Niet staet hem ieghens, tcan boven al domyneren
Tentacye, bedrogh, tmoet hem al bughen, verneren
Wetende dat boven alle dieren diemen kindt
De gheloovyghe mensche meest fortsen verwint.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Prince.
Al vindtmen dyversche fortselicke dieren
Als leeuwen, beren ende ander mannieren
Dit dier is veil fortselicker zonder comparacye
Tverstopt der leeuwen monden, tbluscht cracht van vieren
De mueren van Hyeryco vallen inde duwieren
Theift voor alle menschen vercreghen gracye
Verlossende vander doot alle gheloovyghe nacye
De tanden van draken en moghen hem hinderen
Zynen roup streckt hooghe tot inde hooghste stacye
Tverlost vander doot, de Israhelsche kinderen
Tvecht altijts ende men cant niet verminderen
Tstelt zijn hulpe alleene inden moghenden troost
Al dat hem grieven wilt, moet henen spinderen
Van waer datt oock comt, zuudt, noordt oft oost
Dit dier hem zelden, of niet van vechten verpoost
Dus zegghic dat, als die vooren zulck hebbe ghetint
De gheloovyghe mensche meest fortsen verwintGa naar voetnoot(1).
De vraeg in 't zotte: Wat volc ter werelt meest sotheyt toocht? gaf den Rederijkeren de gelegenheid eene bijtende hekeling aen te heffen over monikken, paters, bedevaerten, aflaten, zielmissen, de hoovaerdij der geestelijken en de bedorvenheid hunner zeden, enzGa naar voetnoot(2). Het referein van Thielt valt onder andere uit tegen de pelgrimaedjen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Thielt, int zotte.
De zotheyt diemen nu ter werelt useirt
Blijft ongheblameirt, twelc es te claghene
De zulcke zijn nu zo vaste ghefondeirt
Op haer eyghen wijsheyt zoo Paulus narreirt,
Ende meenen den Heere daerin te behaghene
Zy en hebben niet packen ghenough te draghene
Zy treckender noch meer op haren hals,
Zijn gheboden beghinnen nu zeer te vertraghene
Daer af hoortmen al verre veil nieus gheschals
Tschijnt dal devangelye es worden vals.
Om datse den simpelen nu es ghegheven
Dus die hier in min heunighs zooghen dan gals,
Ter werelt gheen meerder zotten en leven.
De zulcke nu in peregrynage loopen
Al een hondert mijlkins wt haren lande
Thuus latende wijf en kinderen by hoopen
Die gheen ghelt en hebben om broodt te coopen,
Men heifter wyzer gheleyt te bande,
Loopt vaste tot smeikins al eyst u schande
En laet den smet die alleene magh verlichten
Dit zietmen daghelicx, bin onzer warande
En dan gaen si kerskins by dozynen hichten,
Beresptmen hemlieden men zaudze ontstichten
Want den auden Adam en es niet verdreven
Wie hoorde oyt zijn daghen van slichter wichten?
Ter waerelt gheen meerder zotten en leven.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op Cassedraghers, ende zulcke cadetten
Die lueghens lieghen om muelens te drayne
Daer zullenze haerlieder gheloove op zetten
Die preken om hebben met nauwen acketten
Daer mede zo zijnze zeer wel te payene
Thelyghe woordt Gods pijnt hem eer tontwaeyne
Dan subtyle verzierijnge van menschen ghevonden
Zy zauden naer de zulcke eer pynen te hayene,
Dan naer haer zaligheyt ic moet vermonden,
Eylacen therte light zo vaste ghebonden
By haren Mammon tstaet claer gheschreven
Die hier me waent afnemen der lieder zonden
Ter waerelt gheen meerder zotten en leven.
Prince.
Twilt al ter coyen in, gheestelick en waerlick
Daer af geschreven staet sent Jan in thienste,
Zy buusschen ter veysteren, met zinnen begherlick
De duere staet opene, es ditte niet daerlick?
In alle ydelheyt zoucken zy verdienste
Die nu ter werelt willen zijn de ingienste
Die zouden de schamele meest verdrucken
Elck raept, elck schraept, dit dijnckt elck tsienste
De waerelt die stautste altijts om plucken
Elc anderen zy dus haer profijt ontdrucken
Int overdijncken al mijn aderen beven,
Die niet en vreezen te stane by den bucken
Ter waerelt gheen meerder zotten en levenGa naar voetnoot(1).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De antwoorden in 't amoureuse, op het onderwerp: Och, mocht ic ze spreken, ic waer ghepaeyt! bestaen meest allen in liefdeklachten. Enkele gedichten zijn in eenen allegorischen zin opgevatGa naar voetnoot(1), bij voorbeeld het referein van Thielt, dat zijne aenroepingen tot eene verhevener beminde, namelijk tot de wijsheid Gods, stuert: Thielt, int amorueze.
Onwijslic, om wijs zijn, tsvaers wijsheyt ghelaten,
Onghehoorsaem tghebot vander wijsheyt ontpaert
Byder wet, der zonde mijn ziele verwaten,
Hebben de eerste overtreders my therte bezwaert
Ghepeyzen des paeys wter compassyen verclaert
Heeft wyzelijc de wijsheyt hueren voys ghegeven,
Keert weder, roupende twanckelbaer aert
Want ic wil u om my, al uwe schult vergheven,
Tis mijn ghenouchte dat ghy met my zult leven
In huwelicke, daer dat mynen gheest bedraeght
Och zoete stemme, noyt gheen zoeter beseven,
Keert in u ruste, o ziele niet en versaeght,
Met u beroerynghe my niet langer en plaeght,
Deze stemme hoorende es mynen gheest verfraeyt
Och mocht icze spreken, ic waer ghepaeyt.
Ontpaeyt heeft my iustitye, helle en zonden,
Twoordt des levens, svaders wijsheyt almaghtigh
Om contract van paeyze heift middel ghevonden,
Figueren, en wet, en Propheten warachtigh
Zendende tot ons met teekenen crachtigh,
O cus van paeyze, o eewyghe charitate,
Belovende benedictie om accoort eendrachtigh,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verzoenynghe te doene tot onzer bate,
Dit paeyde ons inden avondt late,
Mijn druc, mijn donckerheyt ghewaert met haer claerheyt
Met vleesch omrijngt, met crancheyt by mate,
Op huer nemende al mijnder zonden zwaerheyt
Om de lueghene stervende, de eewyghe waerheyt
Al dat Adam gheschuert heift, heift mijn lief ghenaeyt,
Och mocht icze spreken, ic waer ghepaeyt.
Zy magh, zy wilt, zi zal, ende ooc sy moet,
My betrauwende in huer slaepcamer leeden,
Wiens gheest is boven de heunigh raten zoet,
Door gracye es belofte vast, wy en moghen niet scheeden
Den trauringh des gheloofs wilde zy my bereeden
By haer int Evangelye, wtgescheyden cnapen,
AErfghename ben ic in svaders weeden
Duer tverzamen van haer, dus laet my slapen
In paeyse, tot dat my de wakers betrapen
Om teenygaer by haer te zyne zonder hende
Och verlanghen van u lief, ghi doet my rapen
Onvrueght, zo waer ick my keere of wende,
Al crijghic door tdylayeren een zwaer allende
Het wert vullick, hopic, al ghebeytt ghehaeyt,
Och mochgt icze spreken, ic waer ghepaeyt.
Prince.
Princesse u borsten zijn beter dan eenyghen wijn,
Uwen gheest die ghy schijnckt, gheift my de smake
Wtghestortte olye es wel den name dijn,
O liefvelic lief in u liefde ic blake
Om ieghens u te sprekene ick daerlic hake,
Want een eewigh leven eyst, u te ziene
Aenzichte an aenzichte binnen den dake,
Van Jerusalem die boven es, te wylen ic diene
In Syon duer u woordt, twelc my belooft te liene
Varync van hier, dit tooght my den wegele
Een laentern mijr voeten, die weet te bespiene
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Al dat my daeren mach, ic hebbe den zeghele
Van dien als testament, maer als duer een speghele
En zie ic nu maer, die in my dus blaeyt,
Och mocht icze spreken ic waer ghepaeytGa naar voetnoot(1).
