Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1875
(1875)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 415]
| |
[Wetenschap en belletrie.]De graaf di Cavour als staatsman,
| |
[pagina 416]
| |
daar is, aan de oorlogvoerende partijen den vrede op te leggen. Dat oogenblik zal zijn, wanneer Oostenrijk, na het verlies van Lombardije, ook met het verlies van Venetië bedreigd wordt. Dan zal men aan den franschen Keizer voorslaan, genoegen te nemen met de aanhechting van Lombardije en de Hertogdommen aan Piemont; aan Oostenrijk, om Venetië tot een onafhankelijken staat, onder een Aartshertog, te vormen; om Toskane aan zijn wettigen Heer terug te geven; en om deze drie, met den Paus en den Koning der beide Siciliën een Italiaanschen Bond te doen vormen.’ - De vrees voor een gewapende tusschenkomst, voor een mogelijk gedwongen toegeven aan de eischen van anderen, schijnt bij Napoleon den doorslag te hebben gegeven. Thans was alles zijn vrijwillig besluit en werk. Hij redde de eer van Frankrijk: hij verkreeg voor Italië, zooveel als er te verkrijgen was; hij hield de overige grootmagten buiten dit alles. Ons schijnt deze wijze van redeneren en handelen geheel in overeenstemming met het karakter des Keizers. Dat zij het niet konden zijn met het karakter van Cavour is even duidelijk; maar men mag hierbij niet vergeten, dat de krijgskundige zijde van het vraagstuk door den Keizer waarschijnlijk beter kon beoordeeld worden; en dat Frankrijk, ofschoon de hoofdtaak vervullende, niet de eerste belanghebbende in den krijg was. - Bianchi en Massari, bewonderaars en vrienden van den Italiaanschen staatsman, achtten dan ook het gedrag van Napoleon volkomen geregtvaardigd, en Cavour's oordeel daarover meer eene opwelling van diep teleurgestelde vaderlandsliefde, dan de bezadigde redenering van den scherpzienden diplomaat.Ga naar voetnoot1) Het aftreden van Cavour was echter niet slechts een daad van de edelste vaderlandsliefde, maar ook van diepe staatsmanswijsheid. Ratazzi trad met een nieuw Kabinet op. Cavour ging naar Savoye en Zwitserland om, gelijk hij zeide: ‘zich te troosten in den aanblik der natuur en het oog van de menschen af te wenden.’ Het vriendenhuis van de familie de la Rive stond voor hem open, en daar vond men wel: ‘dat zijn uiterlijk de koortsachtige spanning zijner denkbeelden verraadde’; maar ook, dat hij, reeds een achttal dagen | |
[pagina 417]
| |
na zijn aankomst, de gewone kalmte had herkregen van een oordeel, dat door geen wrok of haat van het spoor was te brengen, de gewone helderheid van dien blik, die door geen terugwerkende beschouwingen kon verduisterd worden.Ga naar voetnoot1) Gesterkt en vol moed keerde hij in de eerste dagen van September in Turijn terug, en is het niet te verwonderen, dat, ofschoon buiten de regering, door hem levendig werd deelgenomen in de verdere gebeurtenissen, en dat allen, die daarin handelend optraden, zich tot hem om voorlichting, raad en opwekking wendden. Ook onder den invloed zijner denkbeelden, die in volkomen overeenstemming waren met die van het Italiaansche volk, ontwikkelden zich de gebeurtenissen in Midden-Italië op eene wijze, die door de groote mogendheden en zelfs door den franschen Keizer niet voorzien en zeker niet gewenscht waren. Onder den eersten indruk van den gesloten wapenstilstand en den aanstaanden vrede, had de Koning van Sardinië zijne kommissarissen uit Toskane, Modena en de Legatiën teruggeroepen, en droeg de gevlugte Groot-Hertog van Toskane de kroon aan zijn zoon Ferdinand IV op. Maar, buiten den invloed van vreemde wapenen, kwamen nu in die gewesten de wetgevende vergaderingen te zamen, wier eerste werk was, om het Huis Lotharingen van de Toskaansche; het Huis Oostenrijk d'Este van den troon van Modena vervallen te verklaren. Het was geheel in den geest van Cavour, die den 9 Aug. uit Genève aan Massari, die hem namens eenige Toskaansche vrienden had geraadpleegd over de te volgen gedragslijn, schreef: ‘ik geloof dat die bestaat in het volgen dezer drie grondbeginselen: 1o met alle magt de herstelling der Lotharingers bestrijden, daar Oostenrijk nog beter is dan een zijner Proconsuls, in Italië en daarbuiten door allen veracht; 2o door alle middelen te trachten, dat de vereeniging met Piemont zich als de wensch des lands uitspreke; 3o als uiterste aan te nemen een vergelijk, waardoor te Florence eene regering op breede, vrijzinnige grondslagen gevestigd worde, zonder eenige verbindtenis met Oostenrijk.’Ga naar voetnoot2) Frankrijk en Napoleon III beoogden iets geheel anders. Wel was te Villafranca | |
[pagina 418]
| |
Lombardije tot de Mincio door Oostenrijk aan Frankrijk afgestaan en door Napoleon aan Sardinië overgegeven; wel zoude de Keizer geen vreemde tusschenkomst in Midden-Italië gedoogd hebben; wel drong hij bij het Pausselijk bewind aan op hervormingen in de Romagna en zond hij den Graaf Reiset en vorst Poniatowsky naar Midden-Italië om in dien geest te werken; maar het staat vast, dat het buiten 's Keizers bedoelingen lag, dat Sardinië deze staten aan zich zoude trekken. Aan Sacconi, den Apostolischen Nuntius te Parijs, verzekerde Napoleon: ‘het belang van Frankrijk gedoogt geen annexatie. Wij hebben 60000 soldaten in Italië om overijlingen te beletten. Het belang van Frankrijk, zoowel als van den Paus en van Napels is, om in Midden-Italië een krachtig rijk op grondslagen van orde en behoud, en met die bestanddeelen eene Italiaansche confederatie te vormen. Hieruit blijkt de noodzakelijkheid van een Congres. Komt dit niet tot stand, zoo zullen er Piemont en de revolutie alleen wel bij varen.’ Weinige maanden later verklaarde Napoleon aan den Napelschen gezant te Parijs, den Markies Antonini, dat de toen reeds bewerkstelligde annexatie van Toskane geschied was: ‘zijns ondanks en tegen zijne belangen’ (malgrado mio e contro i miei interessi).Ga naar voetnoot1) Intusschen sloten Parma, Modena, Toskane en de Romagna eene militaire overeenkomst en benoemden Garibaldi tot opperbevelhebber van het leger van Midden-Italië. In September kwam ook in de Romagna eene vertegenwoordigende vergadering te zamen, die terstond op den voorgrond stelde, dat het land niet langer onder het wereldlijk gezag van den Paus wilde staan. Spoedig hierop werd het geslacht der Bourbons ook van den troon van Parma vervallen verklaard. Deputatiën uit de wetgevende vergaderingen dier verschillende staten kwamen nu te Turijn, om aan den Koning van Sardinië de souvereiniteit over die gewesten aan te bieden, die door Victor Emanuel aangenomen werd, onder voorbehoud van de goedkeuring der groote Mogendheden. Deze handeling ging gepaard met het zenden van een Memorandum van de Sardinische regering aan de Hoven van Parijs, Londen, Berlijn, en St. Petersburg, | |
[pagina 419]
| |
waarbij de herstelling der omvergeworpen regeringen in Midden-Italië werd ontraden, en aangedrongen op de vereeniging dier landen met Sardinië; tevens werd bij eene circulaire het gerucht van den afstand van Savoye aan Frankrijk tegengesproken. Het protest van den Paus tegen de handelingen der vertegenwoordigende vergadering van de Romagna, en de daarop gevolgde handelingen der Sardinische Regering moesten wel tot afbreking van het diplomatiek verkeer tusschen Sardinië en den Kerkelijken Staat voeren. Bij dezen steeds meer gespannen toestand der zaken in Midden-Italië begonnen zich ook moeijelijkheden in Zuid-Italië op te doen. In Napels en Sicilië ontstond eene toenemende gisting, die tot het in staat van beleg stellen der stad Palermo, en tot het zamentrekken van Napelsche troepen aan de grenzen van den Kerkelijken Staat aanleiding gaf. Den 10den November werd het definitief vredesverdrag tusschen Oostenrijk, Frankrijk en Sardinië te Zürich geteekend, en spoedig daarop door Toskane, Parma, Modena en de Romagna het regentschap over Midden-Italië aan den Prins van Savoye-Carignan aangeboden. Deze weigerde, maar beval daartoe aan den heer Buoncompagni, oud-Sardinisch Minister en oud Commissaris van Victor Emanuel in Toskane; terwijl de voorloopige regering van dit laatste gewest zich bij Memorandum tot de Europesche Mogendheden wendde met aandrang, om toch de vereeniging van Midden-Italië met Sardinië niet tegen te houden. Nog vóór het einde des jaars had Buoncompagni zijne moeijelijke roeping aanvaard, en had de Paus daartegen bij het corps diplomatique te Rome geprotesteerd. Zoo hadden zich de groote en gewigtige gebeurtenissen in het schiereiland als met haast opgevolgd in de 2de helft van 't jaar 1859; wel in den geest, wel onder den invloed van Cavour, maar buiten diens directe medewerking. Italië, ja Europa kon echter de wenschelijkheid, de noodzakelijkheid van zijn weder optreden niet loochenen. Het kabinet La Marmora-Ratazzi trad den 16 Januari 1860 af en dienzelfden avond ontving Cavour, op 't oogenblik dat hij gereed stond om Turijn te verlaten, de koninklijke opdragt om een nieuw kabinet te vormen. 't Was spoedig gereed. Hij nam daarin plaats als President en Minister van Buitenlandsche zaken; Graaf Terenzo Mamiani | |
