Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis. Deel 2
(1858)–C.P. Serrure, [tijdschrift] Vaderlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kleine gedichten en prozastukken. Uit de dertiende en veertiende eeuw.Het groot Hulthemsche handschrift No 192, ter koninklyke bibliotheek te Brussel, is eene byna onuitputtelyke bron voor onze oude letterkunde. De heeren Angillis, Blommaert, Hoffmann, Mone, Snellaert, Willems en ik, hebben daeruit reeds talryke stukken doen kennen, en des niet tegenstaende blijft er nog al het een en het ander te drukken over. Al de gedichten en prozastukken, welke ik hier mededeel, zijn uit dien beroemden Codex getrokken. De twee allegorische stukken: Ene beschedene Jacht en de Ghelasen Sale zijn geheel in den trant der XIVe eeuw. De twee gedichten, die daerop volgen, zijn waerschijnlyk iets ouder: Ene disputatie tusschen enen clerc ende sinen meester, behoort misschien nog tot de XIIIe eeuw. In allen gevalle acht ik als meer belangrijk: Alrehande Proverbiën van den wisen Salomon en Van vele edelen Parabelen ende wiser leren. Willems heeft in zijn Museum reeds twee verzamelingen van berijmde spreuken en zedelessen, aen het Hulthemsche handschrift ontleend, opgenomenGa naar voetnoot(1). Ik beschouw ze als behoorende tot de voornaemste voortbrengsels onzer oude letterkunde. Beide behooren stellig, volgends my, tot de XIIIe eeuw. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hetgene ik hier laet drukken onder den titel: Van vele edelen Parabelen ende wiser leren is eigenlyk maer het vervolg van de spreuken reeds door Willems, in zijn zesde deel ingelascht. Geheel de verzameling in het handschrift voorkomende heeft 1386 regels. Het laetste gedeelte, dat door my wordt uitgegeven, heeft er slechts 546. Willems heeft de spreuken noch van de eene, noch van de andere verzameling uitgegeven, zooals ze zich in het handschrift op elkander volgen. Hy heeft eerst al de tweeregelige, dan de vierregelige, dan de zesregelige, enz. byeengebracht. By deze rangschikking heeft men niets gewonnen. Jammer is het dat Willems hier en daer het handschrift slecht gelezen heeft, en daer door soms eenen zeer gebrekkigen tekst heeft gegeven. Zoo leest men by hemGa naar voetnoot(1): Die te sere dronken sijn,
ende die een srijcs mans kindekijn
dicke leert te water gaen,
daer leit seldentijt coren aen.
Het handschrift heeft: daer leit selken tijt toren aen.
By Willems: Die doot lieve van lieve sceedt;
de doot ons van vrienden leedt;
de doot ons de liede steelt,
ghelijc een die scaep speelt.
Er staet in het handschrift: ghelijc een die scaex speelt.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
By Willems luidt het:
Vrouwe die scaers.. en draghen
ende selve haren vloer vaghen,
ende camecate sonder cnapen,
hier op sta ic te gapen.
In het handschrift duidelyk genoeg:
Vrouwen die scaerlaken draghen
ende selve haren vloer vaghen;
ende camecate sonder cnapen,
hier sta ic op, ende gape.
Uit dit weinige zal het blyken dat deze spreuken wel op nieuw zouden mogen gedrukt worden. Misschien zal ik later al de verkeerde lezingen van Willems opgeven, ten einde men aldus eenen verbeterden tekst zou kunnen leveren. Van het gedeelte dezer edelen Parabelen, dat ik hier opneem, heeft Willems twee spreuken in zijn Museum medegedeeldGa naar voetnoot(1). Eerst die, welke hier voorkomt onder v. 199-204, Joete van Nederlant seit, om de aendacht te trekken op den naem van eene vrouwe, welke misschien als dietsche dichteres kan beschouwd worden, indien men mag veronderstellen dat deze zes regels oorspronkelyk door haer werden geschreven. Sedert twintig jaren echter dat Willems hierop opmerkzaem maekte, heeft niemand ontdekt wie deze Joete geweest is, al is het dat de naem Joete of Jutta zeer veel in de XIIIe eeuw voorkomt. Verder liet Willems ook nog drukken de regels 513-522 tRecht seit. Maer het is onbegrypelyk hoe hy ook in die woorden, waervoor men by hem Trecht seit leest, den naem van eenen dichter wil vinden. Hy zegt immers: ‘Ik kan niet wel onderstellen dat deze spreuken uit eenig boek van rechte getrokken zyn, maer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
denk veeleer dat de dichter dien naem droeg naer de stad Trecht, dat is Maes-trecht of Maestricht.’ Geheel de redeneering van Willems kan aen de kritiek niet wederstaen. De acht verzen zijn wel degelyk aen het een of ander boek van rechte ontleend. Misschien was het wel doenlyk te ontdekken, waeruit ze getrokken of vertaeld zijn. Waerom heeft Willems een groot gedeelte der spreuken in den Hulthemschen Codex bevat, niet gedrukt, en juist die welke uit dezen of genen schryver, waervan de naem telkens wordt opgegeven, getrokken zijn? Hier omtrent kan ik slechts eene gissing maken. Misschien was het omdat hy geene kans zag de namen dier schryvers, waervan sommige deerlyk gerabraekt zijn, op eene voldoende wyze te herstellen. In der daed dat is niet zeer gemakkelyk, en zou nog al tijd vereischen. Ik ook laet die taek aen anderen over. My dit mael wederom bepalende tot het leveren van teksten, welke getrouw het handschrift teruggeven, zal ik niet trachten al die raedsels op te lossen. Want indien men in Oratius, Persies, Purdentius, Juvelales, Ylegelius, dadelyk Horatius, Persius, Prudentius, Juvenalis, Aulus-Gellius, kan herkennen, dan valt het toch zoo gemakkelyk niet om aen te duiden wie men door Omerenus, Robamius, Anieta, Finseus, Aschayus, Enpeclus, Achalius, Zalinus, Bosco, enz., te verstaen hebbe. Doch, ik herhael het, ik heb hier omtrent niet veel nagedacht, of niet veel opzoekingen gedaen, en laet anderen over zich hier mede bezig te houden. Thands is het de vraeg of men die deerlyke verminking van de meeste dier namen aen den copist van den Hulthemschen Codex moet toewyten, of wel zulks, voor een groot gedeelte, op rekening mag stellen van de weinige bekendheid, die men tydens de middeleeuwen had met de schryvers van vroegere dagen? Men heeft hier eene zonderlinge byeenraping der boeken van de Heilige Schrift, zooals David, Salomon, Tobias, enz., met de werken van Cicero, Sallustius, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lucanus, enz., en dan met voortbrengsels der middeleeuwen zooals Sydrac, Marcolf, enz., waerby men zelfs Aristoteles, Alexander, enz., mag voegen. Het gezamenlyke zie ik als eene zeer gewichtige bydrage aen, om aen te duiden in hoe verre men des tijds met de schryvers der Oudheid bekend was, en ook om aen te toonen waerin alsdan de geleerdheid bestondGa naar voetnoot(1). Op de gedichten heb ik eenige prozastukken laten volgen. Al wat het Hulthemsche handschrift van dien aerd bevat, bleef tot hiertoe onbekend, behalve twee stukjens door den heer Angillis gedrukt in de Rumbeeksche AvondstondenGa naar voetnoot(2). Het overige zal ik later mededeelen met de weinige dichtstukken, welke tot hiertoe het licht nog niet hebben gezien, en, ter zelfder tijd met het algemeen verslag over den inhoud van dat voor onze letterkunde zoo merkwaerdig handschrift. Tot hiertoe heeft onze middeleeuwsche poëzie, wat al te uitsluitelyk de aendacht tot zich getrokken, en de proza is te zeer verwaerloosd gebleven. Nochtans is deze voor de kennis onzer oude tael ruim zoo belangrijk. Uit dien hoofde aerzel ik niet, voor al, wat er in den Codex voorkomt, eene plaets in dit Museum in te ruimen. Want behalve het Leven van Jezus door professor Meijer in vroegere jaren uitgegevenGa naar voetnoot(3), en dat Boec van den Gheesteleken TabernaculeGa naar voetnoot(4) van Jan Van Ruusbroec onlangs door den heer kanonik David aen het licht gebracht, is er tot hiertoe nog geen volledig werk verschenen, al is het dat professor Van Vloten door de uitgave zyner Verzameling van Nederlandsche Proza- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stukkkenGa naar voetnoot(1) aengetoond heeft, wat al schatten er daerin voor onze taelstudie verborgen liggen. De meeste stukken in het handschrift zijn van geestelyken inhoud. Hierop maken nochtans uitzondering de zonderlinge regels, Aghangalaura geheeten, zijnde een soort van horoskoop of voorspelling, en ook het itinerarium of wegwyzer van Parijs naer St.-Jacobs in Gallicië. Dit laetste, ongetwyfeld ten dienste der talryke pelgrims vervaerdigd, welke in de middeleeuwen, het zy vrylyk, het zy gedwongen, het graf van Sint-Jacob gingen bezoeken, is misschien van eenige waerde voor de aerdsrijkskunde van die tyden. Verder volgen, eerst Vanden Onderschede tusschen der Naturen ende der Gratiën, waerschijnlyk uit de werken van eenen mystieken schryver der XIVe eeuw, Jan Ruusbroec, of eenen anderen getrokken; eindelyk andere geestelyke stukken, waervan eenige niet alleen voor de tael, maer ook voor onze letterkundige geschiedenis niet zonder belang zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXI. Ene beschedene Jacht.Enen roeden mont, met rosen baer,
met witten wanghen ende met oghen claer,
droech een wijf van hoegher aert,
die snellijc quam metter vaert.
5.[regelnummer]
Met enen lachende monde si sprach:
‘Gheselle, God gheve u goeden dach!
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu wael op, ende laet ons gaen
daer men ons sal wel ontfaen.’
Wi ginghen doer een groene wout,
10.[regelnummer]
daer die voeghelkine, jonc ende out,
songhen elc na sinen doene.
Ende oec waest daer uuter maten scone:
die bloemen spronghen doer dat gras.
Daer saghic waer dat sat, gheloeft mi das,Ga naar voetnootV. 14
15.[regelnummer]
een dat heerrelijxte wijf,
die ye sach in al mijn lijf.
Ic verblide mi ten selven stonden.
Si sat en speelde metten honden,Ga naar voetnootV. 18
die groet waren, als men mi seghet.
20.[regelnummer]
Ach! hoe luttel men nu pleghet
te jaghene met al selken honden!
Een jaghere sprac ten selven stonden:
‘Vrouwe, als ghi, soe moeghedi jaghen.’
Dat reine wijf begonde te vraghen
25.[regelnummer]
na haren leithont herde sere.
Doen brachte haer saen vrouwe Ere,
ende gaffen der maghet in die hant.
Ende rechte vore hare men doe vant
enen hert van snellen gheverde.
30.[regelnummer]
Die vrouwen saten op hare perde,
ende die ene sprac ane den honden.
Wijldijt horen, ic saelt u conden,
hoe die honden waren gheheeten,
die die vrouwe leidde, dat seldi weten.
35.[regelnummer]
Die ene hont die hiet Ghestede,
daer die vrouwen gherne medeGa naar voetnootV. 36
jaghen souden, als sijt doen mochten,
ende Hope, die wel nauwe sochten
werweert die hert was ghevloen.
40.[regelnummer]
Oec soe mocht men hoeren Wel-Doen
lopen met Groten-Wille.
Troest, die daer wel node stille
hadde gheleghen indien douwe,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hi quam ghelopen, met trouwe,
45.[regelnummer]
met enen herde groten gheluude.Ga naar voetnootV. 45
Ic en wijste niet wat beduude
die jacht, die ic voer mi sach.
Vriendelike si tote mi sprach
die reine, die mi daer hadde bracht:Ga naar voetnootV. 49
50.[regelnummer]
‘Ic wille u bedieden dese jacht,
die ghi hier sict voer u oghen;
in cans langher niet ghedoghen
ghi en moet dese redene verstaen;
nu wael henen ende laet ons gaen.
55.[regelnummer]
Wet, gheselle, dat dese vrouwe,
die hier jaghet al sonder rouwe,
es gheheten Gherechticheit.
Al ondoghet es haer leit;
hier jaghet si met haren honden.
60.[regelnummer]
Nu seldi sien, in corten stonden,
die honden, die op ons ghelopen comen,
want si wel hebben vernomen,
dat over scone wijf si vernam,
waer die hert ghelopen quam
65.[regelnummer]
uter maten sere moede.
Trouwe ende Ghestede jaghede ende hoede;
Hope ende Troest quamen mede
oec ghelopen daer ter stede;
want si jaghden met groten ghere.Ga naar voetnootV. 69
70.[regelnummer]
Daer quam oec Weldoen ende Ere
ghelopen, ende maecten groet gheelanc.Ga naar voetnootV. 71
Die honden waren daer onlanc
daer mijn vrouwe Gherechticheit jaghede,
tallen tide, alst haer behaghede.
75.[regelnummer]
Die hert was moede ende stont te bile.
Ende over ene corte wile
saghic waer dat quam ghereden
enen jaghere, die mi dochte leiden
.vi. honden, groet ende scone.
80.[regelnummer]
Mi dochte dat icx was onghewoene
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alselken jacht iet te siene.
Die hert begonste weder te vliene,
om hem tontlopene, of hi mochte.
Die vrouwe, die haer wel bedochte,Ga naar voetnootV. 84
85.[regelnummer]
volghede emmer vaste na ende ane,
want sine wille hadde te vane;
ja, ende oec haer honden mede:
dat was Trouwe ende Ghestede,
Troest, Weldoen, die henen ghinghen,
90.[regelnummer]
hare kele soe lude clinghen,
dat ment hoeren mochte verre.
Mijn vrouwe Gherechticheit was ereGa naar voetnootV. 92
dat haer honden soe moede waren,
ende liet lopen ende Ere varen,
95.[regelnummer]
ende halpse op die rechte vaert.
Met moede liepen si darwaert.
Van desen vremde jaghere nu hoert
hoe hi dese jacht heeft ghestoert
met sinen wel gherusten honden,
100.[regelnummer]
die hi daer, in corten stonden,
ghebracht heeft op die rechte vaert.
Sere haeste hi hem darwaert
te jaghene met groten moede.Ga naar voetnootV. 103
Mijn vrouwe Gherechtecheit, die goede,
105.[regelnummer]
si sat, ende was sere onblide.
Die honden liepen sere te stride.
Die reine maghet waerts gheware,
die mi hadde bracht al dare.
‘Siedi sprac si, waer Onrecht,
110.[regelnummer]
te menegher stede, nu ende echt,
jaghet voer Gherechtecheit,
ach! hoe sere men nu deit
jeghen hare, in vele hoven,
want Onrecht sit nu boven!’
115.[regelnummer]
Mijn vrouwe Gherechtecheit jagde nochtan
alsoe langhe dat si quam
daer die hert te bile stont;
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ende die vremde leitshont
stont daer emmer vaste bi.Ga naar voetnootV. 119
120.[regelnummer]
Mijn vrouwe Gherechtecheit sprac: ‘Ay mi!
salic dat emmer moeten liden
dat Onrecht, nu ende in allen tiden,
aldus boven mi sal comen?’