De Thieltsche kamer zag hare kunde door eene eervolle onderscheiding beloonen: bij de prijsuitreiking die na der hand plaets had, bleek het, dat zij in dit refereinfeest met luister had gekampt. Haer werd de ‘prijs van (refereinen te) lesene’ door de kunstrechters toegekend. Deze prijs bestond in eene zilveren fonteine, het zinnebeeld der Gentsche hoofdkamer. Middelerwijl zetteden onze kunstgezellen immer hunne toebereidselen voort, om met pracht in de plechtige intrede te verschijnen. Eindelijk kwam de groote dag aen; ons Rederijkersgenootschap, met Jacob Wijbode, zijnen Prins, aen het hoofd en vergezeld ‘van den Heere ende wethGa naar voetnoot(1)’ van Jonkheer Joris van Claerhout, heere van Hamme, van Jonkheer van Poucke en van ‘andere notable persoonen van Thielt binnen en buuten ende ooc diveersche notable uuter roede van Thielt, die metter Rethorijcke ghecleet’ waren in een sierlijk, groenkleurig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kostuem, vereenigde zich bij den stoet, die de straten der hoofdstad moest doortrekken. De aenblik, welken de Thieltsche kamer, met hare ontelbare leden, hare prachtige gildekleederen, hare praelsieraden, hare rijkgeschilderde blazoenen, haren standaerd, enz., in dezen oogenblik opleverde, moest bewonderenswaerdig zijn, en verre boven dien der andere deelnemende genootschappen uitschitteren, aengezien de Thieltsche Rederijkers den opperprijs van de prachtige intrede verdiendenGa naar voetnoot(1). Deze prijs bestond in drij zilveren coppen of bekers. In den kerkgang, die de prachtige intrede opvolgde, liet onze kamer zich insgelijks door geene andere overtreffen. Zij won den opperprijs, bestaende in twee zilveren ampullenGa naar voetnoot(2). Bij dergelijke plechtigheden was het een oud gebruik, dat de deelnemende genootschappen de oplossing verbeeldden van een allegorisch onderwerpGa naar voetnoot(3). Ook gedurende de prachtige intrede en het ter kerk gaen legden de rederijkersnarren al hunne kundigheid aen den dag, om de menigte door boerterijen en luimige spreuken te verlustigen. 's Avonds werd er gevierd en verlicht; groote monstervuren, fakkels, lanteernen, pektonnen, enz. werden ontstoken, en iedereen wedijverde om boven de anderen uit te munten. In dit vak wist onze kamer zich ook bijzonder te onderscheiden. De tweede prijs van best te vieren viel haer ten deele. Deze bestond in eenen zilveren SalamanderGa naar voetnoot(4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Den 12 Juni nam de vertooning der spelen van sinne aenvang. Zij duerde twaelf dagenGa naar voetnoot(1). De hierna genoemde maetschappijen traden beurtelings, en in de volgende orde op het tooneel:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een theater was met den noodigen toestel in de opene lucht geplaetstGa naar voetnoot(1). Volgends orde door de loting bepaeld, verscheen de Thieltsche kamer de achtste op het tooneel. Zij bewees in haer spel van sinne dat 't Betrouwen, dat met Christo alle dinck ghegheven is, den grootsten troost voor den stervenden mensch uitmaekt. Men weet, dat de prijs van het zinnespel de hoogste belooning van een Landjuweel was. Aen de Rederijkkamer van Thielt werd de derde prijs toegekend. Dit was voor haer eene des te grootere onderscheiding, daer zij in deze plechtige omstandigheid tegen de beste en vermaerdste kamers van Vlaenderen moest kampen, en meer kundigheid aen den dag wist te leggen dan degene van zoovele groote steden, als Brussel, Brugge, IJperen, Kortrijk, Audenaerde, enz. De eerste prijs werd behaeld door de Violieren van Antwerpen, die op de voorgestelde vraeg antwoordden, dat de Verrijsenisse des vleesches de grootste troost voor eenen stervende is. St Winox-bergen, dat tot antwoord gaf: 't Betrouwen, dat u Christus en sinen gheest ghegheven is, bekwam den tweeden prijsGa naar voetnoot(2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De drij volgende werden weggedragen door Loo, in Veurne-Ambacht, Brussel en Kortrijk. Het ware eene vervelende en tevens weinig vruchtbarende onderneming voor hem, die de taek op zich zoû nemen, de zinnespelen van het Gentsche Landjuweel nauwkeurig te ontleden. Deze gewrochten, in eenen gansch afgetrokken zin opgevat, en doorspekt met aenhalingen uit de H. Schrift en uit de kerkvaders, zouden onzes dunkens, aen het huidige geslacht een schrael belang opleveren. Zij kunnen met de tooneelstukken van onzen tijd niet in vergelijking gebracht worden. Het zijn eigentlijk berijmde discussiën over de godsdienstige punten, die alsdan de geloovigen in twee kampen verdeelden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De zinnebeeldige persoonaedjen er in voorkomende, hebben niet allen een bepaeld en eigenzelvig karakter, maer dienen veeltijds om de eentoonigheid te vermijden, die voor den aenhoorder spruiten moest uit de langwijlige behandeling van onderwerpen, welker verstand eene gespannene oplettendheid vereischte. Onder het letterkundig opzicht hebben deze spelen weinig waerde. Hunne manke, gewrongene verzen, waervan het rijm, op Gods genade, aen het einde van iederen regel gesnoerd is, getuigen, dat de richting, alstoen aen de Vlaemsche literatuer gegeven, reeds haren invloed had uitgebreid. Als didaktische voortbrengsels beschouwd, bevelen zij zich echter aen door eigentlijke verdiensten. Levendig en kernvol zijn de aengewende bewijsgronden, dringend is de logiek. Men voelt, dat eene beredeneerde overtuiging aen het opstellen dier schriften niet vreemd is. Bij het opvoeren der zinnespelen vertoonde men gewoonlijk, in het bovenste verdiep (de toog) van het theater, welks bouwing daertoe opzettelijk was geschikt, verscheidene stomme figuren, die met de uitgesprokene woorden min of meer in betrekking stonden. Deze voorstellingen mogen vergeleken worden met de printen, die een werk versieren, en die eerder tot de opluistering des boeks dan tot de opheldering van den tekst moeten dienen. Het zelfde kan men zeggen van het gebruik der beeldende kunsten, aen welke de Rederijkers hunne tooverkracht ter verheerlijking huns tooneels ontleenden. In der daed, behalve het rijkgekleurde en prachtig gebeitelde blazoen, hetwelk iedere mededingende kamer overal met zich voer, en het poëtelijk puntGa naar voetnoot(1), waermede zij, daegs vóór hare optreding, heur logist moest versieren, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebruikten de Gezellen, in de vertooningen, schilderijen, die, even als de stomme figuren, bestemd waren om het uitgegalmde woord bij de aenschouwers indrukwekkender te maken. De muziek kwam verder de tusschenpoozen der tooneelstukken door hare zoetluidende toonen afwisselen en verlevendigen. Laet ons thands een woordeken reppen over het spel van sinne door onze Gezellen aengeboden. Het Thieltsche opstel is eene verhandeling of een redetwist over de verdiensten, welke voor het redelijk schepsel uit de mensch-wording van den Zoon Gods vloeyen. Vier sinnekens: Goedwilligh om staerven; Des Gheests insprake; Troostelicke Allegacie en Pinelicke Vreeze voeren beurtelings het woord, terwijl andere spelers stomme figuren vertoonen, als: Jacob op zijn sterfbed; Symeon die Christus in zijne armen ondersteunt; Jesus aen 't kruis tusschen de twee moordenaers; Stephanus die Jesus ter rechter hand zijns vaders ziet staen, enz. Het stuk vangt aen met eene prologhe, waerin bewezen wordt, dat de voorgestelde prijsvraeg den grootsten lof verdient. Een muzikael tusschenspel (pause) sluit deze voorrede. Daerop volgt eene godgeleerde samenspraek tusschen de vier sinnekens. Pinelicke Vreeze verbeeldt den twijfel; Goedwilligh om staerven, het vertrouwen op een beter leven; Des Gheests insprake, de verklaring van Gods woord, en Troostelicke Allegacie het geloof aen de beloften des Heeren. De hier medegedeelde uittreksels zullen van het gedicht een denkbeeld geven. ...............
des gheests insprake.
Meerder troost daer wt, luut,
Dat God Christum gaf, dan of ic alleynelic
Christus doot allegierde.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
troostelicke allegacie.
Want certeynelic;
By dat God gaf zynen zone wtghelezen,
Zijnder twee de meeste ionsten bewezen
Daer in schriftueren yewers af ghegloost, staet.
des gheests insprake.
De eerste, dat God naer zijns propoosts, raet,
Zonder ons, ia zonder Christus verdienen
Heift Jesum ghegheven,
troostelicke allegacie.
Theologienen
Zeggen, Gods voortnemen op niemants werck ziet
des gheests insprake.
De dryvuldicheyt deze ghifte staerck biet,
Dies God verlost, als principael autheur
Christus, als verdiendere.
troostelicke allegacie.
Gods ionstigh faveur
Heift de waerelt, vindic themwaert gepayziert
Duer Christum.
des gheests insprake.
De tweeste ionste gepubliert,
Es dat Gods zuene hem zelven gaf tydelick.
goedwilligh om staerven.
De hooghste dryvuldicheyt danckic belydelick,
Die my vander eeuwigheyt Jesum schanck
Den middelaere Christus zegh ic ooc danck.
Duer zijn bitter doot.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
troostelicke allegacie.
Die remis der zonden
Ende deerste gracye heift ghevonden.
Maer zo en eyst niet van allen zaken.
des gheests insprake.
An gheloove, leetschap wy niet gheraken
Duer Christus lyden, maer byder Gods goetheyt
Die ons Jesum, ende des gheloofs zoetheyt,
Niet duer Christum, maer met hem schanc iuechdelic
Dat wy zouden werden, slevens vruechdelic
Duer Christus verdienste naermaels deelachtigh.
.................
.................
des gheests insprake.
Al zijnder vele, dijnct nemmermeere
Dat God dies te min elcken van ons bemint.
troostelicke allegacie.
Maer hy es tonswaert zo vriendelick ghezint,
Zeght Esayas, als moedere natuerlic
Tot hueren kinde, wiens liefde puerlic
Hueren kinde qwalick en ontzjincken can;
des gheests insprake.
Gheene moedere zo om haer kint dijncken can,
Als God om u doet, in wiens ghedochte
Ghi oyt gheweist hebt.
troostelicke allegacie.
Peynst danne zochte
Dat Christus voor u es in dier maniere
Of ghy alleene leifdet, de goedertiere,
Christus heift my bemint, zo Paulus zeght wel
Ja hem zelven my ghegheven.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
goedwilligh om staerven.
Tes recht, wel,
Dat ic love ende dancke hier voren
Hem, die om een schaepkin dat ghijnc verloren
Om eenen pennijngh, heift verslaeft, ghelopen
pynelicke vreeze.
Zotten troost heeft u ghelaeft, bedropen,
Qwansuus God kiest my, dits tiolytelick, schijn,
Maer waer in mooght ghy hem profytelick, zijn,
Dat ghy in God zulcke blijschap nu, baert?
des gheests insprake.
God en heift zijn liefde niet ghetooght tuwaert,
Om dat ghy hem eerst te minnene verkoost,
Maer hi heift u vercooren, dits Paulus troost,
Ten love zijnder glorieuzer gracyen,
Naer tverkiesen der goeder vocacyen,
Heift hy u bemint voor alle tyden,
Ooc Jesum ghegheven.
.............
.............
goedwilligh om staerven.
Met opgheheven handen
Danckic God die zijns troost rayen zoet
Laett dalen op my.
pynelicke vreeze.