[pagina 420]
| |
voor onderwijs; Manfredo Fanti, bevelhebber van het leger van Midden-Italië, voor oorlog; de Lombardijer Stefano Jacini voor openbare werken; Saverio Vagezzi voor finantiën; terwijl de advocaat Giambatista Cafsinis groot-zegelbewaarder werd. Binnenlandsche zaken werd bewaard voor Farini, zoodra de vereeniging met Toskane zoude zijn tot stand gekomen. Blijkbaar leverde dit kabinet een beeld van de vereeniging der Midden-Italiaansche met de noordelijke gewesten! - Een der eerste handelingen van het nieuwe kabinet was de benoeming van Azeglio tot gouverneur van Milaan, eene keuze die aan geheel Lombardije uiterst welgevallig was. Aan de diplomatieke vertegenwoordigers van Sardinië in het buitenland werden instructien gegeven, waarin het weder opgevatte denkbeeld, om de Italiaansche zaken op een Congres te behandelen, als onaannemelijk werd bestreden, de herstelling der verdreven vorsten onmogelijk genoemd, en de verpligting van Piemont staande gehouden werd om gebruik te maken van zijne reeds verkregen regten, of van die, welke het door de stemmingen van de bevolkingen in Midden-Italië zouden kunnen worden opgedragen. Bij de minder gunstige gezindheid, die Rusland, Pruisen en zelfs Frankrijk op dit oogenblik tegenover zijne staatkunde bezielde, trachtte Cavour zich weder meer aan Engeland aan te sluiten, dat niet ongenegen scheen zijn verloren invloed in de Italiaansche zaken te herstellen. Den 1en Febr. 1860 kon Cavour dan ook aan een hooggeplaatst staatsman in Toskane schrijven: ‘dat Engeland aan Frankrijk voorstellen had gedaan, die met geringe wijziging de goedkeuring des keizers hadden gekregen, en hierop nederkwamen:’ 1. dat Frankrijk noch Oostenrijk zich meer in de binnenlandsche aangelegenheden van het schiereiland zouden mengen; 2. dat Napoleon in overleg met den Paus over het vertrek der fransche troepen uit Rome en de rust dier stad zoude onderhandelen; 3. dat de Europesche magten zich met het inwendig bestuur van Venetië niet zouden inlaten; 4. dat Engeland en Frankrijk den koning van Sardinië zouden uitnoodigen geene troepen in Midden-Italië te zenden, dan nádat de verschillende staten, door het votum hunner op nieuw benoemde kamers, zich over hun toekomstig lot zouden hebben verklaard. Mogt deze beslissing in het belang eener annexatie | |
[pagina 421]
| |
met Piemont zijn, zoo zouden Engeland en Frankrijk zich verder niet verzetten tegen gewapend optreden van Sardinië in Midden-Italië. Den geest der bevolkingen van Toskane en Emilia in dezen zin op te wekken was Cavour's wensch, dien hij op geestige wijze in een schrijven van 24 Febr. aan La Farina kenmerkte, als: ‘een oplossing vragen met klem (risolutamente) en zelfs met gevoeligheid (risentitamente); de toon moest niet zijn vijandig, maar toch een weinigje dreigend (non ostile, ma però un tantino minaccioso)’; als ‘ik heb wel geen aandrang noodig om vooruit te gaan, maar het is mij nuttig te kunnen zeggen, dat ik gedrongen worde.’ Hoe sterk Cavour aan het bezit van Toskane en van Midden-Italië hechtte, bleek ook uit zijn schrijven aan den Sardinischen gezant te Londen: ‘Plutôt que d'abandonner la Toscane, nous sommes résolus à nous débattre seuls contre l'Autriche.’ Het bleek wel het sterkste, dat ook onder hem de onderhandelingen werden hervat over den afstand van Nizza en Savoye aan Frankrijk. Te Plombières was deze afstand een der geheime voorwaarden geweest van het bondgenootschap, dat zich de vrijmaking van Italie tot aan de Adriatische Zee voorstelde. De vrede van Villafranea had Venetie opgeofferd. Frankrijk was daarmede aan zijne toezegging ontrouw geworden; Sardinie deed ook zijne belofte op den achtergrond treden. Intusschen verklaarden de bevolkingen van Emilia, (Parma, Modena en de Romagna) alsmede die van Toscane, hiertoe den 12 Maart opgeroepen, met bijna eenparige stemmen zich voor de aansluiting aan Sardinie, en werd dus tegen den wil van Napoleon de groote kwestie beslist. Maar nu verscheen ook diens geliefde gezant, de later zoo befaamde Benedetti, te Turijn, met de bepaalde zending, om in de duidelijkste termen dien afstand van Nizza en Savoye aan Frankrijk te eischen. Den 24 Maart werd het hiertoe betrekkelijk traktaat geteekend, door Benedetti en Talleyrand en door Cavour en Farini. - Het staat vast, dat deze opoffering aan Cavour ontzettend veel heeft gekost; dat hij dit offer bragt om veel grootere gevaren af te wenden, en zich een onmisbaren steun voor zijne verdere staatkunde te verzekeren. Tot zijn secretaris Artom zeide hij in | |
[pagina 422]
| |
vertrouwen: ‘het is mijn eerzucht Italie te dienen, met liefde heb ik daarvoor mijn roem veil, mijne populariteit. Indien ik dacht aan mijn persoonlijk belang zoude ik, in plaats van Italie en Europa te leiden tot berusting in den afstand van Savoye en Nizza, mijn ontslag nemen, en voldaan met een goedkoop verkregen roem, mij naar Leri (zijn landgoed) begeven, en mijn vaderland deze gevaarlijke crisis laten doorworstelen’. - Maar dit mogt hij niet. Wat het hem echter gekost heeft, blijkt ook uit het antwoord, dat hij aan Garibaldi gaf, die hem, ter zake van dezen afstand, den handdruk geweigerd had; ‘ik weet, dat er tusschen den edelen Generaal Garibaldi en mij een feit bestaat, dat een niet te dempen klove tusschen ons beiden vormt. Ik heb gemeend mijn pligt, een droevigen pligt te vervullen, den droevigste, dien ik in mijn leven vervuld heb, door den Koning aan te raden, aan het Parlement voor te stellen, om den afstand van Nizza en Savoye aan Frankrijk goed te keuren. Door de smart, die ik zelf daarbij heb ondervonden, kan ik die verstaan, welke de edele Generaal Garibaldi heeft moeten ondervinden, en wanneer hij mij deze gebeurtenis niet vergeeft, maak ik hem daarvan geen verwijt.’Ga naar voetnoot1) De traktaten van 1815 waren gevallen; een nieuw beginsel was in het Europeesch internationaal regt gehuldigd; hij wilde Frankrijk hierin deelgenoot maken, en het dus voor goed aan zijne staatkunde binden. Nà de onderteekening zeide Cavour dan ook tot een der fransche diplomaten: ‘et maintenant vous voilà décidément liés avec nous: vous voilà devenus nos complices, les complices mêmes de nos folies.’ De gevolgen eener weigering van Napoleon's eisch zijn moeijelijk aan te geven. Maar zeker was Italie dan in een geheel geisoleerden toestand geraakt, en zoude in de aanhechting van Midden-Italie waarschijnlijk niet zijn berust. Bianchi acht dit treurig verdrag dan ook ‘eene volstrekte noodzakelijkheid,’ en een der vrijzinnigste mannen van dien tijd, Alessandro Bixio, schreef aan Cavour: ‘sluit toch in 's Hemels naam het traktaat, zoo gij niet elke sympathie van Frankrijk voor Italie wilt verliezen.’Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 423]
| |
Den 25sten Maart hadden de verkiezingen voor het Parlement van het nieuwe koningrijk plaats, wier uitkomst de grootste zegepraal bleek, en de schitterendste hulde aan de staatkunde van Piemonts eersten Minister. Op 8 plaatsen, te Turijn, te Genua, te Bologna, te Florence, te Milaan, te Intra, Brescia en Vercelli werd Cavour gekozen. Een opgewekte, eensgezinde, Italiaansche geest deed eene vertegenwoordiging zamenkomen, die de krachtigste en volkomenste steun aan het bewind en zijne staatkunde zoude schenken. Het was eene vergadering van vaderlandslievende en edelgezinde mannen (un' Assemblea di patriotti e di gentiluomini). Na een jaar tijds, gedurende 't welk de regering, krachtens de buitengewone volmagten haar verstrekt, zonder medewerking der vertegenwoordiging was gevoerd, werd den 2den April het nieuwe parlement, op bijzonder plegtige wijze, te Turijn, door den Koning geopend. Zijn eerste werkzaamheid was het behandelen der Wet, waarbij de aanhechting van Emilia en Toskane, derhalve de daartoe betrekkelijke koninklijke Decreten, werd goedgekeurd. Met 214 van de 215 stemmen werd het ontwerp aangenomen. Hetzelfde had plaats bij eene wetsvoordragt tot uitvoering van eenige bepalingen van het traktaat van Zürich, betrekkelijk de vereeniging van Lombardije aan Piemont. Moeijelijker en pijnlijker voor regering en vertegenwoordiging was echter de behandeling der wet, waarbij de afstand van Savoye en Nizza werd goedgekeurd. Cavour verdedigde, vooral in de zitting van 26 Mei, zijne staatkunde, die steeds gesteund had op het denkbeeld van alliantiën: ‘ik verwerp’, ging hij voort, ‘de staatkunde van isolement; ik verwerp haar ten minste als daad van vrije keuze zoowel der regering als van het Parlement. Wij kunnen onze staatkunde niet wijzigen, noch wat aangaat het doel, dat zij zich voorstelt, noch wat betreft de middelen, onontbeerlijk om dat doel te bereiken. Daar wij derhalve geene keuze hebben, daar er geen sprake is van neiging, zijn wij gedwongen in onze staatkunde te volharden.’ - De noodzakelijkheid van aansluiting aan Frankrijk en aan diens heerscher stond op den voorgrond. Merkwaardig voor een juist begrip van den geheelen toestand en ook van Napoleons denkbeelden en handelingen is de volgende uiteenzetting: ‘de Keizer is een diep verstand, bezield van de hoogste sympathie voor Italië, | |
