Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1875
(1875)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 359]
| |
De graaf di Cavour als staatsman.
| |
I.Het is een stil en bekoorlijk morgenuur, in dien tijd des jaars, waarin de zanger van Küser ons verplaatst als:.... ‘Een late en warme najaarsdag,
Die somtijds nog het hart verkwikken mag
Vóór dat de lucht in ongestuimigheid,
Ons op de koû des winters voorbereidt.’
Niet zonder inspanning hebben wij de woudrijke hoogte aan den zuidelijken oever der Po beklommen en staan wij op het terras voor de kleine kerk van het Kapucijner-klooster, om van daar onzen blik over een der heerlijkste toonee- | |
[pagina 360]
| |
len te laten dwalen, die God's schoone aarde te aanschouwen geeft. Onder ons stuwt de Po haar troebele golven, westwaarts door vriendelijk groen bezoomd, langs de muren en gebouwen eener groote stad, oostwaarts naar die beroemde en vruchtbare vlakten van Lombardije, op wier weelderig groen het oog reeds in het verre verschiet met wellust schijnt te rusten. Op den noordelijken oever aanschouwt men de straten, de gebouwen, de paleizen, de pleinen, de torenspitsen der prachtige stad, van het vorstelijke Turijn. Daar rondom noord- oost- en westwaarts een landschap van vlakten en hoogten, van valleijen en bergen, van beemden en wouden, van bewoonde plekken, stedekes en dorpen met hunne torenspitsen, en van eenzame rotsgroepen en donkere kloven, in oneindige afwisseling van kleuren en lijnen, zich in steeds trotscher en grootscher vormen verheffend en bijna overal bepaald en bekroond door de ontzachelijke sneeuwkruinen der Alpen, waaronder de machtige Monte Rosa, de Mont Iséran, meer westwaarts het rotsgebergte, waarop zich S. Michele della Chiusa verheft en daarachter de sneeuwvelden der Mont Cenis, de meest in het oog vallende punten vormen. Die berggevaarten en sneeuwkruinen staan daar, scherp tegen den donker blaauwen hemel afgeteekend als de reusachtige wachters, die het Po-dal beschermen en die uit de verte nederblikken op de groote stad onder ons, ook op den heuvel waar wij staan, ook op de zich hier achter in blaauwe golvingen verheffende Appenijnen: ‘The infant Alps, which - had I not before
Gazed on their mightier parents, where the pine
Sitts on more shaggy summits, and where roar
The thundering Lauwines - might be worshipp'd more!’
En die vorstelijke stad trekt onze aandacht vooral, omdat zij de hoofdstad is van een rijk, uit kleine en nietige beginselen opgekomen, maar geroepen om het uitgangspunt te worden van een der merkwaardigste omwentelingen, die de aan groote gebeurtenissen rijke 19e eeuw heeft aan te wijzen; die stad trekt onze aandacht, omdat zij reeds sedert 1418 althans bij wijlen de zetelplaats was van een vorstelijk geslacht, het Huis van Savoye, dat eigenlijk aan gene zijde dier besneeuwde Alpengevaarten te huis behoorende, zich in | |
[pagina 361]
| |
den loop der eeuwen meer en meer voet in Italië heeft weten te verschaffen, zich tusschen de daar heerschende en strijdende geslachten der Habsburgers en Bourbons heeft weten in te dringen, om ten slotte zich aan het hoofd van het geheele schiereiland te zien plaatsen. En in die stad zoekt van onze standplaats het oog langs een harer regte straten doolende een groot paleisachtig gebouw, waarin door een dankbaar bestuur een marmeren tafel met opschrift is geplaatst, dat den voorbijganger berigt, dat hier de man geboren is aan wien Italië zijn eenheid te danken heeft. Hier, waar de naar hem genoemde straat, de Via Cavour zich regthoekig kruist met de Via Lagrange, in het zuidwestelijk hoekhuis, werd Cavour den 10 Januari 1810 geboren. Dat de verwezenlijking van het groote denkbeeld der eenheid van Italië uit dezen, als het ware vergeten noordelijken hoek van het schiereiland is uitgegaan, moet volgens von Treitschke vooral worden toegeschreven aan de eigenaardige deugden van het volk dat hier leefde, aan de bekwaamheid van menig regent uit het oude Vorstenhuis van Savoye, aan den band die beiden steeds vereenigde,’ daar slechts dit ‘hoekje van Italië den zegen kende der Monarchie.’ Een blik van onze standplaats op die dal- en bergwereld, die het eigenlijk Piemont vormt, doet reeds verstaan, dat men hier met een bergvolk te doen heeft; minder beschaafd, meer ruw en arm, maar krachtig, arbeidzaam, onverzettelijk. De Piemontees was reeds vroeg een nijver landbouwer, een trouw onderdaan, een uitstekend en dapper soldaat. De Piemontesche adel, op zijne groote landgoederen geboren en opgevoed, bezat dezelfde karaktertrekken, waaronder nog trouw aan den Vorst en aan de Kerk uitblonken. De in de bevolking van het schiereiland door hare vroegere geschiedenis als gewortelde en steeds levende zucht naar republikeinsche vrijheid vond hier, waar men van ouds aan eenhoofdig gezag gewend was, geen weerklank. Het Vorstenhuis van Savoye telde menig verdienstelijk regent. Een weinig ter regterzijde van ons, voert de via del Ospedale naar de Piazza S. Carlo, ongeveer in het midden der stad, waar gij het Ruiterstandbeeld van Emanuele Filiberto ziet, dien Hertog van Savoye (1580), die den bijnaam kreeg van tête de fer. Een bijnaam, die ook voor anderen van zijn | |
[pagina 362]
| |
geslacht niet ongepast ware geweest. Hij overwon niet slechts in de velden van S. Quentin, maar hij bragt de Penaten van het Vorstenhuis, de Heilige Zweetdoek, van Chambery over de Alpen naar die prachtige hoofdkerk, die gij aan de westzijde der stad in de nabijheid van de poort naar Pavia zich ziet verheffen. Hij was dus een der eersten, die de toekomst van zijn geslacht en land aan de zuidzijde der Alpen zocht. En, hoe getrouw zoon der Kerk ook, was hij het, die het dusgenaamde Tolerantie Edict ten behoeve der Waldenzen verleende. Na dapperen strijd werd in den aanvang dezer eeuw Piemont en aangrenzende streken bij het fransche keizerrijk ingelijfd.Ga naar voetnoot1) Turijn werd een fransche stad en kan daaraan mogelijk wel iets van zijn meer westelijk-europeesch dan zuidelijk en eigenlijk italiaansch karakter te danken hebben. Bij de reconstructie van Europa, waaraan de diplomaten op het Weener Congres, na den val van Napoleon I, hunne zorgen wijdden, werd ook een koningrijk Sardinië gevormd, en het Huis van Savoye, in den persoon van Victor Emanuele I weder hersteld. Het nieuwe rijk scheen, vooral door de toevoeging der onrustige en republikeinschgezinde kuststreeken van Ligurie en van de zeestad Genua meer aan uitwendigen glans dan aan inwendige kracht te winnen. Dit laatste lag ook gewis niet in de bedoelingen van het Weener Congres en vooral niet van Oostenrijk. Reactie en toenemende magt der geestelijkheid bleven dan ook niet uit. In 1821 deed Victor Emanuel, ten gevolge eener oproerige beweging in zijne hoofdstad, afstand van den troon ten behoeve van Carlo Felice; die in 1831 door Carlo Alberto werd opgevolgd. Hoe streng echter onder deze vorsten het oude stelsel ook gehandhaafd werd, er begonnen toch hier en daar teekenen van een anderen geest zich te openbaren. In het geheele schiereiland ontwaakte in de edelste gemoederen meer en meer de zucht naar bevrijding van vreemden invloed en heerschappij, naar aansluiting en onafhankelijkheid. Men begon te droomen en te dweepen met een betere toekomst, met een eigen Italiaansch volksbestaan, met een strijd tegen | |
[pagina 363]
| |
den vreemdeling, die zeker het eerst van die magt konde uitgaan, die ook tegenover Oostenrijk zich onafhankelijk en niet zonder trotsch handhaafde; die magt, welker Koning een erkend vijand van Oostenrijk was; die magt, die een eigen, een goed gedisciplineerd en dapper leger bezat, dat, onder goedkeuring des Konings, door den dichter Prati in een bezielden krijgszang tot edelen kamp werd opgeroepen.Ga naar voetnoot1) De man, die die droomen verwezenlijken zoude, werd, gelijk wij reeds zagen, den 10den Augustus 1810 te Turijn, tijdens de fransche heerschappij en dus eigenlijk als fransch onderdaan, geboren. Toch ontsproot Graaf Camillo Benso di Cavour aan het oude en eerwaardige Piemontesche geslacht Benso uit Chiari, dat zijn graventitel ontleende aan het stedeke Cavour, aan de westelijke grenzen des rijks nabij Pinerola en de ontzachelijke bergpartijen van den Monte Viso gelegen: een plaatsje daarenboven merkwaardig, omdat Emanuel Philibert dáár het reeds genoemde Edict van tolerantie ten behoeve der Waldenzen had afgekondigd. Cavours vader was de Markies Michele, die tot het Hof van den Vorst Borghese behoorde. Zijne moeder was eene Sellon, maar de Prinses Paolina Borghese hield, naar de toenmalige gewoonte, het kind ten doop, dat, naar haren gemaal, den naam van Camillo ontving. | |