Wat wilt ghi crayen, bloet,
Waent ghy dat God om u aerme slichte, dijnct,
Wiens zondigh leven voor zijn aenzichte, stijnct,
Ja lieve, heift hy anders te doene, niet.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
des gheests insprake.
Perssere des gheests: met uwen sermoene vliet
God is hoghe, nochtans zijn ghenade oyt
Was: zo dat hy de claeene versmaedde noyt
Den cleenen zeght Christus, wort tsecreit ontdect
troostelicke allegacie.
God roupse die niet zijn, zeght Paulus correct,
Waer toe hebt ghy Christum, en u God versteect?
des gheests insprake.
Waer toe gheift hy therte dat tranen wtlect,
Waer toe zijn uwe de sacramenten,
Die u moghen verzekertheyt in prenten?
Want Gods woordt es int gheloove stake
goedwilligh om staerven.
Dat tot my een ynghele van boven sprake
Op zijn woordt en zoudic niet bet stellen trauwe.
pinelicke vreeze.
Vele zijnder nu inder hellen rauwe
Beter dan ghy, ia die min misdeden.
des gheests insprake.
Vele zijnder ooc verdomt beneden,
Beter dan Saulus, wien men nochtans verleent ziet
Kennesse van God, die dander versteent liet,
God die hier recht doet, elders gracye, tooght.
goedwilligh om staerven.
Lof God die my met consolacye zooght,
Die my met Christum penitencye, gheift.
................
................
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
troostelicke allegacie.
Christus loyael nam
Al onze zonden, die hy op tcruce drough.
des gheests insprake.
De waerelt es tondere.
troostelicke allegacie.
Een woordt zy ghenough
Als nu es die waerelt van my gheiugiert.
des gheests insprake.
De vyandt es oock ghevelt.
troostelicke allegacie.
Sint Jan cryiert,
Een ijnghel crachtigh de oude drake, bindt.
des gheests insprake.
De helle is ghewert.
troostelicke allegacie.
Paulus sprake vindt,
Die in Christo zijn, magh gheen dijngh verdommen.
des gheests insprake.
Es der menschen hooft zo hooghe gheclommen,
Zullen zijn leden int helsch verdriet greynzen.
troostelicke allegacie.
Tteecken der liefden stelt Jan, met peynzen
Anxtelic om toordeel, de goede ontstelt, quelt
Geen helle, maer zeght Sent Jan liefde velt, smelt
Inde minne des Heeren bestryden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
des gheests insprake.
Jesus wilde tbedruct vraukin verblyden,
Dat als tschaep onder de wolven in pynen, stont,
Niemandt heift u verwezen, dus mynen, mont
Zal u ooc niet verdommen, wilt onversaeght, gaen.
troostelicke allegacie.
De crijsschers, wrougers waren veriaeght, zaen
Dat vraukin vant een iuge ghenadigh, daer.
goetwilligh om staerven.
Vliedt mede van hier vreeze schadigh, zwaer,
Mijn broedere, verlosser, troost speciale
Es mynen iuge.
pinelicke vreese.
Tes tijt dat ic verpale,
Volmaecte liefde verdrijft mijn poghernie.
..............
Het stuk eindigt met eene aenspraek tot de Gentsche kunstrechters.
troostelicke allegacie.
Vulcomt u opstel zonder sparen, ghy.
goetwilligh om staerven.
Brijnght totten hende hulpigh verclaren, by,
Mynen troost tvroomste betrauwen int sneven, es
Dat my met Christo alle dijnck ghegheven, es.
des gheests insprake.
Dat wy ons dus met herten milde, moyen,
Neemt wel ghy heeren, diemen excellent, kent,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
troostelicke allegacie.
By ons Thieltenaers, die int wilde bloyen,
Voor prijs ghedaen, dit spel present, hent,
des gheests insprake.
Gods wijsheyt regiere de maeght van Ghendt, gentGa naar voetnoot(1)
finisGa naar voetnoot(2).
In het begin der maend Juli had de plechtige prijsuitreiking plaets. Onze Gezellen snellen er heen, en ontvangen uit de handen der kunstrechtersGa naar voetnoot(3) de toegekende belooningen: ‘eerst van lesene eene selverin fonteyne; voor upperprijs van jntreye drij selverin coppen; voor den derden prijs van 't spel van zinne drij selverin cannen; voor upperprijs van kercganghe twee selverne appullen ende voor naerprijs van vierene eene selvere salamandere.’ De Gezellen, die deze eereteekens te Thielt inbrachten, ontvingen van het Magistraet vier kannen wijns. Den volgenden zondag ‘xiien in Julio xvc xxxix zoo hebben de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voornomde vander Rethorijcke van deser stede alhier ghetoocht haerlieder intreye ende oock ghespeelt 't spel van zinne zo zij te Ghendt ghedaen hadden.’ De zelfde persoonen, die onze konfraters naer het Landjuweel vergezeld hadden, kwamen nu ook deze vertooning bijwoonen, en voegden zich andermael bij den stoet, welke zich alhier vormde ‘present Heere ende Weth deser stede, mijnheer van Poucques ende Hamme, de Ghesellen van der Rethorijcke ende andere notabele persoonen’ die allen naer Thielt gekomen waren ‘omme dezelve intreye te tooghen ende 't spel van zinne te zien spelene.’ Er werd te dezer gelegenheid uit de stedelijke schatkist ‘een ghelaghe verteert te Max Bottins, weerd in 't Schaeck’ beloopende tot 24 ponden 18 sch. par. Jonkheer Van Poucke, die zijn geheel gezin had medegebracht, en Jonkheer Joris van Claerhout ontvingen bovendien elk vier kannen Rijnschen wijn. Jacob Wijbode, prins der Rhetorika, ontving mede zes gelijke kannen. De onkosten van het Landjuweel zouden drukkend op de schouders onzer arme Gezellen gewogen hebben, had het Magistraet hierin niet voorzien, en hen niet behandeld met eene mildheid, welke gewis sedert dien niet meer is gevolgd geworden. Deze onkosten beliepen tot de aenzienlijke somme van vier honderd negen en zestig ponden 15 schel. parisis, zoo 't bleek ‘bij een quohier bij hemlieden overghegheven ende inhoudende de particulariteyt ghepasseert vóór de Weth.’ De stedelijke Raed besloot geheel den last te draghen ‘vande costen vande voornoemde feeste ende spel van Rethorijcken te Ghendt.’ Die handelwijs werd goedgekeurd door de kommissarissen, gelast met het nazien der Rekening, doch onder uitdrukkelijk besprek ‘dat de vornomde prijsen aldaer ghewonnen, zullen toebehooren ende blijven in de bewaernesse deser stede; dies zo wanneer de Ghilde omme eenich festeyn ofte eere die te besighen zal hebben, men zal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
se leenen den officiers van 't selve Ghilde van Sente Jans met laste van wederomme te bringhene.’ Men vindt na der hand weinige voorbeelden van eene dergelijke mildheid, en de navolgende geslachten mogen met recht die mannen bewonderen, welke aen het hoofd onzer stad geplaetst, de schoone kunsten en letteren eene zoo schitterende aenmoediging wisten te verleenen, en bij middel van gepaste hulpgelden den ijver tot het beoefenen der kunsten bij hunne onderhoorigen zoo krachtdadig onderhielden. Het Landjuweel van 1539 zal, in allen gevalle, altijd als eene der roemrijkste gebeurtenissen bij onze maetschappij geboekt staen. De schitterende zege door onze Gezellen aldaer behaeld plaetste ze in eens op den eersten rang der Rederijkkamers van Vlaenderen en verzekerde voor immer hunne faem.
1540. Door den Raed van Vlaenderen werd dit jaer een vonnis uitgesproken, waervan wij moeten melding maken, aengezien de kamer van Rhetorika er onrechtstreeks was in gewikkeld. Dit zal overigens een denkbeeld geven van het strafrecht onzer vaderen. Ziet hier de zaek: In 1537 bekwam de stad Thielt een oktrooi om de rechten op den wijn te verhoogen en te brengen op 12 penningen paris. in plaets van 4, zoo als vroeger. Vincent de Wulf, bij het lezen van dit oktrooi, op het stadhuis tegenwoordig, verweet aen de schepenen, dat zij willekeurig te werk gingen, vermits de burgerij van Thielt de verhooging van het wijn-accijns niet gestemd of toegestaen had. Met behulp van Jan vande Wijckhuyse en Pieter Boddins, vervaerdigde men eenen akt van oppositie ‘behelsende, dat de notable in 't generael vande drye broederschepe van Thielt, te wetene van Sint Jooris, van Sinte Sebastiaen ende vander Retorycquen ghecompareert hadden gheweest vóór Notaris ende ghetuyghen, an hunlieden treckende d'oppositie by den voornoemden Vincent den 1n van Octo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bre xvc xxxvii ghedaen.’ Notaris vander Piet werd gelast die protestatie aen het Magistraet te insinueeren. De stedelijke overheid klaegde de vier gemelde persoonen bij den Raed van Vlaenderen aen, en zij werden in zitting van den 12 April 1540 (1541 N. st.) verwezen, te weten: Vincent de Wulf om vóór den Raed te verschijnen blootshoofds, knielende op éénen knie, dragende eene toorts van 6 ponden was in de hand, biddende om vergiffenis, zeggende dat zijne misdaed hem leed was, latende de toorts ten profijte van de kapelle des Raeds, en het zelfde te verrichten te Thielt in vierschaer, en bovendien te storten de somme van 300 Carolus-guldens. Jan vande Wijckhuyse en Pieter Boddins moesten het zelfde doen vóór den Raed, en vervielen elk in eene boete van 100 Carolus-guldens. De Notaris vander Piet werd van zijn ambt beroofd, en tot eene boet van 80 Carolus-guldens veroordeeldGa naar voetnoot(1).