[pagina 424]
| |
die begrijpt, hoe wonderbaar de zaken van Italië zich vereenigen met de belangen van Frankrijk. Indien de keizer, dank de onmetelijke magt die hij, en te regt, in Frankrijk uitoefent, in een buitengewoon geval, de voor Italië gunstig gestemde meening tot daad heeft kunnen maken; indien hij, onder de toejuiching der menigte, 150,000 Franschen met zich in de vlakten der Po heeft kunnen voeren, is toch die magt niet zonder grenzen. Om haar te kunnen uitoefenen is het noodig, dat de menigte voor Italië goed gezind blijve, daar, wanneer bij de vijandige gezindheid der partijen, ik wil niet zeggen de vijandige gezindheid der menigte, maar slechts hare onverschilligheid zich voegde, de keizer der Franschen, al behield hij ook zijne volle sympathie voor ons, al bleef hij ook in beginsel volkomen overtuigd dat de alliantie met Italië nuttig voor Frankrijk was, zijn gevoelens toch niet tot daad zoude kunnen maken, omdat ook zijne magt zekere grenzen heeft. Thans, ik zeg dit met innige overtuiging, was, om de Fransche natie gunstig voor Italië gezind te houden, de afstand van Savoye en Nizza noodzakelijk. Te regt of te onregt, ik wil dit niet behandelen, geloofde en gelooft het Fransche volk, dat de genoemde provinciën wettiglijk aan Frankrijk toekomen. Het zal eene dwaling zijn, maar dat die meening bij het Fransche volk bestaat, is een feit, dat door niemand, die Frankrijk in den grond kent, te goeder trouw kan ontkend worden. Indien wij derhalve, nadat die afstand gevraagd was, hem geweigerd hadden, zoude het Fransche volk niet gelet hebben op de groote moeijelijkheid, die deze afstand zoude opleveren, het zoude ons beschuldigd hebben van ondank en onrechtvaardigheid, ons aanklagende van aan gene zijde der Alpen het beginsel niet te willen toepassen, dat wij aan deze zijde hebben ingeroepen, een beginsel, waarvoor Frankrijk bloed en schatten heeft veil gehad!’ Ten slotte zeide hij nog in deze merkwaardige rede, wier gezonde zin, gelijk von Treitschke erkent, door alle schijngronden doorstraalt, ‘wij kunnen gedwaald hebben; ik geloof het niet, maar 't is mogelijk: maar in elk geval hebben wij met volkomen goede trouw gehandeld. In den afstand van Savoye en Nizza hebben wij geenszins bedoeld het beginsel der nationaliteiten te kwetsen, maar integendeel daaaraan eene schitterende hulde te brengen, en zoo is onze overtuiging, dat, | |
[pagina 425]
| |
wanneer ons de voordeeligste voorslagen werden gedaan voor de geringste verkrachting van dit beginsel, wij die zonder bedenken zouden verwerpen. God weet het, hoe ons het lot van Venetie ter harte gaat; God weet het, welke smart wij gevoeld hebben, toen wij gedwongen werden de hoop op te geven, om hare ketenen te breken. En toch, ik verklaar het hier beide voor u, en als ten aanhoore van Europa, indien, om Venetië te erlangen, ik een duim breed Italiaanschen grond in Ligurië of Sardinië zoude moeten opofferen, ik zonder aarzelen dat voorstel zoude verwerpen. Ik weet niet of ik mij mag vleijen in uwe zielen te hebben kunnen overstorten de innige overtuiging, die mij bezielt, of het mij gelukt is u te overreden, dat onze staatkunde eene verstandige, edelmoedige, vruchtbare is; dat het onmogelijk is haar te veranderen; dat de afstand van Nizza eene noodwendige voorwaarde was voor de voortzetting dier staatkunde. Ben ik geslaagd, zoo zult gij, met verslagen geest, maar met een gerust geweten, uwe stem voor het traktaat uitbrengen, en dit doende, zal de geschiedenis deze daad verkondigen, als eene handeling der diepste wijsheid, van het edelste gevoel, en van ware vaderlandsliefde van dit eerste Italiaansche parlement.’ Daar aan de goede bedoelingen van Cavour in deze zaak zeker niet te twijfelen viel, moest hij wel diep gegriefd, ja, beleedigd worden, door tegenspraak als die van een afgevaardigde der linkerzijde, Guerazzi, die er aan herinnerde hoe de graaf Clarendon, niettegenstaande de vele blijken van trouw aan zijn vorst, en van bekwaamheid als staatsman, beschuldigd en tot verbanning werd veroordeeld, omdat hij de haven van Duinkerken aan Frankrijk had afgestaan. De zinspeling was te duidelijk om met stilzwijgen te worden voorbijgegaan. ‘Indien de graaf van Clarendon,’ merkte Cavour met fierheid op, tegen over dat feit had kunnen stellen eenige millioenen Engelschen, aan de vreemde overheersching onttrokken, eenige landschappen aan het gebied van zijn' Heer toegevoegd, zoude het Parlement minder streng geweest zijn; Karel II wellicht niet zoo ondankbaar tegen den getrouwsten zijner dienaren.’ En ging hij voort, en hier ontving Guerrazzi den toegekaatsten bal met kracht terug, ‘wie waren dan die tegenstanders van Clarendon? het was die beruchte | |
[pagina 426]
| |
vereeniging van staatkundigen, door geene antecedenten onderling vereenigd, door geenerlei overeenstemming in beginselen, door geene enkele politieke gedachte, alleen verbonden door het onbeschaamdste eigenbelang; mannen uit alle partijen zaamgebragt, die alle beginselen huldigden, die beurtelings puriteinen, presbyterianen, episcopalen, ja zelfs papisten waren; mannen, die den eenen dag republikeinen waren, en den anderen ijverende koningsgezinden; mannen, ware demagogen op de straat, hovelingen in het Paleis, volksmannen in het Parlement, begunstigers van reactie en uiterste maatregelen in den raad des vorsten; mannen ten slotte, die dat kabinet hebben gevormd, 't welk de strenge geschiedenis gebrandmerkt heeft met den naam van kabaal.’ Met 223 stemmen tegen 36 werd de voordragt aangenomen en in den Senaat had weldra hetzelfde plaats, daar ook hier het gedrag der regering met 102 tegen slechts 10 stemmen werd goedgekeurd. | |
VIII.In de helft van April begaf Victor Emanuel zich naar zijne nieuwe provinciën en werd er met geestdrift ontvangen. Cavour vergezelde hem en bezocht voor het eerst die hem nog onbekende gewesten. Hij was niet minder aangedaan door de vele blijken van goede gezindheid der bevolking voor de groote zaak, als door de schoonheid des lands en de heerlijke herinneringen der kunst. Wie toch, die het bekoorlijke Florence en zijne kunstschatten heeft leeren kennen, zoude niet met Cavour getuigen: ‘Ik heb een gevoel in mij ontdekt, dat ik niet wist dat ik bezat, dat der kunst.’ - Dit gevoel voor het schoone der kunst en voor dat der natuur scheen, in deze eenigszins meer rustige dagen, en ná het bereiken van het eerste belangrijk gedeelte van een groot doel, bij den staatsman meermalen op te komen. Of liever, de mensch sprak daarin meer dan de staatsman; en die geheimzinnige zucht naar vrede en kalmte, naar iets, wat deze wereld niet geven kan, ook wanneer zij zooveel gegeven heeft, en zoo groote hoogte heeft doen bereiken als waarop de Sardinische Minister thans stond, sprak uit Cavour's woorden, toen hij in deze dagen, uit den voortsnellenden spoorweg- | |
[pagina 427]
| |
wagen een kerktorentje, tusschen het groen verscholen, aan zijn vriend Artom aanwees: ‘dat is het torentje der kerk van Santena, waar het stamslot mijner familie ligt: daar wil ik rusten na mijn dood.’ Dat kleine plaatsje trok hem aan, want weinige dagen later, op een fraaijen Juni-zondag brengt hij daar een bezoek, in gezelschap van enkele vrienden, van Minghetti, Pepoli, Gualterio, Giorgioni en Massari. Een feestelijke ontvangst was aan den bevrijder van Italië gewijd, waarbij het niet aan vlaggen, eerepoorten, en zelfs aan een toespraak van het hoofd van 't plaatselijk bestuur ontbrak. In hartelijke taal dankte Cavour voor dat alles, maar zich ten slotte tot den spreker wendende, voegde hij hem toe: ‘hier verlang ik, dat mijn gebeente zal komen rusten.’ - Ernstige woorden; voorgevoelens des doods, in den mond van den nog krachtigen, nog geheel door de eischen en roepingen des levens bezielden staatsman! En deze eischen werden met den dag grooter. De Italiaansche beweging toch had iets van den sneeuwval in het magtig gebergte, dat de noordelijke grens van het schiereiland vormt. In den aanvang slechts enkele vlokken, maar met elk oogenblik in omvang en kracht toenemende; niet meer te stuiten; steeds meer alles met zich voerende. De aanhechting van Parma, Modena, Toskane en de Legatiën was geen rustpunt. Zij voerde tot nieuwe bewegingen, botsingen en uitbreidingen. Cavour had dit voorzien; hij wenschte het; hij moedigde er toe aan. In Zuid-Italië, met name in Napels, trad Cavour eerst vijandelijk tegen de regering der Bourbons op, toen hij die blijkbaar op geenerlei welwillende wijze tot zijne inzigten had kunnen overhalen. Tot dit laatste heeft het niet aan pogingen ontbroken. In Mei 1859 werd graaf Salmour naar Napels gezonden, om aan Ferdinand II eene alliantie voor te slaan, waardoor de beide magtigste staten van Italië in eene naauwe verbindtenis zouden getreden zijn. De instructiën aan Salmour mede gegeven waren van den meest vredelievenden aard. Hij moest de Napelsche regering waarschuwen tegen de door Oostenrijk steeds ten onregte beweerde ‘ambition de la maison de Savoye:’ aantoonen dat: ‘la formation d'un état puissant dans la vallée du Po ne doit point exciter la jalousie du royaume des | |