Ende alte hant soe heeft si ghenomen
125.[regelnummer]
haer honden, ende si es wech ghetoghen.Ga naar voetnootV. 125
Al waest haer leet, si moest ghedoghen.Ga naar voetnootV. 126
Die scone maghet sprac te mi:
‘Wel lieve gheselle, nu willic di
alle die honden bi namen noemen,
130.[regelnummer]
die met Onrechte den jaghere sijn comen,
op dat ghijs hebt stade ende moete.
Sinen leithont heet Scone-Groete,
al daer hi mede beghint die jacht,
daer luttel trouwen in es gheacht.Ga naar voetnootV. 134
135.[regelnummer]
Wankelmoet die ander heet,
die emmer altoes es bereetGa naar voetnootV. 136
te jaghene daer hem wijst den moet,
ende dicker doet hi quaet dan goet.
Die derde hond die es ghenant
140.[regelnummer]
Loesheit, die in menech lant,
grote scade doet verrisen;
nochtan soe hoerdicken prisen
den jaghere uuter maten scone.
Hi ware weert dat hi crone
145.[regelnummer]
droeghe, alsoe goet es hi.
Den vierden hont noemic di,
die es gheheten Loghenere.
Wapene! over die leyde mere!
dat men te menegher stede dien hont
150.[regelnummer]
goet gheselscap maket cont.
Runen es haer vijfste gheselle.
Der honden es sesse, daer ic af telle,Ga naar voetnootV. 152
maer niemen en can hem bevroedenGa naar voetnootV. 153
wanneer hi hem voer Runen sal hoeden.Ga naar voetnootV. 154
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
155.[regelnummer]
Scalc es die sesste van sinen honden.’
Daer na, in wel corten stonden,Ga naar voetnootV. 156
die jaghere tot sinen honden sprac,
die hem dochten sonder lac,
ende troestese alle bi namen.
160.[regelnummer]
Loghenere, Runen liepen te samen,
want si emmer bi een behoren.
Ic stont als die verloren
heeft herte, sijn, ende moet.Ga naar voetnootV. 163
Ic sprac: ‘Vrouwe, doer oetmoet,
165.[regelnummer]
lieve werde, berecht mi
hoe dese jaghere gheheten si.’
Die maghet seide dat sijt gerne dede.Ga naar voetnootV. 167
Si sprac: ‘Gheselle, op dese stede
soe willics u maken cont.
170.[regelnummer]
Die selve jaghere, die den hont
leidde neven hem, in die hant,
her Onrecht es hi ghenant.
Wat hi wilt mach hi driven;
daer en mach niemen jeghen kiven,Ga naar voetnootV. 174
175.[regelnummer]
want hi es die tsijns comt altoes boven
Ongherechticheit in vele hoven.
Ghi vrouwen, maghden ende reine wijf,
ghi ridderen, cnechten, set u lijf
te jaghene met vrouwe Gherechtecheit,
180.[regelnummer]
want si hare alles dines versteit.
Nota. C.LXXX verse.
In het HS. onder Nr L. Bl. 53 ro kol 1. - 53 vo kol 2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXII. De ghelasen Sale.Eens meyes tijts quam ic ghegaen
in een foreest met groenen grase,
op ene riviere. Daer vandic staenGa naar voetnootV. 3
ene fresseche sale van ghelase.
5.[regelnummer]
Al daer die nachtegale sanc;
si dochte mi wachter vanden tinnen.
Met haren sanghe dat si mi dwanc
dat ic ghinc ter salen binnen.
Doen ic in die sale quam,
10.[regelnummer]
ic en sach daer vrouwe, noch here,
noch ghenen mensche ic daer vernam.
Doen wasic recht al uuten kere.
Die tafelen stonden daer ghedect,
het sceen men soude daer gaen eten,
15.[regelnummer]
met witten laken onbevlect,
maer daer en was niement bi gheseten.
Doen keerdic weder uter salen,
als die ghene die was met vare.
Op ene riviere ghinghic dwalen;
20.[regelnummer]
daer soe werdic volcs gheware;
ridderen, magheden, knechten, vrouwen,
vandic daer vele, sonder ghetal.
Sere rikelike mocht mense scouwen,
te rechte, als men daer hoven sal.
25.[regelnummer]
Herten, hinden ende ander dieren
liepen daer spelen in dat wout.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die voghelkine songhen meneger tieren.
Ic sach daer vroude dusentfout.
Ic sach daer vlieghen, ic horder jaghen,
30.[regelnummer]
sere weidichlike uter maten.
Dat wilt mochte hem sere versaghen.
Men stont daer sterkelike te laten.
Men vloech daer na die luustervincken,Ga naar voetnootV. 33
men jaghede daer die niders fel,
35.[regelnummer]
die goet gheselscap gherne crencken.
Dat bequam die vrouwen wel.
Sesse vrouwen stonden daer te rade,
die men niet en mochte versconen,
onder enen boem, in die scade,Ga naar voetnootV. 39
40.[regelnummer]
sere rikelike met haren cronen.
Ic verblide mi in minen moet,
doen ic selken vrouwen ane sach.
Ic dachte, here God! waric soe vroet
wat hier dese feeste bedieden mach!
45.[regelnummer]
Ic ginc besiden op een inde,
ic vraghede wie die vrouwen waren.
Men seide mi dat icse wel kinde
ende haren name hoerdic verclaren.
Dese .vi. vrouwen uutvercoren
50.[regelnummer]
waren sonderlinghe ghecleet
elkerlijc na haren behoren,
alsoe ment trecht van wapen scheet.
Dierste vrouwe maghic u noemen,
die hiet vrouwe Trouwe, boven ghestaen.
55.[regelnummer]
Vore alle dander sagicse comen.
Sabule, swert soe hadde si aen.
Si sprac: ‘Ic moet wel roucledt draghen,
want mine ghespelen sijn sere doot,
in derffer nemmermeer ghewaghen,
60.[regelnummer]
daer ic mede was in vroeden groet.’
Vrouwe Ere stont bi hare siden.
Si hadde ane een gulden cleet.
Droeve herten soe can si verbliden,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
soe wiese ane sach, of bi haer leet.
65.[regelnummer]
Si sprac: ‘Ic wille in vrouden leven,
maer anxt moet emmer in eren sorghen.
God can nemen ende gheven;
vore hem en es gheen dinc verborghen.’
Die derde vrouwe hiet Reinicheit.
70.[regelnummer]
Si hadde ane van silver, wit,
dat elker vrouwen oec wel steit,
dat suver es ende ombesmit.
Si sprac: ‘Ic wille Maria dienen
met reinicheden al minen tijt.
75.[regelnummer]
Mine clederen soudic node ontsienen,
ic draghe van hare dit abijt.’
Die vierde vrouwe, daer naest ghestaen,
was gheheten Ghestedicheit.
Blau, lasuer soe hadde si aen,
80.[regelnummer]
alsoe ment noemt int wapencleit.
Si sprac: ‘En mach Ghestedecheit niet baten;
soe mach mi rouwen dat ic draghe.
Ic hebbe der werelt vele ghelaten.
God gheve mi loen ten jonxten daghe.’
85.[regelnummer]
Die vijfste vrouwe hiet Venus.
Si hadde ane van kelen, roet.
Der minnen wapen was si wel wijs.
Si maect den meneghen levende doot.
Si sprac: ‘Ic moet der werelt antieren,
90.[regelnummer]
want God heeft mi daer toe ghemaect;
grote vroude canic visieren,
nochtan werdic in die scrifture gelaect.’
Die seste vrouwe hiet Vaste-Hoede.
Si hadde ane sonobel, groen;Ga naar voetnootV. 94
95.[regelnummer]
in hare hant droech si ene roede,
alse rechters ochte doerwerders doen.
Si sprac: ‘Dese roede dragic van Gode;
si es in rechticheit ghescelt,Ga naar voetnootV. 98
ic ghebieder mede die .x. ghebode;
100.[regelnummer]
men brocker nu vele met ghewelt.’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu hebdi horen exponeren
die sesse vrouwen wie si sijn,
elkerlijc na hare viseren,
verwapent oec haer cleder fijn
105.[regelnummer]
van sesse varwen, die si draghen,
daer goet ende ere af comen mach.
Over die niders eest dat si claghen,
die hem benemen nacht ende dach.
Over die felle luustervincken,
110.[regelnummer]
die boser dan verraders sijn,
met haren tonghen den meneghen krencken;
dats inden lande nu wel in schijn.
Dese sesse vrouwen schieden hen in desen,Ga naar voetnootV. 113
ende trocken sciere ter salen waert,
115.[regelnummer]
si mochten wel van anxten beven,
ten etene te dienen, daer ter vaert.
Doen si in die sale waren
volghede hem, na een starc ghesinde,
ridderen, knechten, met groter scaren,
120.[regelnummer]
magheden, vrouwen, die ic niet en kinde.
Vrouwe Vaste-Hoede stont vore die dore,
met haren roeden ter salen binnen.
Daer en mochte niemen liden vore,
sine moesten wel bi namen kinnen.
125.[regelnummer]
Vrouwe Trouwe was bi hare ghestaen;
want si hadde die sale doen bouwen,
dat men verborghen daer in soude gaen,
vore die luustervincken scouwen.
Vrouwe Ere hadde die hoefmeester ghemaect,Ga naar voetnootV. 129
130.[regelnummer]
als wel hehoert tote selker feesten.
Die edel herten ongheraect
ontfinc si wel met bliden gheesten.
Vrouwe Reinicheit was pantenier.Ga naar voetnootV. 133
Dat broet bediedt ons tsakerment,
135.[regelnummer]
dat God selve liet al hier.
Hi es wijs die sinen God bekent.
Vrouwe Ghestedecheit was daer sluterse.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Si sede haer dinghen al bi maten.
Van drancke, van spisen droech si die perse,
140.[regelnummer]
si diende met caritaten.
Vrouwe Venus dede die gherechten staen;
si sach vaste toe in allen siden.
Soe wie met sorghen was bevaen
die conste hem wel in hare verbliden.
145.[regelnummer]
Doent in den besten eten was
quam een nider vore die sale,
ende brac een gat in dat ghelas,
ende hi riep met luder talen:
‘Ghi waentse buten doren sluten
150.[regelnummer]
die niders ende die luustervincken;
si sijn daer binnen alsoe wel als buten,
die u van ere ende van goede crencken.’
Doen waren si alle vore thoeft gheslaghen,
ende niement en dorste den anderen tien,
155.[regelnummer]
noch na ghene verraders vraghen,
want daer en hads niement willen lien.
Vrouwe Ere sprac: ‘Wi werden verdronghen
van luustervincken, die ons doen sceiden.
Si bringhen alle der niders tonghen,
160.[regelnummer]
die reinicheit in archeit breiden.’
Vrouwe Trouwe Sprac: ‘En mach niet baten,
die niders tonghen sijn ons te fel;
wi moeten ons hoveren laten,
maer God kint alle herten wel.’
165.[regelnummer]
Dat verhoerde die nachtegale,
ende si sanc een hoves liet:
‘Daer sijn noch niders inder salen,
maer, vrouwe Ere, ghine kinse niet:
Hets jammer dat si sijn soe scone
170.[regelnummer]
die niders ende die luustervincken,
alse die edele goede persone,
die node archeit souden dincken.
Hets sere quaet drincken ende eten
met hem die verraders sijn.
175.[regelnummer]
Met sconen worden es tfat volmeten,
maer achter rugghe scieten si tfenijn.
Daer omme radic magheden ende vrouwen,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat si leven in vrouwen hoeden;
den luustervincken niet en betrouwen,
180.[regelnummer]
want diere es meer dan wi vermoeden.
Daer om radic reinen mannen mede,
die goet gheselscap willen plien,
dat si hem hoeden tallen stede
daer si die luustervincken sien.’
185.[regelnummer]
Die nachtegale seide: ‘Hets mi leet
datmen goet gheselscap stoert,
want waer ic goet gheselscap weet
daer mede singic in vrouden voert.’
Aldus soe scieden hem die vrouwen,
190.[regelnummer]
ende sloeghen selve die sale ontwee,
die si soe costelijc hadden doen bouwen.
Dat dede die reinen herten wee.
Daer soe wert menech traen ghelaten,
doen si scieden ende souden varen
195.[regelnummer]
dese sesse vrouwen hare straten.
God moet ons allen ten besten bewaren!
Bi exempel es dit ghesproken
op alle die ghene die hem verstaen.
Der hove ende feesten es vele te broken,
200.[regelnummer]
trouwe ende ere es sere vergaen,
en mach gheen hof met rechte staen;
daer dese sesse vrouwen werden versteken,
ende die niders vore dwaen
daer speelt men scaex met losen treken.
Nota. Item. IIc. IIII. v.
In het Hs. onder nr LXXXVI. Bl. 73 ro kol. 1. - 74. ro kol. 1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXIII. Dat Creatueren qualijc te ghelovene sijn.Die den Creatueren
gheloeft met enegher trouwen,
proeft hise in enegher noet,
sijn herte blijft in rouwen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.[regelnummer]
Hebbic te draghene last,
of eneger hulpen noet,
ende proevic minen vrient,
ic salne vinden doot.
Die proevet sinen vrient
10.[regelnummer]
daer hi hem toe verliet,
hi mach wel dicke seggen:
‘Inne vinde der vrienscap niet.’
Ic proefde minen vrient,
ende mercte in minen sin;
15.[regelnummer]
gave ic hem enege last,
der vrienscap ware te min.
Als ic proefde minen vrient,
daer mochtic wel verstaen;
gave ic hem eneghe last,
20.[regelnummer]
die vrienscap ware ghedaen.
Ic sal mijn herte ontrecken,
si es dorper ende quaet,
dat si in enegen Creatueren
soect enege toeverlaet.
25.[regelnummer]
Ic sal mijn herte scelden
om dat si haer verliet
op trouwe in Creatueren,
bedijs men vinter niet.
Ic sal mijn herte ontrecken
30.[regelnummer]
ende ghevense al der minnen,
den hoechsten minen lieve;
daer ane soe salic winnen.
Ay mi! oetmoedich Here,
wat es mi nu ghesciet,
35.[regelnummer]
dat ic in Creatueren
ye mine raste liet.Ga naar voetnootV. 36
Ay! sere ic claghen mach;
den tijt hebbic verloren,
dien ic in Creatueren
40.[regelnummer]
gaf, wilen hier te voren.
Ay! sere ic claghen mach,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ende oec droeve sijn,
dat ic hier neder rasten
liet ic die herte mijn.
45.[regelnummer]
Ay! sere ic claghen mach
die over grote scade,
dat mi die edele minne
riep ie te haren rade.
Die hem ter hogher minnen
50.[regelnummer]
verheft, al sonder waen,
hi mach in Creatueren
wel lettel troest ontfaen.
Die in ertschen menschen
voeget herte ende sin,
55.[regelnummer]
hi dunct mi sere bedroeghen
ende dulre dan een swijn.
Wildi der minnen volghen
die Creatueren gheven,
als ghijt al hebt gheproeft,
60.[regelnummer]
ghi selt bedroegen wesen.