1541. Op den Mei-avond komen ‘Dekene ende ghezworen van den Heleghen Cruuce van der Retorijcke van Curtrijcke’ naer Thielt. Zij zingen in den voormiddag een liedeken vóór het stadhuis, spelende naer den noene een Spel van zinnen ende 't snavents een battement. Uut eerbaerheden,’ worden hun 16 kannen Rijnschen wijn, ‘ten ix groten den stoop,’ geschonken. Het Rederijkers-genootschap de Kruisbroeders, van Kortrijk, onder kenspreuk: Minnelic van herten door het Cruus Ons Heeren, reeds in 1451 als broederschap in wezen, is tot in de laetste dagen zijns bestaens met onze Gezellen steeds in nauw verband geweest. Onze kamer trok menigmael naer Kortrijk, en de Kruisbroeders kwamen ook meer dan eens onze stad met een wederbezoek vereeren. Tot op den huidigen dage bleven die onderlinge | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
betrekkingen aenhouden. In 1849, ging ons genootschap op den schouwburg der Kruisbroeders te Kortrijk nog eene vertooning geven.
1542. De Gezellen van Rhetorika spelen te Paschen, het Spel van den Helighen Cruuce, mogelijk het zelfde hetwelk hunne Kortrijksche vrienden alhier hadden vertoond, en ontvangen uit heuschheid 4 ponden par. Op den Sakraments-dag waren prijzen uitgeloofd voor de gebuerten, die het schoonst zouden gespeeld hebben. De Sint-Jansstraet bekwam de hoogste belooning. ‘De Rethorisienen vande Sent-Jansstrate doende ende tooghende zekere ende scoone figueren nopende den Heleghen Sacramente als best doende, hemlieden toegheleit in hoofscheden voor haerlieder moeyte. xxxvi sc. par.’ De jongers van de Hoogstraet, Brugstraet en Crommewael genoten ook eene kleine toelaeg.
1543. Te Paschen, vertoont men het Spel van Sente Quyrijn. Er wordt aen de Gezellen, volgends gewoonte, 3 ponden par. betaeld.
1544. In de Paeschdagen spelen zij ‘een Schoon gheestelic spel. Belooning: 6 ponden par. Op den Sakraments-dag, gewoone vertooningen. Onze Gilde speelt een spel van sinne ‘mids 's navens een battement’ en krijgt ‘in hoofscheden’ 40 sch. par. De Rhetorisienen der Kortrijkstraet toogen schoone figuren, en spelen ‘tsachternoens een gheestelic Morael.’ Willem vande Keere was thands Jacob Wijbode, in zijne bediening als Prince der Rhetorika, opgevolgd. Deze nieuwe Voorzitter, willende de Gilde in haren vorigen luister behouden, besloot dit jaer een groot refereinfeest voor al de Kamers van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vlaenderen te openen. Met dit inzicht zond hij ‘quaerten’ rond, behelzende de voorwaerden van den kampstrijd, de opgave der prijsvragen, alsmede de aenduiding der belooningenGa naar voetnoot(1). Zijn oproep werd gewis met geestdrift beantwoord. Het feest was bepaeld op ‘den viien ende viiien dach van September xliiii (Zondag 7 en Maendag - heiligdag van O.L.V.-geboorte - 8 September 1544). De geldelijke hulp der stad was tot bestrijding der onkosten ingeroepen geworden; doch het Magistraet had zich vergenoegd 6 kannen Rijnschen wijn aen onze Gilde ten beste te geven. Verder werd haer geene toelage vergund. Dit belettede nochtans onze Gezellen niet, zooals de stadsrekening getuigt, ‘schoone prijsen’ uit te loven. De Refereinfeesten der xvie eeuw leverden, zooals wij het reeds hooger hebben doen aenmerken, een levendig belang op. Zij waren de trouwe weêrspiegeling der openbare denkwijze van dien tijd, onder het drijvoudig opzicht van politiek, wijsbegeerte en godsdienst. De oplossing in refereinen van rhetorikale prijsvragen gaf den Rederijkeren gelegenheid hunner meening den vollen teugel te vieren. Daerbij was het referein, doorgaends door de menigte beter begrepen dan het spel van sinne, ook bij den volke meer welkom. Dit losse, klein gedicht had allengskens eenen onbegrensden invloed verkregen, doordien het de rechtzinnige afbeelding was van de zeden en van de innerlijke strevingen dezes tijdvaks. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1545. Het oude en reeds zoo dikmaels vertoonde mysterie de Verrijssenesse, wordt gedurende de Paeschdagen weder ten tooneele gebracht. Op H. Sakramentsdag ontvangen de rhetorisienen van de Kortrijkstraet 40 sch. par.; die van den Crommewael 36 schel.; die van de Middenkortrijkstraet (mits spelende 't sachternoens een scoon goddelic spel) 40 schel.; die van de Brugstraet 36 schel.; die van de St. Jansstraet 56 schel. en die van 't Nieuw-land (t' einde de Kortrijkstraet) 20 schel. par.
1547. De gilde van St. Sebastiaen van Thielt gaf dit jaer een groot beschrijf voor den handboog. Al de mededingende schuttersmaetschappijen deden hunne prachtige intrede. Daer verschenen, onder andere, de gildebroeders van St. Sebastiaen van Beveren-bij-Audenaerde, van Coekelare, van Belle, van Ronche, (Ronsse), van Damme, van Kennoot, van Brugge, van Rousselaere, van Moorseele, van Eeckelo, van Dixsmude, van Meenen, van Ypre, van Inghelmunster, van Harelbeke, van Curtrijcke en van Wijngene, ‘mitsgaders Joncheer Cornelis de Gramez, heere van Wulfsberghe ende hooghbailliu deser stede van Thielt, commende alhier met grooten costelicken state doende intreye intschietspel.’ Iedere Gilde kreeg, ter gelegenheid dezer prachtige intrede, een zeker getal kannen wijn. Om het feest nog meer op te luisteren gaven onze Rederijkers ‘een zeer gheestelic Spel van mijn heere Sente-Jooris’ dat twee dagen duerde. Men schonk hun daervoor 6 ponden par. De stad betaelde ook 4 ponden en 4 schel. par. ‘in hoofscheden,’ aen Omaer van Beemont ‘ter hulpen van eenen zotrock.’
1548. Na de gewoone Paeschspelen vertoond te hebben, verschijnen onze Gezellen op een Rederijkfeest te SteenwerkGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Item betaelt de Rethorisienen deser stede in hulpen van huerlieder costen in de reyse van Steenwercke, aldaer zij gewonnen hebben schoone zelveren prijsen, hunlieden ghegheven in hooscheden bij laste van Heere ende Wet, zoo 't blijct bij supplicatiën. viii pond. par.’
1549. Op uitnoodiging onzer kunstbroeders komen de Rederijkers van Deinze alhier een bezoek afleggen, en spelen ‘een spel ende battement.’ Er worden hun, van wege de Wet, 9 ponden par. vergund.
1550. De Gezellen trekken naer eenen tooneelkundigen prijskamp te NieupoortGa naar voetnoot(1). Het Magistraet schenkt twee kannen wijns aen den ‘acteur vanden spele te visenteren, dat te Nijeupoort ghespeelt was.’ Onze Rederijkers kwamen niet onbekroond huiswaerts; twee opperprijzen vielen hun ten deele. ‘Item ghegheven 't ghulde vander Rethorijcke in huerlieder voijage ende reijse van Nijeupoort, van daer zij brochten twee upperprijzen wesende drie scoone zelveren schalen xxxvi ℒ. par.’ Omtrent den 15 Juli worden zij naer de stad IJperen ontboden ‘met andere diversche cameren van Rhetorijcken ten Tuyndaghe, Sondags derden van Oogst 1550Ga naar voetnoot(2)’ om aldaer ‘heurlieder processie t'helpen verchieren scriftuerlick ende fijguerlick.’ De uitgezondene ‘quaerte’ of program van den wedstrijd gaf het onderwerp op van het Spel van sinne, welk moest uitgevoerd worden. De vraeg luidde aldus: ‘Welcke deucht inde Maghet Maria beneden Gode aldermeest behaecht heeft?’ De mededin- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gende genootschappen moesten daerenboven ‘vertooghen speelwijs bij fijgueren De straffinghe des Heeren om de sonden, daerna De groote ghenade bij hem den meynsche belooft.’ 't Is te zeggen, dat zij de Hel en den Hemel moesten verbeelden. De milde hulpgelden door de stedelijke Regering verleend aen ‘de ghuldebroeders vander Rethorijcke omme huerlieder eere te bewaerne te IJpre’ bewijzen genoegzaem, dat het hier een groot Landjuweel gold. Men kan overigens vermoeden, dat de Rederijkkamer Alpha en Omega van IJperen, welke zich den titel van hoofd-kamer toeëigende en beweerde de oudste van Vlaenderen te wezen, zich in pracht en luister door geen ander Vlaemsch genootschap kon laten overtreffen. Gewis zullen de belooningen hier niet min kostbaer en overvloedig geweest zijn dan in het Landjuweel van 1539. Wat er van zij, wij mogen altoos verzekeren, dat onze Gilde er op eene waerdige wijze vertegenwoordigd was. De Gezellen hadden zich ernstig op de te vertoonen stukken toegelegd. Van haren kant had de Regering drij kannen wijns geschonken aen ‘den actuer, die 't spel instrueerde 't welcke de Rethorisienen’ moesten spelen. Eervol voor de stad Thielt was de uitslag van dit Landjuweel. Onze rederijkkamer bracht ‘zeven zelveren schalen’ af. Het Magistraet kwam de onkosten te gemoet met de somme van 84 ponden paris.