[pagina 428]
| |
deux Siciles:’ vooral ‘que nous avons toujours souhaité la concorde et l'union avec celui-ci.’ Was men voor den invloed van Frankrijk beducht: ‘le meilleur moyen de prévenir un semblable danger, serait l'union des conseils et des armes de toute la nation, et l'alliance des deux plus grands royaumes de la péninsule; mais comme ces considérations pourraient n'être pas suffisantes, vous laisserez comprendre que le gouvernement du Roi est disposé a donner de son côté toutes les guaranties qui peuvent être raisonnablement désirées. Aussi dans le cas ou on proposerait une alliance offensive et défensive avec gurantie réciproque de l'intégrité des états des parties contractantes, vous ne vous montrerez pas éloigné d'y consentir, vous réservant seulement d'en référer à votre gouvernement pour les instructions pratiques qui seraient nécessaires.’ - Niet afgeschrikt door het mislukken van deze poging zond Cavour, in den aanvang van 1860, den Markies di Villamarina naar Napels, met eene herhaling zijner vredelievende bedoelingen en wenschen, en deed hij hieromtrent openingen aan den Russischen ambassadeur te Turijn. Regina, de Napelsche gezant te Petersburg, schreef den 16 Januari 1860 dan ook aan zijne regering: ‘ik heb door Gortchakoff kennis gekregen van eene mededeeling van Graaf Stachelberg, waarin gezegd wordt, dat de politiek van Piemont jegens Napels strekte om de oude, innige vriendschapsbetrekkingen te hervatten. Vorst Gortchakoff, die ten volle de staatkunde van Piemont jegens ons goedkeurt, heeft mij bijzonder opgedragen, om in denzelfden vriendschappelijken geest op deze “avances” van den koning van Piemont te antwoorden, daar dit volstrekt noodig is om de liberale partij in toom te houden.’ Piemont, vervolgde hij, ‘verwacht met zekerheid zijne aanstaande uitbreiding, waardoor het de omwenteling niet meer noodig heeft en behoudend moet zijn.’ - Den 13den April 1860 liet vorst Gortchakoff nogmaals door denzelfden ambassadeur Regina als zijn gevoelen aan het Hof van Napels te kennen geven: ‘le Roi (de Piémont) me parait un homme loyal et je crois que votre roi ferait bien de se mettre d'accord avec lui.’ - Maar alle aanzoeken werden afgeslagen, alle raadgevingen in den wind. De Napelsche regering bleef geheel Bourbonsch- en Oostenrijksch-gezind. | |
[pagina 429]
| |
Frans II zeide ronduit aan den Russischen gezant Kisselef, toen deze hem, namens Keizer Alexander, met zijne troonbestijging kwam gelukwenschen: ‘wat mij aangaat, ik weet niet regt wat Italiaansche onafhankelijkheid zeggen wil; ik ken slechts Napolitaansche onafhankelijkheid.’ Herstelling der verdreven vorsten en een onderling bondgenootschap, ‘met het doel’, om een dam op te werpen tegen de pogingen van Piemont, was het onophoudelijk streven der politiek van Frans II. Te Petersburg werd hiertoe 12 Dec. 1859 op het zamenkomen van een congres aangedrongen. In de laatste maanden van 1859 was het hof van Napels de zetel van geheime zamenspanningen tusschen den kardinaal Antonelli, de weduwe van Ferdinand II, en haren zoon Frans II. Eene drukke briefwisseling had plaats tusschen de koningin-weduwe van Napels en de Aartshertogin Sofia te Weenen. Aan de Napelsche troepen, die in de Abruzzen zamengetrokken waren, werd in het geheim doortogt over het Pauselijk grondgebied beloofd, om aan de Oostenrijksche de hand te kunnen bieden, wanneer dit in het belang van den Paus noodig mogt zijn. In den aanvang van 1860 toch schreef de Martino, gezant van Napels te Rome, zeer in 't geheim (riservatissimo): ‘de Oostenrijksche ambassadeur werkt ten krachtigste om den Heiligen Vader tot de uiterste maatregelen aan te zetten; een beroep op de Katholieke kerk, een katholiek verbond kan, naar zijn zeggen, alleen den Pauselijken stoel en de maatschappij redden.’ - Zelfs de Spaansche gezant Bermudez de Castro werd in deze onderhandelingen getrokken en aan het Kabinet te Madrid werden voorstellen tot eene Spaansche interventie gedaan, die echter 16 Mei 1860 bepaald werden afgewezen.Ga naar voetnoot1) Genoeg over de houding der Sardinische en Napelsche regering tegenover elkâar in 1859 en in het eerste halfjaar van 1860, om het eindelijk vijandig optreden der eerste te regtvaardigen. In April kwam het berigt van den opstand in Sicilië te Genua. Garibaldi verklaarde zich terstond bereid om er heen te gaan en de leiding der zaken te aanvaarden. De vooruitgangspartij, de Societa nazionale, was met hem. Er | |
[pagina 430]
| |
moesten echter troepen geworven, krijgsvoorraad zamengebragt, schepen bevracht worden, en dit alles kon onmogelijk geschieden zonder toelating en medeweten der Sardinische regering. Het is dan ook zeker, dat zij dit een en ander zooveel mogelijk op indirecte wijze bevorderde, daarbij hielp en dus medepligtig werd aan de expeditie van Garibaldi, die zich den 6den Mei, met 1000 man te Genua inscheepte, om weldra te Marsala op Sicilië te landen. Dat deze zaak de Europesche kabinetten in beweging bragt en de scherpste veroordeelingen uitlokte, is te begrijpen. De keizer van Rusland zeide er van: ‘c'est infame, et de la part des Anglais aussi.’ De Oostenrijksche regering herinnerde de Fransche aan een vroeger woord: ‘si le Piémont, malgré nos conseils, voudra poursuivre une politique d'agrandissement, la France sera toute disposée d'aviser.’ - Het kwam echter tot geene enkele handeling tegenover Cavour's beweren, dat het Sardinische Gouvernement zich onmogelijk verzetten kon tegen eene onderneming, gerigt tegen een onverbeterlijk bestuur, waarvan Napoleon III nog kort te voren gezegd had: ‘que voulezvous faire avec un Gouvernement qui s'obstine à n'écouter aucun conseil!’ - Hoe kon men Sardinië beschuldigen van de ontscheping der Siciliaansche expeditie niet te hebben belet, terwijl de geheele Napolitaansche marine hiertoe niet in staat was geweest? Waarom klaagde men, dat Italianen van de Lygurische kusten hunne broeders op Sicilië waren gaan helpen, terwijl men niet sprak van de Oostenrijkers en Ieren, die van Triest naar Midden-Italie en Rome gingen, om de vijandelijke pogingen tegen Sardinie te steunen? De loop der gebeurtenissen op Sicilië is bekend. Na de inneming van Palermo in het laatst van Mei, drong Garibaldi met zijn leger steeds verder door, en zijne overwinningen te Melazzo en Messina tegen het einde van Juli werden gevolgd door het geheel terugtrekken der koninklijke troepen uit het eiland. Met hoeveel warmte en belangstelling Cavour den loop dezer zaken volgde, blijkt uit een schrijven van 28 Juli aan Persano, bevelhebber der Sardinische scheepsmagt in de Siciliaansche wateren, die, onder zijne goedkeuring, Garibaldi's pogen zooveel mogelijk bevorderde, waarin hij van den slag van Melazzo zegt: ‘dat hij de Italiaansche wapenen tot eere strekte, en moest medewerken om Europa | |
[pagina 431]
| |
te overtuigen, dat de Italianen besloten hadden voortaan hun leven veil te hebben, om vaderland en vrijheid te herwinnen.’ En reeds in dat schrijven verklaarde hij: ‘dat hij, nà zulk een schitterende overwinning niet zag, hoe men den overtogt naar het vaste land zoude kunnen verhinderen. Het zoude beter geweest zijn dat de Napolitanen het werk der hervorming hadden voleindigd of althans begonnen, maar daar zij zich niet wilden of konden bewegen, zoo late men Garibaldi zijn gang gaan. De onderneming kan niet ten halve blijven steken: de nationale vlag, in Sicilië ontplooid, moet, langs de kusten van 't koningrijk, in de Adriatische zee opwaarts gaan, totdat zij de koningin dier zee overschaduwt: maak u dan gereed, waarde admiraal, om haar met eigen handen te planten op de bastions van Malamocco en San-Marco.’ - Zoover kwam het niet, maar de gebeurtenissen namen toch een ondenkbaar snellen loop. Op het einde van Juli werd Sicilië door de koninklijke troepen ontruimd, en een wapenstilstand getroffen. De Napelsche regering deed nu intusschen ernstige pogingen bij den Franschen keizer en bij de Sardinische regering om tot een vergelijk te komen, en zelfs het vroeger versmade bondgenootschap tot stand te brengen. Een buitengewoon gezant, de ridder de Martino kwam hiertoe te Parijs, en verkreeg met den Napelschen gezant Antonini een opzettelijk gehoor bij Napoleon III, dat twee uren duurde, maar waarin men van den Keizer geenerlei bepaald uitsluitsel verkreeg, en slechts algemeene verklaringen over de moeijelijkheden, waarin Frankrijk zich thans bevond, en dat de loop der zaken Cavour had overrompeld (Cavour était débordé). Manna en Winspeare werden intusschen door de Napelsche regering naar Turijn gezonden. Hun ontvangst hier was echter weinig bemoedigend, en het bondgenootschap werd bepaald afgewezen. Er was eenige waarheid in het zeggen van den Markies Sauli, den Sardinischen gezant te Petersburg, aan Vorst Gortchakoff: ‘que le Roi de Naples au bord du précipice tendrait la main au Roi du Piémont pour l'y entrainer avec lui,’ en dat de Sardinische regering, met een cog op de gebeurtenissen in het schiereiland, ‘ne peut aller contre le vent’; maar toch ook in het antwoord van den Russischen Diplomaat: ‘ces vents, vous les avez déchainés vous mêmes en portant la | |