[pagina 364]
| |
Hij toonde reeds op kinderlijken leeftijd die kracht van opvatting en wil, die hem later zoozeer kenmerkte. In 1820 werd hij, overeenkomstig de gewoonte der jongelieden uit patricische geslachten, aan de Militaire Akademie te Turijn geplaatst, waar hij zich spoedig onderscheidde door goed gedrag en ernstige studiën, vooral in de wiskundige vakken. Op zijn 16e jaar werd hij bij het wapen der genie geplaatst en tevens onder de edelknapen aan het Hof ingeschreven, met welke laatste onderscheiding hij echter zoo weinig ingenomen was, dat eenige daarover onvoorzichtig geuite woorden hem eenigermate in ongenade brachten. Hij werd althans uit de hoofdstad verwijderd en onder anderen ook naar Genua in garnizoen gezonden. Dit verblijf schijnt op den jeugdigen Cavour een zeer gunstigen invloed te hebben uitgeoefend en van die indrukken te hebben achtergelaten, die een later leven van moeite en zorgen nooit konden uitwisschen. Het meer en meer uitspreken zijner vrijzinnige denkbeelden; van de verwachtingen, die de Juli-omwenteling te Parijs bij hem opwekten, in het belang van hervormingen en eene andere toekomst ook voor Italie, waartoe hij wel zoude medewerken ‘wanneer hij minister mogt zijn’, deden hem naar het fort Bard zenden. Cavour zag echter, dat hij met deze geestesrichting voor de militaire dienst ongeschikt was en verkreeg zijn ontslag. Met te grooter ernst en ijver legde hij zich nu op de studiën toe, vooral op de staatseconomische en landhuishoudelijke, waarbij zijn geest zich steeds naar de praktische zijde der vraagstukken wendde en voor zuiver bespiegelende en afgetrokkene minder neiging toonde, terwijl hij daarbij door reizen in Zwitserland, Frankrijk en Gr. Brittannie zijn kennis van menschen en zaken uitbreidde. De vruchten van een en ander bleken uit zijne opstellen in Tijdschriften, met name in zijne ‘Beschouwingen over den tegenwoordigen toestand van Ierland en over deszelfs toekomst’, in de Bibliothèque Universelle de Genève’ van 1844. - Met helderen blik wees hij toen reeds den weg aan, die alleen tot verbeteringen in de toestanden van dat eiland voeren konden, een weg, die door Britsche staatslieden en vooral door Gladstone gevolgd werd. Geen wonder, dat dit opstel hem de goedkeuring verwierf van mannen als Senior, den Hertog de Broglie, Gustave de Beaumont, Rossi | |
[pagina 365]
| |
en anderen. Engeland was het land zijner voorliefde, de Engelsche geschiedenis een onderwerp zijner ijverigste studiën, en vele Engelsche staatslieden, met name Pitt en Robert Peel, de mannen meest door hem bewonderd. Hij groeide alzoo meer en meer op in vrijzinnige denkbeelden op elk gebied, of liever, zijn eigen breede en ruime blik vond hier sympathie, opwekking en kracht. Hij kwam ook openlijk voor deze gevoelens uit, maar zij voerden hem nooit tot eenige deelneming aan die vele en geheime pogingen, die ook toen in Italie aan de orde waren, om ze door volksbewegingen of zamenzweringen te bevorderen. Cavour was erkend liberaal; geen geheim zamenzweerder. Hij behoorde tot die rigting, die zich in het koningrijk Sardinie, onder de vorsten van het oude Stamhuis van Savoye meer en meer begon te toonen en waarvan uitstekende mannen als voorstanders optraden, de rigting, die eenheid en aansluiting der zonen van hetzelfde vaderland verlangde; de geheele onafhankelijkheid van den vreemde; eigen ontwikkeling op eene wijze, waar vrijheid en orde zouden te zamen gaan, die alleen onder de zegepraal van ruime constitutionele instellingen zoude te verwezenlijken zijn. Hierheen wilden Gioberti, Balbo, Azeglio, Buoncompagni en anderen. Organen dezer richting waren de in 1847 te Turyn verschijnende bladen ‘Il Mondo illustrato’, dat wekelijks, en ‘l'Antologia’, dat maandelijks werd uitgegeven en later nog het dagblad il Risorgimento. Economische vraagstukken, zooals dat der Italiaansche Spoorwegen, werden daarin door Cavour behandeld. Weldra had hij, naar aanleiding van eene volksbeweging in Genua in den aanvang van 1848, gelegenheid zich duidelijker uit te spreken. Bij de overweging met eene deputatie uit de Ligurische havenstad omtrent de middelen, die bij den koning Carlo Alberto behoorden te worden aangewend, om aan de volksonrust te gemoet te komen, stelde Cavour voor, dat men ‘om eene grondwet zoude vragen.’ Zijn raad werd niet opgevolgd, maar hij bleek al spoedig eene hoogst verstandige te zijn geweest. De algemeene beweging in Italië toch moest hierin hare eerste oplossing vinden. De beloofde constitutie werd dan ook reeds den 4 Maart 1848 afgekondigd. Cesare Balbo was voorzitter van het eerste Constitutionele Kabinet, waarin Pareto voor Buitenl. Zaken, Ricci voor Binnenl. Zaken, Sclopis voor Justitie, | |
[pagina 366]
| |
Franzini voor oorlog en marine, Buoncompagni voor onderwijs, Desambrois voor publieke werken, Revel voor finantiën, zitting namenGa naar voetnoot1). In de nieuwe kamer nam Cavour weldra als afgevaardigde voor de hoofdstad plaats, en hield er den 4 Juli zijn eerste rede, waarmede hij zeer weinig indruk maakte. Hij was echter een krachtig voorstander van den oorlog tegen Oostenrijk, waartoe de Sardinische Regering door den loop der gebeurtenissen en den opstand in Milaan en geheel Lombardije en Venetië zich als het ware gedwongen zag. Aan den vroegen morgen van den 24sten Maart werd de in oproerige gisting verkeerende bevolking van Turijn door eene koninklijke proclamatie verrast, waarin Carlo Alberto, aan den algemeenen drang gehoor gevende, den oorlog aan Oostenrijk aankondigde in deze woordenGa naar voetnoot2): ‘Bewoners van Lombardije en Venetië! Het lot van Italië komt tot rijpheid! Gelukkiger dagen breken aan voor de stoutmoedige verdedigers van vertreden regten. Door de liefde van ons geslacht, door het verstaan der tijdsomstandigheden, door eene gemeenschappelijke stemming, waren wij de eersten die ons vereenigden met die algemeene bewondering, die Italië u toebrengt! Onze wapenmagt, die zich reeds zamentrok op uwe grenzen, toen gij als vooruitliept op de bevrijding van het roemrijke Milaan, komt u thans in de verdere gebeurtenissen de hulp bieden, die de broeder van den broeder, de vriend van den vriend verwacht. Wij zullen uwe regtmatige wenschen ondersteunen, vertrouwende op de hulp van dien God, die door zoo wonderbaren aandrang Italië er toe bragt, om zelf te handelen. En om te beter door uitwendige teekenen het gevoel der eenheid van Italiê te toonen, willen wij, dat onze soldaten, het Lombardische en Venetiaansche grondgebied inrukkende, het schild van Savoye toonen boven de Italiaansche driekleur!’ De uitslag van dezen korten, voor Piemont en Italië noodlottigen krijg is bekend. Den 23 Juli werd het Sardinische leger, onder leiding des Konings, bij Rivoli en Somma Campagna geslagen; Milaan en Lombardije geraakten op nieuw in handen der Oostenrijkers, en hunne zegevierende wapenen onder Radetzky bedreigden de Ticino | |
[pagina 367]
| |