1553. Niet alleen als kunstoefenaers wisten onze Gezellen zich te doen hoogachten, het gelukte hun tevens in een min vreedzaem vak grooten roem te oogsten. In het Memoriael Gulde-bouck van St.-Sebastiaen te Thielt wordt gesproken van hunne heldhaftige medewerking bij het innemen der stad Therenburg, in 't Noorden van Frankrijk. Men weet, dat keizer Karel deze stad door zijne legerbenden liet verwoesten en plunderen, om hare inwooners over hunne buitjachten in Vlaenderen te straffen. Ziet hier wat het bovengemeld Memoriael Gulde-bouck daerover verhaelt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Door het veranderen vanden tyt en de groote allendighe distructien, die over dese landen ghecomen syn principalicken ten jaere 1566, wanneer den grooten trouble begonst heeft ende dese quaertieren 6 à 7 jaeren onbewoonelick gheweest hebben ende door sulcke ruijnen wel lichtelick veel remercable pampieren ghemist worden, ghelycker wys een hautentyck Memoriael-bouck in asschen gheraeckt is, als wanneer het couvent vande Paters Recolletten was af brandende, daerin gheschreven stont, hoe ten jaere 1553 de stadt Terewaene vechtender hant ghewonnen wiert, daer de gulde broeders van de drye gulden van Thielt, te wetene van Sente-Sebastiaen van Ste-Jooris ende van Ste-Jans ofte vander Rhetorycken groote eere waeren behaelende, want alsoo sij met de keysersche ghecommandeert waeren in de avangaerde, soo hebben sy, na veel bloetstortinghe, in den oploop hun manheftich ghedraghen ende van de eerste gheweest, die hunne vendels met het Bourgoens cruys ende de roode Roose op de Stadsvesten gheplant hebbenGa naar voetnoot(1).’ De Destructie der stad Therouanen werd na der hand door onze gildebroeders menigmael ten tooneele gevoerd, als eene glorierijke herinnering aen hunne heldhaftige daden.
1554. ‘Pieter de Blare, weerdt in de Lelie’ ontvangt van stadswege 3 ponden par. voor hetgeen de Rederijkers bij hem verteerd hadden ‘te Paschen als zij speelden een spel naer costume.’ Men ziet, dat onze vrolijke Gezellen, alhoewel mildelijk door de stedelijke schatkist begunstigd, altijd even rijk bleven, en dit hadden zij gemeens met de gildebroeders van St Joris en St Sebastiaen. Het hulpgeld was nog niet ontvangen of reeds | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stond het op het handboek van den eenen of anderen hospes ingeschreven. Geen enkele denier paris. mocht daervan in de kas der kamer bewaerd blijven. Men maekte goede sier, men lachte, men danste, men zong, men verheugde zich hartelijk, en men begon op nieuw zoodra de beurs van klinkende spijkers voorzien was: daerbij leefde iedereen. Hetgeen de Stad schonk, kwam langs eenen anderen kant hare wijn- en bier-accijnsen verbeteren.
1556. De Vastenavond-vermaken, eenigszins in onbruik gevallen, worden weder gehanteerd. De wijken en genootschappen ontvangen elk eene kan wijn. Ditmael wordt de H. Sakraments-processie met de zelfde plechtigheid niet gevierd, hetgeen toe te schrijven is aen den ‘dieren ende benauden tijt’ waerin men alsdan leefde, en aen ‘de smette van de peste,’ die in de omstreken van Thielt heerschte.
1558. In de stadsrekening wordt geen gewag gemaekt van de H. Sakraments-processie, waeruit wij besluiten dat de tijds omstandigheden nog niet voordeelig genoeg zijn om al zulke plechtigheden door stadspenningen te begunstigen.
1559. Na twee achtereenvolgende nederlagen, te St. Quintijn en te Grevelingen, dank aen de dapperheid van den graef van Egmont, te hebben ondergaen, besloot de Fransche koning, Hendrik II, den vrede te vragen, die hem, in April 1559, door onzen vorst Philips II, opvolger van keizer Karel, werd toegestaen. Den 10 April kwam alhier een bode toe, ‘brijngende het placcaet van den paeyse tusschen der konincklijker majesteyt ende den coninc van Vranckerijcke.’ Zelden werd eene blijde gebeurtenis te Thielt met meer pracht gevierd. Men oordeele er over uit de hiernavolgende betalingen. Het feest had plaets den 15 April, en duerde verscheidene dagen. De Gezellen van Rhe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
torika namen er een voornaem deel aen. Zij gaven vertooningen van spelen van sinne, ebattementen, doortrokken stoetsgewijs de straten en deden zich des avonds door hunne schoone viering onderscheiden. De stad beschonk hen ‘wegens haerlieder groote diligentie’ met de somme van 12 ponden par.
Er werd daerenboven betaeld:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op den avond der viering werd de bevolking der straten en wijken met wijn beschonken. Den 29 ‘in Sporcle lix (Februari 1560 N. stijl)’ komt te Thielt ‘eenen messagier ghenaempt Heyndrick Back’ die medebrengt en aen het schepenen-kollegie overhandigt ‘een placaet (van 26 Januari zelfde jaer), inhoudende, dat men gheen Retorijcke useren en zoude, suspect zijnde.’ Den volgenden Zondag werd dit plakkaet aen den kerkstegel afgelezen. Het bevatte de volgende ordonnanciën, van wege koning Philips II, te weten: dat men, noch in het openbaer, noch in gezelschap, noch in het verdoken geene ‘Spelen van zinne ofte Moraliteyten, Camerspelen, Batementen, Rondeelkens, Refereynen, Baladen, enz.’ zal mogen vertoonen ‘van wat materiën ende in wat tale, die zouden wesen, soo wel oude als nieuwe, daerinne gheminghelt zijn eenighe questiën, propositien ofte materiën beroerende onze religie ofte gheestelicke luyden.’ Verder dat geene spelen ‘ghespeelt nochte ghereciteert moghen worden ten zij dat die eerst ghevisiteert zijn by den principalen pastoor, officier oft Wet van der plaetsen, daer de voorseyde spelen ghespeelt ende ghereci- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
teert zouden worden ende van den zelven daertoe oorlof ende consent vercreghen t' hebben,’ hieronder ook begrepen de stomme spelen of pantomimen. Alles op pene van ‘scherpelicken, arbitralicken ende exemplaerlicken ghestraft te zullen worden naer de gheleghentheyt van der zaeckeGa naar voetnoot(1). De censuer, ten gevolge van dit edikt ingericht, en later, onder het schrikbewind van Alva, met eene willekeurige en bloedige strengheid ten uitvoer gebracht, berokkende weldra het verval onzer vrije en machtige Rederijkkamers, en benam hun voor altijd den invloed, dien zij tot hiertoe, in eene zoo ruime maet, op het volk hadden uitgeoefend. Eene tweede nog schrikkelijker instelling kwam dien toestand verzwaren. De inkwisitie, door keizer Karel V in België ingevoerd, was door zijnen dweepzuchtigen zoon met eene soort van razernij voortgezet; eerlang moest, door het toedoen van dezen laetste, het noodlottige tijdvak beginnen, hetwelk onze bloeyende provinciën in eenen afgrond van ellende wierp. Vóór het einde des jaers 1559 komt ‘den Inquisiteur voor de kerstenenGa naar voetnoot(2) naer Thielt, in zekere affairen.’ De zaken welke deze kerkelijke ambtenaer hier te verrichten had, stonden heel waerschijnlijk met het bovengemeld edikt, en bij gevolg met onze kamer van Rhetorika in verband. Ten einde den Inkwisiteur in gunstige stemming te houden ten opzichte hunner geadministreerden, beschenken onze schepenen hem met ‘vier stedecannen wijns.’
1560. Onze Rederijkkamer bezat verscheidene vaste inkomsten. Ongeminderd haer gildehuis, gelegen ten voorhoofde in de IJperstraet, had zij vele renten bekomen van rijke konfraters | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of andere persoonen, die haer wilden begunstigenGa naar voetnoot(1). Het viel ondertusschen voor, dat ten gevolge der menigvuldige kosten, veroorzaekt door de vertooningen, de prijskampen, de uitstappen naer andere steden of alle dergelijke partijtjens de maetschappelijke kas uitgeput was, hetgeen de kamer, in dringende omstandigheden, noodzaekte op hare eigene goederen munt te slaen. Zulks gebeurde namelijk in 1560. Den 6 Mei van dit jaer verschenen vóór schepenen van Thielt de ‘Prinche, deken, eedt ende ontfangher vander ghilde van Sente-Jan, hemlieden intitulerende Camere van Rethorijcken’ de welke erkende ontvangen te hebben van Karel de Hulst, de somme van 33 ponden grooteGa naar voetnoot(2). Deze obligatie mocht afgelegd worden na verloop van 3 jaren tegen den penning XVI, of wel de rederijkkamer moest na dien termijn geven ‘souffisant bezedt up hemlieden ghuldehof van Ste Jans, staende ende gheleghen ten voorhoofde in d'Yperstraete, ofte up andere goederen ende erfven den ghulde competerende.’ Deze obligatie nam aenvang ‘Alderhelichmesse, anno als boven.’ De borgen waren Looms van Aelst en Luuc NoozeGa naar voetnoot(3). Het schijnt, dat de kas onzer kamer niet lang in dezen nadeeligen toestand verkeerde, want, vóór het einde des jaers, was zij reeds in staet zelve eenige fondsen op obligatie te plaetsen. Den 24 Februari 1560 (1561 N. St.) compareert Pieter de Blare, herbergier in de Lelie, vóór het schepenen-kollegie, en erkent ontvangen te hebben uit handen van ‘Prinche, deken, ghezworene ende bezorghers vander ghilde van St. Jan, wesende 't col- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
legie van der Rethorycke binnen der voornoemde stede van Thielt de somme van xxviii ponden groteGa naar voetnoot(1).’ De afleg van deze obligatie was eischbaer na verloop van één jaer. Pieter de Blare gaf in waerborg ‘eene rente van twee ponden grote t' sjaers, sprekende ten laste van Jan vande Pitte, in Thielt, mitschaeders Bavo ende Roelant vander Piete zyne borghenGa naar voetnoot(2).’
1561. De gilde verschijnt op een rederijkfeest te Kortrijk: ‘Item, betaelt de guldebroeders vander Rethorijcke van dat hemlieden bij mijne heeren vander Weth ghepresenteert was in 't voyage van Curtrijcke, compt xii ponden par.’ De Gentsche kamer de Fonteine was mede op dit konkoers tegenwoordigGa naar voetnoot(3).