[pagina 432]
| |
révolution dans le Royaume des deux Siciles au lieu de vous organiser chez vous; écrivez tout cela à M. de Cavour.’ - Werd de laatste hierdoor van de weinig goede gezindheid van Rusland overtuigd, ook op tegenspraak van andere hoven had hij te letten, en hij meende daarom zijn gedrag te moeten regtvaardigen. In eene depèche aan Sauli van 25 Juli 1860, doet hij dit weder op uitstekende wijze. Daarin heet het: ‘le gouvernement Napolitain se trouve dans une position fort singulière. Après avoir persisté, avec une opiniâtreté dont on trouverait peu d'exemples dans l'histoire, dans des errements qui lui ont attiré la désapprobation universelle, après avoir refusé plusieurs fois de s'associer à nous et d'assoir son autorité sur la large base d'une politique nationale, pressé par des dangers qu'il s'est crées lui-même, il fait un brusque virement de bord, et demande notre amitié: quelles sont les circonstances dans lesquelles se fait cette demande? Une moitié de son royaume s'est déjà soustraite à son autorité; dans l'autre moitié le peuple, que le joug d'une police odieuse et des antécédens déplorables ont rendu méfiant même des institutions libérales qu'on lui octroie, refuse de prêter son appui à des ministres honnêtes et libéraux, et s'attend à voir à chaque instant le canon de la réaction tonner dans les rues de Naples. - ‘Le véritable ennemi du gouvernement Napolitain’, vervolgde Cavour verder, ‘c'est le discrédit où il est tombé.’ Maar, indien het al mogelijk ware, dat de Sardinische regering door toenadering eenig ‘ressort moral à une organisation frappée d'une incurable sénilité’ geven kon, zoo zoude het toch rekening moeten houden ‘des difficultés qui nous entourent, et ne pas blesser inutilement le sentiment national.’Ga naar voetnoot1) Geen wonder dus dat er van toenadering en bondgenootschap niets kwam. Maar hiermede ging ook de opstand in Zuid-Italië voort, waar Garibaldi weldra verscheen, die zoo zeker van zijne zaak was, dat hij in den aanvang van September aan het Gemeentebestuur van Napels durfde schrijven, dat hij den 7en of 8en zijn intrede in die stad doen zoude, en in naam des Konings van Sardinië den titel van Dictator zoude aannemen. Koning Frans II verliet daarop den 6en zijne | |
[pagina 433]
| |
hoofdstad, en trok zich, met de hem nog getrouw gebleven troepen, achter de Volturno-linie en naar het sterke Gaëta terug. Verdere dubbelzinnigheid of halfheid was onmogelijk; snel en openlijk handelen onvermijdelijk. Garibaldi, met onbeschrijfelijke geestdrift te Napels ontvangen, nam het dictatorschap aan in naam van Victor Emanuel, Koning van Italië. De Napelsche vloot heesch de Sardinische vlag en werd onder bevel gesteld van den Sardinischen admiraal Persano. De gisting in verschillende gedeelten van het Pauselijk gebied nam steeds toe, en verminderde niet, toen de Generaal Noue, de bevelhebber van het fransche occupatieleger te Rome, verklaarde, dat hij van den keizer last had het oude Patrimonium Petri te bezetten, waarmede hij stilzwijgend van alles wat daarbuiten lag de hand aftrok. Sardinië zond dan, zeker ook wel ter voorkoming van gevaarlijker toestanden, legerkorpsen, onder generaal Cialdini, die het gezag des konings te Perugia, Pesaro, Spoleto en Fano vestigden. Eene deputatie uit de Marken en Umbrie riep luide de bescherming des konings in, en Victor Emanuel gaf hieraan gehoor, waarop hij zijn leger den kerkelijken staat deed binnenrukken. Het Pauselijk leger, onder leiding van den generaal Lamoricière, trachtte vergeefs de Sardinische wapens te keeren bij Castelfidardo en bij Ancona. De laatste stad werd, nà een kort beleg, door Cialdini en Persano genomen. Maar ook Garibaldi zat niet stil. Hij riep vrijwilligers op om tegen Venetie en Rome op te trekken, en begon met de Volturno-linie aan te tasten. Hierbij vertoonden zich mannen als Ledru-Rollin, Mazzini en Crepi te Napels. Een en ander moest de pogingen van het Sardinische bewind verhaasten. Zijn leger trok mede de Napelsche grenzen over, en in het laatst van September begaf Victor Emanuel zich naar Midden-Italie, om zelf het opperbevel op zich te nemen, en zooveel mogelijk te waken tegen het veldwinnen eener eigenlijke revolutionaire beweging. Het blijkt toch uit verscheidene officieele bijzonderheden, dat Cavour, hoe ingenomen met de beweging in Midden- en Zuid-Italie, hoe bereid de pogingen van Garibaldi en anderen daarbij te steunen, toch niet zonder vrees was, dat deze te ver zouden gaan. Hij wilde den geheelen omkeer een karakter van gematigdheid en orde doen | |
[pagina 434]
| |
behouden; hij wenschte, dat zij zich zouden blijven aansluiten aan de groote nationale beweging, die van Sardinië was uitgegaan en waarbij het Huis van Savoye aan het hoofd stond. Dit laatste moest aan het hoofd blijven; de zuidelijke bevolkingen moesten dit uit vrije keuze erkennen: vooral moest men zich niet verder wagen dan het reeds gevaarlijk geprikkeld geduld der Europesche Groot-Magten thans scheen te zullen verdragen. Den 14en Augustus schreef Cavour aan La Farina: ‘Er zijn bijna zekere kenteekenen, dat Oostenrijk zich gereed maakt; als het ons niet aantast, acht ik het allernoodzakelijkst geen oorlog te maken;’ en den 16en Augustus: ‘ik kan mij niet overreden, dat men in Sicilie de annexatie zoude willen door een dictatorialen greep. Deze zoude in het oog van Europa geene waarde bezitten...de regering is dus vast besloten geene annexatie aan te nemen, indien zij niet gegrond is op eene volksstemming.’ - Garibaldi, mogelijk eenigermate verblind door zijn buitengewonen voorspoed, had dien willen voortzetten naar eigen inzigten, met eigen gekozen hoofden, met buitengewone volmagten, en zoude later het vrijgevochte Italie als aan het Huis van Savoye hebben opgedragen. Cavour's staatkunde wilde dit niet en wist dit te voorkomen; hij wilde zich door de meer revolutionaire elementen niet laten overvleugelen. Het was in Augustus zoover gekomen, dat Cavour aan den Koning moest verklaren, dat hij diende te kiezen tusschen hem en Garibaldi, tusschen de Monarchie en de Roode Republiek; eene keuze, die voor den vorst wel niet zeer moeijelijk konde zijn.Ga naar voetnoot1) Van hier het optreden in Umbrie, de Marken en Napels. Den 26en Augustus toch schreef Cavour aan Gualterio: ‘Het oogenblik om hier te handelen nadert. Ik ben bereid de beweging niet slechts te ondersteunen (secondare) maar zelfs te leiden (dirigere).’ Van hier echter ook zijn begeerte om de zaak zoo spoedig mogelijk door het Parlement in beginsel te zien beslissen. Den 2en October gaf hij aan Salvagnoli de volgende schoone uiteenzetting van het verschil der beide rigtingen en van zijne bedoelingen: ‘het plan van Garibaldi beoogt slechts het verkrijgen eener groote re- | |
[pagina 435]
| |
volutionaire diktatuur, in naam des Konings uit te oefenen, zonder contrôle eener vrije pers, zonder persoonlijke noch parlementaire waarborgen. Ik acht het daarentegen niet den geringsten titel van roem voor Italie, dat het zich tot natie heeft weten te verheffen, zonder de vrijheid of de onafhankelijkheid op te offeren, zonder door de diktatoriale handen van een Cromwell te gaan, door zich te hechten aan het monarchiek-absolutisme, zonder te vervallen in het revolutionair despotisme. Thans is er geen ander middel om dit doel te bereiken, dan om in de medewerking van het Parlement de eenige zedelijke kracht te erlangen, in staat om de partijen te overwinnen, en de sympathiën van het vrijzinnig Europa te behouden. Terugkeer tot de Comités van openbaar behoud, of, wat op hetzelfde neerkomt, tot de revolutionaire diktatuur van een of meerderen, staat gelijk met het in zijn geboorte vermoorden der wettige vrijheid, die wij wenschen als onafscheidelijke gezellinne van de onafhankelijkheid der natie.’Ga naar voetnoot1) Cavour's denkbeelden zegepraalden. Het Parlement kwam te zamen en daarbij werd een wetsontwerp ingediend, waardoor de koninklijke regering werd gemagtigd, hare sanctie te geven, bij eenvoudig decreet, aan de aanhechting van al zulke Italiaansche provinciën, die door eene algemeene volksstemming de begeerte zouden te kennen geven, om zich aan te sluiten bij die provinciën, die reeds onder den constitutionelen scepter van het Huis van Savoye waren vereenigd. Het was eene onbeperkte goedkeuring, bij voorbaat, van alle aanhechtingen, en dus in waarheid: ‘de huldiging der Italiaansche eenheid.’ Vier dagen duurde het debat en in de vierde zitting hield Cavour weder eene dier reden, waarin de diepe, groote blik van dezen staatsman duidelijk uitkomt, een blik te merkwaardiger, omdat hij eenigermate een afscheidsblik kan genoemd worden op dat tooneel, dat hij spoedig zoude verlaten, en in die toekomst, die hij niet beleven zoude. ‘Het is eene ernstige zaak voor een staatsdienaar te zeggen, wat zijn gevoelen is over de groote vraagstukken der toekomst: toch erken ik, dat een staatsman, waardig dien naam te dragen, eenige vaste punten moet hebben, die om | |
