Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1875
(1875)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 533]
| |
Het geheim der Armada van 1639.
| |
[pagina 534]
| |
lateren (althans die in mijn bereik zijn). Zelfs Lulofs (kort overzigt van de geschiedenis der Nederlanden) die anders zoo ontzettend veel vraagt, veel meer dan hij zelf wel soms heeft weten te beantwoorden, van wien men hier toch de vraag: ‘wat weet men van’ of ‘wat is er bekend van, enz.’ verwachten kon, zwijgt er geheel van. - Op 't laatst wordt zelfs het bestaan hebben van geheim oogmerk direct tegengesproken, bij van Kampen, Levens van beroemde Nederlanders. Dl. 1. bl. 223, met beroep op de getuigenis van Frederik Hendrik, die de waarheid het naauwkeurigst kon weten, ‘dat zij (de vloot) te Duinkerken aan wal meende te gaan.’ Wat dit laatste aangaat, merk ik aan dat dit berigt van den Prins - ik hoop dat van Kampen het met zijne gewone naauwkeurigheid zal gerefereerd hebben - alleen dan het voorgestelde bewijzen zou, bijaldien het inhield dat de Armada geene andere bestemming had dan alleen Duinkerken. Want nu blijft nog altijd de mogelijkheid dat zij, om eenig oogmerk, Duinkerken aandoen moest, en dan hare reize voort zetten. (Daarover straks nader.) Dit oogmerk zou o.a. kunnen geweest zijn, doordien zij geene waarlooze masten en stengen, ook geen kruid genoeg had (zoodat Tromp het hun aanbood om hun alle voorwendsel om den slag te weigeren te benemen), dus nog niet genoeg uitgerust was, om hare uitrusting te completeren in deze groote wapenplaats van Spanje die, kort te voren, ook de ammunitie, enz. voor haar naar de Coruna geleverd had, en dan verder naar hare bestemming te gaan. - Dan is het ook niet waarschijnlijk dat eene zoowel ten opzigte van vloot als van bemanning zoo schitterende en kostbare expeditie als deze geene hoogere bestemming zou gehad hebben dan om als transportvloot naar het betrekkelijk nabij gelegen Duinkerken te dieneu. De bepaalde gronden die ik heb deels voor de oude en oorspronkelijke meening dat de Armada geheim oogmerk gehad heeft, deels voor het onderzoek (en ik geloof: de beslissing) welk dat oogmerk geweest zij, liggen ten deele hier (n.l. in Holland), ten deele in het Noorden. Wagenaar schrijft namelijk, op gezag van den tijdgenoot d'Estrades, dat ‘den Prins, van Brussel, alwaar hij eenen bediende der Seketarie door geschenken gewonnen had, het | |
[pagina 535]
| |
gansche oogmerk der Spaansche toerusting omstandiglijk overgeschreven was.’ - Dat wijst duidelijk op een veel meer gecompliceerde en verreziende zaak dan het eenvoudige binnenloopen in Duinkerken en, natuurlijk, ontschepen van de aan boord zijnde troepen; dat kon men, ook zonder berigt, wel begrijpen, daar behoefde althans geen heimelijk en door omkoopìng gewonnen berigt toe! En ten tweede: van de sterkte der vloot had men hier reeds berigt. Dat ze, op de eene of andere wijze, tegen ons gerigt was, was ontwijfelbaar. Toch roerde men zich hier niet naar evenredigheid van de geweldige donderwolk, die uit het Zuiden op ons aantrok! Eerst toen men, door den Prins, berigt bekomen had van hare bestemming, toen gingen op eens de oogen open, eensklaps zag men in dat 's lands belang gebiedend vorderde, die bestemming te beletten, haar in Duins, waar Tromp ze opgesloten had, te vernielen; alle krachten werden in beweging gezet; 't was eene inspanning wier gelijke in onze geschiedenis, misschien in de geschiedenis van eenig ander volk, niet voorkomt: in 4 of 5 weken werd de vloot bijna verdrievoudigd!! 