1562. Den 10 Meimaend opent de kamer een heerlijk beschrijf, waerop elf mededingende genootschappen verschijnen, namelijk ‘die van Ghendt, Thoroult, Brugghe, Roesselaere, Curtrycke, Wervicke, Poperinghe, Hooghlede, Comene, Ruusselede ende Waestene.’ Er waren ‘veel schoone vergaudene ende silveren prysen upghehanghen.’ Groote toebereidselen had men tot de versiering der stad gemaekt. Onder andere waren zestien ‘poorten triumphale’ opgericht en verscheidene allegorische schouwtooneelen op de hoeken der straten geplaetst. Te midden der groote Markt, vóór de Halle, stond eene zonderlinge figuer, ‘een Enghelken, die bier piste voor 't ghemeen (sic), tot groot ghenoeghen ende contentement vanden volcke’ (zulks laet zich licht begrijpen). In den stoet, die de straten der stad doortrok, verschenen ‘betGa naar voetnoot(4) dan twintich | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waghens seer costelyck gheciert ende beset met alderhande fygueren.’ De Thieltsche Rederijkers waren ‘ghecleet in habyten van groenen fluweele met swarte banden ende silveren fryngen, roode hoeyen, witte pluumen, gheele caussen ende swarte lersen.’ De eerste prijs van 't Spel van sinne viel ten deele aen Gent; de tweede aen KortrijkGa naar voetnoot(1). Op den patroondag hunner gilde (St. Jansdag-midzomer) vertoonen de Gezellen ‘een schoon Spel van sinne’ en krijgen in belooning 3 ponden par. Het dorp Aeltre gaf dit jaer een beschrijf voor den handboog en eenen prijskamp voor de Rederijkkamers. Ons Magistraet verleent 12 ponden par. aen ‘'t gulde van St.-Sebastiaen ende dat vander Rethorijcke in hulpen van der voyage bij hemlieden ghedaen te Haeltre.’ De reis in 't gemeen geschied zijnde, deelden de twee gilden broederlijk het stedelijke hulpgeld. Dewijl, volgends het edikt van 1559, onze burgerlijke en geestelijke overheden gelast waren een waekzaem oog op de tooneelvertooningen te houden, vermeenden deze heeren hunne zending niet beter te kunnen volbrengen dan met zelven de theaterspelen te gaen bijwoonen, natuerlijk onder het drinken van een glaesjen wijn. ‘Burchmeester ende schepenen met prochiepapen (pastoors) ende andre notable’ vergaderen dan gedurende twee achtereenvolgende jaren op den Maendag van Paschen ‘als men speelt naer costume’ en verteren telkens 8 ponden groote, het eene jaer in 't Schaeck, en het volgende in den Hert. Ongelukkiglijk de kommissarissen, die de stadsrekening komen sluiten, vinden die vergaderingen en die drinkpartijtjens volkomen nutteloos, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dreigen in 't vervolg alle dergelijke ‘theeringhen, die zeer excessijf zijn’ uit de rekening te zullen schrabben.
1563. ‘Spelen in de Paeschdaghen naer costume’ en gewoone belooning van 12 ponden par. Op hun verzoekschrift bekomen onze Gezellen eene toelaeg van 4 ponden par. ‘boven de ordinaire xii ponden, mits’ ‘d'excessive preparatiën ende costen’ welke zij in hunne vertooning gedaen hadden. Het schijnt, dat de aenbeveling, door de kommissarissen der Rekening gedaen, betrekkelijk de noodelooze vergaderingen en teringen tijdens de Paeschspelen, niet gansch in den smaek onzer burgerlijke en geestelijke overheden viel, immers wij zien wederom ‘'s Maendachs in de Paeschdagen de schepenen vergaderd zijnde ten huuse van Lauwereins Boddins (in het Schaek, op de Markt) metten pasteurs ende andere notable, commende zien spelen, midts presentie van mijnheere van Wijngene en mijnheere ende mevrauwe van MasteyGa naar voetnoot(1).’ Het gelag beliep ditmael tot 36 ponden 18 sch. par. wegens de twee laetste jaren. Gedurende de volgende jaren ziet men insgelijks deze vergaderingen plaets grijpen, hetgeen ons doet vermoeden, dat de opmerkingen der kommissarissen over het hoofd werden gezien. De twee gilden van Rhetorika en van St.-Sebastiaen trekken weder gezamentlijk naer een beschrijf. ‘Item, ghegheven de ghuldebroeders van St.-Sebastiaen ende vander Rethorycke als zy trocken schieten ende een Spel vertoghen te Zwevezeele, ter beschrivinghe van mynen Heere xii pond. par.’ De Gezellen van der Rhetorike bekomen 4 ponden par. omdat zij zekere intreyen vertoond hadden ‘in de processiën Sinxen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Onser Vrauwe van Puthem.’ Deze processie had voor opperhoofd den Heer van ClaerhoutGa naar voetnoot(1). Te dezen tijde leefde de vermaerde Karel van Mander, een der weinige schrijvers uit de XVIe eeuw, die hunnen naem hebben weten onsterflijk te maken. Hij was tevens schilder, dichter en tooneelist. Hij vervaerdigde verscheidene Spelen van sinne en bijbelspelen voor de Rederijkers van Meulebeke, zijn geboortedorp, en betrad meer dan eens de planken. Vermoedelijk schreef hij ook voor het Thieltsch theater, en liet er zijne spelen vertoonen. In de Stadsrekening van 1563 wordt gewag gemaekt van zijn stuk ‘'t spel van Nabuchodonozor’ met veel luister door onze kamer vertoond ‘up Sent-Jansdach Mitszomers’ en waervoor het Magistraet een hulpgeld van 3 ponden par. verleende. Van Mander alsdan zijn 16e jaer bereikt hebbende, had zich reeds door zijnen schranderen geest en zijn talent als schilder doen onderscheiden. Zijn eerste meester in de schilderkunst en in de poëzij was Lucas d'Heere, van Gent. Na vervolgends eenigen tijd te Kortrijk overgebracht te hebben, kwam hij, in 1569, in zijne geboorteplaets terug, alwaer hij zich ijverig aen 't werk zette. Onder zijn krachtdadig beleid, bekwam de Meulebeeksche Rederijkkamer een nieuw leven. Haer tooneel werd door hem met spelen van sinne, tafelspelen, refereinen en liedekens voorzien; hij schilderde haer ook sierlijke schermen en vervaerdigde meermaels het benoodigde theatermekaniek. In de vertooning van zijn spel Noäch had hij pompen en buizen geplaetst, om eenen zondvloed met natuerlijk water te verbeelden; maer het toestel gebrekkig ingericht zijnde, moesten de aenschouwers voor 't opbruisend water vluchten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is niet anders mogelijk, of Van Mander was met onze Thieltsche kunstbroeders in nauwe betrekkingen, en stond hun menigmael met raed en daed ten dienste. Na eene reis in Italië en in Duitschland, kwam hij ten jare 1577 in zijne vaderlijke haerdstede terug. Zijne tegenwoordigheid gaf nieuwen moed aen de Meulebeeksche kamer. Op den Vastenavonddag 1578 komen de Rhetorisienen van Meulebeke hunne kunstgenooten van Thielt bezoeken, en ontvangen uit heuschheid van het stedelijk Magistraet drij kannen wijns. Van Mander mocht hier echter niet lang in ruste leven. De Waelsche Malcontenten waren als een vreeselijke storm in Westvlaenderen gevallen, en zaeiden overal dood en verwoesting. Karel zag zich genoodzaekt zijne haerdstede te verlaten, om eene veiliger schuilplaets in de versterkte steden te zoeken. Hij begaf zich naer Kortrijk, en keerde kort daerna weder om zijnen vader, zijne moeder en zijnen jongeren broeder ook derwaerts te geleiden. Doch toen hij te Meulebeke aenkwam, was dit dorp reeds door de vreemden geplunderd en verwoest. Het gelukte hem, na ongelooflijke poogingen, zijne ouders tot Kortrijk te brengen. Maer de pest borst in die stad uit, en hij zag zich gedwongen, met de zijnen naer Brugge te vluchten. Onder wege werden zij op nieuw door de Malcontenten aengetast en uitgeplunderd. Weinigen tijd nadien verklaerde zich de pest ook te Brugge. Dan besloot hij een land te verlaten, waer hij zooveel ellende had geleden, en waer zijne godsdienstige overtuiging hem aen al de geweldenarijen der Spaensche dweepzucht blootstelde. Hij vertrok naer de noordelijke gewesten, en, immer getrouw aen zijne kunstliefde, richtte hij, met behulp van andere ontwekene Vlamingen, te Leverbergen, bij Haarlem, eene kleine Schilder-Akademie en eene Rederijkkamer op. Daer leefde hij gerust tot omtrent 1604, en schreef er het Schilderboeck, hetwelk te Haarlem in 1604 verscheen (2 deelen in-4o). Op dit laetste tijdstip had hij zijne wooning te Amsterdam gevestigd, alwaer hij den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 September 1606, in den Heer ontsliepGa naar voetnoot(1). Van Mander had vele geestelijke liederen ten dienste der nieuwe Kristenen of hervormden geschreven. Mogelijks zullen de schrikkelijke vervolgingen, welke zijne geloofsgenooten alsdan in Vlaenderen ondergingen, bij hem eene der gewichtigste beweegredens zijn geweest, om, naer het voorbeeld van honderden andere geleerden en kunstenaers, voor altijd zijn vaderland te verlaten.