Ic proefde minen vrient,
ic vantene onghetrouwe
in eenre cleinre dinc;
dat meeste heeldic hem nauwe.Ga naar voetnootV. 64
65.[regelnummer]
Ic proefde minen vrient
in eenre saken clene;
ic vantene onghetrouwe,
in claghe hem meer neghene.
Ic sal mijn herte ontrecken
70.[regelnummer]
ende doens mi al af,
ende ghevense onsen Here,
die mi die sine gaf.
Ic was ghevaen, ic ben ontgaen,
des moet God hebben danc.
75.[regelnummer]
Ontrouwe heeft mi verledecht
sonder enegen wanc.
Ic was ghevaen, Mine conste
ghehulpen vroetscap van sinne,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sonder allene ontrouwe.
80.[regelnummer]
Hets recht dat icse minne.
Mine conste ghehulpen niet,
dan ontrouwe allene,
dat ic iet mochte ontgaen
der qualen, die ic mene.
85.[regelnummer]
Ic wille ontrouwe prisen,
si heeft mi ghegheven
meer rasten in mijn herte
dan al die nu leven.
Ontrouwe heeft mi ghedaen
90.[regelnummer]
met hare groter cracht.
Alle die nu leven
en haddens niet die macht.
Ontrouwe dankic sere,
si heeft verwonnen al
95.[regelnummer]
mine jammerlike claghe;
God gheve haer goet gheval:
Wildijs mi dies gheloeven
die dit hoeren lesen,
gheloefdi Creatueren,
100.[regelnummer]
ghi selt bedroeghen wesen.
Ic wille ane Jhesuse Kerste
setten al minen raet;
hi es van allen vernoye
een goet toeverlaet.
105.[regelnummer]
Nu laet ons heme bidden,
dat hi ons moete gheven
dat soete hemelrike,
na dit corte leven.
Amen.
In het Hs. onder nr C.LXXII. bl. 180. vo kol. 1. - 181. ro kol 1. De verzen van dit stuk zijn doorloopend geschreven, en hun getal staet niet opgegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXIV. Ene dispitacie tusschen enen Clerc ende sinen Meester.‘Meester, .II. saken in die werelt sijn,
die elc mensche gherne name:
deen es tGheluc, dats waerheit fijn,
ende dander es tGhelt, dat es bequame.
5.[regelnummer]
In die werelt belet men meneghen blame
metten Gelde, dats waerheit fijn.
Welc soe coerdi tot uwer vrame,
tGeluc soe tGelt? dats tvraghen mijn.’
- ‘Clerc, ic hebbe u wel verstaen,
10.[regelnummer]
maer onghedeilt sijn dese poncturen.
tGelt en es niet wert een spaen
jeghen tGeluc, tot gheenre uren.
Haddic van beiden saken die coere,
aen tGeluc hildics mi saen.
15.[regelnummer]
Al woudic wandelen die werelt dore,
ic coere tGeluc woudt mi met gaen.’
- ‘Meester, ende ic hadde liever tGelt,
want haddic Gelt, ic hadde ghenoech;
haddic penninge, die men telt,
20.[regelnummer]
ic ghecreghe wel mijn ghevoech.
Men en roect niet wien wan ofte droech,
op datmen penninge vore hem telt,
des avons spade ende smorghens vroech,
soe sal hi boven sijn ghestelt.’
25.[regelnummer]
- ‘Clerc wat haddic met Gelde te doene
of mi tGluc wilde mede?Ga naar voetnootV. 26
Op tGluc soe waric coene,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waer ic quame in elke stede;
het quijtte mi wat ic verdede,
30.[regelnummer]
cousen, cledre ende caproene.
tGluc heeft al mogenthede,
het maect van menegen twiste soene.’
- ‘Meester haddic in mine waerde
tGelt, mi en mochte nyeman deren.
35.[regelnummer]
Ic cochte cledren ende paerde
ende scone vrouwen, na mijn beghere.
Vochtic, stakic, brakic speren,
dobbeldic, dronckic, wat ic vertaerde,
met Gelde soudic al verweren.
40.[regelnummer]
Aldus eest Gelt van hogher werde.’
- ‘Clerc, al haddi al den scat
van alder werelt, wat mocht u baten?
Braectti den hals, soe en haddijs plat,
soe moestijt hier al achter laten.
45.[regelnummer]
Al haddi gout ende selveren platen,
verloerdijt ter zee, wat haddijs te bat?
tGeluc hilde u in hogheren state,
daer tGelt u niet en holpe een plet.’
- ‘Meester, wildi tGeluc prisen
50.[regelnummer]
boven tGelt, dat deert mi sere;
soe seldi met gelucke grisen,
en hebdi gheen Gelt in uwen ghere;
tGeluc en es niet wert ene pere.
Hebdi gheen Gelt, men laet u bysen;
55.[regelnummer]
maer hebdi Gelt men doet u ere
ende wert gherekent metten wisen.
- ‘Clerc, of ghi voert ter zee
in ene cogghe met goede gheladen,
ende eest tGeluc jeghen u vee,
60.[regelnummer]
sal u die scat dan staen in staden?
tGeluc sal u vele bat beraden,
tGelt en hulpt u niet een slee.
Hebdi Geluc, neghene scade
en mach u deren nemmermee.’
65.[regelnummer]
- ‘Meester, als ghi thuus tuwer taflen sit,
ende sendt ter tavernen om dranc fijn,
sal men u senden, seght mi dit,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ghi en sendt daer mede Geldekijn?
Om tGeluc, dits waerheit fijn,
70.[regelnummer]
en sent mens u niet, hoe sere ghijs bit;
waer sijn die penningen silverijn,Ga naar voetnootV. 71
men sent u dranc, eest roet of wit.’
- ‘Clerc, oft ghi voert in stride,
souddi met Gelde daer verdinghen,
75.[regelnummer]
daer men versaemt met groten nide,Ga naar voetnootV. 75
ende die partiën te gader dringhen?
Ghi en connes niet volbringhen
tGeluc en es beter tallen tiden,
dan tGelt es te meneghen dinghen:
80.[regelnummer]
ter zee, te lande, verre ende wide.’
- ‘Meester, wildi te hove pleten,
ende bringdi geen Gelt, ghi sijt verloren.
U recht dat wert daer al vergeten,
ende men sal u niet willen horen.
85.[regelnummer]
Maer hebdi Gelt, men set u voren,
den armen wert sijn recht ontmeten.
tGeluc en doetti niet .II. sporen
sonder tGelt, doe ic u weten.’
- ‘Clerc, wilde mi tGluc mede,
90.[regelnummer]
mijn recht en mochte mi niet ontgaen,
ic en ghecreeght in elker stede
bi Gelucke, dit waent verstaen.
Al lagic in enen casteel ghevaen,
tGeluc verloeste mi uten leede,
95.[regelnummer]
daer mi tGelt soude swiken slaen.
tGeluc heeft alle moghenthede.’
- ‘Meester, segt mi of ene stat
van haren viande beleghen ware,
wie soudse sourcoursen, segt mi dat,
100.[regelnummer]
si en souden 't Geldekijn, hare ende tarc?
Men doet meer doer den penninc clare
dan doer Gode, ic segghe u dat.
tGelt loest den meneghen uten vare:
die Gelt heeft geet een sekeren pat.’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
105.[regelnummer]
- ‘Clerc, al haddic scat ende liede
hondertwerf meer dan mine viande,
en haddic gheen Geluc, hoert mijn bediede,
ic moeste daer bliven in die scande;
maer haddic Geluc, met enen brande
110.[regelnummer]
verjaeghdic die mi toren berieden.
tGeluc loest meneghen uten bande,
daer Gelt cleine soude bedieden.’
- ‘Meester, wat souden die lieden doen
oft men ter werelt gheen Gelt en vonde,
115.[regelnummer]
want mens oyt ende ye heeft gheploen
copens, vercopens, in alder stonde;
want sonder Gelt men niet en conde
cledre ghecrighen, cousen noch scoen,
eten noch drincken, ic u orconde.
120.[regelnummer]
Ic core tGelt, wel lieve baroen.’
- ‘Clerc, het sijn saghen dat ghi telt.
Al en ware gheen Gelt binnen den lande,
die werelt ware wel ghestelt;
men soude baerteren om alderhande,
125.[regelnummer]
coren, om vleesch, al sonder scande.
eten, om drincken met ghewelt;
wolle, om laken, ic hebs ande
dat ghi soe sere prijst dat Gelt.’
- ‘Meester, al waric in swaren sonden,
130.[regelnummer]
brachtic Gelt, ic worde ontladen;
men absolveerde mi te dien stonde,
ende ic qame wel te ghenaden.Ga naar voetnootV. 132
Met aelmoesenen ende met weldaden
verlostic mi vanden helschen honden.
135.[regelnummer]
Met Gelde soudict al doer waden;
dit daric over waer orconden.’
- ‘Clerc, een rijc man hadde scat,
maer en hap hem, cleine no groet.Ga naar voetnootV. 138
Lasarus voer vele bat,
140.[regelnummer]
nochtan was hi van haven bloet.
Lasarus voer in Abrahams scoet,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mitds sinen Gelucke, ic segghe u dat.
Die rijc man voer ter hellen noet,
sijn Gelt en halp hem niet een plat.’
145.[regelnummer]
- ‘Meester, sijn si dan alle verloren
die Gelt hebben in haer ghewout?
Ic weet dat herde wel te voren
dat ghijt qualijc beproeven soudt,
want hebbic silver ende gout,
150.[regelnummer]
ende boetic den armen haren toren,
daer op soe benic altoes stout
dat ic te Gode sal behoren.’
- ‘Clerc, trouwen, ic en segghe niet
dat si versonden sijn van Gode;
155.[regelnummer]
maer sonder tGeluc, verstaet tbediet,
selen si verloren bliven ode.
tGelt dat es des duvels bode,
dat ons die ghierecheit bediet.
Het verswaert die zielen gelijc den lode.
160.[regelnummer]
Hi es wijs die sonden vliet.’
- ‘Meester, ghi priset tGeluc sere.
Wat es tGeluc, seght mi dat?
Ic sie beide knapen ende heren,
dat si begheren goet ende scat,
165.[regelnummer]
varen si ter hellen om dat,
soe sijn si sot ende buten kere.
Ic sie die vroetste in elke stat
dat si begheren goet ende ere.’
- ‘Clerc, trouwen, tgelt es herde goet,
170.[regelnummer]
daer ment temelijc orbaert;
maer tGeluc gheeft ons den moet
wel te doene, si u verclaert.
tGeluc ziele ende lijf bewaert.
Dat sijn Gods gratiën, des sijt vroet,
175.[regelnummer]
Wi voeren alle ter hellen waert,
en dade tGeluc, dat ons behoet.’
- ‘Meester, ic wijls u bliven mede.
Geluc ende gratie es alleen,
tGelt en es niet dan gierichede.
180.[regelnummer]
Boven tGeluc en es dinc negheen.
God gheve ons den hemelschen leen,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ic lide mi verwonnen hier ter stede.
God die verre ons den langen ween,
ende gheve ons sine gratie mede.
Amen. C.LXXXIIII. v.
In het Hs. onder nr CXIII. Bl. 98, kol. 2. - 99, kol. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXV. Alderande Proverbiën vanden wisen Salomone.Die beste vroetscap die ic vinde,
ofte die ic ghesegghen mach,
dat ware dat men Gode minde
ende hem dienen nacht ende dach.Ga naar voetnootV. 4
5.[regelnummer]
Salech waer hi diet versinde,
ende voerpeinsde dat, wi! o wach!
dat hi doghet die arme ellende,
die Gode niet ane scouwen en mach.
Die sijn herte ane Gode leghet,
10.[regelnummer]
ende hem te sinen dienste keert,
hemelrike van Gode hi hevet
ende van der werelt es hi gheert.
Ende die hem ane die werelt clevet,
ende haer valsche treken leert,
15.[regelnummer]
altoes hi in sorghen levet,
hem selven hi hemelrike ontkeert.
Die vroetscap hoert ende die verstaet,
hets recht dat hi vroeder heet,
dan diese seghet ende niet en haet,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
20.[regelnummer]
es hi clerc of es hi leec.
Die metten vroeden gaet ende staet,
ende vroetscap hoert ende niet en weet,
hi slacht hem die te winde gaet
jaghen ende niet en veet.
25.[regelnummer]
Lieve kint, dwinc dinen moet
eer du sprekes bu ofte ba.
Die vele sprect hi es onvroet.
Noch hoere mi eer ic di ontga:
dat spreken dat es herde goet,
30.[regelnummer]
eest van doghden, dat versta.
Dat alle spreken onder doet,
daer archeit af mach comen na.
Arman wetende ende vroet,
subtijl ende wijs van sinne,
35.[regelnummer]
es beter dan die rike onvroet,
na dien dat ic redene kinne.
Gout ende silver waer toe eest goet?
Jeghen daer God sine minne
selve an leghet ende sinen moet,
40.[regelnummer]
te recht quaet ende goet bekinnen.
Dien ghenoecht dat hem God ghevet,Ga naar voetnootV. 41
dat es die alder rijeste man,
die in al die werelt levet;
gheen coninc hem gheliken en can.Ga naar voetnootV. 44
45.[regelnummer]
Hijs sot die an hem selven leghet
ander goet, dan hem God an.
Soe onlanghe eest dat men hier pleget
omme tgoet te hebbene, soe swaren ban.
Gheeft saen dattu gheven wout
50.[regelnummer]
dinen vrient, en lette niet.
Die vele beloeft ende luttel hout,
hets recht dat ere van hem vliet.Ga naar voetnootV. 52
Ende die van nemene es soe bout,
dat hi al nempt dat men hem biet,Ga naar voetnootV. 54
55.[regelnummer]
ende en es hi niet van ghevene stout,
soe singtmen hem der scanden liet.Ga naar voetnootV. 56
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Groete gichten die verbliden
valsche herten, daer si sijn.
Dat si valscheit daer voert bringhen
60.[regelnummer]
daer dat rechte soude sijn.
Nijt ende vrese die bedwinghen
oec alsoe die herte mijn,
dat ic die waerheit niet en voert bringe,
al soudt mi costen dleven mijn.
65.[regelnummer]
Ay! God here, hoe seldi moghen
langhe an scouwen dit grote quaet,
dat deen den anderen met valschen tonghen
aldus jammerlijc verraet!
Al sprect een scoen voer anders oghen,
70.[regelnummer]
achter heme soe clapt hi quaet;
hoedt u des, na u vermoghen,
want hets ene jammerlike daet.
Met exempelen soe es vroet
dicwile worden menech man.
75.[regelnummer]
Ochte ict u met redene goet
proeve, eest waer dan?
Want al waer een leu al verwoet,Ga naar voetnootV. 77
sloeghe men den hont, hi worde tam.
Een saecht castien hi hem doet,
80.[regelnummer]
die hem bi mi castien can.
Wes oetmoedech in allen saken
soe soutu ter eren comen;
ende en laet die hoeverde niet ghenaken,
God soude di daer omme verdoemen.
85.[regelnummer]
Hoverde es van sulken smake
dat si den mensche doet luttel vroemen.
Die in die middel conste gheraken
dbeste leven hadde hi ghenomen.
Die hem daer toe wille keren,
90.[regelnummer]
dat hi metten vroede gaet,
meneghe doghet mach hi leren
ende oec wijsheit, dat verstaet.