't Moet wel een geweldig groot gevaar geweest zijn, een gevaar dat ons naar den hartader stak, waarmede zij ons bedreigde! Op onze vloot was het in elk geval niet gemunt: de admiraal had uitdrukkelijken last, geen slag aan te nemen. Van Kampen zoekt (a.w. bl. 233) het gevaar daarin dat, ‘als men deze vloot niet vernielde, men steeds eenen vijand hebben zou die naar welgevallen, hetzij naar Duinkerken kon oversteken, wanneer onze vloot zich verwijderde, hetzij uit Duins van de eene, uit Duinkerken van de andere zijde, de handelsvaart der onzen geheel onderscheppen kon.’ - Maar de Armada zou daar toch wel niet altijd blijven liggen, hare bestemming was blijkbaar om den eenen of anderen grooten slag uit te voeren, waarop ook de omstandigheid wijst dat, even als op de onoverwinnelijke, een goed deel van de bloem des Spaanschen adels, die op eigen kosten diende, aan boord was. Daartoe was ook het landingsleger dat zij voerde, niet bestemd. Dan veeleer hetgeen dezelfde schrijft, bl. 223 (schoon hij zich zelf niet direct tegenspreekt is hij toch blijkbaar weife- | |
[pagina 536]
| |
lend),Ga naar voetnoot1) dat de Kardinaal-Infant vermoedelijk deze versterking aangevraagd had om den oorlog in de Zuidelijke Nederlanden met nadruk te kunnen voortzetten. Dit schijnt nog het aannemelijkst. Het heeft intusschen ook zijne bedenkelijkheid. Dat gevaar heeft men toch kunnen vooruitzien, toen men berigt kreeg van de sterkte der vloot en van hare bemanning; dat was ook zulk eene mysterieuze zaak niet, dat ze den Prins zoo omstandig behoefde berigt te worden. Daarbij had Spanje ook zulk een groote en kostbare vloot niet noodig gehad; het kon op min kostbare wijs frissche troepen derwaarts krijgen; niet alle engelsche schepen die heimelijk spaansche troepen overvoerden werden door de onzen aangehouden. - 't Is ook blijkbaar dat het gevaar bepaaldelijk onzen handel bedreigde; vandaar dat onze handelsstand zoo grif was met de uitrusting en vooral Amsterdam, welks kooplieden anders met den Prins niet op den besten voet stonden, ditmaal ‘zich meer dan gemeen kweet in het spoedig verzamelen van schepen, volk en voorraad’ (Wagenaar). Men ziet aan dit alles, dat de zaak niet klaar is, en dat er groote oorzaak is om ernstig terug te denken aan de oorspronkelijke meening, dat het eigenlijke oogmerk der Armada een geheim was. - Dezen vermoedens van uit het Zuiden komen nu nog veel sterkere van uit het Noorden te gemoet en reiken hun de hand, namelijk: Aan het Zweedsche hof bevond zich een zekere duitsche overste, Andreas Reusner. Hij was vroeger in staatsdienst geweest bij den Hertog van Sleeswijk-Holstein-Gottorp, Frederik III, en van dezen tot geheime negotiatiën gebruikt. Wel had hij niet tot het na te melden gezantschap naar Perziën behoord, maar hij was, iets later, met bijzonderen last en credentiaal direct aan den Schach gezonden, had het reeds terugkeerend gezantschap te Astrachan aangetroffen en | |
[pagina 537]
| |
was door Bruggemans, het hoofd er van, in zijne geheimen ingewijd. (Zoo berigt Olearius, Reisebeschreibung etc. 2de uitgaaf, 1656 bl. 750). Op het vernemen der tijding van Tromps overwinning op de Spaansche vloot, had hij, zich te Hamburg bevindende, plotselijk en zonder zijn afscheid te vragen, zich naar Zweden begeven. - Later, zich door den Hertog gekrenkt meenende, had hij aan de koningin Christina een geheim medegedeeld, van 't welk Puffendorf in zijne geschiedenis van Zweden, (de rebus Succicis) van 1635-54Ga naar voetnoot1) het volgende berigt geeft. ‘Spanje, dat om zijne Nederlanden kampte, zocht deze op alle wijzen te verzwakken. Om ze op de gevoeligste wijs aan te grijpen, moest de bron van hunne rijkdommen, hun handel, vernietigd worden. Op twee gewigtige takken van dezen, op den handel in de Oostzee en den perzischen handelGa naar voetnoot2) was het bijzonder gemunt; beide oogmerken zouden bereikt worden, wanneer de hertog den perzischen handel op eene min kostbare wijze aan zich kon brengen, en den Nederlanders de Oostzee | |