[pagina 436]
| |
zoo te spreken de poolster vormen, waarnaar hij zijn weg rigt, waarbij hij zich voorbehoudt het kiezen en aanwenden der middelen naar gelang der omstandigheden, maar altijd het oog gevestigd op de ster, die hem tot gids strekt. Gedurende de laatste 12 jaren is de poolster van koning Victor Emanuel geweest het streven naar de nationale onafhankelijkheid: welke zal die ster zijn ten opzigte van Rome? Onze ster is, ik verklaar het openlijk, dat de eeuwige stad, waar 25 eeuwen elke soort van roem hebben opgehoopt, de schitterende hoofdplaats van het Italiaansche rijk zal worden....de oplossing van het Romeinsche vraagstuk moet worden teweeggebragt door de overtuiging, die zich steeds meer in de nieuwere maatschappij en ook in de groote katholieke wereld zal doen gelden, dat de vrijheid ten hoogste gunstig is aan de ontwikkeling van het waarachtig godsdienstig gevoel....de groote meerderheid der verlichte katholieken zal erkennen, dat de doorluchtige hoogepriester, die aan het hoofd onzer godsdienst staat, veel vrijer en veel onafhankelijker zijne verheven taak zal kunnen vervullen, beschermd door de liefde, de achting van 22 millioen Italianen, dan verdedigd door 25000 bajonetten.’ En over Venetie sprekende zeide hij: ‘de jammerlijke toestanden van Venetie hebben eene onmetelijke sympathie gewekt niet slechts in het edelmoedige Frankrijk, in het regtvaardige Engeland, maar ook in het edele Duitschland, waar de vrijzinnige denkbeelden dag aan dag meer invloed verkrijgen. Ik acht den tijd niet verre meer, waarin de groote meerderheid van Duitschland toonen zal, niet langer deelgenoote te willen zijn aan den moord van Venetië. Als het zoover zal gekomen zijn, zullen wij ook aan den vooravond der bevrijding van die doorluchtige stad staan. Of wij daar komen zullen met de wapenen, of met onderhandelingen, zal de Voorzienigheid alléén beslissen.’ - Na het eindigen dezer rede klonk, onder daverende toejuichingen, het geroep: ‘stemmen, stemmen! (ai voti! ai voti!) Er viel niets meer te zeggen. Het vraagstuk was uitgeput. De Wet werd met 290 tegen 6 stemmen aangenomen. Hetzelfde geschiedde den 16 October in den Senaat met 84 tegen 12 stemmen. De uitslag der algemeene volksstemmingen in de provinciën van Napels, Sicilië, van de Marken en Umbrie bevestigde op schitterende wijze de algemeene begeerte tot | |
[pagina 437]
| |
aansluiting, en daarmede instemming met de staatkunde van den Sardinischen Minister. | |
IX.De noordelijke deelen van Napels, de boorden van de Gariglione, en de sterke vesting Gaëta bleven alleen nog tot aan het einde van 1860 een tooneel van strijd en krijgsgeweld. Frans II trok zich met een deel zijns legers in de laatstgenoemde plaats terug, en trachtte in overleg met den kardinaal Antonelli den oorlog te rekken, en door nota's en protesten de Europeesche grootmagten tot eenige tusschenkomst ten zijnen behoeve te bewegen. Deze toch waren door den loop der gebeurtenissen en de stoutheid der Sardinische staatkunde verrast en verbolgen, of hielden zich althans zoo. Het laatste was vooral het geval met Frankrijk, dat Rome en het Patrimonium Petri bezet hield; dat zijn krijgsmagt daartoe tijdelijk vermeerderde; dat de Sardinische troepen belette sommige krijgsoperatiën te verrigten; maar, dat ten slotte toch niet weinig tot behoud van den in gevaar verkeerenden vrede deed. Anders was het met Pruisen, Rusland en Oostenrijk, die tot afkeurende en dreigende taal overgingen. Cavour verdedigde zijne staatkunde op de rondste en edelste wijze: zoo verklaarde hij aan den Graaf de Launay, den Sardinischen gezant te Berlijn; ‘Wij hebben niets te verbergen, niets te ontveinzen; wij zijn Italië, wij handelen in zijn naam, maar terzelfder tijd zijn wij de leiders van de nationale beweging; onze krachten, onze voortdurende zorgen hebben geen ander doel dan dat, om haar te rigten, haar in regelmatige wegen te houden, haar te verhinderen, dat zij, door onzuivere bestanddeelen, van natuur verandere: wij zijn de vertegenwoordigers van het monarchiesch beginsel, dat in Italië uit de harten was verdwenen vóór dat het nog door de volkswraak werd omgeworpen. Dat beginsel hebben wij weder opgeheven, wij hebben het opgescherpt, er eene nieuwe wijding aan gegeven. Dat is onze kracht in het heden, en zal ons schild zijn in de toekomst. Vertrouwende op de regtvaardigheid der zaak, die wij verdedigen, en op de eerlijkheid van onze bedoelingen, koesteren wij de hoop, alle moeijelijkheden van den tegen- | |
[pagina 438]
| |
woordigen staat van zaken op te lossen en te overwinnen. Wanneer het koningrijk Italië zal gevestigd zijn op de hechtste grondslagen van het nationaal en monarchiek-regt, zijn wij overtuigd, dat Europa het strenge oordeel, dat men thans over ons werk velt, niet zal bevestigen.’Ga naar voetnoot1) - Dat dit beroep op monarchiesche beginselen aan het Pruisische hof niet zonder weerklank kon blijven is duidelijk. Alles liep dan ook met nota's en eenig dreigend vertoon af. De gezanten der verschillende hoven, die aanvankelijk Frans II gevolgd waren, verlieten voor het einde des jaars Gaëta. Napoleon trok de fransche scheepsmagt terug, die de belegerde veste aan de zeezijde tegen aanvallen der Sardinische vloot beschermde. Den 13den Februari 1862 volgde dan ook de overgave en begaf Koning Frans II zich naar Rome. Het eerste algemeene Italiaansche Parlement kwam in deze zelfde maand, den 18den Febr. te Turijn bijeen. Zijn eerste werk was als het ware de constituering van het koningrijk Italië, met Victor Emanuel als koning van Italië (Re d'Italia), niet als Koning der Italianen (Re degli Italiani) zooals sommigen wilden; omdat, gelijk Cavour zeide: ‘de titel van Koning van Italië, de heiliging van een ontzachelijk feit, de heiliging van het feit der grondvesting van Italië was; de herschepping van dit land, welks bestaan als staatkundig ligchaam op onbeschaamde wijze ontkend, ja, men moest het zeggen, ontkend was door bijna alle staatkundigen in Europa: de herschepping van dit, men zou kunnen zeggen, verachte, verwaarloosde ligchaam, in het koningrijk Italië. Het denkbeeld van de vorming van dit Koningrijk, van de grondvesting van dit volk; dit denkbeeld is het, dat op wonderbare wijze wordt uitgedrukt, bevestigd door de uitroeping van Vittorio Emanuele II als Koning van Italië.’ - Bij de behandeling derzelfde wet in de Kamer der Gedeputeerden, liet Cavour zich nog op deze merkwaardige wijze uit: ‘ik vereenig mij geheel met de welsprekende woorden van den rapporteur (Giambattista Giorgini), wanneer hij hulde brengt aan het deel, dat alle Italianen gehad hebben in het groote drama onzer wedergeboorte, maar mij zij het nog geoorloofd te zeggen en met diepe overtuiging openlijk te verkondigen, dat in de jongste gebeurtenis- | |
[pagina 439]
| |
sen het initiatief genomen werd door de regering des Konings. Het was de regering, die het initiatief nam van den veldtogt in de Krim; het was de regering des Konings, die het initiatief nam, om het regt van Italië op het Congres van Parijs uit te spreken; het was de regering des Konings, die het nam bij de groote daden van 1859, krachtens welke Italië gevestigd is. De Regering rekent het onder de bestaande omstandigeden van haren pligt, het initiatief te nemen in groote ondernemingen, zich te onderrigten van de gevoelens der natie, zich te doordringen van hare wenschen, hare verlangens, hare regten, en de eerste te zijn die openlijk te verkondigen ten aanhoore van Italië, ten aanhoore van Europa. Dit is de staatkunde, die we meenen, dat voor Italië past; wij houden vol, dat men aan deze staatkunde voor een groot deel verschuldigd is, wat reeds is tot stand gekomen, en dat men aan deze staatkunde zal moeten danken, wat er nog tot stand komen moet.’ Geen wonder, dat de genoemde wet in de Kamer der Afgevaardigden en in den Senaat met nagenoeg algemeene stemmen werd aangenomen; geen wonder ook, dat de Paus en de verschillende verdreven vorsten hiertegen protesten indienden. Eer echter het Parlement, nà dit gewigtig besluit, tot zijne eigenlijke werkzaamheid overging, meende Cavour, geheel in den geest van ware constitutionele beginselen, dat het bestaande Kabinet moest aftreden. ‘Het ministerie van den Koning van Sardinië’, schreef Cavour dd. 20 Maart, aan den Graaf Vimercati, ‘zal plaats maken voor het Kabinet des Konings van Italië, dat zonder twijfel hetzelfde politieke programma zal hebben in de groote binnen- en buitenlandsche vraagstukken, maar zonder de verantwoordelijkheid van het overgangstijdperk, dat thans gesloten is.’ - Gezamenlijk bood het Ministerie zijn ontslag aan. De Koning, nà eenige der meest invloedrijke leden van het Parlement te hebben geraadpleegd, droeg aan Cavour de zamenstelling van een nieuw bewind op. Deze voldeed spoedig aan dien last en geheel in den geest der veranderde omstandigheden. In het kabinet namen plaats, de vroegere Minister van Oorlog Fanti, van Binnenl. Zaken Minghetti, de Grootzegelbewaarder Casinis, die van Openbare Werken Peruzzi; voor Landbouw werd echter Corsi vervangen door den Si- | |