Ende die hen ane die sotte meren,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ende volghen haren dommen raet,
95.[regelnummer]
selden comen si ter eren,
want alle doghet die sot versmaet.
Met verdraghene machmen dwinghen
die scalke ende die loze beide;
ende met verdraghene gecrighen minne
100.[regelnummer]
sonder pine ende arbeide.
Met verdraghene es dicke ghedinghe
gheset in goeder sekerheide,
ende met verdraghene sonderlinghe
heeft die mensche pais ende vrede.
105.[regelnummer]
Soe wie dat daer toe wert vercoren
dat hi vonnessen wisen moet,
besie die waerheit soe te voren,
dat hi elken mensche wel doet.
Ende soe en laet u niet becoren,
110.[regelnummer]
dat ghi doer vrienscap oft doer goet,
gherechte vonnesse laet te storen,
sone comdi niet ter hellen gloet.
Die te tide swighen can
ende te tide spreken,
115.[regelnummer]
die te tide verdraghen can
ende te tide wreken,
die te tide nemen can
ende te tide gheven,
met rechte machmen selken man
120.[regelnummer]
ene coninghinne bevelen.
Twee dinghen heeft die werelt binnen,
diere ic wille ontberen:
ane jonghe wive te legghene minne
ende te quekene sporwaren;
125.[regelnummer]
want si in allen sinne
vele te wakene begaren.
Bedwonghen minne die es dinne,
ende men verliesse omme clene ware.
Die volghen wille minen rade,
130.[regelnummer]
eer hi iemende soude castien,
soude hi hem selven toe ontladen
dat hi van doghden mochte lien.
Hi dunct mi wesen omberaden
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die mi iet ane wille tien
135.[regelnummer]
daer hi selve mede es verladen,
ochte het comt hem van eselrien.Ga naar voetnootV. 136
Die hem ter ghierecheit soe setGa naar voetnootV. 137
dat hi es knecht van sinen goede,
der werelt ere hi hem belet,
140.[regelnummer]
ende God sentene ter duvele hoede.
Die rijcheit verre van di stect,
want het lachteren die vroede,
diere ghi ere noch bate en hebt,
maer doet leven in groeten aermoede.
145.[regelnummer]
Wat hulpt dat mayen ende dat binden,
alse men huus noch scueren en kint.
Daer ic mijn coren in soude sinden,
dat dunct mi wesen domme dinc.
Wildi wesen sonder ellende,
150.[regelnummer]
doet minen raet, lieve kint;
van allen dinghen besiet dat inde,
soe es dbeghinsel ongheschint.
Lieve kint, men sal u minnen,
alse ghi iet te ghevene hebdt,
155.[regelnummer]
niet omme dat ghi wel cont singhen,
noch omme u scoenheit oec, dat wet.
Ende wildi alle die werelt dwinghen,
soe hout uwe borse van ghelde vet:
die vrouwen selen om u ontsinnen,
160.[regelnummer]
die heren hebdi in uwen strec.
Den besten dranc die ic kinne,
dats wijn, dien drinct te maten:
therte verhoecht hi ende scarpt die sinne,
ghewonde lede bringt hi te saten;
165.[regelnummer]
maer dies te vele wilt nemen inne,
hine can sinen aert ghelaten;
daer vrienscap es maect hi onminne;Ga naar voetnootV. 167
die liede bespottenen achter straten.
Nota. C.LXVIII. etc.
In het Hs. onder nr C.LXXXVIII, bl.186 ro kol. 1. - 188 ro kol. 2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXVI. Van vele edele Parabelen ende wiser leren.
salomon.
Alder vroetscap fondament
es dat men Gode mint en kent;Ga naar voetnootV. 2
want die hem voeget na sijn gebode
behout sijn ziele ende Gode;
5.[regelnummer]
entie hem in anderen stede,
verliest sijn ziele ende Gode mede.
julius.
Met doeghden ees dat men verwintGa naar voetnootV. 7
den loesen, die men int herte vint.
Te doeghen, dat men doeghen moet,
10.[regelnummer]
der recht vander sake es vroet.
Beter es ghewillech doeghen
dan dat men met crachte doet boeghen
den hals, die stijf steet ghewronghen,
tes hi ten doeghden es bedwonghen.
15.[regelnummer]
Luttel vroetscapen hi hevet
die voer verstaen antworde ghevet;
want wie antwert eer hi volhoert,
toent dat hi es verdoert.
marcolf.
Die ghevet ende hem na beclacht,
20.[regelnummer]
den danc siere gichte hi af vaght.
Beter es ene gichte blide
dan .IIII. die men gevet ter lide.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lucaen.
Ic prise bat vri ermoede
dan scalc bedwanc in groten goede.Ga naar voetnootV. 24
25.[regelnummer]
En es beter selver no gout,
dan vri leven sonder scout.
Die scalc es der rijchede,
hine hevet goet no ere mede.
omerenus.
Hets beter ghedaen betide
30.[regelnummer]
dan beiden tot de avont lide.
Beghendi iet, keret ende wende
voer dat beghen, ende siet om dende.
Men sal van gheenre daet beroemen,
vore dende dbeghen mach doemen.
dionisius.
35.[regelnummer]
Hen es nerghent eer verraden
dan met samblant vanden quaden.
Die buten draghet enen lachende mont,
ende binnen toent losen gront,
ende swighet dan van recht algader,
40.[regelnummer]
dat hi ontweghet dan als een verrader.
theophilus.
Die therte niet wel en hebben erre,
al hoerdi iet, en gheloeve niet te verre.
Wie al gheloevet dat hi hoert,
worpt sijn wijsheit over boert.
45.[regelnummer]
Die sijn macht wilt doen risen,
ere sinen vrient in alder wisen.
Sterker sijn .II. vriende te gader
dan .IIII., daer deen af es verrader.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gregorius.
Een hoeghet met oetmoedecheden,
50.[regelnummer]
mate, wilter ons met bevreden.
Den oetmoedeghen deert niet mere
dan men heeft in de werelt ere,
ende en weet argher dinc ghene
dan fier herte in persoene clene.
plato.
55.[regelnummer]
Een sottelijc goe verteren
canic ghesien luttel eren.
Wel es hi ries ende een keitijf
die met lecker tonghen leit sijn lijf,
want lecker morsele, die wel smaken,
60.[regelnummer]
sijn quaet alse ter galgen gheraken.
Een cort delijt met droeven ende
es lanc verwijt ende grote scende.Ga naar voetnootV. 62
thobias.
Dien wel ghenoecht dat hem God an,
es bat coninc dan de man,
65.[regelnummer]
die crone draghet in heerscapiën
ende meer begheert in sier voghdiën,
abecuc.
Men slaet den hont voer den liebaert,
om dat hi hem daer vervaert.Ga naar voetnootV. 68
Scoen leringhe mach men hem tiën,Ga naar voetnootV. 69
70.[regelnummer]
die hem bi enen anderen wilt castiën.Ga naar voetnootV. 70
Verstaen ende horen scijnt beter wesen
dan sonder verstaen vele ghelesen.
Die vele hoert ende niet en verstaet,
slacht die jaecht ende niet en vaet.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
s. augustijn.
75.[regelnummer]
Volc sonder hoet ende onbedwonghen,
es sinen welvaren ontspronghen.
Sere doet hi sijn salechede,
die doet bi rade ende werket mede.
Laec dat lant ende ten here,Ga naar voetnootV. 79
80.[regelnummer]
die levet sonder mate ende ere;
ende daer de beste vanden lande,
niet ontsien scade no scande.
nisius.
Int hoeren leit wijsheit groet,
int verstaen leit vele eren;
85.[regelnummer]
onthouden es wijsheit ghenoet,
wel vertrecken prijst men sere,
Die meester es van desen .IIII.,
hevet die gracie Gods ontfaen.
Tusschen den vrecken enten gieren
90.[regelnummer]
siet ment selden effen staen.
oracius.
Eest dat u lof ende ere ghesciet,
dan seldi ane u trecken niet,
noch met worden noch met wille;
danct Gode ende swijch al stille.
95.[regelnummer]
Ghevet hem te male den lof,
ende verhoeverdet u niet daer of.
Hets recht dat hi dere heeft,
die al onthout dat leeft.
plato.
Alse een man mijns beghert,
100.[regelnummer]
in dier tijt heefti mi weert.
De ghierecheit dies hem ghenoeght,Ga naar voetnootV. 101
daer es de vriescap met ghevoeght.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ghetrouwen vrient eest goet dienen,
men venter cume een van tienen.
105.[regelnummer]
Die wel na verdiente loent,
dies blijftmen inden waen ghehoent.
Hopen, weten ende waen
hebben onderscheet ontfaen.
aristoteles.
Hope hoert ter salecheit.
110.[regelnummer]
Dat ic wel weet es mi ghereit
te weten, al soe men nu seit,
Wie op wankenlen waen leit
hoghe saken, hi sal messen;
hets som anders dan wijt gessen.
catoen.
115.[regelnummer]
Alle meesters hebbent vorseit:
profesiën, die men verbeit
heeft, ende alle daghe doet,
si waren wel der waerheit vroet
moedic, eer sijt oppenbaerden,
120.[regelnummer]
daer si hem selven in verwaerden.Ga naar voetnootV. 120
Sine loeden den waen ghenen last,
want hem bant nie pert te vast.Ga naar voetnootV. 122
socrates.
Wildi wesen Gods vrient,
doet bat dan an u es verdient.
125.[regelnummer]
Es di mesdaen eneghe sake,
wrecs niet, maer gheeft Gode de wrake,
Bidt om dijns viants wel varen.
Mach hi uwer hulpen qualec ontbaren
van ghebreke ofte ermoede,
130.[regelnummer]
staet hem bi van uwen goede.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voedten met eten ofte met drincken,Ga naar voetnootV. 131
dies sal God an di ghedincken.
Hi ware salech die dit dede:
het sijn werken der ontfermechede.
135.[regelnummer]
Waer men Gode met mach ghenaken
steet van rechte niet te lakenGa naar voetnootV. 136
macrobius.
Hoerdi niemare, swijch al stille:
eest dijn ghenoechte, hets mijn onwille;
laetet enen anderen oppenbaren,
140.[regelnummer]
ierstwerf op dat ghi wilt wel varen;
want hoeren segghen es wanckel waer.
Loghen es den goeden ommaer,
doch hoert men van hoeren segghen
daer bliscap ende rouwe in legghen.
de coninc david.
145.[regelnummer]
Hebdi mesdaen, laet u sijn leet,
ende sijt te beteren ghereet;
voldoet wel na uw vermoghen.
Men vint wel die enen anderen doghen
ende die enen andren vallen traghe.
150.[regelnummer]
Merct dat een mensche gherne saghe;
mochti, hi soude enen anderen verliken.
Men siet an aermen ende an riken
dat si anden besten raden;
maer die hem wilt met doghden beladen,Ga naar voetnootV. 154
155.[regelnummer]
bedien datse nemen wouden
stoet, het worde lichte vergouden.
Die emmer onrecht jaghen wille,
sine met redenen niet stille.
persies.
Ordeelt niemen in dijn spreken.Ga naar voetnootV. 159
160.[regelnummer]
God sal doemen ende wreken,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
want die wrake hoert hem toe.
Dunct u dat ic sere mesdoe,
besiet u selfs leven an;
sidi sonder sonde dan,
165.[regelnummer]
soe hebdi vordeel boven mi.
Hi es salich die es van sonden vri,
want menschelike nature sneeft,Ga naar voetnootV. 167
inder tijt de wile men leeft.Ga naar voetnootV. 168
ylegelius.
Alse u iement doet verstaen
170.[regelnummer]
redene, daer u bate leghet aen,
dats licht om doghet die hi van,
verstaten en de sieten an
hoe hi hem toent in sijn ghelaet.
Sprect hi van enen anderen quaet,
175.[regelnummer]
ja, dien ghi hout over goet,
soe peinst in uwen moet,
dat hijt u selven doen soede,
quame hijt, daer ment horen woude.
Vermont hi eneghe aerchede
180.[regelnummer]
hi toentse in een ander stede.
tullius.
Men sal metten vrienden liden.Ga naar voetnootV. 181
Hets ghesciet, voer desen tiden,
dat men vianden voer droech,
al sonder dwanc, in onghevoech.
185.[regelnummer]
Wie spart mesdoen, hevet ontsien.Ga naar voetnootV. 182-185
Ic hoorde enen wisen gien:Ga naar voetnootV. 186
Die om dende van sinen dadenGa naar voetnootV. 187
peinst, sal hem met vrienden beraden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eraclius.
Men sal in weelden ende in noet,
190.[regelnummer]
meer scande scuwen dan de doot.
De doot es een ghemene plaghe,
maer scande verwit men alle daghe,
na der doot, ende in dit leven.Ga naar voetnootV. 193
Een man mochte liever over gheven
195.[regelnummer]
sijn lijf, sijn goet, in avontueren,
dan hi in scanden soude dueren.
Saleghe werken sijn goet gemint,
want menre een salech inde met wint.
joete van nederlant seit.
Die wel meint es ere weert;
200.[regelnummer]
al en droeghe hi scilt no sweert,Ga naar voetnootV. 200
weder pike, staf, no knijf.
Dit sprac een hoech gheboren wijf:
Vroet sijn in gherechtechede,
maect Gods hulde ende ere mede.
tholomeus.
205.[regelnummer]
Als men in lidens meer lidens heeft
ende God dan meer lidens gheeft,
salmen verduldechlijc liden,
want elc mensche, tallen tiden,
om Gods hulpe liden moet.
210.[regelnummer]
Hijs salich die niet en mesdoet,
ende vroet die soe leidt sijn liden,
dat men hem danct in sijn verbliden.Ga naar voetnootV. 212
lucinus.
Wildi winnen, soe hout mate.
Men comt in liden sonder bate,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
215.[regelnummer]
daer men mate struweert metter daet,
salic scuwen eest, goet, quaet.Ga naar voetnootV. 216
Dat mi in haesten wel behaecht,
hets beter wiselijc ghevraecht.
Die onmate scuut, doet al de vroede,Ga naar voetnootV. 219
220.[regelnummer]
want na der daet eest buten hoede.
salustius.
Gaet te rade, het es u goet,
met hem die bi u bliven moet;
in node, in welde, hoe dat comt,
het raet de meneghe om dat hem vromt.
225.[regelnummer]
Waendire ane nemen scade,
hine quame niet tuwen rade.
Alst alden vrienden dunct verloren,
soe eest vele te spade te horen.
Raet ghenomen, ende dien ghedaen
230.[regelnummer]
te tide, es dicwile wel vergaen.
thobias.
Menech ontsiet hem ende wert vergramt,Ga naar voetnootV. 231
om dat hi dbeste niet en vant,
alsoet sinen wille gheert.
Hi passijt, hi bloet, hi roept, hi swertGa naar voetnootV. 234
235.[regelnummer]
dat hem groet onghelijc gheschiet;Ga naar voetnootV. 235
sijn weder sake beloves hem niet.
Waer de moet, in allen siden,
alleens men mocht te sachter liden.
papias.
Men sal de maghe niet overgheven,
240.[regelnummer]
daer en si haer wille in bleven;Ga naar voetnootV. 240
groet bate comt van hem, bate ende ere.Ga naar voetnootV. 241
Men mach allene niet wesen here;
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hieromme eert altoes u naeste.