[pagina 538]
| |
gesloten worden kon. Om het laatste te bewerken, moest de koning van Denemarken in het verbond getrokken worden. Deze liet zich gewillig vinden, en zoo kwam het volgende verdrag tot stand. De spaansche vloot zou de oude beproefde troepen in de Nederlanden tegen jonge verwisselen, dan naar Denemarken zeilen, en met hulp der deensche vloot’ (Denemarken had destijds onder koning Christiaan IV eene zeer respectabele zeemagt) ‘en der inmiddels te samen gebragte troepen Zweden overvallen. De koning van Denemarken zou Zweden behouden.’ (Ik behoef overigens niet te zeggen dat het plan, aangenomen dat het bestaan heeft, eene dubbele portée had, men denke slechts aan den toenmaligen krijgstoestand in Duitschland!). ‘Het plan zou reeds in zijnen aanvang mislukt zijn, daar de admiraal Tromp de Spaansche vloot onder Engeland vernietigd had. Hij, Reusner, had deze tijding in Hamburg ontvangen, en het niet vertrouwd, zich weder in de magt des hertogs te begeven, ook Bruggemans gewaarschuwd; deze had zich echter niet laten waarschuwen’ (inderdaad het karakter van dezen man, zoo als hij overal bij Olearius voorkomt) ‘en zijn medeweten van dit geheim met zijn leven geboet.’ Tegen de geloofwaardigheid van dit berigt is en wordt hier in het Noorden ingebragt, deels dat een zoo gewigtig historisch feit niet mag aangenomen worden op het getuigenis van een enkel man, - anderdeels, dat de Zweedsche geschiedschrijvers van dezen tijd ten opzigte der deensche zaken niet regt te vertrouwen zijn. Wat het laatste aangaat, zoo wil ik gaarne gelooven dat, wanneer het een door Zweden aangegaan geheim verbond tegen Denemarken gegolden had, Puffendorf uit égard voor Zweden dat hem ambt en stand gaf (hij was geboren Saks, later in Brandenburgschen dienst in welken hij stierf, maar toen hij dit werk schreef, 1676, nog in Zweedschen dienst als staatssekretaris en rijks historieschrijver) de zaak, als door geen ander direct getuigenis ondersteund, verzwegen en geignoreerd zou hebben, 't geen hij zonder schade voor zijne reputatie ook veilig doen kon. Maar niet het tegengestelde. Het lag niet in zijn karakter, en zou ook den naam dien hij, als regtsgeleerde en geschiedkundige met eere voerde, veel te veel gecompromitteerd hebben, zoo hij deze zaak ver- | |
[pagina 539]
| |
licht en gelogen had. Men moet het voor zeker houden dat Reusner zulk eene mededeeling werkelijk gemaakt heeft, misschien in de bijzonderheden iets anders, toch in de hoofdzaak zoo, als Puffendorf opgeeft. Wat het eerstgenoemd bezwaar betreft, ik vermoed dat dit ook de oorzaak geweest is waarom dit verhaal door onze geschiedschrijvers geignoreerd en ter zijde gelegd is; - dan ook, wijl het perzische gezantschap ten allen tijde als een dwaas en bijna belagchelijk luchtkasteel van den Hertog beschouwd is. Het werk van Puffendorf was overigens bij de onzen wel bekend; te Utrecht gedrukt, ik meen mij te herinneren ook in het hollandsch vertaald, door Wagenaar meermalen aangehaald; Scheltema heeft, t.a. pl. de bedoelde plaats blijkbaar onder de oogen gehad. Men hield de zaak