en het thans vrij weerlooze Sardinië. Een wapenstilstand werd getroffen, maar kon tot geen vrede leiden. De hervatte krijg voerde echter den 23sten Maart 1849 tot den noodlottigen slag van Novara, waarin het Sardinische leger weder totaal werd geslagen, en Carlo Alberto, om betere voorwaarden te kunnen bedingen en den vrede mogelijk te maken, van de kroon afstand deed ten behoeve van zijn zoon Vittorio Emanuele, en zich terstond naar Portugal begaf, waar hij in Oporto nog enkele jaren leefde en stierf. Onder de treurigste omstandigheden aanvaardde de jeugdige vorst het bewind. Turijn was geschokt; Genua oproerig; de Oostenrijksche schildwachten stonden op de muren van Alessandria; geheel Italië was de speelbal van verwarring en van het drijven der uiterste partijen, waardoor de terugkeer en zegepraal van den vreemdeling gemakkelijk werden gemaakt. Alleen te Rome en Venetië wapperde nog de driekleur der onafhankelijkheid. Maar de jeugdige vorst deed de beste keuze. Hij begeeft zich terstond naar Turijn en legt dáár voor het Parlement den eed af op de grondwet. Daarop wordt een nieuw ministerie gevormd, waarin Pinelli waarborg gaf voor de handhaving der constitutionele beginselen; Gioberti, dat de nationale traditiën niet zouden worden vergeten; terwijl Massimo d' Azeglio, als Minister van Buitenl. Zaken het vertrouwen op een goeden afloop der dreigende moeijelijkheden kon bevestigen. Twee wegen stonden open: zich te bepalen tot eene staatkunde, die niet verder zag dan de Ticino en de Macra; of tot eene, die, bukkende voor de noodwendigheid, Italië in het oog hield; terugkeer tot de hemelsblaauwe vlag, of behoud van de driekleur, gesierd met het witte en gezegende kruis van Savoye! - Dat beide rigtingen voorstanders telden is te begrijpen; dat overdreven bezadigdheid en voorzichtigheid tot de eerste overhelden was natuurlijk. Er was moed, vertrouwen op de toekomst, geestdrift noodig, om de tweede te kiezen. Onder hare voorstanders was Cavour een der ijverigste. Wij zagen reeds, dat hij als afgevaardigde in het Parlement had zitting genomen. In den aanvang had hij echter weinig invloed. Zijn redenaarstalent boeide niet en zoude eerst later en door oefening die wegsleepende kracht verkrijgen, die vaak hevig bewogen vergaderingen als aan zijne lippen deden | |
[pagina 368]
| |
hangen. Zijne denkbeelden en beginselen maakten hem verdacht bij den adel als een volksman en revolutionair; bij de republikeinsche en demokratische partij, als een aristokraat. Zijne streng economische denkbeelden; zijn afkeer van het algemeen stemregt, ‘die verdachte lieveling van uiterste partijen’; zijn bestrijding van progressieve belastingstelsels, hadden reeds spoedig, gelijk von Treitschke het juist uitdrukt, ‘die fundamentale Verschiedenheit der Staatsauffassung, welche Liberalen und Democraten zu allen Zeiten trennen wird,’ doen uitkomen. Thans echter begon hij met meer klem op te treden en zijn stem te laten hooren in een zin, even vijandig tegen reactie als tegen de dolzinnige raadslagen der actie-partij, die den vrede met Oostenrijk bijna als landverraad brandmerkte. Zijn gewoon zeggen in deze benarde dagen was: ‘wij zullen het overdoen, en partij trekkende van vroegere dwalingen zullen wij het de tweede maal beter doen; wij zullen onze revanche nemen.’ Bij de ontbinding der kamer in 1848 door zijne tegenstanders tijdelijk geweerd, zag hij zich dan ook bij de nieuwe verkiezingen weder spoedig een zetel voor Turijn aangewezen. Het eerste, wat der Regering te doen stond, was het sluiten van vrede met het zegevierende Oostenrijk. Hierbij moesten groote offers gebragt worden: het nationaal gevoel moest daaronder pijnlijk lijden. Azeglio, die het vredesverdrag van 6 Augustus 1849 verdedigde, verklaarde zelf, ‘dat het hem zeer deed, de dierbaarste gevoelens van zijn hart te bestrijden.’ - Cavour gevoelde het niet minder, maar hij verdedigde het verdrag met ernst en verzette zich tegen alle pogingen tot uitstel der behandeling. ‘Wat de Staatkundige gevolgen daarvan zijn konden wist men niet, maar men kon wel verzekerd zijn, dat, zoolang het tractaat niet gesloten was, men in de slechtste van alle toestanden verkeerde.’ Men spreekt veel van eer en waardigheid: maar ik geloof, dat waardigheid en eer weinig winnen zullen door een langer verdagen van dit debat, omdat wij allen gelijkelijk overtuigd zijn, dat al de woorden die wij hier wisselen, niets in dit droevig tractaat kunnen wijzigen....Waar een zoo treurige zaak behandeld wordt, moet men er geene partij-zaak van maken!’ Toch nam de kamer, met eene zeer geringe meerderheid, het uitstel aan. De toestand werd hierdoor hoogst bedenkelijk, | |
[pagina 369]
| |
want de koning had zijn woord voor den vrede met Oostenrijk verpand. Wat stond der Regering te doen? Zij koos den koninklijken, echt parlementairen weg. De Kamer werd ontbonden, maar tevens deed de Koning een beroep op de natie bij de bekende proclamatie van Moncalieri. Het was in de maand December; snerpende koude heerschte in de hooge bergstreeken van Savoye; velden en wegen waren met sneeuw bedekt; het waren slechte vooruitzigten voor eene trouwe opkomst der kiezers, waarvan echter alles afhing. Een hoog geplaatst franschman te Turijn zeide in die dagen, Cavour wijzende op de dwarrelende sneeuwvlokken; ‘c'est une neige rouge, monsieur le comte!’ waarop deze glimlachende en zich in de handen wrijvende antwoordde: ‘rouge tant que vons voudrez, mais elle va déteindre; le bon sens de mes concitoyens suffira à la tâche.’ De nieuwe Kamer bevestigde Cavour's goeden dunk van het gezond verstand zijner landslieden. Het vredesverdrag werd weder voorgesteld en aangenomen, en daarmede de eerste stap gedaan tot herstel van de geleden schokken, tot het voorbereiden eener betere toekomst. Cavour had hierop een vast vertrouwen. In den zomer van 1849 schreef hij aan zijn vriend Vincenzo Salvagnoli: ‘Wij behoeven den moed niet te verliezen; zoolang de vrijheid nog in een hoek van het schiereiland leeft, moet men niet wanhopen aan de toekomst. Zoolang Piemont zijne staatsinstellingen ongedeerd door despotisme of anarchie kan behouden, zal er een middel zijn om met vrucht aan de herschepping van het vaderland te arbeiden.’ - Wat Cavour daarbij onder vaderland verstond was niemand onbekend. Vriend, raadsman en steun van de meeste raadslieden der kroon steeg zijn invloed bij den dag. Als staatsman en parlementair redenaar deed hij zich vooral kennen bij zijne verdediging van het Wetsontwerp, waarbij de kerkelijke regtsmagt werd afgeschaft, die tusschen geestelijken en burgers eene ongelijkheid handhaafde, geheel in strijd met alle denkbeelden van regt en vrijheid, en met de beginselen der Staatsregeling. Onderhandelingen te Rome om hieromtrent in schikking te treden waren geheel mislukt. De Minister van Justitie Siccardi droeg hierop eene wettelijke regeling voor, die een hevigen strijd, een strijd over de eerste beginselen van | |
[pagina 370]
| |
het hedendaagsche staatsleven, uitlokte. Cavour behoorde tot de voorstanders van dezen maatregel en van alle, die door constitutionele beginselen en de eischen des tijds werden gevorderd. Men behoorde het voorbeeld der bekwaamste Britsche staatslieden te volgen en in rustige tijden nuttige hervormingen te maken. ‘Gaat op ruimen schaal voort in deze rigting,’ riep hij, ‘in de zitting van 7 Maart 1859, en vreest niet dat men ze ontijdig zal noemen, vreest niet de magt van den Constitutionelen troon die aan uwe handen is toevertrouwd te verzwakken, daar gij hem veeleer versterken zult; gij zult hierdoor te weeg brengen, dat deze troon in ons vaderland zoo diepe wortelen zal schieten, dat, wanneer zich zelfs de storm der omwenteling rondom ons verheft, hij niet slechts aan dien storm weerstand kan bieden, maar ook, alle levende krachten van Italië rond zich verzamelende, onze natie zal voeren naar die verheven bestemming, waartoe zij geroepen is.’ Was het te verwonderen, dat deze rede een diepen indruk in- en buiten het parlement maakte? Dat zij voor den spreker eene ware oratorische en politieke zegepraal mogt heeten? Dat Cavour van nu aan meer bepaald als het groote hoofd der vrijzinige partij werd beschouwd? - Italianen uit alle deelen van het schiereiland, waarvan velen zich in Turijn ophielden, zagen in zulke woorden een schooner toekomst voor het gemeenschappelijk vaderland. In andere landen van Europa wekten zij vertrouwen, sympathie en goedkeuring. In Engeland sprak men van: ‘gallant little Sardinia.’ Uit Frankrijk schreef Victor Cousin: ‘ce petit pays sauvera la monarchie constitutionelle en Europe;’ terwijl Welcker in Heidelberg verklaarde: ‘Ich blicke auf Piedmont mitt Freude und Hoffnung.’ | |