1564. Het Rhetorijk de Kersouwe van Audenaerde opent een ebattementfeest, waerop de negen volgende kamers verschijnen:
Den 3 Juli had de plechtige inkomst plaets. De kamers moesten bij hunne intrede ‘declareren wat men d'Overheyt sculdich es,’ Bij hunnen kerkgang moest bewezen worden: ‘hoe ende waer deure men reyn sal 't Heylich ingaen.’ Het Audenaerdsch Magistraet schonk aen ieder genootschap den eerewijn. De Thieltsche Gezellen ontvingen 10 kannen voor hun deel. Verscheidene kostelijke prijzen waren te winnen, bestaende meest allen in zilveren voorwerpen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De opperprijs, wegende 9 oncen zilversGa naar voetnoot(1), werd toegekend aen de Victorinnen van Poperinghe. Den tweeden prijs, wegende 6 oncen zilvers, bekwam Thielt; de derde (3 oncen) viel ten deel aen Kortrijk, en de vierde (2 oncen) aen Rousselare. Buiten het ebattement won onze kamer op dit rederijkfeest nog eene andere eervolle onderscheiding, namelijk den tweeden prijs van het amoureus referein, bestaende in een voorwerp van 2 oncen zilvers. Het voorgestelde te behandelen onderwerp was: ‘My en helpt geen troost, als ik 't lief derven moetGa naar voetnoot(2).’ De stad Thielt kwam te gemoet met 36 ponden par. in de onkosten door onze Gezellen ‘ghesupporteert in 't voyage van Audenaerde.’ Den 1 Meimaend komen ‘Prinche, deken ende andere guldebroeders van Curtrijcke’ hunne oude vrienden van Thielt bezoeken, en helpen de plechtige inhaling en planting van den meiboom verheerlijken. Zij vertoonen, te dezer gelegenheid, een Spel van zinne, en ontvangen van stadswege 12 kannen wijns.
1566Ga naar voetnoot(3). De misnoegdheid, welke de bloedige edikten van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Philips II in de Nederlanden verwekten, groeide in tusschentijd gedurig aen. Het ongelukkig stelsel door dezen monark gevolgd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om den Roomsch-Katholijken godsdienst in zijn rijk te doen zegepralen, deed eenen ongebonden haet tegen denzelven oprijzen; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
iedere vermeerdering van strengheid bracht eene nieuwe verbittering te weeg. Het volk, dat deze zedelijke verdrukking slechts met eene verkropte woede verdroeg, stond weldra in opentlijken tegenstand op: de pijnbanken der inkwisitie hadden het razend gemaekt. Zijne wederwraek was schrikkelijk. In de maend Juli hadden de eerste oproerige tooneelen te Antwerpen plaets. In Vlaenderen vormden de protestanten groote bijeenrottingen; den 21 en 22 van voornoemde maend Juli werden op het plein van St. Pieters-Aelst bij Gent, in de opene lucht, sermoenen gedaen, waer eene menigte volk, gewapend met stokken en andere tuigen, uit Deinze, Thielt, Audenaerde, Ronsse, Eecloo, Caprijcke en de Vier-Ambachten was komen toeloopen. De toegang tot de vergaderplaets was bij middel van wagens en karren afgesloten, en men had wachten op de hoogten geplaetstGa naar voetnoot(1). Gedurende de maend Augustus namen die feiten nog een erger karakter. Het volk viel op de kerken en kloosters, verbrijzelde, in zijne blinde raeskalling, de beelden der Heiligen, verscheurde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de meesterstukken der schilderkunst, sloeg de kostbare beeldhouw- en snijwerken aen stukken, en richtte gedurende eenige dagen de afschuwelijkste verwoestingen aen.
1567. In deze akelige omstandigheden bleven de poogingen onzer Rederijkers, om hunne oefeningen voort te zetten, dikwijls onderbroken, zoo niet ten volle opgeschorst. Op hunne ‘supplicatie’ verleent het stedelijk Magistraet hun eene kleine toelaeg van 3 ponden paris. Een akeliger onweder moest weldra op de Nederlanden losbarsten. De hertog van Alva naderde met een Spaensch leger. Hij was door den koning gelast met onbermhertigheid te handelen en eene bloedige wraek over het gebeurde te nemen. Bij het bericht zijner aenkomst nam de uitwijking in eene verbazende evenredigheid toe. Meer dan honderd duizend inwooners van alle klassen en van allen stand verlieten hunnen vadergrond.
1568. Wie kent de onheilen niet, welke Alva aen de Nederlanden berokkende en de wreedheid, welke ieder zijner daden kenmerkte? Gedurende zes volle jaren hield hij onze ongelukkige provinciën onder zijnen stalen hiel gebukt. De Raed van Beroerten, anders gezegd de Bloedraed, door hem ingericht, sprak dagelijks veroordeelingen uit tot den dood of tot andere zware straffen. Daerin moest de stad Thielt ruimschoots haer aendeel dragen. Op 21 Februari 1568 sprak de Bloedraed vonnissen uit van eeuwigen ban en van berooving der goederen ten laste van vijf en twintig inwooners onzer stadGa naar voetnoot(1). De geesten waren door al die schrikkelijke gebeurtenissen te zeer ter neder geslagen, om dit jaer aen tooneelvermakelijkheden te denken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1569. Ongeminderd de belasting van den honderdsten penning of het 100e deel der waerde van al de eigendommen, moesten onze inwooners nog mondbehoeften verleenen aen de Spaensche benden, die de stad doortrokken, alsook aen het Spaensch garnizoen van Rousselare.
1571. Hoe slim het er uitzag, waegden onze Gezellen het, op den tweeden Paeschdag, wederom hun tooneel te beklimmen, waervoor hun het gewoone hulpgeld werd vergund.
1572. Hetzelfde greep plaets in 1572. De houding van het volk begint dreigend te worden tegen den hertog van Alva. De opstand berst te Brussel en in andere steden uit. Een troep Spanjaerds, komende van het kasteel van Doornijk, trekt door Thielt.
1573. Hier liggen krijgslieden in bezetting onder het bevel van den luitenant van DeplessyGa naar voetnoot(1). Op het einde des jaers wordt de hertog van Alva door den koning naer Spanje teruggeroepen; hy verlaet de Nederlanden onder de vermaledijding der gansche Natie.
1574. Requesens, zijn opvolger, wilde den weg der gematigdheid inslaen; maer de zaken waren reeds te ver gekomen: de oorlog bleef dus voortduren. Verscheidene afdeelingen Spanjaerds komen in Thielt legeren. De kompanie van Sr Camillo de Monte ligt hier van den 24 Augustus tot den 20 October.
1575. De kompanie van Don Antonio de Alvarez verblijft van den 4 tot den 24 Mei. Die van Don Pedro de Tassis komt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vervolgends legeren van den 9 Juli tot den 24 Augustus. Buiten dat worden opvolgentlijk subsidiën betaeld aen de krijgslieden van Antonio de Vylefranco en anderen.
1576. Na de dood van Requesens, stonden onze provinciën ongeduldig op tegen de Spaensche soldaten, die sedert verscheidene maenden bij 't rooven en 't plunderen leefden. De Staten worden vergaderd, en op 8 November teekent men een verbond, de Pacificatie of Bevrediging van Gent genaemd, waerbij de verschillige provinciën elkanderen onderlingen bijstand beloofden, om de vreemde soldeniers uit de Nederlanden te verjagen.
1577. Vlaenderen verhoopte nu eenige rust te genieten. De kamers van Rhetorika verhaesten zich dit te baet te nemen, om hunne vertooningen wederom aen te vangen. Op den Maendag van PaschenGa naar voetnoot(1) spelen onze Gezellen een Spel, en bekomen een hulpgeld van 20 ponden par. Zij geven vertooningen op H. Sakramentsdag, en ontvangen eindelijk 6 ponden par. ‘ten hulpe van huerlieden oncosten t' Sent-Jansdach.’
1578. De patroondag onzer Gilde wordt naer gewoonte gevierd. De stad verleent daertoe eene toelaeg van 7 ponden en 7 sch. par. Het Magistraet ontbiedt eenen ingenieur van Harelbeke, ‘nopende 't fortifiëren van der stede.’ De tijdsomstandigheden waren weder somber geworden. Don Juan, de nieuwe Gouverneur, had het leger der Staten verslagen; maer deze laetste hadden den hertog van Alençon, die met een Fransch leger aenrukte, te hunner hulp geroepen. Te Gent was eene demokratische protestantsche partij tot stand | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gekomen, terwijl de katholijke Waelsche provinciën eene derde partij, onder den naem van Malcontenten, uitmaekten. De grootste wanorde heerschte in België. Te midden dezer verwarring vielen de Malcontenten in Vlaenderen, en richtten aldaer de grootste verwoestingen aen. De burgerij was overigens onder drukkende lasten gebukt. De 10e, en na der hand de 5e penning werden van haer geëischt.
1579. In den loop van dit rampvolle jaer moest onze stad al de onheilen des oorlogs verduren. Gent had den 5en penning gevergd, niettegenstaende de betaling der andere lasten nog zwaer op de schouderen onzer inwooners woog. Ten einde te beter in hunne eischen te slagen, hadden de Gentenaers den baljuw en den burgemeester van Thielt, als gijzelaers, in hechtenis gehouden. Van eenen anderen kant werden brandschattingen opgelegd door de Walen, die te Rousselare en te Meenen lagen. Luitenant-Kolonel van Marckant doet te Thielt, te Wijngene, te Swevezeele en te Eeghem eene rekwisitie van wijn. De kapiteinen Charles van Meetkercke, De la Foreest en Cosmins de Piscareyne komen ook beurtelings op rekwisitie. Kapitein Collomby vestigt zich in onze stad ten koste der burgerij. Een groot getal huizen worden afgebrand. De buitjagers der Malcontenten verwoesten al wat nog recht staet. De Halle wordt grooten deels in assche gelegd, de schansen op 't einde der straten vernield, het fort geslecht, de inwooners aengevallen en vermoord. Eindelijk als of de maet van onheilen niet vol was, verschijnt de pest binnen onze ongelukkige stad en vervult de straten met stervenden en lijken.
1580. De Schotten vallen in Thielt, en rooven wat nog te rooven is.
1582. Gedurende verscheidene achtereenvolgende jaren was onze stad onbewoonbaer. Al de burgers hadden haer verlaten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met het oogmerk om dezen noodlottigen toestand te verbeteren, verleent de Hertog van Alençon, die de regering in handen had genomen, den 8 Juni 1582, ‘letteren van respijteGa naar voetnoot(1)’ gunnende aen de inwooners van Thielt eenen uitstel van twee jaren voor het betalen van alle achterstallige schulden, renten en lasten, ‘wegens dat die van Thielt altezaemen verstroyt ende verjaeght gheweest zijn duer het quaet traictement vande Walsche ende andere soldaten, die hun daeghelijcx zoo waren rançonnerende ende quellende, dat zij gheoorzaekt zijn gheweest huerlieder residentie te nemen in diversche andere plaetsenGa naar voetnoot(2).’