wel voor een ‘praatje’. De gronden die ik tegen dit bezwaar heb zijn deze: Indien er zulk een tractaat tusschen Holstein en Spanje bestaan heeft, zoo is het natuurlijk een geheim tractaat geweest, misschien geheime artikelen tot het tractaat dat tusschen hen in 1633 gesloten werd. Nu is het in de geschiedenis zeer gewoon dat geheime tractaten of geheime artikelen eerst na vele jaren, somtijds ook geheel niet, aan het nageslacht bekend worden, dikwijls ook alleen haar bestaan, niet de inhoud. In zulke gevallen wordt altijd aan de historische kritiek haar regt toegestaan; wanneer er een uitwendige grond, al is hij ook zwak, voorhanden is, dan komt het verder op de inwendige, op de waarschijnlijkheid der zaken aan. - De hertog had overigens zeer gewigtigen grond tot geheimhouding; als het plan mislukte en naderhand bekend werd, had het voor hem fatale gevolgen kunnen hebben. Inzonderheid zal hij, na den vrede van 1648, en vooral toen hij, later, met Zweden in vriendschap kwam, alles schriftelijke wat er van de zaak bestond, en binnen zijn bereik was, wel zorgvuldig vernietigd hebben. - Reusner heeft kennis van de zaak bekomen, wijl hij ingewijd was in het geheim van het perzische gezantschap dat ten minste diplomatisch met het plan tegen Zweden te samen hing. Hierbij valt ook in de weegschaal zijne ontwijking en de dood van Bruggeman, van welke Forchhammer schrijft: de ontwijking van Reusner, | |
[pagina 540]
| |
aan wien de Hertog later niets te verwijten had als alleen deze ontwijking zelf en de veroordeeling van Bruggeman (in Hamburg 1640), die niet zonder des hertogs persoonlijke medewerking schijnt plaats gehad te hebben’ (schijnt, zegt F., het is wel zeer zeker; zie Olearius a.w. bl. 706 volgg.) ‘doen een plan vermoeden bij welks geheimhouding, nadat het mislukt was, de hertog het grootste belang had.’ Ten tweede. De eene helft van Reusners opgaaf is met de waarheid overeenkomstig. Het blijkt uit vele omstandigheden, deels dat Spanje de hand gehad heeft in het gezantschap naar Perzië, deels dat het de kosten er van gedragen heeft.Ga naar voetnoot1) Dat geeft eenen sterken grond ten gunste der waarheid van de andere helft. Ten derde. Al de omstandigheden en betrekkingen van dien tijd begunstigen haar. Denemarken was ijverzuchtig en meer dan ijverzuchtig op Zweden; welkom zou hem de weder-vereeniging der drie Noordsche kroonen geweest zijn. Wat den hertog aangaat, 't lag geheel in zijn politiek karakter om de bemiddelaar te zijn van zulk een verreziend, fijn gespannen plan, dat natuurlijk ook voor hem zijne vruchten beloofde, al zijn die hier niet genoemd. Onredelijk was hij niet, maar jong, naar hooge dingen trachtend, en was bijzonder een liefhebber van zulke politieke combinatiën, waartoe de destijds ongeloofelijk ingewikkelde betrekkingen zooveel uitlokkende gelegenheid aanboden. Ook met zijne staatkundige rigting stemt het geheel overeen, vooral wanneer men de volle portée van het plan tegen Zweden in aanmerking neemt. Er zijn bewijzen te over voor zijne geheel en al habsburgsche gezindheid. Zijn broeder Adolf diende in het keizerlijk leger en sneuvelde in den slag bij Leipzig; zijne gemalin was eene dochter van den Zwedenvijand, keurvorst Johan George. Hij zelf scheidde, reeds in 1627, door eenen afzonderlijken vrede zijn belang van dat des Neder-saksischen | |
[pagina 541]
| |