II.Gedurende het reces der kamer in 1850 verloor het kabinet een zijner uitstekendste leden in den Ridder Pietro di Santa Rosa, Minister van landbouw, nijverheid en handel. Cavour verloor in hem een zijner warmste vrienden, wiens plaats hij geroepen werd te vervullen bij Koninkl. besluit van 11 Octbr. 1850. Hij kreeg nu gelegenheid zijne vrijzinnige denkbeelden op dit ruime gebied toe te passen. En hij | |
[pagina 371]
| |
streefde hiernaar in de handelsverdragen met Frankrijk, Engeland en België, die in 1851 en 52 aan de Wetgevende magt ter goedkeuring werden aangeboden. Dat er door den volbloed vrijhandelaar tegen het denkbeeld van tractaten en ook tegen den inhoud van het voorgestelde wel bezwaren waren te maken, is ontwijfelbaar. Maar hij had hier op vele vooroordeelen te letten en moest zijn groot doel ook langs omwegen bereiken. Cavour kon dit onderwerp niet alléén van eene economische zijde beschouwen; hij moest daarbij ook op overwegingen van algemeene politiek letten. Zoo verklaarde hij, in de zitting van de kamer der afgevaardigden van 21 Januari 1851, dat, al konde men door het Handelstractaat met Frankrijk niet al die voordeelen erlangen, die men gehoopt had, ‘het toch die zoo wenschelijke vereeniging zoude bevestigen, die tusschen de vrije volken van West Europa behoorde te heerschen.’ En in de zitting van 15 April verklaarde hij, bij de behandeling van het Tractaat met België, ‘dat het den lande nuttig zoude zijn, niet slechts door de materiele voordeelen, die er het gevolg van wezen zouden,’ maar door den zedelijken invloed, het hooger aanzien dat men in Europa verkrijgen zoude, wanneer de Kamer ‘eene eenstemmige begeerte toonde om den weg van vooruitgang en vrijheid te blijven betreden.’ Toen in de maand April 1851 Nigra voor de portefeuille van financiën bedankte, werd Cavour hiermede belast. Gelijktijdig werd de kundige Farini, die wegens zijne vrijzinnige gevoelens Rome had moeten verlaten, Minister van onderwijs. Turijn en Sardinië werden zoo meer en meer het toevluchtsoord voor alles, wat Italië uitstekends en kundigs bezat. Van dáár, en van het dáár heerschende Koningsgeslacht verwachtte men die wedergeboorte, waarnaar de revolutionaire partijen zoo lang, en langs zoo heillooze wegen hadden gestreefd. Niet weinig werd die verwachting gesterkt door het geschrift van Vincenzo Gioberti, getiteld ‘Rinovamento Civile deg l'Italiani’, dat te Parijs in 1851 het licht zag. Vroeger voorstander van eene soort van confederatie of Bond der Italiaansche staten, werd hij thans bepaald voorstander der opperste leiding (Hegemonie) van Savoye. Onder dat doorluchtig stamhuis naar onafhankelijkheid en eenheid te streven was het doel, waartoe men met oude tra- | |
[pagina 372]
| |
ditiën, met de kleingeestige zucht om Piemont te vergrooten moest breken, ten einde zoo Italië te redden. Cavour was de man, in staat dit te doen. De gebeurtenissen te Parijs in December 1851 stemden Cavour tot groote voorzichtigheid, daar zij aan de uiterste partijen gelijkelijk wapenen schenen te bieden. Cavour wilde zich bij geen van beiden aansluiten. Zijne denkbeelden en handelingen hadden vele uiterste liberalen van hem vervreemd; meerderen echter was hij veel te vrijzinnig en blijkbaar heulende met de revolutie. In Frankrijk klaagde men over de ‘mauvaise presse Piémontaise’; noemde men Azeglio ‘le Marquis rouge de 1848’ en Cavour ‘le boutte-feu de la révolution dans la Péninsule’, vijandige gezindheid, die bij terugkeer in Frankrijk tot staatsvormen van meer gecentraliseerd gezag, luider zich uitsprak. Hiertegen moest gewaakt worden en eene wet werd voorgedragen, die bepalingen bevatte tegen beleedigingen van vreemde vorsten en regenten en hare beregting. Deze maatregel gaf aanleiding tot onstuimige debatten en tot eene nieuwe groepering der partijen in de kamer. Eigenlijk is het niet te ontkennen, dat Cavour zich van de regterzijde, van de meer geprononceerd liberale partij eenigszins losmaakte en tot het linker centrum en de meer bezadigde vrijzinnigen wendde. Men noemde die scheiding en toenadering het divorzio en connubio. Maar het is tevens waar, dat hij hierbij met zoo groote omzichtigheid te werk ging, dat men hem bezwaarlijk van een eigenlijke partijverandering beschuldigen kan. Veeleer kwamen door zijne gewijzigde opvatting der zaken vele vroegere tegenstanders op zijne zijde, terwijl slechts enkele zijner vroegere volgers hem verlietenGa naar voetnoot1). Op de beschuldiging, dat hij zich van zijne vroegere vrienden had gescheiden, antwoordde hij dan ook: ‘de beschuldiging is ongegrond; ik heb mij niet van hen afgescheiden, ik ben integendeel door hen verlaten; zij hebben mij niet willen volgen. Moest ik dan alleen blijven, en de medewerking van hen weigeren, die zich bereid verklaarden mij te volgen?’ Jaren later, in 1857, verklaarde hij nog: ‘voor die gebeurtenis (il connubio) deed ik al het moge- | |
[pagina 373]
| |
lijke om ze tot mij te trekken en te overreden om met mij te gaan; zij wilden niet; een koppig weigeren was hun antwoord op al mijn aandrang, op al mijne redeneringen. Ik moest vooruitgaan, wat het ook kostte; ik moest mij een vasten steun in het Parlement verschaffen om daarna het noodige gezag, de noodige zedelijke kracht te bezitten, om mijne staatkunde te doen zegevieren. Ik deed daartoe dien stap; ik kon niet anders doen: ik beroem er mij op hem gedaan te hebben.’ Intusschen bleef dit alles niet zonder uitwerking op de goede verstandhouding in het kabinet. Azeglio en Cavour, ofschoon bezield met dezelfde liefde voor koning, vaderland en vrijheid, waren in den grond uiteenloopende karakters. De eerste was eigenlijk letterkundige, slechts staatsman uit pligtbesef, wars van den gestadigen parlementairen strijd; de ander was als geboren staatsman; had er hart en ziel aan gegeven; vond zich te huis in de vergaderingen en daar steeds gereed om te spreken, steeds bereid tot verdediging of aanval. Azeglio had de scheiding tusschen Cavour en eenige afgevaardigden der regterzijde om daardoor anderen te winnen, die zich tot dusverre niet bij het Ministerie hadden aangesloten, meer geduld dan wel goedgekeurd. Hierbij kwam nu de dood van Pinelli, die, bij den aanvang der zitting, door de Ministerieele meerderheid tot President der Kamer benoemd was. Cavour wenschte in diens plaats Urbano Ratazzi te zien komen, hoofd dier groep van het linker centrum, die zich van de eigenlijke linkerzijde gescheiden had om het Ministerie te steunen. Eerst, nadat hij in de zitting van 11 Mei 1852 tegen Buoncompagni was gekozen, verscheen Azeglio ter vergadering en toonde hiermede openlijk dat hij ook hier niet met zijn ambtgenoot had ingestemd. De gezamenlijke ministers boden hierop hun ontslag aan, en de Koning droeg aan Azeglio de vorming van een nieuw kabinet op, terwijl het ontslag van Cavour en Farini die leden van het Bewind, die tot de linkerzijde waren toegenaderd, werd aangenomen. Een helder licht over deze geheele gebeurtenis, over het karakter van Cavour en over de juistheid zijner staatkundige inzigten, werpt een schrijven aan Salvagnoli, nog geen maand na zijn ontslag (20 Juni 1852). ‘Wees verzekerd, dat mijn aftreden | |
[pagina 374]
| |