[pagina 440]
| |
ciliaan Natoli; voor onderwijs trad de Napolitaan Sanctis op; voor Financiën kwam Bastoggi; terwijl Nicetta, president van het Hof van cassatie te Napels, en Senateur, als Minister zonder portefeuille plaats nam, en eindelijk Cavour Buitenl. Zaken en het presidentschap aanvaardde. Zoo ging dan het nu vereenigd Italië onder Cavour's leiding weder voorwaarts. Maar in dat ‘voorwaarts’ lag nog veel, nog ontzettend veel te voorzien. Reeds 4 Januari 1861 schreef Cavour daaromtrent aan den Graaf Vimercati te Parijs: ‘de Koning beschouwt zijn taak niet als geëindigd; hij weet dat hij arbeiden moet om de onafhankelijkheid en eenheid van Italië op hechte grondslagen te vestigen. Dit doel nu zal niet bereikt worden, zoolang niet het Romeinsche en Venetiaansche vraagstuk eene volkomene oplossing hebben erlangd, overeenkomstig de wenschen der Italianen.’ Dit waren de beide vraagstukken, die thans geheel op den voorgrond traden en waaraan hij al zijne krachten ging wijden. De Venetiaansche kwestie was eene Oostenrijksche, en hij zag zeer wel in, dat de toestand abnormaal bleef, zoolang de Oostenrijkers nog aan de Mincio en Adigo (Etsch) stonden. Maar het zoude ‘onvoorzichtigheid, neen, dolzinnigheid’ zijn, wanneer Italië ze met geweld van daar wilde verdrijven. Dit kon alléén, als Frankrijk aan den oorlog deelnam, of in het geval eener inwendige oplossing van het Keizerrijk. Geduld scheen hier de eenige weg, en de uitkomst heeft in 1866 bewezen, dat alleen de tijdelijke oplossing en magteloosheid van den keizerstaat, door Pruisen bedreigd, in staat is geweest Venetie aan het gemeene vaderland te doen toekomen. De oplossing der Romeinsche kwestie was eigenlijk nog moeijelijker. Cavour toch had gedurende zijn geheel staatkundig leven de ervaring opgedaan, dat er van de zijde der Kerk geene stappen of toezeggingen zouden geschieden, waardoor hare oplossing in den geest der natie ooit mogelijk zoude worden. In den aanvang van 1861 schreef hij echter aan Vimercati: ‘hoe meer ik nadenk, hoe meer ik overtuigd ben, dat men van den Paus, als Souverein, nooit de geringste concessie zal verkrijgen, tenzij men aan de Kerk eene groote vrijheid van handelen toesta.’ Dit denkbeeld werd voor hem | |
[pagina 441]
| |
een beginsel, geformuleerd in het bekende: ‘de vrije Kerk in den vrijen Staat’ (libera chiesa in libero stato). De bezwaren, in de verwezenlijking daarvan, zoowel van de zijde der Kerk, als van die des Staats, telde hij niet gering, maar hij achtte ze voor oplossing vatbaar. Den 25 Maart 1861 werd de zaak in het Parlement door Rodolfo Audinot ter sprake gebragt. Cavour verklaarde toen openlijk: ‘Rome moet de hoofdstad van Italië worden, want zoolang de vraag der hoofdstad niet beslist zal zijn, blijft er altijd een aanleiding voor onlusten en twisten tusschen de verschillende partijen in Italië’....‘Wij moeten naar Rome, maar onder twee voorwaarden: wij moeten er heengaan in overeenstemming met Frankrijk, en verder, zonder dat de vereeniging van die stad met het overige Italië, door de groote menigte der Katholieken in- of buiten Italië kan beschouwd worden als het teeken van de dienstbaarheid der Kerk. Wij moeten daarom naar Rome gaan, zonder dat daardoor de wezenlijke onafhankelijkheid van den Paus verkort worde. Wij moeten naar Rome gaan zonder dat het wereldlijk gezag zijn magt uitstrekke naar het geestelijke. Ziedaar de beide voorwaarden, die vervuld moeten worden, zullen wij naar Rome kunnen gaan zonder het lot van Italië in gevaar te brengen.’ In deze zelfde merkwaardige rede wees hij op het gevaar eener vereeniging van wereldlijk en geestelijk gezag voor elken vooruitgang. Hierom juist moest de Staat de Kerk vrij laten. Maar hij wees tevens op de onvereenigbaarheid van het wereldlijk gezag van den Paus met den bloei der Italiaansche provinciën; hij betoogde, dat de Paus ‘veel onafhankelijker zoude wezen, zijn invloed veel krachtiger zoude kunnen laten gelden, wanneer hij, met opoffering der wereldlijke magt, met Italië een duurzamen vrede zoude hebben gesloten, in de grenzen der vrijheid. De onafhankelijkheid van den Paus, zijne waardigheid, en de onafhankelijkheid der Kerk kunnen beschermd worden, door de scheiding der beide magten, door het huldigen van het beginsel der vrijheid, toegepast met goede trouw, met ruimte, op de betrekkingen tusschen de burgermaatschappij en de Kerk.’ Mogt men dit doel niet kunnen bereiken met toestemming van den Paus, zoo moest men het beginsel toch huldigen. ‘Hetzij wij met- of zonder toestemming in de eeuwige stad komen, terstond nadat wij | |
[pagina 442]
| |
te Rome zullen gekomen zijn en de wereldlijke magt vervallen is verklaard, moet het beginsel van scheiding worden verkondigd, en dat van de vrijheid der Kerk op de ruimste grondslagen worden gehuldigd.’ Cavour hechtte er groote waarde aan, dat deze zijne denkbeelden niet slechts in het Parlement, maar ook in het buitenland en in de geheele katholieke wereld bekend werden. Intusschen poogde hij ze ook door onderhandelingen te Rome ingang te doen vinden. Na het bezetten der Marken in 1860, schijnt er inderdaad eenige kans op eene minnelijke schikking, in den door hem voorgestelden geest, te hebben bestaan. Twee achtingswaardige personen te Rome kregen van hem de opdragt, om op officieuse wijze de zaak bij de Pauselijke regering aanhangig te maken. In den aanvang van 1861 scheen Pius IX daarvan niet afkeerig, en moest de kardinaal Antonelli, ofschoon zeer tegen zijn zin, daarvan kennis nemen. Cavour toch schreef eigenhandig den 18 Januari 1861, aan een officieus agent te Parijs: ‘N.N. mande, que le Pape, ayant demandé au Cardinal un projet d'arrangement, celui-ci, malgré la défense de N.N. a cru devoir lui communiquer nos idées. Sa Sainteté ne les a pas répoussées; il a fait appeler le Cardinal.....qui après s'être opposé, a fini par se résigner à examiner la question sous le point de vue de la cession complète du temporel. Ils auront vendredi, 18 - une conférence avec le S. Pêre....portez ceci immédiatement à la connaissance de l'empereur. Nous ne voulons pas nous engager plus avant si cela devait absolument contrarier ses vues.’ - Dienzelfden dag nog kreeg Cavour van zijn' agent dit antwoord: ‘L'empereur répond qu'il verra avec plaisir que l'on poursuit les négociations avec Rome, qu'il souhaite leur succès, mais qu'il espère peu!’Ga naar voetnoot1) - Napoleon's wantrouwen bleek meer gegrond dan Cavour's verwachtingen. De onderhandelingen braken af. Toch werden zij later weder hernieuwd, en bleef de Sardinische staatsman blijkbaar tot in zijne laatste dagen de verwachting koesteren, dat de kwestie door een minnelijk vergelijk zoude zijn op te lossen: een vergelijk, op den grondslag van zijn lievelingsdenkbeeld, het denkbeeld, dat hem in zijne laatste | |
[pagina 443]
| |
oogenblikken nog voor den geest zweefde, en dat nog van zijne stervende lippen klonk; ‘de vrije kerk in den vrijen staat!’ Cavour's dagen waren echter geteld. Kenteekenen van te groote overspanning deden zich bij zijne parlementaire werkzaamheden in de laatste dagen van Mei reeds bespeuren. Den 29sten keerde hij vermoeid uit de vergaderzaal huiswaarts, en werd des avonds door zware pijnen en koortsaanvallen op het ziekbed geworpen. Trouw en liefdevol werd hij verpleegd door zijne nicht, de Markiezin Giuseppina Alfieri, die de bijzonderheden van zijn ziekte en dood, in enkele met gevoel geschreven bladzijden heeft openbaar gemaakt. Den 5den Juni ontving hij reeds uit handen van zijn' biechtvader Fra Giacomo de sacramenten der stervenden. Na diens vertrek liet hij zijn vriend Farini roepen, en zeide tot hem: ‘mijne nicht heeft vader Giacomo laten roepen; ik moet mij voorbereiden voor den grooten stap ter eeuwigheid. Ik heb gebiecht en de absolutie verkregen. Ik verlang dat men wete, ik verlang dat het trouwe volk van Turijn wete, dat ik als een goed christen sterf. Ik ben kalm, ik heb nooit iemand kwaad gedaan!’ - Des morgens van den 6den Juni, te kwart voor 8 ure, drukte Cavour zijn' biechtvader met volkomen kennis de hand, en onder de verzuchting: ‘broeder, de vrije kerk in den vrijen staat!’ ontvlood deze magtige geest aan zijn stoffelijk omhulsel.