kreits, en sloot zelfs met Wallenstein, die toen hier was, persoonlijke vriendschap. Vooral was hij zeer intiem met Spanje; een spaansche ambassadeur kwam hier, herhaalde malen gingen bevolmagtigden van hier naar den kardinaal-infant te Brussel, in 1633 sloot hij een tractaat met Spanje (wel te onderscheiden van de daarna gesloten Conventie ter bescherming der Frederikstadsche schepen tegen de duinkerker kapers). Dan in de reeds genoemde perzische zaak. Ook in Spanje geven de omstandigheden dezelfde waarschijnlijkheid. Zulk een plan lag zoo geheel in den geest en de taktiek van den sluwen Olivarez, die, even als zijn groote mededinger en vijand Richelieu, altijd den vijand in de flank aangreep, en afleidingen bezorgde, waaraan hij, even als deze, trots den uitgeputten toestand der schatkist, enorme sommen te koste legde. Niet minder lag het in het Spaansche belang. Reeds het sluiten der Oostzee voor de hollanders, het verhinderen van hunnen zoo levendigen en voordeeligen Oostzeehandel, ware hun een doodsteek, Spanje een triomf geweest. Het plan zag echter, zoo als ik boven aanduidde, veel verder. Het waren degelijk twee vliegen die hij met éénen klap sloeg. Spanje was immers in den geheelen dertigjarigen oorlog van 't begin tot het einde solidair en feitelijk met de duitsche habsburgers verbonden; ook buiten Duitschland waren zijne vijanden (Frankrijk en Holland) ook des keizers vijanden. Nu denke men, welk eene geweldige verandering, welk eene verschuiving der omstandigheden ten gunste van Oostenrijk het gegeven hadde, wanneer de Zweden, die na den verlorenen slag bij Nordlingen alle hunne hulpmiddelen hadden moeten bijeenschrapen, hunne uiterste krachten moeten inspannen, nu in hun eigen land met overmagt waren aangegrepen, vooral wanneer de gansche aanslag gelukt, wanneer Oxenstjerna eenen anderen Souverein gekregen hadde! - Het was, hoewel afgeslagen, een meesterlijk uitgedachte en berekende zet op het groote schaakbord van dien tijd. Dan ligt hier ook nog een bewijs van anderen aard. In dezen tijd is Tönningen gefortificeerd. De kosten worden op 3¾ millioen rijksdaalders opgegeven. 't Is zeker dat dit met vreemd geld geschied is, en dit kan kwalijk anders dan Spaansch geweest zijn. - Er komt bij, dat de Koning van Denemarken, destijds nog, althans in naam en naar regt de | |
[pagina 542]
| |
leenheer van Sleeswijk, die er ook reeds dikwijls zijn gezag had laten gelden, het zonder tegenspraak geschieden liet, ofschoon het, wanneer er eens weder tusschen hem en den hertog wat in den weg kwam, voor hem een zeer lastig punt zou zijn, zoo als hij het ook later, bij de eerste de beste gelegenheid, in 1675 weder heeft laten sloopen. - Welk ander belang heeft Spanje daarbij kunnen hebben dan dat hetwelk uit dit heimelijk tractaat voortkwam? Het zij dat men daarbij op het oog gehad heeft de maritime ligging van Tönning en als de eenige bruikbare noodhaven op de bij westelijke stormen zoo gevaarlijke westkust van dit schiereiland, hetzij dat men den hertog, bij eventuelen aanval van de Zweden die altijd tamelijk in de nabijheid lagen, een vast punt heeft willen geven (hij had geene andere vesting), of wel beide oogmerken te gelijk, het heeft bijna de kracht van een direct bewijs. Ook Frederikstad heeft de hertog juist thans, (magistraats-protocol, 14 Januarij 1635) willen fortificeeren, 't geen echter achterbleef. Ik geloof dat hiermede de zaak vrij klaar, en tevens zeker genoeg geworden is. - Thans moet ik echter nog terugkomen op het berigt dat Fr. H. uit Brussel ontvangen had. 