Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis. Deel 1
(1855)–C.P. Serrure, [tijdschrift] Vaderlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 434]
| |
Over de wijnakkers in Zuid-Nederland, in vroegere eeuwen.De heer Schayes heeft een paer verhandelingen geschreven om te bewyzen dat oudtijds, hier te lande, de wijngaerd veel algemeener geplant werd dan in onze dagenGa naar voetnoot(1). Die geleerde heeft er zich vooral op toegelegd om aen te toonen, dat er, in vroegere eeuwen, te Leuven en in de omstreken van die stad, zooals te Rotselaer, Cumptich, Werchter, Aerschot, Hoegaerden, Hoxem en elders talryke wijnbergen bestonden. Deze zijn, de eene voor, de andere na verdwenen, zoodanig dat het hedendaegs te Wesemael alleen is, dat er nog wijn gewonnen wordt. Ten minste had aldaer de heer Audoor, van Brussel, tydens koning Willem I, op nieuw ernstige poogingen aengewend, om dien tak van nyverheid te doen herleven en eenige heuvels met druivelaers beplant. Wat er van deze sedert 1830 geworden is, weet, ik niet. Een aental der bewyzen door den heer Schayes aengevoerd had hy uit het, thands gedeeltelyk te Brussel berustende archief, der voormalige abtdy Vrouwen-Park getrokken. Dat gesticht tusschen Leuven en Aerschot, onder Wesemael gelegen, en dat tot op de | |
[pagina 435]
| |
eerste jaren der dertiende eeuw opklimt, was in het bezit van talryke wijnakkers. By toeval bekwam ik dezer dagen uit Duitschland eene charter herkomstig uit dat zelfde vrouwenklooster, en welke aen den heer Schayes onbekend bleef. Het stuk dagteekent van 1264 en behoort dus tot de oudste bescheeden, waerin gewag gemaekt wordt van het inoogsten van wijn in de omstreken van Leuven. Arnold, heer van Rotselaer en erfachtig hofmeester des hertogen van Braband, staet daerby af aen de abdy van Vrouwen-Park, tegen het opbrengen van eenen jaerlijkschen cijns van éénen denier leuvensche munt, een halfbunder van een veld dat onlangs met wijngaerden beplant was, op voorwaerde nochtans dat de abdis en het klooster jaerlyks voor het onderhoud van dien akker slechts in wijn tot het beloop van honderd leuvensche stuivers, mochten ontvangen. Deze Arnold, heer van Rotselaer, in wiens geslacht de waerdigheid van hofmeester of drossaert des hertogen van Braband erflyk was, had reeds vóór dien tijd, en wel in 1233, gezamentlyk met zyne vrouw, Beatrix, en zynen zoon, Arnold, de abdy Vrouwen-Park begiftigdGa naar voetnoot(1). De Roidebergh, (waerschijnlyk Roodenberg), zal te Rotselaer zelf gelegen zijn, vermits de schepenen van dit dorp zich met deze in bezitstelling bemoeijenGa naar voetnoot(2). Opmerking verdient het, dat in deze charter de schepenen van Rotselaer als getuigen optreden, vermits, in die tyden, het meestal de edelen waren, die de oorkonden bekrachtigden. Het dorp Rot- | |
[pagina 436]
| |
selaer had dus reeds zijn schependom in 1264, dat door den heer zelven in sommige gevallen werd geraedpleegd. Het stuk is van den volgenden inhoud: Universis presentes litteras inspecturis Arnoldus, dominus de Rodchelar et dapifer Brabantie, salutem in omnium Salvatore. Quum ea que in scriptis rediguntur, memorie firmius commendantur, ad universorum noticiam nunc et semper in posterum, per nostras litteras presentes volumus pervenire, quod nos, divine pietatis intuitu, ob remedium anime nostre nostrorumque predecessorum, de consensu etiam et voluntate nobilis mulieris Beatricis, uxoris nostre, dimidium bunnarium terre, paulo plus vel minus, jacentis prope montem, qui vulgo Roidebergh dicitur, nuper cum vinea plantate, monasterio dominarum de Parco, cystersiensis ordinis, Leodiensis diocesis, sub annuo censu, videlicet unius denarii Lovaniensis monete, in die beati Stephani prothomartyris, nobis et nostris heredibus solvendi, liberaliter contulimus in elemosinam jure hereditario possidendum, ac presentibus scabinis ville nostre de Rodchelar, abbatissam dicti monasterii, juxta ritum curie et secundum sentenciam scabinorum supradictorum, in eandem terram investivimus, ita tamen quod predicti abbatissa et conventus singulis annis solummodo pro cultura vinee centum solidos lovanienses, et non amplius, recipere poterint de vino vinee supradicte. Testes: Walterus dictus de Trivio, Willelmus dictus de Pantgatha, Gerardus dictus de Ophem, Arnoldus Pistor, Walterus dictus Utenhelegtha, Gerardus dictus de Cuckelberga et Gerardus filius Noë de Kelleffa, scabini ville nostre supradicte. In quarum rerum testimonium litteras nostras patentes contulimus abbatisse et conventui monasterii supradicti sigillo nostro roboratas. Nos autem abbatissa et conventus monasterii memorati omnia supradicta, cum suis conditionibus et articulis, rata habentes, sigillum nostrum presentibus duximus apponendum. Actum apud Rodchelar, in Ramis Palmarum, anno Domini Mo. CCo LXo quarto. Datum vero eodem anno incarnationis dominice mense martio proximo subsequente. Originele charter met den grooten ronden zegel, van den heer van Rotselaer, hangende aen eene roode zyden koorde, en met den kleinen, langwerpig-ronden zegel van de abdis van Park, aen eene witte zyden koorde. Beide zijn in groen was en meer dan de helft gebroken. |
|