Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis. Deel 3
(1859-1860)–C.P. Serrure, [tijdschrift] Vaderlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 449]
| |
Vroeger vooroordeel tegen de middeleeuwsche letterkunde.Door het herleven van de letterkunde uit den klassieken voortijd was er eene versmading ontstaen voor byna al, wat de middeleeuwen, én in het vak der letteren, én in dat der kunsten, hadden voortgebracht. Tydens de zestiende en de zeventiende eeuw heerschte dat dwaelbegrip overal, en zoo wel by roomschen als by onroomschen. Geen wonder dus, dat er zoo talryke handschriften, die de werken onzer oude dichters en prozaschryvers bevatteden, versneden werden of verloren gingen. In Duitschland zelf, alwaer men zich in onze dagen zoo vlytig op de middeleeuwsche letterkunde heeft toegelegd, en op al het bewonderensweerdige, dat zy oplevert, te recht de aendacht heeft getrokken, was men vroeger daeromtrent zoo onverschillig, ja zoo versmadend als elders. Gaspar Ens, een luthersch godsgeleerde, die ten jare 1621 te Keulen, onder den naem van MorosophiaGa naar voetnoot(1) een boekjen uitgaf, waerin hy aentoont, dat men in alle standen of in alle bedryven min of meer met gekheid behebd is, gispt ook ter loops de drukpers, omdat zy zoo veel dwaze of onbeduidende werken in de wereld zendt. Zie hier zynen uitval, dien hy, zoo als het blijkt, by voorkeur tegen de verdichtselen uit de middeleeuwen richt: Stultum esse qui non videat, quam multa stulte non minus stulte excudantur. Quam multa prela non nisi Glaucoptro, septem sapientibus Octaviani magistris, Magellona, corneo Suffrido, innumerisque id genus aliis insulsis fabulis calent? |
|