't Is klaar, dat hij daarvan terstond mededeeling aan de regerings- en handelscollegien gedaan heeft. Dat blijkt uit de evenzoo plotselijke als geweldige energie van onzen handelsstand, die zich als eene getrapte adder oprigtte. Maar hoe komt het dat desniettegenstaande onze geschiedschrijvers tot in de volgende eeuw volharden, of bij gissingen, of bij de verklaring, dat de Armada wel een geheim oogmerk had, maar dat dit oogmerk onbekend gebleven is? - Dan moet de Prins het onder het zegel van geheimhouding medegedeeld hebben en dit geheim ook vrij gesloten bewaard zijn, zoodat er slechts vermoedens hebben kunnen uitlekken, die wel digt bijkwamen, o.a. dat zij bestemd was om in het noorden van Duitschland in te vallen en den Zweden eene afwending te maken, maar toch niet in het wit troffen. Dit is nu wel niet geheel onmogelijk; maar - om welke oorzaak, of met welk doel zou dat geweest zijn? Ik heb een ander vermoeden. D'Estrades noch Wagenaar hebben het berigt zelf gezien. Nu vermoede ik, dat 's Prinsen berigtgever het volle geheim niet heeft willen, of nog eerder | |
[pagina 543]
| |
niet heeft kunnen melden, het niet ten volle geweten heeft, alleen gemeld heeft, met zekerheid te weten, dat het op eenen zwaren, vernietigenden slag tegen den hollandschen handel afgezien was. De Prins, zoo ook de Staten, hadden dan sagaciteit genoeg om te raden, dat geen andere als de Oostzeehandel kon bedoeld zijn, om 't even of zij het plan volkomen raadden of niet - genoeg in elk geval om hun het groote gevaar te doen begrijpen en zich met alle magt daartegen te voorzien. Ook nog een woord over dat gezantschap naar Perzië ten behoeve van den zijdehandel. 't Werd in der tijd bespot, en dáár heeft onze Scheltema (t.a. pl.) ten minste regt in, dat de gezant Bruggeman het zeer ongeschikt aangelegd heeft, dat is op verscheidene plaatsen van Olearius reisbeschrijving te zien. En toch, als handelszaak was het zeer goed berekend, geenszins onuitvoerlijk, en zou groot voordeel hebben kunnen afwerpen. Wat de eigenlijke reden was waarom het niet uitgevoerd werd, kan ik niet vinden; Perzië heeft althans toegestemd,Ga naar voetnoot1) (Olearius, bl. 763). Waarom het echter werd uitgevoerd, althans naar mijn oordeel, toch zou te niet gegaan zijn, is dit, dat het plan, evenzoo als het gezantschap zelf, boven de krachten liep; - er was, om dat handelsplan, niet te beproeven, maar door te zetten tot dat het rijp was en zijne volle winst afwierp, veel grooter kapitaal, veel grooter handelskracht noodig als men in Holstein beschikbaar had. - Wat ik er eigenlijk van wilde mededeelen is dit, dat, ofschoon Frederikstad bestemd was tot stapelplaats van dien handel, de Frederikstadters toch geen deel aan dat plan gehad hebben, integendeel, als zij tot deelneming uitgenoodigd werden, het beleefdelijk afgewezen hebben. (Bewijzen in het magistraats-protocol.) - Of zij dat nu gedaan hebben, omdat het hun toch niet van 't hart kon, de hand te leenen tot eene poging om het oude Vaderland | |
[pagina 544]
| |
een van zijne hartaderen af te steken, of 't was getrouwheid aan hunne toenmalige spreuk: ‘alevel 't lieve Vaderland’, dan wel of zij dat genoemde bezwaar ingezien en als kooplieden het gewogen, of zij hunnen stok niet verder hebben willen zetten dan zij springen konden, ik heb geen materiaal om die vraag te beslissen; ik wil hun geenen lof geven, van welken ik niet bewijzen kan dat hij hun toekomt. Voor 't overige, indien destijds Amsterdamsche kooplieden ‘zoo er met door de hel te varen winst behaald kon worden, er hunne zeilen aan gewaagd zouden hebben’, dan moet men het den Frederikstadschen niet zoo kwalijk nemen, wanneer zij gezegd hadden: erst das Geschäft, und dann das liebe Vaterland! |
|