Hets dicke versuemt met dulder haesten
245.[regelnummer]
daer men bi comt in groter scade.
Alst na berout, dan eest te spade.
Vele beter eest te voren bedocht,
dan namaels te swaer becocht.
robamius.
De goede prijst hem selven wel.
250.[regelnummer]
Die scalc es ende fel
moet vlieghen van eens anders tonghe.
Dat ic met enen esel songhe,
ic wane en droeghe gheen acort.
Sal men de quade trecken vort
255.[regelnummer]
in doghden, men moet ontliken
werken, die men an hem siet bliken.Ga naar voetnootV. 256
Om dat nature soe sere trect
de catte haer te musen set.
alexander, de coninc.
Daer men nu den quaden nijcht,
260.[regelnummer]
dats om tsine ende verswijcht
int dware, eest cleinder eren wert.Ga naar voetnootV. 261
Wat soude een roec een spaus steert?
Gheveinstecheit ende arghen listGa naar voetnootV. 263
woenen te samen sonder twijst,
265.[regelnummer]
ende draghen wel over een.
Scalcheit hevet ontfaen haer leenGa naar voetnootV. 266
vander wijsheit ende hevet ghelaten
gherechticheit; dats buten maten.
placencius.
Ghierecheit hevet haer beroemt;Ga naar voetnootV. 269
270.[regelnummer]
trouwe ende ere es af ghescroemt,
scaemte ende ere mede.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dese .IIII., es wel leede,
dat men den mensche mach verdraghen,
weder men recht of onrecht joghen.
275.[regelnummer]
Seder men recht met onrecht dwanc
verloes wijsheit haren ganc.
calo.Ga naar voetnoot+
Elc sie wes hi hem bewent.
Die hem in goeden werken vent,Ga naar voetnootV. 278
hem mach wesen wel te moede.Ga naar voetnootV. 279
280.[regelnummer]
Die quaet doet met vorhoede,
sonder vrese, ende hem dies boecht,Ga naar voetnootV. 281
hi mesdoet, hoet God ghedoecht.
Die hem met redene doget beroemenGa naar voetnootV. 283
sijn metten goeden willecome.
anaxgorax.
285.[regelnummer]
Doghet ende ere sijn twee namen,
die billic wel horen te samen.
Qualic mach iement ere ontfaen,
hine moet hebben doget ghedaen.
Ere maect den man wel stout.
290.[regelnummer]
Die wel meint ende dat wel hout,
die es emmer lovens weert.
Wel den ghenen die wel begheert.
Menech mensche in sonden sneeft,
di sonder daet boese wille heeft.
torrentius.Ga naar voetnoot+
295.[regelnummer]
Dat en canic niet ghemeten,
die met der doget sijn beseten,
hebben seker goede ghebueren;
aercheit wert hem sere te sueren.Ga naar voetnootV. 298
Hets beter te wesen goet
300.[regelnummer]
dan quaet, al eest dat ment dicke doet.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ysidorus.
Lieve vrient, wie ghi sijt,
bedinct u hier in deser tijt.
Wel bedincken hout u in vreden.
Den tijt die was, is over leden
305.[regelnummer]
ende hevet verloren sine macht;
hoe ghine leedt es goet verdacht
ofter iet in es mesdaen.
Dat comen sal es scier vergaen.
Pijnt in doeghden u te behouden,
310.[regelnummer]
dat ghi blivet onbescouden
vore hem die rechte mate draechtGa naar voetnootV. 311
van alder maten, die u behaecht.
anieta.
Heren souden wesen blide
ende Gode ontsien te tide,
315.[regelnummer]
die hier hebben ghenoech in eren
dat mense heet ter werelt heren,
minlec houden hoorten toe,
ende wel doen, ic segghe u hoe;
want dat hoert ten hoechsten name,
320.[regelnummer]
dat wel doen es haer bequame.
boëcius.
Een here die de waerheit mint,
ende die hem selven kint,Ga naar voetnootV. 322
daer moet emmer doget ute baren.
Ic wilt u vore die waerheit warenGa naar voetnootV. 324
325.[regelnummer]
dat nie onscamel ghedochte
jeghen weldaet ghedueren mochte.
finseus.
Dorde ende werke doemen den man.
Al riepic lude: Wat lagher an.!
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oft niement dan ic en hoerde.
330.[regelnummer]
Dat men enen sot becorde
om wijsheit, en waer gheen profijt.Ga naar voetnootV. 331
Ghi heren, die nu heren sijt,
laet tuwer herten gronde comen:
Doget sal men u heren noemen
335.[regelnummer]
Hets herde sciere here gheseit:
hijs eren weert daer doget an leit.Ga naar voetnootV. 336
macer.
Een here die hem wel verstaet,Ga naar voetnootV. 337
dat hi goet kint ende quaet,
geet hi in overmoede vort
340.[regelnummer]
ende in scalcken rade, dats meer dan mort;
want in dinde blijst hem de smerte.Ga naar voetnootV. 341
Soe ghieregher man, soe armer herte.
Heren souden melden sijn ende gheven,
al hier in dit erdsche leven.
345.[regelnummer]
Het willen die selke heren heeten,
haer knechte sijn beter, wildijt weten.
appina.
Een getrouwe raet ende een drechtech,
een here ghestadech ende mechtech,
daer mach men salecheit an leren;
350.[regelnummer]
maer die de doget verkeren,
dat doet de ghierecheit,
ende nijt die inden mensche leit,
die gheet der ghierecheit te rade.
Ghetrouwe vrient, die wel te stade
355.[regelnummer]
comt, dies sal hem een verhoghenGa naar voetnootV. 355
ende loenen wel, na sijn vermoghen:
Haestecheit ende ghebrect van sinne
benemt wel doen ende minne.
alaxcis seit.
Eert uwen vrient, hets wel gedocht,
360.[regelnummer]
daer ghi wel op tiden mocht
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in uwer noet, ende hebdt gheproeft,
hets messelijc, wies ghi behoeft.
aschayus.
Hi dunct mi wel wesen vroet
die na der scade dbeste doet.
365.[regelnummer]
Men mach gheen scade verhoeden,
eer si ghesciet, machmen vermoeden
hoe die saken moghen comen.
Alse de scade es ghenomen,
sone eesser gheen verhueden an.
370.[regelnummer]
Ic heete'elken wisen man
die sijn doget can vertoenen.
Die wel betrout es goet te hoenen.
Men can niet even swaer gheweghen
dat nu vele liede pleghen.
pompeyius.
375.[regelnummer]
Die enen onghevoeghden zin
volghen can, daers wijsheit in.
Onghenoecht comt tonsteden.
Onstede leget men boven ende beneden.
Dit heeft men menech werf ghesien.
380.[regelnummer]
Alrande es niet alleens tgheschien.
Men ventse wel die doget kennen
ende hem nochtan ter quaetheit wennen.Ga naar voetnootV. 382
enpeclus.
Mi wondert sere wat si visieren
die doget laten ende aercheit antieren;
385.[regelnummer]
si hebben seker onghelijc.
Elc mensche hevet een conincrijc,
dat menech cranclike behoet;
mi hevet wonder dat hijt doet.
dBeste dat men ter werelt heeft,
390.[regelnummer]
dats genoechte, de wile men leeft.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
achalius.
Hoerdi iet, siet wel wiet seit,
wat, ofte van wien; wet donderscheit.
eer ghijt versegt ofte gheloeft;
want men met worden dicke roeft
395.[regelnummer]
goede lieden vanden haren;
dies siet men recht wel ontbaren.
Wat profitelec es eenen goet ghehoort,Ga naar voetnootV. 397
salmen billec setten vort.
onica.Ga naar voetnoot+
Die in vrouden, in goeden daden,
400.[regelnummer]
vaste staen in haren raden,
haren here, hoet hem vergaet,
sijn ghetrouwe metter daet.
Die bate gheert ende omme siet
alst naut, en willlic prisen niet.
zalinus.
405.[regelnummer]
Hets wel een lieflec weten
dat hem een here mach vermeten.Ga naar voetnootV. 406
Dese liede sijn mi ghetrouwe,
si moghens oec wel hebben rouwe,
datse een here kint bi namen;
410.[regelnummer]
desse hem billec moghen scamenGa naar voetnootV. 410
haer dade, die van hem comen.Ga naar voetnootV. 411
Wel doen es een edel vromen.
Doet liever wel al wert vergheten,Ga naar voetnootV. 413
dan u u mesdoen worde verweten.
calcidorus.
415.[regelnummer]
Een here es sculdich te verhoghen
der gheenre, di al haer vermoghenGa naar voetnootV. 416
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hem altoes voeghen tsiere baten.
Soudi die van u dringen laten
dore nijt, doer miede ofte bede,
420.[regelnummer]
soe dunct mi dat hi sere mesdede.
Doch wat men doet es mesdaen.
Ic siet soe messeliken gaen
inden lande, dat ic niet
spreken en der, en waer gheschiet.
425.[regelnummer]
Daer .II. blende deen dander leiden,
si sneven gherne eer si scheiden.
aristoteles.
Hi es wijs die hem soe beleitGa naar voetnootV. 427
dat hem sijn herberghe si bereit,Ga naar voetnootV. 428
na dit leven, dat hier es met pinen.
430.[regelnummer]
Hem baet niet hoe goet wi schinen;Ga naar voetnootV. 430
de werken moeten comen, dat waer,Ga naar voetnootV. 431
daer alle dinc es openbaer,
na dat hi verdient in dit leven;
daer en es anders toe te gheven.
435.[regelnummer]
Hi es sot die hem pijnt te lieghen,Ga naar voetnootV. 435
vore die men niet en mach bedrieghen.
bosto.
Haestecheit verminct vele zinne,
daer wijsheit es gheheten inne;
eer si die haestecheit bewenden,
440.[regelnummer]
diet nauwe sochte, hi soude venden.
Die onversien ute haestecheden
quaet doen, God siet hier beneden.
Die dbeste weet ende daerchste doet
en mach nergent heeten vroet.
zidrac.
445.[regelnummer]
Men sal den wille somwile breken,
ende oversien ende bespreken
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Metten vrienden, eer men meet
onnutte dinc, die men soect,
eer hi metter daet vol comt,
450.[regelnummer]
mach wel wesen wijs ghenoemt.
Oec es hi vroet die nader staden,
dbeste doet ende laet gheraden.
galienus.
Hets sotheit dat men verre gaet
buten mate ende buten raet.
455.[regelnummer]
Van groter const comt men te boven
bi maten, des sal men mate loven.
Wijf die nemt, vercoept hare,
entie ghevet maect haer mare.
Wat wive die met eren wilt leven,
460.[regelnummer]
en sal nemen noch weder gheven.
socrates.
Al es tkint sachte op ghehouden,
davontuere es niet vergouden.
Ghewoente es quaet, daer de sin
hem selven destruweret in.
465.[regelnummer]
Oftu heves te vele ghenomen,
soe vast den lichame te vromen.
Hets beter ghekent mate in eren
dan dorper testament keren.
theofrates.
Des menschen tonghe mach meer scaden
470.[regelnummer]
dan wonden, daer de derme ute waden.
Wonden van tonghen deren noch alsoe heerde
dan de wonden vanden sweerde.
Vroet es de man die hem scaemt
die enen verdraeght die es vergramt.
475.[regelnummer]
Hens niemen soe weert, no soe ghemint,Ga naar voetnootV. 475
Als die verswighet ende hi verwint.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
catoen.
Clein profijt es int dontfaen.
Vele belovet ende lettel ghedaen.
Als men metter gichten ontbeit
480.[regelnummer]
te langhe, dats ghenoech ontseit.
purdentius.
Die niet en can, no leren beghint,
no niet en hevet, no niet en wint,
ende ghenen dienst ghenoeghen can,
ende selve niemen te dienen an,
485.[regelnummer]
alsoe ic mi can bevroeden,
soe sijn dit teeken van ermoeden.
Die hem selven doet gheen ere,
enen anderen doetise nemmermere.
juvelales.
tRecht seit, daer ic op roere,Ga naar voetnootV. 489
490.[regelnummer]
dat de costume vander hoere
vele aerchere es bekentGa naar voetnootV. 491
dan enech ghevenijnt serpent;
want wat haer comt inde hant
doet si over, eest gelt of pant.
495.[regelnummer]
De sede mach niet ghesalvet sijn,
maer triacle verslaet venijn.
damassennus.
Nemstu enech vonnes te di waert,
sich dattu niet en sijs vervaert,
no van haven, no van minnen,
500.[regelnummer]
soe mach trecht ghescien daer binnen;Ga naar voetnootV. 500
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
want als gichte den jugeder blentGa naar voetnootV. 501
soe moet trecht sijn ghescent.
Niet bedrieget trecht soe lichte
als ghiereghe herte, die begert gichte.Ga naar voetnootV. 504
marcolf.
505.[regelnummer]
Een mach soe wel ghebeteren niet
de sonden, als dat mense vliet.
Die iet begent moet beseffen
waer hem dende af sal heffen.
Hets groet sotheit dat men mint
510.[regelnummer]
daer men scade af ghewint.
Minne ende haet sijn twee saken
die dicke recht onrecht maken.
trecht seit:
Sonder rijcheit teringhen groet
eischt ermoede vore de doot.
515.[regelnummer]
Die meer verteert dan hi vermach
doot hem selven sonder slach.
Hebdi langhe ghevast, soe et.
Hijs dul die hem te vasten set
soe langhe, dat hi sine cracht
520.[regelnummer]
neder worpt in de gracht.
ovidius.
Alsoe langhe als gelt gheweert
es minne vast ende begheert.
Entie dullijc sijn goet ute giet
verliest sijn goet en diet niet.Ga naar voetnootV. 524
525.[regelnummer]
Maer daer men gelt in borsen heeft
daer eest dat men sekerst leeft.
Wijn es goet dranc diene kint,
ende dien dan bi maten drinct.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aristoteles.
Een mensche die wel can verdraghen,
530.[regelnummer]
sijn leet verborghen sonder claghen,
ende toene in hem een goet ghebare
oft gheen liden in hem en ware;
die dit wel ghedoen can
leeft in eren, eest wijf of man.
augustijn seit:
535.[regelnummer]
Die hem beroemt als hi doet quaet,
valt in dobbel mesdaet.
Beter ware biechte in sonden quaet
dan hoverdech ghepeis in goeder daet.
Alsoe lange, verstaet dese dinghen,
540.[regelnummer]
alse ghi te gheven u beset,
salmen u minnen, niet om u singhen,
noch om u scoenheit, dat wet.
Wildi alle de liede dwinghen,
soe hout u borse van gelde vet.
545.[regelnummer]
De vrouwen selen om u dringhen,
der heren hebdi in u net.
Nota.
In het Hs. onder Nr CXLVIII, waervan het slechts een gedeelte uitmaekt. Het overige was reeds door Willems uitgegeven. Het getal der verzen staet in het Hs. niet aengewezen. De 546, die ik hier uitgeef, komen voor bl. 142 ro. kol. 1. - 146 ro. kol. 1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXVII. Vanden wilden Man.In enen visioene dat ic sach
een groet wonder, als ic u mach
u allen segghen, wildijdt verstaen.