Vatten wij de hoofdtrekken van het levensbeeld van den grooten Italiaan te zamen, zooals wij het, naar aanleiding van het werk zijns vriends en vereerders, vooral ook uit Cavours eigen woorden en redevoeringen hebben trachten te schetsen, dan zal men met von Treitschke erkennen, dat wij in hem den volkomen vrijzinnig constitutionelen staatsman aanschouwen. Cavour had een groot doel voor oogen, aan welks verwezenlijking hij alles ten offer bragt, maar ook alles wist dienstbaar te maken. Hem was het niet te doen om de magtsuitbreiding of gebied-vergrooting van eigen stamland, maar om de magt en eenheid van geheel Italië. Hij was Piemontees, maar boven alles Italiaan. Hem was het te doen om onafhankelijkheid en vrijheid, maar op de hechtste grondslagen van gezag en orde. Reeds vroeg | |
[pagina 444]
| |
zocht hij dit, door studie en eigen aanschouwing geleerd, in het constitutioneel Koningschap, zooals het zich vooral in Engeland vertoonde. Zijn geboorteland bezat een oud, een aanzienlijk, een geacht vorstenhuis. Dit kon, dit moest zich aan het hoofd der beweging stellen; daaronder moest geheel Italie vereenigd worden. Het zoude de drager en de waarborg tevens zijn van een krachtig gezag, van burgerlijke en staatkundige vrijheid, van regt en orde. Het Vorstenhuis en het Koninklijk gezag stond bij Cavour hoog, en hij was en bleef te zeer Piemonteesch edelman, om daarop eenigen inbreuk toe te laten. Maar nevens het Koninklijk gezag, wilde hij een ruim deel in de behartiging der openbare belangen aan de natie zien toegekend. Door eene vertegenwoordiging op breede grondslagen; een vrije gedachtenuiting, een vrije pers, wilde hij een einde maken aan de vroegere geheime genootschappen, met hunne zamenzweringen en kuiperijen; aan het woelen der revolutionairen en der demagogen. De eenheid van een volk, dat door geografische ligging, taal, zeden en godsdienst, meer voor aansluiting en eenheid bestemd scheen, dan eenig ander, wilde hij verkrijgen en bevestigen door eene krachtige monarchaal-constitutionele regering. Van hier zijn voortdurende strijd met de beide uiterste rigtingen, die zich hiertegen aankantten. In den aanvang en op eigen geboortegrond vooral, was het de partij van het behoud, door adel en geestelijkheid vertegenwoordigd, die hem tegenstond, als den revolutionair en nieuwigheidszoeker. Reeds toen, en vooral later was het de democratische of revolutionaire partij, die hem tegenwerkte als den aristokraat, den behoudsman, den strijder voor oude vooroordeelen en voorregten. Deze partij vergaf het Cavour niet, dat zijne economische denkbeelden gevormd waren in de school van Smith, Malthus en Ricardo; dat hij een voorstander was van de vrije handelsbeginselen, geen dweeper met inkomsten- en progressive belastingen, met buitengewone maatregelen; dat hij op staatkundig gebied geen voorstander was van algemeen stemregt, maar wel van een krachtig koninklijk gezag, van een initiatief der wettige regering, en dat hij daarom de denkbeelden van een Mazzini en Garribaldi met kracht weer- | |
[pagina 445]
| |
stond. Tusschen zijne rigting en de hunne bestond, zooals wij vroeger het reeds met Von Treitschke uitdrukten, ‘het fondamenteel verschil in de opvatting van het staatswezen, dat liberalen en demokraten steeds scheiden zal.’ Dit verschil merken wij toch overal, en ook in toenemende mate onder ons op. En het valt wel bijna niet te betwijfelen, dat Cavour, bij de tegenwoordige vooruitgangspartij in Europa, ook bij de partij van ons zoogenaamd Jong-Holland, weinig genade zoude vinden, en de kwalificatie van een aristocraat, of althans van een lid der gehate bourgeoisie, met hare plutocratische vooroordeelen en behoudzucht, niet ontgaan zoude. Wij zien dagelijks, hoe deze partij over den grondlegger van onze nieuwere staatstoestanden oordeelt. En tusschen Thorbecke en Cavour schijnen ons wel enkele punten van overeenstemming, van gelijkheid in beginselen en rigting te bestaan, al is het duidelijk, dat het streven van den Italiaan veel grootscher, zijn werk oneindig veel omvattender, zijn persoonlijkheid en vormen aangenamer waren. Thorbecke's werk bepaalde zich tot binnenlandsche hervorming; dat van Cavour had in de eerste plaats met de buitenlandsche, de Europesche staatkunde te doen, en hij moest daarbij, evenzeer als bij de regeling der binnenlandsche aangelegenheden, meer als schepper van geheel nieuwe toestanden optreden.Ga naar voetnoot1) Uit dit oogpunt schijnt er meer grond tot vergelijking tusschen Cavour en den grooten Duitschen staatsman, Prins von Bismarck. Die vergelijking tusschen hem, wiens loopbaan reeds lang geeindigd is, wiens leven en werken geheel kunnen overzien worden, en hem, die - hoe groot en kenmerkend zijn verleden reeds is - nog krachtig en handelend op het wereldtooneel staat, is echter daardoor reeds eene onvolkomene, eene alligt eenzijdige. Bij beiden zien wij eene alles beheerschende en wel dezelfde gedachte, de eenheid en daarin de magt van het vaderland. Bij beiden ziet men onverzettelijken wil en veelzijdige staatsmanskunst om dat doel te bereiken: bij beiden hooge waardering van het souverein gezag en de koninklijke waardigheid, maar getemperd door de instellingen eener constitutionele staatsinrigting: bij beide de | |
[pagina 446]
| |
zucht, om aan de regering het iniatief, de leiding, den gang der zaken te verzekeren: bij beiden eindelijk een zelfden strijd, die over de grenzen van het wereldlijk en geestelijk gezag, over de regeling der betrekking tusschen Kerk en Staat. En toch springen ons, bij al die punten van overeenkomst, reeds groote punten van verschil in het oog. Prins von Bismarck is de strenge, trotsche, onbuigzame, oud-duitsche edelman; de aan gehoorzamen en gebieden gewone Pruisische krijgsman. Cavour was de veelzijdig beschaafde, van der jeugd aan hoofsche vormen gewende, de steeds welwillende, minzame edelman, die fransche beleefdheid met de listigheid van den Italiaan wist te paren. De eerste schijnt ons meer de vertegenwoordiger van materieele - de tweede van intellectueele magt. Is de Duitsche Rijkskanselier op zijn plaats onder den donder van het geschut en zeker niet misplaatst in het Kabinet van den staatsman; de Italiaansche Graaf zou op het oorlogsveld geheel misplaatst zijn geweest en wachtte zich wel daar ooit te verschijnen, maar als staatkundige staat hij zeker niet minder hoog dan de Duitsche Vorst. Vooral schijnt ons echter Cavour boven von Bismarck uit te munten als waarlijk constitutioneel staatsman en eerste raadsman van zijn' vorst. Beiden hebben in de vertegenwoordiging des volks, in het Parlement, het middel gezien, zonder 't welk in onzen tijd geen staatsman zijne inzigten kan verwezenlijken. Cavour zien wij die vertegenwoordiging achten; met ontzag bejegenen; in alle groote vraagstukken op den voorgrond stellen; hare uitspraken eerbiedigen; daarvoor wijken en aftreden. Wel is het hem ook te doen om zijne denkbeelden door te zetten, maar niet zonder de instemming van het Parlement, dat hij daarvoor door de gevatheid, door den drang, door de kracht zijner welsprekendheid poogt te winnen. Gelukt dit niet, dan wordt het Parlement ontbonden; geven nieuwe verkiezingen geen beter uitzigt, dan wijkt de minister, of redt zich door nieuwe ministerieele combinatiën. De vormen blijven steeds ongeschonden; de achting en eerbied voor de vertegenwoordiging der natie ongekrenkt. Wij gelooven niet, dat dit alles, vooral in de laatste tijden, van de handelingen van den Rijkskanselier tegenover de vertegenwoordiging kan gezegd worden. Hij voerde vaak eene taal, die meer aan die van den oppersten leenheer tegenover zijne | |
[pagina 447]
| |
vasallen, dan aan die van den eersten Minister in een constitutioneelen staat tegenover de vertegenwoordigers des volks schijnt te passen. Cavour toonde steeds waardering en achting voor het Parlement; von Bismarck eer geringschatting, zoo niet gemis aan achting. Het bestaat slechts, om de Regering naar hare inzigten te steunen - doet het Parlement dit niet - zoo moet er eene botsing ontstaan, maar de Regering zal daarbij zeker niet de minste zijn, de Rijkskanselier zal niet wijken. De vertegenwoordiging hebbe zich dan wel te bedenken! Het verschil van rigting der beide groote staatslieden zouden wij niet beter weten uit te drukken, dan door de veel beteekenende woorden van monarchaal constitutioneel voor die, door den schepper der Italiaansche eenheid steeds gevolgd; en van monarchaal despotisch, door dien van de Duitsche eenheid meer en meer voorgestaan. Bij geen vraagstuk is dit verschil van rigtingen sterker uitgekomen, dan bij dat der regeling van de betrekkingen tusschen Kerk en Staat. Al erkennen wij toch met Bonghi, dat dit vraagstuk in het protestantsche Duitschland en in het katholieke Italië geheel anders opgevat en behandeld moet worden, zoo is toch de opvatting der Duitsche Rijksregering eene in haar wezen geheel verschillende van die, welke Cavour steeds en tot in zijne laatste oogenblikken voor den geest zweefde. Bij de eerste staat weder het beginsel van staatsgezag, van staatsdwang op den voorgrond. Bij de laatste werd dit mogelijk te veel uit het oog verloren. Over de werking en de toekomst dier beide opvattingen is nog geen oordeel uit te spreken, en alle vergelijking tusschen de beide staatslieden houdt hierbij op. Prins von Bismarck heeft zijn beginsel in toepassing kunnen brengen, en mogelijk nog den tijd, er de goede of kwade vruchten van te plukken. Cavour heeft het zijne verkondigd, onder daarvoor zeer gunstige omstandigheden, hier en daar verwezenlijkt, maar als alles beheerschend vraagstuk heeft het eerst aan den avond zijns levens zich in zijne eigenlijke kracht en beteekenis voor hem geplaatst.Ga naar voetnoot1) Of hij - ware hij langer voor Italië gespaard gebleven - het als zoovele andere vraagstuk- | |
[pagina 448]
| |
ken, naar zijne bedoeling zoude hebben opgelost, blijft een raadsel. Hij is weggegaan, toen hij dat doel bereikt had, de éénheid van Italië onder het Koningshuis van Savoye, dat hem als het eerste en grootste altijd voor den geest had gezweefd. Hij behoort onder de weinige bevoorregte stervelingen, die, na het toppunt van hun roem bereikt, hun hoogste levensideaal schitterend vervuld te hebben gezien, van het tooneel worden afgeroepen; hij vooral, bewonderd door de menschheid, gewaardeerd en betreurd door Europa, geliefd, hoog vereerd en beweend door die groote natie, waaraan hij een zelfstandig volksbestaan gegeven heeft! |
|