geenerlei kwade gevolgen voor de constitutionele zaak zal hebben, maar veeleer ten slotte in haar voordeel zal blijken. Het was, naar mijn oordeel, onvermijdelijk noodig de liberale partij te versterken; dit kon niet geschieden dan door een sluier over het verledene te trekken en hen te begenadigen, die in 1849 veel meer uit onkunde dan uit kwaadwilligheid het land wanbestuurden. Azeglio, die in het eerste de noodzakelijkheid hiervan erkende, miskende de gevolgen; er heerschte daardoor een crisis, die tot zijne of tot mijne verwijdering uit het bewind moest voeren. De buitenlandsche staatkunde eischte mijne opoffering. Azeglio zoude zich, geloof ik, gaarne hebben terug getrokken. Ik heb hem, zooveel in mijn vermogen was, dit ontraden; hij bleef en ik trad af, zonder dat wij hierdoor ophielden bijzondere en staatkundige vrienden te blijven. Azeglio zal op zijne beurt moeten aftreden, en dan zal zich een geprononceerd liberaal kabinet kunnen vormen. Intusschen maak ik gebruik van mijne herkregen vrijheid om eene reis te maken in Engeland en Frankrijk. Ik zoude ook wel naar Toscane komen, als ik niet vreesde te groote onaangenaamheden aan de politie te zullen verwekken.’ Geen zweem van naijver over den vriend, die zegepraalt! Geen oogenblik van twijfel aan den weg, die bewandeld moet worden! Volkomen zekerheid, dat men het doel bereiken zal. Wil en geestkracht om alle eerlijke middelen, om eigen échec daaraan dienstbaar te maken; spreekt uit deze regelen. En zijn reis strekte hiertoe. Te Brussel bezocht hij Frère Orban; te Londen vele oude vrienden, waaraan hij nieuwe toevoegde. Hij werd met groote voorkomendheid door Lord Malmesbury, den toenmaligen Minister van Binnenl. Zaken, door Palmerston en andere hoog geplaatste staatslieden ontvangen. Te Parijs bezocht hij den toenmaligen President der Fransche republiek, Lodewijk Napoleon. Overal wist hij de belangen van zijn vaderland ter sprake te brengen en daarvoor meer en meer sympathie te wekken. Den 9 Sept. 1852 schreef hij dan ook uit Parijs aan den Generaal La Marmora: ‘Ik geloof, dat mijn verblijf hier geenszins onnut voor mijn land zal blijken. Als ik mij niet bedrieg, heb ik vele verkeerde denkbeelden ten onzen opzigte verbeterd, en ben ik in staat er nog vele andere te verbeteren. De President en zijne ministers hebben mij met buitengewone wellevendheid ontvan- | |
[pagina 375]
| |
gen en een taal doen hooren, die in niets gelijkt op die, welke Butanval (de fransche ambassadeur te Turijn) in de ooren van Azeglio doet klinken.’ In die hoofdstad werd intusschen de taak van het Ministerie steeds moeijelijker. Kerkelijke wetten en met name die op het burgerlijk-huwelijk bragten de geestelijkheid en daarmede eene zeer groote partij in beweging. In October 1852 meende het kabinet Azeglio te moeten aftreden en wendde men zich weder tot Cavour. Deze verklaarde echter ‘dat men òf tot eene openlijke breuk met Rome moest komen, òf aan Balbo de zamenstelling van een nieuw kabinet opdragenGa naar voetnoot1).’ Deze kon hierin niet slagen. Cavour op nieuw geraadpleegd was in weinige dagen gereed. Hij trad op als president van den Ministerraad en Minister van finantiën; Ratazzi van Justitie; Dabormida van Buitenl. Zakən; Ponza di S. Martino van Binnenl. Zaken; Luigi Cibrario van Onderwijs; Boncompagni voor Justitie, Paleocapa voor openbare werken, en La Marmora voor oorlog traden uit het vorige kabinet over. Het kabinet werd goed ontvangen en boezemde vertrouwen in, hoogst onmisbaar in deze dagen, waarvan Cavour, aan den Graaf de la Rive schreef: ‘la politique s'embrouille de plus en plus; nous avons à lutter contre la disette, les nouveaux impôts, les prêtres et les rétrogrades. Si a cela la guerre vient se joindre nous nous trouverons dans un fameux embarras. Toutefois je ne désespère pas. Le ministère peut compter sur le roi et sur l'immense majorité des vieilles provinces piémontaises, qui sont franchement constitutionnelles. Avec ces éléments de force nous nous tirerons d'affaire ou nous succomberons sans honte. La Chambre sera suffisamment ministérielle, j'espère que les réélections, qui vont avoir lieu, renforceront le parti libéral modéré.’ Met kracht werden de noodige maatregelen, vooral van financieelen aard voorgesteld en doorgezet. Tegenover het buitenland handhaafde men eene waakzame onzijdigheid, zooals bleek bij de volksbeweging, die den 6den Febr. 1853 te Milaan plaats had. Zij werd in Sardinië bejammerd en vond geenerlei steun of aanmoediging. Maar welverre dat hierdoor de Oostenrijksche staatkunde in het schiereiland eene meer gematigde | |
[pagina 376]
| |
rigting zoude hebben genomen, verscheen het Edict van 13 Febr. 1853, als voldingend bewijs der onverzoenlijkheid van de Oostenrijksche regering, maar tevens van hare kortzigtigheidGa naar voetnoot1). Het behelsde de verbeurdverklaring der goederen van alle Lombardijers, die om politieke redenen waren uitgeweken. De meesten hunner bevonden zich in Piemont; enkelen hunner, als L. Torelli, G. Arconati, E. Martini zaten in het Parlement en waren ijverige aanhangers van het ministerie. Men trachtte dus de beweging van eenige heethoofden op alle staatkundige uitgewekenen te wreken, en tevens indirect de Sardinische regering te treffen en in moeijelijkheden te brengen. Dit dubbel doel mislukte echter geheel. Eene algemeene verontwaardiging werd door dezen maatregel in Europa opgewekt. Cavour trok er terstond partij van en toonde, dat, waar hij voor korten tijd zich tegen de partij der revolutie had durven stellen, hij nu ook voor de waardigheid van de regering zoude zorgen. Een in waardige taal gesteld protest werd naar Weenen gezonden. Daarin heette het: ‘dat nooit het belang van de inwendige veiligheid des staats het gebruik van onwettige maatregelen kon rechtvaardigen; nooit aan Oostenrijk de bevoegdheid schenken om het volkenregt te schenden, een bladzijde van zijn eigen burgerlijk regt te verscheuren, de heiligste beloften te verloochenen, verkregen regten te miskennen, een eerst onlangs gesloten en door Sardinië met de grootste naauwgezetheid nageleefd tractaat te vernietigen, die revolutionnaire beginselen toe te passen, die elke wettige regering verpligt was te bestrijden en te vernietigen, daar zij de grondslagen van elke beschaafde maatschappij ondermijnden’Ga naar voetnoot1). Frankrijk en Engeland deden te Weenen openlijk van hunne instemming met dezen maatregel blijken. Sardinië riep hierop zijn vertegenwoordiger aan het Hof te Weenen terug, en dit werd gevolgd door de terugroeping van Graaf Aponyi uit Turijn. De regering droeg daarop eene wet voor om hen, die door het Oostenrijksch Edict getroffen waren, zooveel mogelijk te gemoet te komen; maatregel die door het gansche land werd toegejuicht, door het Parlement in de zitting van 12 Mei 1853 met geestdrift aangenomen. Cavour verklaarde bij die gelegenheid: ‘het woord niet te | |
[pagina 377]
| |
nemen om het wetsontwerp te verdedigen, maar, omdat hij zich gedrongen gevoelde, om zich en de kamer geluk te wenschen, zooals hij dit had kunnen doen met het geheele land, over de eenstemmigheid van gevoelens, die zich zoo duidelijk openbaarde bij het publiek in de hoofdstad en in de provinciën; eene eenstemmigheid die zich thans herhaalde, en zich ook toonde in den boezem dezer vergadering.’ - Mag de algemeene sympathie, bij deze groote schrede op den weg der nationale Italiaansche politiek, het gevoel van den minister gestreeld hebben, spoedig ervoer hij de wuftheid van de zegepralen eens staatsmans. Zijne financieele maatregelen en vooral de noodwendige vermeerderingen van lasten werden door kwalijkgezinden in verband gebragt met de duurte van sommige levensbehoeften, en dit alles op rekening van den Minister gesteld. Zoo wist men in den avond van 18 October. 1853 een oploop te verwekken, en hadden eenige onverlaten bijna het onbewaakte Paleis van den Minister overrompeld en welligt een misdaad volvoerd, als waarvan Prina te Milaan het slagtoffer was geweest! De Voorzienigheid bewaarde Turijn, Italie, Europa voor dezen gruwel. Weinige burgers en soldaten waren voldoende om de razenden te keeren. De algemeene verontwaardiging van het volk, zijn uitbundige vreugde over de mislukking van dezen aanslag, konden Cavour weder troosten en bemoedigen om standvastig op den steeds gevolgden weg voort te gaan. De benoeming van de Graven Vitelliano Boromeo en Gabrio Casati, vroeger leden van het Voorloopig-Bestuur in Lombardije, tot leden van den Senaat; de onvermoeide pogingen om de nationale ontwikkeling te bevorderen, toonden aan dat Cavour dit begreep. Zoo werden de dusgenaamde woekerwetten afgeschaft; het briefport met bijna 40 pct. verminderd; de tabaksregie in dien zin verbeterd, dat ook het volk een rookbare sigaar zoude erlangen. Eene Nijverheidstentoonstelling toonde belangrijken vooruitgang. De landbouw was blijkbaar meer ontwikkeld en had - de landhuishoudkundige proeven van den Graaf op eigen goederen navolgende - vele nieuwe werktuigen aangewend en vrij algemeen de guano als meststof ingevoerd. Het verbruik der voornaamste grondstoffen in Savoye was verdrievoudigd, en de zijdebouw was zoo toegenomen, dat de uitvoer in 22 jaren van 366000 op 925000 | |