Mi dochte dat ic spelen was ghegaen
5.[regelnummer]
met ghesellen aen een wout,
ende ic sach comen uten hout
ene maghet wel ghedaen,
die brachte ghebonden ende ghevaen
ene wilde creature,
10.[regelnummer]
die haer was worden sere te suere,Ga naar voetnootV. 10
eer dat sise brachte inden bande.
Ende om dat ic die maghet kande,
soe ghinc ic haer met worden an,Ga naar voetnootV. 13
ende ic vraghede hare wat haer soude den man.Ga naar voetnootV. 14
15.[regelnummer]
Hi ware van rechter arde soe wilde,
het ware om niet dat sine hielde;
want sine souds niet temmen moghen,
ende si ware daer om bedroghen,
dade si daer omme eneghe pine.
20.[regelnummer]
Doen antworde mi die fine
al lachende met sueten sinne,
ende seide: ‘Vrient, of icken minne,
soudic te voren dan voer sien
wat mi daer af mochte ghescien.
25.[regelnummer]
Ghevalle dats ghevallen mach,
ic hebben ghemint soe menegen dach,
ende ghejaghent doer menech lant.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu quamic daer icken vant;Ga naar voetnootV. 28
als ghi wel siet, ic machen leiden;
30.[regelnummer]
ic hope noch den dach te beiden
dat icken sal maken tam
ende sachtere vele dan enech lam,
al es hi nu wilt ende wreet.’
Ic seide: ‘Joncfr., mi es leet
35.[regelnummer]
dat ghi dese pine hebdt begonnen;
ghine seles niet volbringhen connen,
want nature es swaer te verdriven.’
Si seide: ‘Wilicker jeghen kiven,
soe mocht icken wel verjaghen;
40.[regelnummer]
ic wille smeken ende verdraghen.
Mochticken bringhen in sinen sinne,
dat hi ane mi leide minne,
soe soude hi volghen minen rade
ende met herten sijn ghestade,
45.[regelnummer]
al heeft hi nu enen wilden moet.’
Ic seide: ‘Hets al jeghen spoet,
Joncfr., wanneer ghi wert verbolghen,
soe sal hi sijnre naturen volghen;
dan soe es cost ende pine verloren.’
50.[regelnummer]
Doe sprac: ‘Mi heeft toren
dat ghi spreket dus domme tale.
Ic hope ic salne noch temmen wale;
seker mi en twifels niet.’
Ende als die maghet van mi schiet,
55.[regelnummer]
ende voer haer leidde die ghevanghen,Ga naar voetnootV. 55
ende si van mi was gheganghen,
daer na, over ene corte stonde,
dochte mi dat hi begonde
een liedeken met selker stemmen
60.[regelnummer]
oste hi hem woude laten temmen.
Nu hoert hier dliedekijn, dat hi sanc
met luder stemmen, eer iet lanc.
‘Ic was wilt, ic ben ghevaen
ende bracht in mintliken bande;
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
65.[regelnummer]
dat heeft ene maghet ghedaen.
Ic was wilt, ic ben ghevaen;
al mochtic, in woude haer niet ontgaen,Ga naar voetnootV. 67
des settic mine trouwe te pande.
Ic was wilt, ic ben ghevaen,
70.[regelnummer]
ende bracht in mintliken bande.’
In caens anders niet versinnen,
dan die wilde man van minnen
sanc, dat dochte mi wonder wesen.
Ende doen vielic in een ghepeins,
75.[regelnummer]
bi tiden hare, bi tiden ghens,
van herde menegerande saken.
Doe dachte mi der spraken,
die ic in drome hadde ghehoert;
ende ic bedachte mi doe voert,
80.[regelnummer]
dat die maghet waer hadde gheseit:
het ware verloren aerbeit
die den wilden dwinghen woude.
Si seide al dat men smeken soude
diene maken woude ghestade;
85.[regelnummer]
men machen wel met vroeden rade
al sijnre wiltheit doen vertien;
maer wie dattenen woude castien
met fellen worden ende met sueren
dat en soude niet moghen dueren.
90.[regelnummer]
Enen wilden jonghen man
sal men met listen gaen an.
Diene sine wiltheit wilt doen ontberen,
een manleec sijn al sijn begheren,
dat moet sere ane vrouwen staen;
95.[regelnummer]
ende als hi met minnen wert bevaen,
hi en es emmer soe wilt ghesint;
maer wille die ghene, die hi mint,
sine daden wel in rasten leven,
ende sijnre wiltheit al begheven.
100.[regelnummer]
Een wijfleec wijf van sinne vroet
si mach eens wilts mans moet
bat bedwinghen dan een heere;
want hets een lieflec gheere,
dien een wijf met doeghden dwinct.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
105.[regelnummer]
Al dat men leest oft singt
dats van reinen vrouwen goede;
want si maken die hoghe moede,
ende doen alle wandel vlien.
Hi ware salich dient mochte ghescien
110.[regelnummer]
dat hi goetlijc ware bedwonghen.
Doen dachtic hoe hi hadde ghesonghen
die wilde man al openbare;
ocht hi van herten blide ware
dattene die maghet hadde ghevaen.
115.[regelnummer]
Al haddi hare moghen ontgaen,
hi ware seker bi hare bleven;
hare grote doghet, haer soete tale
die bequam hem alsoe wale,
dat hi met herten wert gebonden.
120.[regelnummer]
Ic der voer waerheit wel orconden
dat dat was ene vaste bant.
Na dit ghepeinst quam alte hant
die lichten dach, die hem verbaerde.
Een luttel eer die sonne haer claerdeGa naar voetnootV. 124.
125.[regelnummer]
quam mi int herte selc ongheroee,Ga naar voetnootV. 125
dat ic op stont, al waest vroe,
ende ghinc daer ic gheselscap vant.
Ende om dat mi selven was becant
badic dat si den droem mi spelden.
130.[regelnummer]
Scoender ghesiert dan ene belde,
sat daer ene maghet uutvercoren.
ende si sprac: ‘Na dien dat wijt horen,
soe willic u den droem, al waer,
spellen. Ic der wel segghen openbaer
135.[regelnummer]
dat nemmer man en es soe wilde,Ga naar voetnoot135
een wijf diene met smekene hielde,
sijns en soude wel werden raet
hi en ware van naturen quaet.’
‘Men vint van naturen meneghen man
140.[regelnummer]
soe recht quaet dat hi en can
neghene dinc in goede verstaen;
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daer en hulpt gheen smeken aen
hi en moet volghen sijnre naturen.
Es hi quaet, het moet hem dueren,
145.[regelnummer]
dat en can maght, noch wijf verdriven,
noch weder met smekene, noch met kiven.
Es hi quaet of es hi goet
ic weet wel dat hem bliven moet.
Maer een man van sueten sinnen
150.[regelnummer]
comt hi int strect der minnen,
hi sal volghen alden raet,
dien hi van liefs monde ontfaet;
want meneghen vrien aerbeit
men op vrouwen troest besteit.
155.[regelnummer]
Op vrouwen troest heeft menech man
begonnen daer hi ane wan,
dat willic segghen al sonder letten,
ende tferlies al achter setten,
want vrouwen hulde es rike miede.
160.[regelnummer]
Hi ware salich dien dat ghesciede,
dat hi vrouwen hulde verworven
ende in haren dienste storve,
die bleve doch in groter eren.
Nu willic uten dichte kerenGa naar voetnootV. 164
165.[regelnummer]
alsoe si mi den droem voerseide.
Soe dunct mi wel dat wijflijcheide
verlicht menech mannes moet
ghelijc dat die sonne doet
alle dinc daer si op schijnt.
170.[regelnummer]
Die minne suect, die minne vint.
Alsoe hise te rechte vinden sal,
hi mach wel prisen sijn gheval.Ga naar voetnootV. 172
CLXXII. v.
In het Hs. onder Nr CX. bl. 95 ro kol. 1 - 95 vo kol. 2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXVIII. Dat Scamelheit thoechste poent es van Minnen.Met dichtene ic mi cleine genere,
mine sinne ic daer omme vertere,
anders soe comet mi cleine te baten;
nochtan en canicx niet gelaten,
5.[regelnummer]
want ledicheit en es niet goet.
Hier om peinsic, in minen moet,
dat ic mi onledich maken sal;
ende wille noch soeken mijn geval,
dat mi soe verre es ontgaen,
10.[regelnummer]
soe dat ic niet en can verstaen
hoe dat ict weder mach ghewinnen;
des willic swighen, ende beghinnen;
versta diet verstaen can.
Die node bidt, claeget den hoeschen man.
15.[regelnummer]
Die werelt dunct mi sere verkeert,
als ons die scrifture leert,
in seden, in worden ende in werken;
diet al gader wille merken,
die maeght claerlijc sien voer ogen.
20.[regelnummer]
Ene aventure was mi vertogen
van enen riddre, die tot enen tide,
tot eenre feesten soude riden,
als hi dede in goeder trouwen,
daer vele riddren ende vrouwen
25.[regelnummer]
vergadert waren, want men woude
dat men hoveren soude.
XL. daghe, al omme ganc,
was dese feeste duerende lanc.
Daer waren yraude ende menestrele,
30.[regelnummer]
die toegden menegherhande spele.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daer was ghedient met groten love,
als men pleget tot alselken hove;
dat seggic u in goeder trouwen,
bi elken riddre sat ene vrouwe.
35.[regelnummer]
Vanden hove latic die tale.
Die riddre die hadde, sonder hale,
van dansen, van reyen alden prijs.
Ten wapen goet, jonc, ende faitijs
was hi, ende daer toe wel gheboren.
40.[regelnummer]
In deser feesten hadde hi vercoren
ene vrouwe scone ende aetsemant,
die hi soe wale geseedt oec vant,
dat hise minde uut der maten.
Hi en wiste oec wat doen of laten,
45.[regelnummer]
die minne haddene soe ontsteken
niet wel en dorste hi haer aen spreken;
doch vercoende hi hem int leste,Ga naar voetnootV. 47
dat hem dochte dat alder beste,
dat hi hare soude te voren legghen
50.[regelnummer]
dat hise minde, ende dat oec seggen.
Doen quam dese riddre in haer gemoet
die vrouwe, die hem oec wel onste goet,
mids sijnre edelre ghebare.
Si gruette hem ende hi oec hare.
55.[regelnummer]
Doen sprac die riddre: ‘Ic en can nemmere
ghedecken mijns herten sere;
ic minne u, ic en cans gehelen:
u minne die moet ic bequelen.’
Die vrouwe antworde vriendelijc:
60.[regelnummer]
‘Ay! riddre, here, sekerlijc,
ic wille u in goeder trouwen gevoegen,
op dat u dat mach ghenoeghen.
Alder doeght moeghdi te mi vermoeden
met wisen rade ende met vroeden.’
65.[regelnummer]
Sprac dat wort die edele vrouwe,
maer haren man wilde si trouwe
houden boven al of si conste;
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nochtan dat si goets onste
den riddre, en liet si niet verstaen
70.[regelnummer]
haer herte binnen, maer si sprac saen:
‘Ay, edel ridder, ende daer toe wert,
eens dincs hebbic lange begert
te wetene sonderlinghe sere,
constijt mi berechten, here,
75.[regelnummer]
dat ics vroet ware van sinne,
bereet ware u mine minne.
Als die riddre dat verstoet,
wart hi blide in sinen moet.
Hi seide vrouwe: ‘Ic sal mijn sinne
80.[regelnummer]
daer toe scarpen dat ic u minne
vercrigen sal.’ - ‘Nu seght mi,
her ridder, sprac die vrouwe, dat sy!
ghi moet hier op, sonder veinsen,
sere studeren ende peinsen
85.[regelnummer]
wat dat hoechste point si
te Gode ende ter werelt, bericht mi,
ende dat hem best verdraghet ten beiden,
soe moetti u selven daer na leiden.Ga naar voetnootV. 88
Ende als ghi des wel vroet sijt,
90.[regelnummer]
nempt uwen verst ende uwen tijt
lange genoech, soe seldi, reine,
comen op ene scone fonteine,
achter ons hof, int boschelkijn;
daer salic seker jeghen u sijn,
95.[regelnummer]
wat daer af compt, lief of leet,
uwen wille te doene bereet,
op die vorwaerde hier te voren.’
Die ridder, die niet lievers horen
en mach, hi seide: ‘Vrouwe vrie,
100.[regelnummer]
die verste nemic daghen drie,
nochtan duncket mi te lanc.’
Die vrouwe sprac al sonder wanc:
‘Het es beter wel verbeiden
dan al verliesen met haesticheiden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
105.[regelnummer]
Drie daghe es ene corte wachte,
nempt coenlijc verste: .XIIII. nachte
die begeric, ende dunct mi goet.
Grote haeste dunct mi dicke onspoet.’
Die riddre nam verste, al waest hem leet.Ga naar voetnootV. 109
110.[regelnummer]
Die feeste sciet, die ridder reet,
peinsende dat hi niet al ertrike
en core vore die vrouwe sekerlike,
ende dat hi bi enegher liste
hier af wel die waerheit wiste.
115.[regelnummer]
Doen dochte hem wel dat oetmoet
ware wel edel, ende daer toe goet
te Gode, maer ter werelt
docht hem dat men daer luttel af helt.Ga naar voetnootV. 118
Daer na dachte hi op die minne
120.[regelnummer]
uut reyne herten, uut goeden sinne.
Dit dacht hem goet, na sijn verstaen,
maer emmer vant hi lac daer aen
ocht twifel, soe dat hi hem beriet
met eenre vrouwen, ic en liege u niet,
125.[regelnummer]
sijnre nichten, ende maecte haer cont
van der voerwaerde al den gront,
hoe hem die vrouwe te voren leide
die dinc, daer ic te voren af seide.
Ende als sijn nichte dat verstoet,
130.[regelnummer]
peinsde si wel in haren moet
dat ene hoghe questie ware,
ende si sprac: ‘Neve, al openbare,
die vrouwe, die dit sprac metten monde,
si es wijs ende subtijl van gronde.
135.[regelnummer]
Maer wat hulpt daer toe vele geseit,
mi dunct dat rechte Scamelheit
emmer dat alder beste point si
te Gode, ter werelt, dunct mi.
Wie dat recht Scamel es van sinne
140.[regelnummer]
heeft emmer oetmoet ende minne;
hi soudts hem scamen waer hi daer sonder.Ga naar voetnootV. 141
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Scamelheit houdt den man wel tonder
een stuc tijts, ende doet verwachten
alle dinc, daer toren ende lachter
145.[regelnummer]
af comen mochte, tot eneger stede.
Die Scamel es mint alle kuyshede.
Die Scamele es van naturen coene;
hi heeft dat herte van enen lyoene;
dat siet men dicwile op dat velt
150.[regelnummer]
daer die Scamele gewapent helt.
Die Scamele en es niet sonder ere,
die Scamele es te prisene sere,
weder hi rike oft mate si,
op dat hem Scamelheit es bi.
155.[regelnummer]
Scamelheit doet sinne verteren,
Scamelheit doet spottens verweren,
Scamelheit es ene vaste pallure,
want gheen lac en mach daer duere,Ga naar voetnootV. 158
aldus prisic altoes Scamelhede
160.[regelnummer]
te Gode en ter werelt mede.
