Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis. Deel 4
(1861)–C.P. Serrure, [tijdschrift] Vaderlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||
Utrechtsche Chronijk van 1138-1267.In het eerste deel van dit MuseumGa naar voetnoot(1) heb ik eene korte chronijk van Utrecht, van 1138 dagteekenende, medegedeeld, welke aen een handschrift ontleend was, dat vroeger aen den baron van Westreenen van Tiellandt toebehoorde, en dat thands in het door hem te 's Gravenhage gestichtte Museum bewaerd wordt. Aen hetgeen ik alsdan liet drukken ontbrak nog een gedeelte, dat hier voor de eerste mael verschijnt. Van Westreenen had zelf het plan het een en het ander het licht te laten zien; maer hy werd door de dood verhinderd. De Codex, waeruit die historische aenteekeningen getrokken zijn, bevat, zoo als ik reeds zegde, het Martyrologium van Usuardus en Isidorus de Regimine Canonicorum. Hy maekte vroeger deel van de bibliotheek der Bollandisten, die hem zeer hoogschatteden, blykends de getuigenis van SoleriusGa naar voetnoot(2) en de aenteekening voorkomende op het eerste blad, en luidende als | |||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||
volgt: Codex insignis, qui fuit Ecclesiae B. Mariae, quemque tanti fecit Rosweydus; ab ipso vocamus Rosweydinum. De vroeger medegedeelde aenteekeningen loopen van het jaer 539 tot 1138; degene die ik hier thands opneem, dienen ten vervolge; zy beginnen met 1138 en eindigen met 1267. Deze laetste komen in het handschrift, in de Paeschtafel voor de jaren van 1139 tot 1303 voor, en zijn door verschillende handen geschreven. Hiermede zal al wat in den Codex voor de geschiedenis belang oplevert, uitgegeven zijn. Hoe beknopt deze chronijk ook zy, zoû ze toch, mijns dunkens, om haren hoogen ouderdom verdienen in de groote verzameling der Monumenta rerum Germanicarum van Pertz opgenomen te worden.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||
|
|