[pagina 378]
| |
kilo's was geklommen. Ook in de rijks-geldmiddelen poogde hij meer orde en verbetering te brengen, maar de toenemende behoeften der schatkist, door de zucht om veel en spoedig tot stand te brengen, verzetten zich hiertegen, en het valt niet te ontkennen, dat de Minister met openbare middelen en krediet wel eenigermate ligtvaardig te werk ging en almede aanleiding heeft gegeven tot die finantieele moeijelijkheden, die nu nog een der bedenkelijkste vraagstukken voor het Koningrijk Italie vormenGa naar voetnoot1). Met kracht nam hij ook de zaak der spoorwegen ter harte en den 6den December 1853 werd de baan van Turijn naar Genua, die de hoofdstad en de eerste zeeplaats des rijks vereenigde, die in weinige uren van den voet der Alpen, door de Apenijnen, naar de blaauwe wateren der Middellandsche zee voerde, plegtig geopend. | |
III.Intusschen werd de politieke toestand in Europa duisterder. De moeijelijkheden tusschen Rusland en Turkije werden door de zending en eischen van Vorst Menschikoff in het voorjaar van 1853 naar Constantinopel niet bijgelegd, maar voerden, onder wederzijdsche mededeelingen der twistende partijen aan de Groote Mogendheden, Engeland, Frankrijk, Pruissen en Oostenrijk, tot het Russisch Manifest van 26 Juni en het inrukken der Russische troepen in de Donau-Vorstendommen. Hierop volgde den 28 September de oorlogsverklaring van Turkije aan Rusland; den 12 Maart 1854 het traktaat tusschen Frankrijk, Gr. Brittannie en Turkije, om het laatste rijk door de wapenen te verdedigen. De Oostersche kwestie was dus in den Oosterschen oorlog overgegaan, die weldra aanving met het overbrengen der vereenigde legers naar het zuiden van de Krim en het beleg van Sebastopol. Hoogst opmerkelijk is de rol, die de Sardinische Regering in deze zaak speelt, en wel geschikt om het staatsbeleid van | |
[pagina 379]
| |
haren eersten Minister te doen uitkomen. Waar de beide groot-magten, Oostenrijk en Pruissen onzijdig bleven, scheen het dwaze vermetelheid, doellooze bemoeizucht voor een staat van den derden of vierden rang, zich in eenen krijg te mengen, die hem slechts opofferingen, geene directe voordeelen beloofde. Zoo zouden allicht gewone staatslieden hebben geredeneerd, maar Cavour behoorde daaronder niet. Zijn blik zag verder. Toenadering tot Frankrijk en Engeland, de staten waar hij voor zijne plannen het meeste sympathie vond; op wier staatkunde hij zijne hoop moest vestigen; was wenschelijk en verstandig. Niets kon daarenboven minder aangenaam zijn voor Oostenrijk dan dergelijk medegaan van Sardinie met die beide grootmagten. Oostenrijk was de natuurlijke tegenstander van Sardinie, moest met leede oogen elke handeling zien, waardoor het laatste grooter gewigt in de oogen van Europa kreeg. Reeds hierin zag Cavour een reden om Sardinie tot die grootere beteekenis te voeren. Oostenrijk deed een schrede om de Westersche mogendheden te winnen door het traktaat van 2 December 1854, waarbij het wel niet beloofde om deel te nemen in den oorlog tegen Rusland, maar eene meerdere toenadering te kennen gaf tot de Westersche magten. Het was een dier hybridische maatregelen, waaraan de Oostenrijksche politiek niet vreemd is. Men wilde Rusland niet tot vijand maken, Frankrijk en Engeland toch winnen. Het is eene staatkunde die ten slotte niemand bevredigt, die geheel isoleert, en aan Oostenrijk dan ook duur is te staan gekomen. Cavour volgde juist de tegengestelde. Openlijk partij kiezen tegen Rusland stond bij hem dadelijk vast; maar uit vrijen wil en op eigen kracht steunende, ten einde tegenover de Westmagten eigen onafhankelijkheid en waardigheid te behouden. Het traktaat van December was slechts een spoorslag om niet te vertragen en Oostenrijk te voorkomenGa naar voetnoot1). Tegenover Rusland scheen men geheel vrij. Rusland had alle diplomatieke betrekkingen met Piemont reeds in 1848 geheel afgebroken en niet weder hersteld. De officieele aankondiging aan de Europesche Hoven van den dood van Carlo Alberto was van wege het Russische Hof | |
[pagina 380]
| |
onbeantwoord gebleven. Onwil en minachting was het eenige wat door Rusland aan Piemont betoond werd. Men scheen dus hier vrijheid van handelen te hebben. Onder zulke omstandigheden werd er onderhandeld en kwam ten slotte het traktaat van 10 Januari 1855 tusschen Sardinië, Engeland en Frankrijk tot stand, waarbij Sardinië beloofde 15000 man troepen te zullen leveren, terwijl Engeland zijne leening van 25 millioen frs. verzekerde, en de beide Westmagten de integriteit van het Piemontesche gebied waarborgden. Cavour trad bij de onderteekening als Minister van Buitenl. Zaken op en verving daarin Dabormida. Het was het zegel op zijn pogen. Hij moest de uitvoerder zijn en de verantwoording dragen. Dat hij deze niet gering achtte bleek uit zijn schrijven van 11 Januari aan den Graaf Ercole Oldofredi: ‘Ik heb eene ontzettende verantwoordelijkheid op mij genomen. Onverschillig: gebeure, wat gebeuren mag, mijn geweten zegt mij een heiligen pligt te hebben vervuld.’ - Bij de openbare behandeling der zaak in het Parlement, van 3 tot 10 Februari, waarbij de handelingen der regering aan eene scherpe kritiek en hevige aanvallen van sommigen bloot stonden, was Cavour daarvan de verdediger. En hier bleek het, hoe geheel Italië en Italië's toekomst weder bij hem op den voorgrond stonden. ‘Is onze toetreding tot het verbond noodlottig of bevorderlijk voor de belangen van Italië? Ik meen, zonder aarzelen te kunnen antwoorden, dat onze toetreding voor Italië allervoordeeligst is: in de eerste plaats moet ik opmerken, dat wij tot het verbond zijn toegetreden zonder onze sympathiën jegens het buitenland te verloochenen, even weinig als onze beginselen van binnenlandsche politiek. Wij hebben dan ook niet verheeld, dat ons de toekomst van Italië het hoogste belang inboezemde, dat wij de levendigste begeerte koesterden om zijne toestanden eens te zien verbeteren. Maar hoe, zal men zeggen, kan dit traktaat Italië ooit helpen? Ik antwoord: op de eenige wijze, waarop het ons en mogelijk iemand zal gegeven zijn, Italie onder de tegenwoordige Europesche toestanden te helpen. De ondervinding der verloopen jaren en der vervlogen eeuwen heeft getoond, hoe weinig aan Italië de zamenzweringen, de komplotten, de omwentelingen en ondoordachte beroeringen gebaat hebben. Verre van het te helpen, zijn | |
[pagina 381]
| |
zij een der grootste rampen geweest, die dit schoone deel van Europa in rouw hebben gestort. En niet alleen door het groot aantal individuëele rampen, die daarvan het gevolg waren, niet alleen omdat zij oorzaak of voorwendsel waren van grooter gestrengheid, maar vooral, omdat deze onophoudelijke zamenzweringen, deze herhaalde omwentelingen, deze onbesuisde bewegingen de achting deden verminderen, en in zekere mate de sympathie, die de overige volken van Europa voor Italië koesterden. Thans geloof ik, dat de hoofdvoorwaarde voor de verbetering van Italië's toekomst, die welke voor alle anderen gaat, is het doen herleven van zijn goeden naam, het zóó handelen, dat alle volken der wereld, en regenten en geregeerden aan zijne goede hoedanigheden regt laten wedervaren. En hiertoe zijn twee dingen noodig: ten eerste, aan Europa te toonen, dat Italië genoeg burgerdeugd bezit om zichzelven geregeld te besturen, om zich in vrijheid te ontwikkelen, dat het in staat is de beste der bekende regeringvormen aan te nemen: ten tweede, dat zijn krijgsdapperheid dezelfde is als die zijner vaderen. Gij hebt in 't verleden dezen dienst aan Italië bewezen, door uw gedrag vóór zeven jaren, toen gij op de duidelijkste wijze aan Europa getoond hebt, hoe de Italianen zich met wijsheid, voorzichtigheid en grootmoedigheid weten te gedragen. Het staat thans aan u, aan de natie een dergelijke, een nog grooter dienst te bewijzen; het staat aan ons vaderland te toonen, hoe de zonen van Italië als helden weten te strijden op het veld van eer. En ik ben zeker, dat de lauweren, die onze soldaten in de gewesten van 't Oosten zullen plukken, meer zullen uitwerken voor de toekomst van Italië dan alles wat door hen verrigt is, die meenden met declamatiën en geschriften dit te kunnen erlangen.’ Met 95 tegen 64 stemmen werden de voorstellen der regering aangenomen, evenals in de Senaat, waar zij in de zitting van 3 Maart, met 63 tegen 27 stemmen werden goedgekeurd. De Koninklijke sanctie volgde onmiddellijk, en daarop de uitrusting en het vertrek der expeditie, die onder de bevelen van den generaal La Marmora in April en Mei in de Krim aankwam. De groote stappen in de buitenlandsche politiek gingen echter gepaard met niet minder gewigtige op het veld der binnenlandsche staatkunde. Bij het Parlement kwam eene | |