Als die ridder dat verstoet
dat Scamelheit was soe goet,
begonste hem therte te male verlichten,
ende hi nam orlof aen sijnre nichten,
165.[regelnummer]
ende dancte hare alte lieflike,
dat si hem hadde berecht soe vriendelike.
Si hielden haren dach voerseit,
dien si beide op hadden geleit,
doch dat die riddre, als ic vernam,
170.[regelnummer]
alder ieerst op die fonteyne quam.
Na die vrouwe began hem te verlangen,
die daer soe fierlijc quam gegangen,
want hem dochte dat al ertrike
niet volleysten en mochte haers gelike.
175.[regelnummer]
Daer na stont op die riddre vrome
ende hiet die vrouwe willecome.
Die vrouwe sprac: ‘God loent u, here,
mi heeft na u verlanct soe sere.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mijn man die slaept, mijn goeden here,
180.[regelnummer]
wist hi mi hier hem soudts wonderen sere;
uut sijnre cameren benic gegaen.
Here, nu berecht mi ende doet verstaen
vanden pointe, dies ic u vraeghde.
Die vrouwe die alte wel behaeghde
185.[regelnummer]
den riddre. Hi sprac: ‘Vrouwe vry,
nu doet wel ende hoert na mi.
Ic segghe u dat Scamelhede
in heeft soe groten edelhede,
dat niet en leeft wijf noch man,
190.[regelnummer]
die Scamelheit volprisen can.
Ende daer bi eest over waer,
dat edelste ende dat beste oppenbaer;
te Gode, ter werelt verdraget hem wel.’
Die vrouwe, die des hadde goet spel,
195.[regelnummer]
hare wert dat herte daer af verlicht.Ga naar voetnootV. 195
Si sprac: ‘Ghi hebt mi wale bericht,
ay! edel ridder, ende daer toe vry,
nu mooghdi uwen wille doen met mi.’
Ach! nu en derf nieman vragen
200.[regelnummer]
hoe den ridder mach hehagen
van diere hi minde dat suete wort.
Hi helsde die vrouwe ende tart bat voert,
ende custese aen haren mont,
ende si hem weder, te meneger stont;
205.[regelnummer]
want elc andren dies wel onste.
Die riddre was jonc, ende hi begonste
te nopene die vrouwe al oppenbare,
dat si aen hem wert gheware
dat hi van sijnre lessen keerde,
210.[regelnummer]
die hi selve der vrouwen leerde,
ende si sprac: ‘Ic hebbe nu,
her ridder, volleyst dat ic geloefde u,
ende, seldi oec edel sijn ghescouwen,
dat ghi geloeft, dat moetti houwen.’
215.[regelnummer]
Die ridder sprac: ‘Ic hebbe mesdaen.’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die vrouwe si antworde saen:
‘Ay ridder hoghe ende wel gheboren,
oft ic mine ere hadde verloren,
wat haddi ghewonnen dan?
220.[regelnummer]
Doet als een wijs edel man,
want salic u mine minne geven,
soe moetti in uwer leringe leven,
ende dadic uwen wille, here,
verloren haddic al mine ere;
225.[regelnummer]
want mijn here, mijn goede man,
es die mi goets ende eren an;
ende oec hebbic twee jongen soenen,
die men qualijc mach vercoenen,
ende die sijn nu ridders worden,
230.[regelnummer]
ende in die edele ordene getorden,
om eerlijc haer leven te leiden.
Ay! here, het soude u scande breiden
en wrachti niet na uwer lere
van Scamelheiden, edel here!
235.[regelnummer]
Aen mi es cleine belanc nochtan,
maer mijn kindren ende mijn man,
die hoghe sijn ende wel geboren,
die hadden daer bi vele eren verloren,
ende ghi sijt dies u soudt vermiden,
240.[regelnummer]
waers mens vermaende, in allen tiden.
Al waric sot, ende woudt gestaden,
ghi soudet mi selve ontraden;
maer laet ons houden an u lere,
soe behoudes wi ons ere.’
245.[regelnummer]
Die ridder bedacht hem ende seide:
‘Ghenade, vrouwe, op edelheide!
Der leringen willic al mijn lijf
ghedincken, edel reine wijf.
Ic scame mi sere ende ics bens gram,
250.[regelnummer]
dat nye in mijn ghepeins quam.’
Doen sprac die edel vrouwe fijn:
‘Ridder, u eyghen willic sijn,
op dat ghi Scamelheit niet en begeeft,
ende minnen u op al dat leeft;
255.[regelnummer]
want si heeft soe vele doeghden inne,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat ic gheen edelder poent en kinne.’
Doen sciet die vrouwe ende beval
den ridder te Gode, ende boven al
soe bat si hem, sonder veinsen,
260.[regelnummer]
dat hi om Scamelheit soude peinsen.
Hier mede willic inden dese woert,
op aventure wie datse node hoert.
Nota. CC. LXII. v.
In het Hs. onder Nr CVI, bl. 101 ro. kol. 2. 102 vo kol. 2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXIX. Aghangalaura.Rike seldi seker sijn, dat beloven di die planeten.
Maect hier over een yser cleet.
Du selt verwinnen ende victorie hebben.
Die ghevanghene comt vri, ende die vriende werdens blide,
5.[regelnummer]
Trouwe dese bruut, seker het is di goet.
Maect pays jeghen dine viande, die scout es dijn.
Dine hope blives, vare daer du wils.
Die planeten dreyghen di scade te ghedoghene.
Dijn avonture es goet, God es dine hope.
10.[regelnummer]
Dijn oer en sal noch blide, noch ghesont sijn.
Du selt verwonnen sijn int ghedinghe na rechter sciencie.
Dijn droem heeft di ghesciet gheweest hier voren.
Coept hemelrike ende laet ander comenscap.
Dese dief peinst nemmermeer ghestolen goet te keerrene.
15.[regelnummer]
Hi es dijn goet vrient ende en laet di nemmermeer.
Desen wech ware paeiseleec, maer bliven beter.
Si es di ghetrouwe ende heeft di sere lief.
Hi es verre, maer hi leeft ende vaert wel.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die godlike medecine belovet hem ghesonde.
20.[regelnummer]
Dese dinc, di du verloren hebs, seldi vinden.
Een ghedeel seldi ghelden, maer na di werdet al vergouden.
Vrese, sorghe ende al, dat di deren mach, es wech.
Dijn goede leven sal den meneghen verbliden.
Vaer ende viande selen dijn ghestichte destruweren.
25.[regelnummer]
Eerdsche wijsheit seldi hebben, ende niet die hemelsche.
Verhuustu nu, het en ware di niet goet.
Du peinst om ere, du selse hebben.
Beghere godlike dinghen, God salse di onnen.
Dit stukjen, waervan de regels in het Hs. niet geteld zijn, komt aldaer voor bl. 196. ro. Het draegt geen nummer zooals de andere; maer achter het woord Aghangalaura staet het cyfer 289, waervan my de beteekenis onbekend is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXX. Den wech vau Parijs tot sente Jacobs.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daer nemdi den wech ane, doer die Scorie, ter rechter hant; ende ter slincker hant den rechten wech. Nota.
Onder Nr C. XCVII. bl. 195 vo. kol. 1 en 2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXXI. Vanden onderscede tusschen der Naturen ende der Gratiën.Dat segghen ons die lerer der heileger kerken: Alle die werken, die sonder Gratie ghedaen sijn in bloter Natueren, die en sijn niet loenlec ten eweghen levene mede te comene. Hier omme behoert enen yeghewelken mensche te wetene dat onderscheet der Natueren ende der Gratiën. Nu leren die meestere dat Natuere wilt den creaturen leven; Gratie begheert alle Creaturen ghestorven te wesene. Natuere wilt met allen haren werken den creaturen sijn bekint; Gratie wilt altoes ombekint sijn ende ongheweten. Natuere soude gherne vele dinghen pleghen; Gratie soude gherne alre dingen ontcommert wesen. Natuere ontsiet die doot; Gratie, dat si ghestorven ware, dat ware hare vroude groet. Natuere sorght omme uterste noet; Gratie en sorght niet, want si ghevoecht es met minnen ane dat overste goet. Natuere nempt ane hare werken af; Gratie doer God, noch doer Natuere en nempt si af. Natuere gheloeft sere haer selven ende den creaturen; Gratie die en pleghet dies niet, maer si gheloeft dien allene uut wien alle creatueren nemen exempel van levene. Natuere es onghestadech in haren wesene ende vernempt gherne niemaren van creatueren; Gratie en wilt van neghenen weten, want niemaren van buten maken den menschen onghestadech in haren wesene. Natuere wilt dat men hare ende hare werken ware nemen inden oghen; Gratie wilt dat men hare ende hare werken van buten niet en weten, noch en achten op dat si allene bekent ende gheacht si voer Gode. Die gratie ons Heren maect den mensche oetmoedech sonder smaken; eest Natuere soe wilt si smaken. Gratie maect den mensche verduldech sonder ghevoelen; Gratie maect den mensche gherecht sonder weten; Natuere wilt dat dat hare den creatueren bekint si. Wildi weten of uwe Gratie, of uwe Heilicheit van Gode si, soe wacht u dat uwe Heilicheit in uwe oghen niet gheacht en si, ende dat ander liede in uwe Heilicheit niet ghemindert en sijn, ende uwe Heilicheit niet uwe en si allene, maer dat uwe broedere ende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uwen susteren ende alle die ghene, die bi u sijn, raste hebben in uwe Heilicheit, alsoe verre alst in u es. Die Heilicheit en es niet gherecht die ene te rechte een bordene es, ende die enen sonder te onrechte berespt. Wi en selen niet achten hoe ons God es met sinen creatueren; maer hoe wi Gode ghesijn te rechte met allen sinen creatueren. - Dit es dat onderscheit der Natueren ende der Gratiën.
Onder No CLXXVIII bl. 182 ro - vo. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXXII. Van Sente Bernaerts leren, ende van vele ander Vaders.Sente Bernaert seghet: Alse ic peinse om tfernoi ons Heren, soe es mi enen mensche die ene dinc .XXX. jaer beghert heeft, ende dien ghegheven wert. Ende als ic peinse om tfernoi ons Heren soe es mi te moede alse enen priester die messe ghesonghen heeft ende dien lichame ons Heren werdelike ontfaen heeft. Ende als ic peinse om tfernoy ons Heren, soe oetmoedeghe ic mi onder alle die liede daer ic bi bem. Ende alse ic peinse om tfernoy ons liefs Heren, soe ontstect ene vloet van tranen in mi dat te gaen berch ende dal, ende steene ende water. Die berch es ons betekent bider hoegher herten ende die dalc bider ghieregher herten. Ende die steene bider harder herten. Ende dat water die ghenoechte sueket in die werelt. Ende alse ic peinse om tfernoy ons liefs Heren, soe en es niet in erterike dat mire herten raste doen mach sonder God allene. Onse Here God seghet .M. jaer eer ic den mensche makede, hebbic den mensche ghemint uten gronde mijns herten. Ende ic hebbe meer beghert te comene uut hemelrike in ertrike om den mensche salech te makene, dan noyt heileghe ziele in hemelrike begherde te comene. Die mensche die mine doot draghet in sine herte, dien salic sine ziele, alse hi henen keert, voeren vore minen Vader. Ende sal mi belonen dat hi volvult heeft die weelde mijns herten. Ende ic sal hem lonen van al | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dien doghene, dat ic ghedoghet hebbe om hem, alse ofte hijt ghedoghet hadde om mi. Sente Bernaert seghet: Na dien dat ic wiste, dat ic met soe dieren scatte ghecocht was, sone woude ic nemmermeer sint te copene sijn. Mensche, du sout di selven houden over niet, ende als die ghene, die du kinnes buten hoeftsonden, daer in saltu houden. Ende dat vier der berrender minnen, dat mindi. Ende du sout u houden in Gode, dat hi diere herten minnen wert es, soe saltu werden ghesent int afgronde siere herten .M. milen diep. Brueder Hughe seghet: Die Gode mint met goeder herten, God salne anesien met tween blakenden oghen. Ochte hi al dies vergheten hadde, dies erterike ende hemelrike binnen heeft, sonder sijns allene. Brueder Michiel van Aken seide dat David seghet: In therte Gods es ene fonteine van alle welden. Doe die Prioer seide therte des menschen es een spieghel der drievoldecheit, ende therte des menschen es een vat daer haere die Godheit in stort ende in vloyt. Ende therte des menschen es een velt Gods daer die edele crucen in wassen daer hi mede ghevoet ende ghespiset was. Dat sijn die edele peinsinghen ende die edele begherten. Ende therte des menschen es een oven Gods, daer die volle minne van sinen viere in bernt ende niet boven uut en gheet, maer neder wert sleet om therte in. Sente Bernaert vierech seghet: Die tijdt es comen dat niemen sijn herte behouden en mach, nadien dat God van minnen doot es. Augustinus seghet: Mensche, met alsoe menegher herten alse du beghers dat God ghemint es, met alsoe menegher herten mins tu Gode. Ende met alsoe menegher herten dattu beghers, dat hi gheert ende ghelovet si, met alsoe menegher herten eerstu ende loves Gode. Augustinus: Here, mine verdiente es uwe ontfaermecheit; alsoe langhe en benic niet aerm alse ghi ontfaermhertech sijt. Augustinus: Here dat es miere herten ghenoech dat si dat bekint, dat ic hemelrike verdienen niet en can, ghine ghevet mi om u ontfaermhertecheit. Sonder hoeghen es de mensche ghemint ute grondeloeser herten Gods. Lieve mensche, alsoe vele alse du neders in erterike na dine macht, soe sal di God hoeghen in hemelrike met siere macht. De Prioer: Mensche, dat doeghen dattu heves van dinen ghebreke, dat volmaect alle doghet ende verblidet die ziele, die onghesocht bleef ende onghetreden, alse die woestine. Die glorie Gods sal op di gheopent werden. Anselmus: Mensche, soekes du goet, du vendes al goet; suekestu menechvoldech goet, du en vendes en gheen goet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beda seght: Hoeverde en leghet niet inden hals, si leghet in therte; het dreght selc sinen hals wel neder, hi heeft wel hoeverdech therte. GrisoghenusGa naar voetnoot(1): Also vele bestu godelec alse du vernoys doeghes om Gode. Johannes: De scoudere moeten mi afvallen, ochte mijn mont noyt beet dat wel smaecte, dandere en proefdens cer ic dede. Broeder Gheraert van Coelne seghet: Al haddic alle die sonden ghedaen, die alle die van erterike hebben ghedaen, dat ware der godheit Gods alsoe cleinen dinc te verghevene alse ene gheinstere viers in midden de zee te blusschene. BroederGa naar voetnoot(2) seghet: Alle die nie gheboren worden van Adaems tiden si en conden alle ene hoefsonde verpenitensiën niet, God en vergavese om sine godheit. Die biscop van der Losane: De mensche mach soe dicke Gode loven met wee van herten, dat hi daer na en viel nemmermeer in hoefsonden. Augustinus: Here, ghi waert binnen, ende ic was buten. Ghi verbont mi met uwen eweliken vrede, ende ic wart u minnende. Der minnen sochtinghe si es mijn orconde dat ghi mi behaghet. Ende dat ic mi selven mesbehaghede, ic verwoerpe mijns ende gripe ane di mensche. Alsoe dicke alse du dinen eyghenen wille lates om Gode, soe verdienstu alsoe groeten loen alse Abraham dede, die sinen sone Ysacke offerde op den berch te Monte Calvarie. Lieve mensche, bidt vore hem die dit screef, dat God vore ons allen bidden moete. Amen. Amen.