1584. De stad begint zich te bevolken. De rekeningen, sedert verscheidene jaren niet meer opgesteld, worden nu weder aengeboden. De geldelijke toestand was zeer verward; men had moeite om zich eenigszins te erkennen. Er trekken nog gedurig gewapende krijgsbenden door Thielt.
1585. De stad wordt wederom diep ontrust. De vreemde soldaten leveren zich hier aen baldadigheden over.
1586. Bij oktrooi van 24 AprilGa naar voetnoot(3) staet koning Philips toe een bijvoegelijk accijns op den drank te heffen, om de schulden die gemaekt waren te betalen, de wooningen te herstellen en de Halle te herbouwen.
1590. Men kan bevroeden, dat de burgerij groote moeite had om de stad uit hare puinen herop te rechten. Het ging er in 't land altijd even deerlijk toe. Ten einde zich eeniger mate tegen de vreemde huerlingen, die dagelijks op buitjacht liepen, te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunnen beschutten, had de Wet eene burgerwacht aengesteld, en bevolen, dat men de herstelde Halle zoude versterken en van geschut voorzien. Eene nieuwe gebeurtenis komt de verslagenheid nog vergrooten: Jonkheer Willem de Rycamez, burgemeester, met Pieter Pantin, Zacharias de Meulenaere en Willem de Smet, schepenen, waren op last van de kommissarissen der rekening naer Brugge getrokken. Bij hunne terugkomst worden zij door den vijand gevangen genomen, meer dan twee maenden vastgezet, en eindelijk losgelaten, mits een aenzienlijk rantsoen, waerin de stad belooft tusschen te komen.
1592. Het schepenhuis en de Halle, door het vuer gedeeltelijk verslonden, waren echter zooveel mogelijk staende gehouden en onderschoord, ‘overmids dat de stede gheene middel en hadde omme die te makene.’ Hetgeen de oorlog gespaerd had, moest door de elementen vernield worden. Op zekeren nacht rukt de wind het oude schepenhuis omver, en laet slechts den Halletoren ongedeerd.
1593. Onze Rederijkers komen weder te voorschijn. Zij genieten 12 ponden par., omdat zij op den Meidag ‘gheplant hebben den mey voor de deuren van 't Magistraet ende ander ghewilligheyt.’ In de maend Juli zendt Philips II aen den bisschop van Gent, den volgenden brief, waerbij hij hem beveelt de Rederijkkamers af te schaffen en te ontbinden overal waer zij weder te voorschijn mochten komen: ‘Par le Roij. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moyens possibles de remettre les chambres, assamblées et exercices d'icelle contre les prohibitions de noz edicts et placcartz, sans se souvenir ny mettre en consideration combien de désordres, abuz, inconveniens, grans maulx et scandals en peuvent estre cy-devant provenuz, A cette cause nous avons bien voulu vous faire ceste, pour vous dire que nostre intention est qu'iceux soient bien et diligemment gardez et observez: Et que partant vous ne devez plus admettre en façon quelconque, rièreGa naar voetnoot(1) vostre diocèse, aulcuns exercices de ladicte Rhetorique; ains tenir la vive main à ce qu'ils soient empechez. Auquel effect nous mandons aussi aux officiers et magistrats de la ville de Gand, chastellenie du Vieubourg dudit Gand, d'Audenarde, haulte et basse chastellenie dudit Audenarde, de en leur regard ne souffrir nullement icelles chambres, assemblées ou exercice de Rhetorique, faisans cesser ceux, qui les peuvent avoir commencé, mesmes de vous assister et prester la main en ce que dessus, procedans au chastoyGa naar voetnoot(2) des contreventeurs, par l'exécution des peines d'iceux placcartz et tous aultres meilleurs moyens et expédiens en tel cas accoustumez. A tant très Révérend Père en Dieu, chèr et bien amé, Nostre Seigneur vous ait en sa garde. Escripte en nostre ville de Bruxelles, le 24 de Juillet 1593. Estait paraphé A.V. et signé VereyckenGa naar voetnoot(3).’ Ten gevolge hiervan vaerdigde de Raed van Vlaenderen een plakkaet uit in den zelfden zin.
1594. Baljuw, Burgemeester en Schepenen hadden bij smeekschrift den koning voor oogen gelegd ‘dat dezelve stede duer dese lanckduerighe miserable inlantsche oirlooghen, afbrandinghe, beroovynghe, pillaige, 't verjaeghen vande inwoenders ende andre cruwelyteyten gheheel ter ruwyne ghecommen es metten zelven inwoenders van diere, die in zeer cleenen ghetaele zyn ende noch gheschepen werden in andre contreyen te moeten refugieren duer d'excurtie vanden viant, rantsoneringhe ende andersints, ten zy dat den tyt keere in eenen beteren staet, sulcx | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat de voornoemde stede soo aerme gheworden ende overvallen es van alle haere inestimable lasten van schulden ende schaden, renten ende andersints, datter gheenen slach meer inne te slaene en is.’ Zij vragen diensvolgends aen den koning de machtiging om te ‘moghen heffen ende lychten, ten proffytte vande voornoemde stede, up elcke tonne (bier) van vyff schellynghen groote ende daerboven die te tappe zal ghesleten ende ghedispenseert worden in de zelve stede ende het quartier myls daer buyten, vyfthien stuvers twelck zoude commen naer advenante van een oort van elcken stoop, waerof vry ende exempt zullen wesen indifferentelyck alle de voorseyde inwoenders, zoo gheestelyck als weerdelyck, de bruyloften ende ander vergaderynghen van kermessen ende dierghelycke,’ Dit oktrooi werd verleend den 11 Maert 1594Ga naar voetnoot(1). Door deze en andere vergunningen trachtte de burgerij tot haer verhael te komen, ofschoon de gezichteinder er nog altijd even somber uitzag. Onze provincie was zelfs zoo onveilig dat ‘Mr Jeremias Oste, scholaster ende coster tot Thielt benoemt, onlangs naer zyne acceptatie, duer vreese van den viant ende boschroovers, weder naer Brugge van daer hy quam, getrocken is.’ De burgerwacht was in volle wezen onder 't bevel van den kapitein Joos Bruunsteen. Er was, ter verdediging der stad, eene versterking opgeworpen.
1596. Ondertusschen hadden de verdeeldheden, die in 't land heerschten, eenen droevigen weêrklank in onze eigene Rederijkkamer gevonden. Eenige leden hadden zich van haer afgezonderd en een nieuw genootschap ingericht onder de kenspreuk: Besproyt dat bloyt. In de stadsrekening van 1596 staet het voor de eerste mael bekend: ‘Eerst ghepresenteert de jonghers van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der stede van Thielt met de gone wezende in de jonghe Rethorycke die de stede eere ghedaen hebben in eerlicke recreatie ende omme dezelve in zulcken state te houden door een gratuiteyt. xii ℒ par.’
1597. Een gelijk hulpgeld was nogmaels voorgedragen ten behoeve van de oude en van de jonge Rhetorijke; maer de kommissarissen der Rekening wilden daerin niet toestemmen ‘considererende den tyt tot als noch al zulcke recreatie niet en ghedoocht ende gezien stads groote taxatien.’ De koninklijke voorschriften van 1593 schijnen nooit eene ernstige toepassing te hebben bekomen; wij zien immers, dat zij onze Rederijkers niet beletteden hunne oefeningen voort te zetten. Het plakkaet van 1559 werd zelf zoo flauw onderhouden, dat de Raed van Vlaenderen zich verplicht zag het den 5 April dezes jaers op nieuw af te kondigen. In den loop der maend October trok de aertshertog Albert door onze stad, en 't geval wilde, dat de Halle in brand geraekte ‘door 't groot viermaken van de wacht in het vertrecken van Sijne Hoocheyt naer Brugghe.’ Onze konfraters vergezelden den Prins en ontvingen, wegens dezen en anderen vrijwilligen dienst, eene toelaeg op stadskas: ‘Betaelt die van de oude Retorijcke van Sint-Jans, van hemlieden dienst in 't convoijeeren van Syne Alteze naer Brugghe, mitgaders van vrywillich de wacht up te trecken met die van de gulde van Sinte-Sebastiaen, blijckende bij den bilgetten in daten den xxvii October 1597 viii ℒ. par.’
1598. Thielt was nog dagelijks gekwollen door de vreemde soldaten. De inwooners, merkelijk in getal verminderd, gelukten er niet in hunne zaken in orde te brengen. De tijden waren ongustig voor handel en nijverheid. Willende het hunne bijdragen om den toestand hunner vaderstad te verbeteren, trachten onze Gezellen, door hunne vertooningen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de vreemdelingen naer Thielt te lokken. Wegens deze loffelijke poogingen, worden van wege het Magistraet 18 ponden par. ‘ghepresenteert, die van de oude Retorijcke van Thielt ten regaerde dat zijlieden up den tweeden Paesschedach xvc xcviii ter eeren ende tot voorderijnghe van de voornoemde stede ghespeelt ende verthoocht hebben de Offerande van Abraham, ende tot hulpe van haerlieder costen ten dien ghesupporteert in 't doen van de eere van den Helighen Sacramente.’
1599. De rust wordt eeniger mate in onze gemeente hersteld; maer het land is nog steeds in oorlog. De burgerij trekt de wacht op. Thielt was tegen eene verrassching verzekerd; men had dijken opgeworpen, forten en palissaden gemaekt; er waren ook poorten of ‘bailgen 't eynden alle de straten.’ Van November 1599 tot October 1601 moesten de wachten dag en nacht waken, en zij werden immer aen verdubbeld. |
|