[pagina 382]
| |
Wet in behandeling ‘tot opheffing van Kerkelijke vereenigingen en inrigtingen.’ Een der hoofdmotiven, of althans een aanleiding tot deze Wetsvoordragt was het verdwijnen eener post van ongeveer een millioen lire van de goedgekeurde staatsbegrooting, voor toelagen of gedeeltelijke subsidiën hieraan. Natuurlijk lokte deze maatregel hevige tegenspraak uit, maar hij werd in de Tweede Kamer aangenomen. In de Senaat was de oppositie niet minder hevig en gaf aanleiding tot het voorstellen van verscheidene belangrijke wijzigingen. Bij de openbare behandeling, in de zitting van 26 April, stond echter de Bisschop van Casalmonferrato, Calabiana op, om, namens het Sub-Alpynsch-Episcopaat en onder goedkeuring van den Paus, ‘ten einde een bewijs te geven van zijn onbeperkte toewijding aan den Koning en zijn eerbied voor de regering,’ aan haar aan te bieden het bedrag der van de begrooting geschrapte som; met welk aanbod de verdaging der verdere behandeling van het wetsontwep bedoeld werd. Het voorstel maakte grooten indruk. Cavour staat terstond op en verklaart, ook namens het Ministerie, dat de zaak van zooveel gewigt is, dat zij het rijpste beraad eischt, waarom hij verlangt, dat de verdere discussiën tot den volgenden dag zullen worden verdaagd. Hierin wordt berust. Den volgenden dag treedt Cavour weder voor den vollen Senaat en een talrijk en bewogen publiek op de Tribunes op, om de verklaring af te leggen: ‘dat het Ministerie de goede bedoelingen van het voorstel erkent; dat het echter noodwendig tot nieuwe onderhandeling met den Heiligen Stoel zoude voeren; dat het hiervan geenszins afkeerig is; maar dat het de verantwoordelijkheid hiervan thans niet op zich wil nemen; dat het daarom gemeend heeft aan de kroon volkomen vrijheid te moeten laten, en hiertoe zijn ontslag aan den Koning heeft moeten aanbieden.’ Ontzettend was de indruk, dien deze mededeeling maakte. Het vaderland scheen Cavour in deze oogenblikken niet te kunnen missen. De natie en de kroon deelden deze meening en op verzoek des Konings trad het geheele Kabinet weder voor de Senaat, ter voortzetting van de aangevangen beraadslagingen en derhalve ter volle handhaving der wetsvoordragt. Zij werd dan ook aangenomen en Cavour's aanzien en invloed door dezen loop der zaak niet weinig vermeerderd. | |
[pagina 383]
| |
Toch begrijpt men zijn zeggen aan een vriend: ‘dat hij liever naar Amerika zou gaan, dan andermaal eene zaak van dezen aard aanroeren.’ De ‘ontzachelijke verantwoordelijkheid,’ die Cavour zelf erkend had met de nu gevolgde buitenlandsche staatkunde, op zich te laden, mogt hem menig angstig uur baren. De zaken der bondgenooten in de Krim liepen aanvankelijk niet zeer voorspoedig. De heldhaftige en talentvolle verdediging van Sebastopol; de verwoestingen der cholera ook in het Sardinische leger; de kuiperijen en beschuldigingen aan dat alles tegen het regeringsbeleid ontleend, hadden een minder standvastigen geest alligt aan het wankelen gebragt. Cavour echter zag steeds op het groote einddoel. En de zekerheid van het te zullen bereiken werd hem duidelijk uit kleine en groote gebeurtenissen. Hij zag het in dat zeggen van een jong officier aan zijn krijgsmakker, die klaagde van tot aan de kniën in den modder der loopgraven voor Sebastopol te staan; ‘uit deze slijk wordt Italië geboren;’ en in de dapperheid van het Italiaansche legerkorps, waarvan later de Maarschalk Bosquet hem zeide: ‘vous avez là Monsieur le comte, un byou d'armée.’ Hij zag het ook in de wijze waarop zijn Vorst, Victor Emanuel, in November 1855 te Parijs en Londen ontvangen werd. De welwillende vraag van Napoleon: ‘que peut - on faire pour l'Italie?’; de voorkomende beleefdheid van Koningin Victoria, die Cavours woorden tot haar regtvaardigden: ‘Vous êtes, Madame, la meilleure amie du Piémont en Angleterre;’ de ingenomenheid van Lord Clarendon met den bevelhebber van het Italiaansche legerkorps, den generaal La Marmora, waarvan hij getuigde: ‘he looks soldierlike, gentleman-like, and statesman-like,’ waren zoovele aanduidingen, dat Sardinië en zijne regering hoog in aanzien gerezen waren. De val van Sebastopol gaf eene gunstige aanleiding om aan het eindigen van den krijg te denken. Een wapenstilstand werd getroffen, een Congres zoude te Parijs bijeenkomen om over den vrede en zijne voorwaarden te handelen. Afgevaardigden der oorlogvoerende partijen niet slechts, maar ook van Pruissen en Oostenrijk zouden daartoe zamenkomen. Oostenrijk poogde Piemont uit te sluiten, maar te vergeefs, daar Engeland zijne deelneming verlangde en Rusland er | |
[pagina 384]
| |
zich niet tegen verzette. Ofschoon Cavour zijn vriend Azeglio als den aangewezen staatsman beschouwde, om Sardinië op het Congres te vertegenwoordigen, meende deze en velen, dat Cavour zelf die taak behoorde te vervullen. Zijns ondanks liet hij zich die opdracht welgevallen, tot groote voldoening der Hoven van Parijs en Londen, tot schrik van Oostenrijk, welks vroegere gezant te Turijn, de Graaf Buol Schauenstein, bij het vernemen hiervan, zoude gezegd hebben: ‘Je connais Monsieur de Cavour; je sais à quoi m'en tenir sur son compte; je crains qu'il nous donnera beaucoup de fil à retordre.’ Den 25 Febr. 1856 hield het Congres zijne eerste bijeenkomst. Men zag daar zitting nemen voor Frankrijk Graaf Walewski en den Baron de Bourqueney; voor Groot-Brittannië de Lords Clarendon en Cowley; voor Oostenrijk den Graaf Buol Schauenstein en vrijheer von Hübner; voor Sardinië Graaf di Cavour en Markies Villamarina; voor Turkije den Groot-vizier Ali-pasha en Mehemed Demiel-bei: voor Rusland Graaf Orloff en Vrijheer von Brunnow. Bij al het gewigt der taak, die de Sardinische staatsman hier te vervullen had, voegde zich nog dat eener voor hem veel grootere, het voornemen om dit zamenzijn der uitstekendste diplomaten en vertegenwoordigers der grootmagten van Europa dienstbaar te maken aan de bevordering van zijn levensdoel, de belangen van Italië. Maar hiertoe moest hij zich in deze vergadering het gezag weten te verwerven om dat vraagstuk hier in behandeling te durven brengen, en het inzigt om het op eene praktische wijze te doen opvatten. Hij verwierf zich dit gezag door wijze stilzwijgendheid; door spreken slechts daar, waar hij in de zaak geheel te huis was: door een voorzichtig letten op de sympathiën en antipathiën, die zich hier natuurlijk moesten vertoonen. Zoo werden er vragen behandeld, betrekking hebbende op de scheepvaart langs den Donau, waarvan Oostenrijk blijkbaar een monopolie wenschte te erlangen. Cavour verdedigde hierbij de Russische belangen met warmte en talent, toonde zich in 't geheel welwillend en tegemoetkomend voor Rusland, en won daardoor de achting en goeden wil der Russische staatslieden voor zichzelven en voor zijn vaderland. Zij berustten dan ook in de bespreking der Italiaansche kwestie, | |
[pagina 385]
| |