Onder Nr LIX. bl. 57 vo. kol. 2 - 58 vo. kol. 1, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXXIII. Den guldenne Berch.Dit sermoen predekte de Leermeester van Straesborch ter capittelen ten Predekeren te Lovene. Ic wille u ene waerheit segghen, ende die pijnt u te houdene. Ic en woude niet dat, dat al die werelt mine ware, ic en verstonde dese waerheit. Ende des late hem een ieghelijc mensche ghedincken in sinen inde. Ende can hi dese lesse onthouden, in die helle, noch int vaghevier en comt hi nemmermeer. Ten iersten male behoert den mensch te hebbene .IIII. poenten. Dat ierste es rouwe van sonden; dat hem die rouwe alsoe groet ware, dat hem sine sonden leder waren dan lief. Dat ander es biechte, op dat hi den tijt heeft ende de stade. Dat derde es beteringhe, al ware si alsoe clene alse te segghene enen: Ave Maria. Ende en can hijs niet ghedoen, soe sette hem de pape dat hi peise om Gode. Ende eest dat hi segghe dit wort: o Here, groet sijn mine sonden ende hoe clene mine penitentie, die mi gheset es! Ende ververt u niet, ic wille di troesten ende setten een ghelikenesse. Ocht ware een here, een coninc, die enen Berch hadde van ghemalene goude, die alsoe groet ware alse die stat van Lovene; Ende hi sprake aldus: ‘Ic sette desen Berch ghemene. Alden ghenen die scout sculdech sijn, dat si comen ende sceppen alsoe vele alsi willen, ende quiten haer scout.’ Ende ware dan een mensche die sculdich ware .V. s. grote; ende die mensche niet en hadde meer dan die .V. s. grote; ende hi dan niet en quijtte sine scout met die .V. s. grote, men soude segghen het quame hem van doerheiden ende van traecheiden, dat hi niet sijn scout en hadde ghequijt vanden gemenen Berghe. Nu hoert, mensche, wat ic hete desen ghemenen Berch. Onsen Here Jhesum Christum, die wandelde op eertrike .XXXII. jaer, dat hi niet en gheleefde lieven dach, hi en dede noit alsoe vele dat hi sette sinen voet voer den anderen. EnGa naar voetnoot(1) was ghenoech .M. werelde te verlosene. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ende de menste dropel sweets of bloeds, dat hi bloede, of de minste wonde, die hi noit ontfinc, die was wert .M. dusentech werven alsoe vele werelde te verlosene. Waer es dat nu ghevaren, dat in sinen lichame dropel bloeds noit en bleef, ja van persen ende van pinen? Ende al sine doechdelike werken die comen ons te staden; want Christus met al sinen arbeite ende met al sire pinen, soe verdiende hi ons, want hi en hads niet te doene. Ende dit es die gulden Berch, daer ic u te voren af seide. Van desen Berghe sciep die scaker, doen hi hinc te rechter hant ende te rechter ziden aent cruce, ende gout sine scout. Nu waer af comt dat twee menschen sterven van gheliken sonden, die een vaert slecht te hemelrike, die ander te vagheviere .XL. jaer ocht .C.? Dat comt, dat die een sciep in desen guldenen Berch, dat es in die verdiente Jhesu Christi. Die ander die te vagheviere comt quite van sinen eighenen goede, want hi en hadde niet kinnesse van desen guldenen Berghe; noch der verdienten Jhesu Cbristi. Hieromme saltu peinsen in dijn herte: o Here, hoe groet sijn mine sonden ende hoe clene mine penitencie, di mi gheset es. o Hemelsche Vader, ic kinne wel ende ic weet wel, dat ic jeghen u gheleeft hebbe ende ghedaen hebbe. Ende dat mine scout es alsoe groet, dat ic di niet ghebetren en mach, noch niemen vore mi. o Hemelsche Vader, ic wille di betren met alden werken, die u eneghe sone oyt ghewrachte vore mi, ende met alden elendeghen voetstapen, die hi oyt vore mi geghinc. Ende met alden diepen wonden, die hi vore mi ontfinc; ende met sinen gheveruden bloede, dat hi vore mi ghegoten heeft; ende met sire doot, die hi vore mi gheleden heeft, die offeric di, o Hemelsche Vader, teere volcomenre betringhe vore alle mine sonden; ende te eenre wederkeerne al mire verlorender tijt; ende tenen wederghedeneGa naar voetnoot(1) alle dies goets, dat ghi mi oyt ghedaet, Jesus Christus. Amen. Ende den scat ende den guldenen Berch der Heilegher Kerken, du, mensche, doetstu dit met ghewareghen toeverlate, in die helle noch int vaghevier en comdi nemmermeer. Ende hier toe horen .VII. poente. Dat ierste es dat onsen Here es behaechleker, ende den mensche orboerleker daet, een mensche sucht om sine sonden, dan af hi lase .C. Davids Soutere met innecheden. Dat ander es dat hi gherne beter ware dan hi es, daer om wilt hem ons Here verlaten .XXX. jaer vagheviers. Dat derde es dat hi onsen Here loefleec es vanden goede, dat hi hem doet, dien mensche wilt onsen Here verheffen boven vele heileghen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alsoe de Paeus es verheven boven ander liede. Dat vierde es dat een mensche laet een ydel waertGa naar voetnoot(1) te sprekene om onsen Here van minnen, daer omme wilt hem onse Here meer loens gheven dan of hi .VII. jaer te borre ende te brode vaste, ende hi dat ydel wort niet achter en liete. Dat vijfte es dat een mensche een ydel sien laet om onsen Here. Daer om wilt hem onse Here meer loens geven dan of hi .C. maerck om Gode gave, ende ghinghe selve om sijn broet, ende dat ydel sien niet achter en liete. Dat seste es dat een mensche een hert waert verdraghe om onsen Here. Daer omme wilten onse Here alsoe wijs maken alse Paulus, die ghetrocken was ane den derden hemel. Dat sevende es dat de mensche verduldich si in al sinen doghene, sonder iemen te claghene; ende dat hijt allene Gode op draghe, alse of hi .C. jaer ware in een volcomen leven.
Onder No XLV. bl. 49 ro. kol 1. - bl 49 vo kol 2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXXIV. Van onsen Here.o Suete mensche, draghet mijn doeghen in dijn herte met Mariën, mijnre liever moeder, ende met sente Janne. Alse dicke alse du dat doet, soe salic di dwaen met dien watere, dat ran uute mijnre siden in goeden vrindaghe ane den cruce. o Suete mensche, ganc in bedinghen allene dat ic docsuun ben, al comt di enech ghescot van coringhen in dijn herte, dat di den vantGa naar voetnoot(2) toe brinct, dat salic ave dwaen met miere minnen, eest dat icker beghinsel ave ben. o Suete mensche, du die aerm, hongherech ende dorstech best, ende ghi mi dat opdreghes te eenre offeranden, alse dicke alse ghi dat doet, soe wert gheminghet mijn bloet met di, ende dijn int mijn. o Suete mensche, gheeft goede bispel ende goede exempel den ghenen daer ghi bi sijt, soe dat si ghebetert | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werden bi dinen levene. Ende alsoe dicke alse ghi dit doet, soe offers du dinen lichame vore mi, alsoe ic minen lichame offerde vore u anden cruce. o Suete mensche, du die best verstoten van dinen naesten, ende si u onthouden dinen noet die si u wel beteren mochten, ende ghi mi dat op draghes te eenre offeranden; alse dicke alse ghi dat doet, soe kniele ic vore minen Vader, vore di, ende segghe: lieve Vader, mijn lichame ende dijn lichame es een worden, ontfaerme u sijns, want mijn doeghen es leden ende tsine es te comene. o Suete mensche, du die best in doeghene van binnen sonder troest van iemende, ende ghi mi dat opdraghes teenre offeranden; alsoe dicke alse ghi dat datGa naar voetnoot(1) doet, soe wert op ghedaen mine drievoldecheit, alsoe mine side was op ghedaen dore dinen wille in goeden vrindaghe ane den cruce. Ende besiet die stat der zielen mine, want ic u minne met al mijnre herten. Ende die mi mint, ic salne met miere minnen minnen ende vore al mijn lief bekinnen. Die ziele, die haren sceppere siet, si hout ghemaecte dinc vore niet, onlanghe mach si daer gheduren dat wert miere herten sere te sueren. Si suchtet, si droevet, si verdroevet. In ongheduren moet si gheduren, ende nement tsuete metten suere, alsoe langhe alse hem duncket goet, die mijn herte quelen doet. o Minne, oversuete mate, hoe moegdi u alsoe ghematen, dat eneghe ziele mach ghewesen, die dore u al hevet ghegheven. Amen. Overmate, ghi moet u ghematen; u wesen es altonghemate te draghene enegher zielen, sine ware een worden met live, die minne hevet ende die minne draghet, minne heeftene ende minne drechtene, minne maectene met minnen. Si dervens sachte dies niet en kinnen. Dat doet miere herten alsoe wee mi dunckt si brecht. In mach nemmeer darven, gaet mi alte na, haest u, lief, ende haelt mi saen, inne mach nemmermeer ghenesen. Ic ben doot van minnen bleven. Dan wert al ane ghedaen, dat jeghen minne es, sonder waen, dan wert die minne minne niet minne, ende minne God met Gode ghevoeghet in enen troene, dan salse bekinnen die wijsheit vander minnen. Wie vanden Vader wert gheboren sonder beghin, sijn eweghe Sone, die Heileghe Gheest, hi vloiet ute hem beiden, dats overwaer van sekerheiden, daer alle die ghene ute moeten leven, die gherechter minnen pleghen. AmenGa naar voetnoot(2).
Onder Nr LXIII bl. 59 vo kol 2. - 60 ro kol. 2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXXV. Onse Vrouwen .V. Ween.Doen Onse Vrouwe verscheden was ende si te hemelrike was ghevaren, doen begherde mijn here sente Jan te wetene van hare gloriën die si hadde ende van hare bliscap; Ende bat Onser Liever Vrouwen dat sijs bade haren lieven kinde, dat hijt hem vertonen woude. Daer na saen werdt sijn gheest, ghevoert vanden inghel in hemelrike. Ende daer sach mijn here sente Jan die bliscap die ons Vrouwe hadde. Daer hoerde hi dat onsen lieven here God vraghede sire ghebenedider Moeder. Ende seide aldus: Ierste wee. - ‘Moeder, welc was dat ierste wee, dat ghi hadt om minen wille?’ Ende ons Vrouwe seide hem: ‘Lieve kint doen ic u offerde inden tempel, ende Symoen seide: “Vrouwe, dit es tswert, dat u herte sal doer sniden in beiden siden,” doen haddic groet wee.’ - ‘Moeder, die dien wee seghet alle daghe enen pater noster, dien soudic vergheven sine sonden in die ure sire doot.’ Dat ander wee. - Moeder, welc was dat ander wee, dat ghi hadt om minen wille?’ - ‘Lieve kint, doen ic u hadde drie daghe verloren, en ic u vant in den tempel, al die wile haddic groet wee.’ - ‘Moeder, die dien wee seghet alle daghe enen pater noster, hem soudic versien drie daghe voer sine doot. Den iersten dach met volcomender biechten ende ghewareghen rouwe. Den anderen dach met volcomenre penitencien. Den derden dach met volcomende lone in mijn rike.’ Dat derde wee.Ga naar voetnoot(1) - ‘Moeder, welc was dat derde wee, dat ghi hadt om minen wille?’ - ‘Lieve kint, doen ic u sach den quaden joden, die touwert waren fel, die u hadden ghevaen, doen was mi herde wee.’ - ‘Moeder, die dien wee seghet alle daghe enen pater noster, hine soude niet werden ghevaen vanden viant, in soudene verledeghen ende in hulpen staen.’ Vierde wee. - ‘Moeder, wele was dat vierde wee dat ghi hadt om minen wille?’ - ‘Ay lieve kint, doen ic u sagh aenden cruce gheslaghen doen haddic alte groeten wee.’ - ‘Moeder, die dien wee seide alle daghe enen pater noster met goeder herten, hem soudic | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vergheven sijn sonden ende beschermen van sunderlinghen wee. Ende gheven hem die gratie die hi inde vunte ontfinc.’ Vijfste wee. - ‘Moeder, welc was dat vijfste wee, dat ghi hadt om minen wille? - ‘Lieve kint, doen men u vanden cruce dede, ende ic u ontfinc in minen arm ende ic nat wart van uwen bloede, ende ghi nat wart van minen tranen, doen haddic enen groten sunderlinghen wee.’ - ‘Moeder, die dien wee seide alle daghe enen pater noster, dien soudic ontfaen in minen armen, als sine ziele uut sinen lichame schiede, ende bringhenne in die glorie hier met ons, ende ontfaenne sonder groet vaghevier.’ Alse mijn here sente Jan alle dit hadde ghehoert ende ghesien alle die bliscap van hemelrike, doen nam die inghel weder sinen gheest ende voerdene weder inden lichame. Ende doen wiste mijn here sente Jan een joncfrouwe, eens conincs dochter, die haren vader ende hare vrienden was ontgaen heimelike, daer si woende met gheesteleken lieden, dien si diende om Gode. Ende dese joncfrouwe gaf hi dese vijf pater noster. Ende aldus sijn si voert comen. Alle die dese pater noster selen lesen
die moeten voer Gode ghecroent wesen.
Ende die dit screef God makenne rike
ende van allen sinen sonden quite.
Des onne ons die hemelsche Vader.
Nu segghet amen allegader.
Amen.
In het Hs. onder Nr XXVII, bl. 38 kol. 1 en 2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXXVI. Onze Sonden.Ic sondich mensche, ic come te ghenaden onsen Here van hemelrike ende alle Gods heileghen, ende u, priester, dat ic me besondich hebbe met al minen leden, met gane, met stane, met sittene, met ligghene, met torne, met onverduldicheden, met worden, met werken, met hate, met nide, met onwille, met ontrouwen, met valscheden, met bedrieghe, met achter spraken, met quaden wane, met minen vijf sinnen, met siene, met horene, met rieken, met smakenne, met tas- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tene, met ghevoelene, met tracheden te Gods dienste. Van alle mine groten mesdaden soe ghevic mi sculdich, daeromme soe biddic der ghebenedider maget, der moeder ons Heren, Maria, ende alle Gods heileghen, ende u, priester, dat ghi bidt over mi arme sondeghe mensche onsen Here, den almechteghe God van hemelrike, die hem dore mi crucen liet, dat hi mijns ghenadich si, nu ende in alder tijt; ende dat hi mi die ghenade gheve hier op dit ertrike, dat daer ane sine ere gheligghe ende mijnre zielen salicheit. Ende dat ic na dit leven moet comen ten eweliken levene. Amen. Des moet ons onnen den Vader ende den Sone ende den Heileghen Gheest. Amen.
In het Hs. onder Nr X bl. 24. vo. kol. 1 en 2. |
|