die in de zitting van 8 April door den Graaf Walewski werd ingeleid en door Lord Clarendon ondersteund. Cavour ging hierbij noch van het beginsel der nationaliteiten, noch van dat der bezwaren tegen het Oostenrijksche gezag in Lombardije en Venetie uit, maar wendde zijn volle kracht tegen het ongeoorloofde en schadelijke der voortdurende bezetting van Midden-Italië. Daartoe betrekkelijke nota's werden in dato 27 Maart en 16 April aan de Regeringen van Frankrijk en Engeland aangeboden. Tot eenig bepaald resultaat kon dit alles niet leiden, maar er was dit mede gewonnen, dat den 8 April 1856, in een Europeesch Congres, een gezag hebbende stem de klagten en verwachtingen van Italië ontvouwde en met aandacht en sympathie werd aangehoord. De Italiaansche kwestie was voor de toekomst eene Europesche geworden. Cavour zelf zeide, bij zijn terugkomst, in de Kamer der afgevaardigden, in de zitting van 6 en 7 Mei 1856, van zijne pogingen en haren uitslag het volgende: ‘de taak der Sardinische afgevaardigden had een dubbel doel. In de eerste plaats moesten zij met hunne bondgenooten zamenwerken tot het werk des vredes met Rusland, tot de bevestiging van het Ottomannische Rijk; in de tweede plaats was het hun pligt al het mogelijke te doen, om de aandacht van hunne bondgenooten en van Europa op den toestand van Italië te vestigen, en middelen te zoeken om de rampen, die dit volk drukken, te verzachten.’ Vervolgens de wijze besprekende waarop zij die beide oogmerken hadden pogen te bereiken, zeide hij: ‘dat er wel niemand van meening zijn zoude, dat het onder zulke omstandigheden mogelijk zoude geweest zijn, om belangrijke wijzigingen te erlangen in de territoriale grenzen van Italië. Welligt dat, indien de oorlog gerekt ware, indien de kring waarin hij zich bewoog bij geval ware uitgebreid, men met eenigen grond had kunnen verwachten, dat, bij uitbreiding van het plan door de Westmagten bij den aanvang der vijandelijkheden aangenomen, ook het geneesmiddel waarop ik wees, in overweging zoude genomen zijn, maar toen - nadat de zwaarden in de scheden waren gekeerd - de onderhandelingen geopend waren, had de diplomatie zich alleen bezig te houden met de Europeesche belangen zoover die in den oorlog betrokken waren, en viel er op | |
[pagina 386]
| |
dit middel niet te hopen, kon het nog veel minder worden voorgesteld.’ De oplossing van groote vraagstukken geschiedt niet met de pen. De staatkunde is onmagtig om de toestanden der volken te veranderen. Zij kan hoogstens slechts voldongen feiten wettigen en daaraan wettelijke vormen geven. Toch was er, zelfs voor de diplomatie en op den grondslag der bestaande verdragen, waarin men geene wijzigingen wilde maken, aanleiding, om het Italiaansche vraagstuk, zooal niet voor het Congres, dan toch voor de Magten die daarop vertegenwoordigd waren, te brengen. Inderdaad is de tegenwoordige toestand van Italië niet overeenkomstig de voorschriften der nog geldige traktaten. De beginselen bij het Weener- en volgende traktaten aangenomen zijn openlijk geschonden; het politiek evenwigt zooals het toen werd vastgesteld is reeds sedert jaren verbroken. Hierop volgde de uiteenzetting der gevolgen hiervan, waarop Cavour aldus besloot: ‘de onderhandelingen te Parijs hebben onze betrekkingen met Oostenrijk niet verbeterd. Wij moeten erkennen, dat de Sardinische en Oostenrijksche gezanten, nà twee maanden nevens elkaâr te hebben plaats genomen, na te zamen medegewerkt te hebben aan het grootste politieke vraagstuk, 't welk zich in de laatste 40 jaren heeft voorgedaan, gescheiden zijn, zonder persoonlijke kwade gezindheden - daar ik hier erkennen moet dat het gedrag der Oostenrijksche afgevaardigden in 't algemeen hoffelijk en welvoegelijk was - dat zij gescheiden zijn, herhaal ik, zonder persoonlijke kwade gezindheden, maar met de innige overtuiging, dat de staatkunde der beide rijken verder dan ooit uit elkaâr loopt, en de beginselen door het eene en het andere voorgestaan, onvereenigbaar zijn. Dit is een ernstig feit, dat men niet moet willen verbergen. Dit feit kan tot moeijelijkheden voeren; gevaren doen ontstaan; maar is een onvermijdelijk gevolg van dat eerlijk en beslist vrijzinnig stelsel, dat koning Victor Emanuel gehuldigd heeft bij zijne troonsbestijging, waarvan de regering des koning steeds getracht heeft de tolk te zijn, waaraan gij steeds een beslisten en krachtigen steun hebt geschonken. Ik geloof niet, dat de overweging dezer moeijelijkheid, van deze gevaren, er u toebrengen zal om aan de Koninklijke Regering eene verandering van staatkunde aan te raden. De weg, dien wij de laatste jaren | |
[pagina 387]
| |
hebben gevolgd, heeft ons een groote schrede doen voortgaan; voor de eerste maal in onze geschiedenis, is het Italiaansche vraagstuk gebragt en bepleit voor een Europeesch Congres, niet zooals vroeger, zooals te Laibach en te Weenen, met het doel om het lijden van Italië te verzwaren, om zijne ketenen hechter te smeden, maar met het duidelijk uitgesproken doel, om middelen tot herstel zijner wonden te vinden, met de luid uitsproken verklaring van medegevoel der groote natiën. Met het eindigen van het Congres is thans de Italiaansche zaak gebragt voor den regterstoel der openbare meening; voor dien regterstoel, waarvoor zij, volgens een merkwaardig zeggen van den keizer der franschen, haar eindvonnis, haar eindelijke zegepraal verwacht. Lang kan de strijd zijn; velen wellicht de wederwaardigheden; maar vertrouwende op de regtvaardigheid onzer zaak wachten wij met gerustheid de einduitkomst!’ - Deze denkbeelden vonden algemeene bijval en instemming, die den eersten Minister van wege zijn' Vorst bleek door diens eigenhandige overgifte van het grootkruis der St. Annunziata orde: van wege de Kamer der Gedeputeerden door de bijna eenparige aanneming der motie Cadorna, luidende: ‘de Kamer, gehoord de mededeelingen van den Heer Voorzitter van den Ministerraad, keurt de nationale staatkunde der Koninklijke Regering, en de handelingen der Sardinische gevolmagtigden op het Congres te Parijs goed, en gaat, vertrouwende dat de Regering in dezelfde staatkunde zal volharden, over tot de orde van den dag;’ van den Senaat door de aanneming eener dergelijke motie, voorgesteld door d'Azeglio, luidende: ‘de Senaat, overtuigd van de gelukkige gevolgen die het Traktaat van Parijs hebben moet, zoowel ter bevordering der algemeene beschaving, als ter vestiging op goede grondslagen van orde en rust in het Italiaansche schiereiland, tevens erkennende het eervol aandeel, 't welk de staatkunde der Koninklijke Regering gehad heeft in het erlangen dezer zoo gewenschte uitkomsten, drukt daarover zijne volkomen tevredenheid uit: evenzeer geeft de Senaat zijne hooge goedkeuring te kennen aan het leger, zijn opperbevelhebber, en aan de vloot, die zich aan land en natie verdienstelijk hebben gemaakt, en brengt hij eerbiedige hulde aan de nagedachtenis van hen, die voor het heil des vaderlands zijn gevallen.’ | |
[pagina 388]
| |
De houding der Sardinische Regering, de woorden van Cavour werden door geheel Italië verstaan en met blijken der warmste sympathie begroet. Gelukwenschingen kwamen uit alle deelen van het Schiereiland. Rome en Napels lieten medailles slaan; de laatste stad met het eenvoudig inschrift, ‘8 April 1856.’ Toskane zond den Minister zijn eigen borstbeeld in marmer, maar met de veel beteekenende regels van Dante: ‘Colui che la difese a viso aperto.’ Dat van de andere zijde Cavour werd voorgesteld als een hoogst gevaarlijk onruststoker, wien het slechts te doen was, om alles het onderste boven te keeren, kan geen verwondering wekken. Bewust van de zuiverheid zijner eigene bedoelingen en van zijn bepaalden afkeer van alle onwettige of gewelddadige middelen trok hij zich dit niet aan, maar schreef aan den Graaf Oldofredi, die naar Parijs was gegaan: ‘wanneer gij geroepen wordt over mij te spreken, zoo zegt aan allen, dat wij voorzichtig, zeer voorzichtig zullen zijn; dat wij met de grootste kalmte de gebeurtenissen zullen afwachten, maar dat, zoo wij ooit geroepen worden om te handelen, wij ons dan besloten zullen toonen om alles voor de eer en de redding van ons land te wagen. Wij zullen, als het noodig blijkt, des enfants terribles wezen. Gij kent mij genoeg om overtuigd te zijn, dat ik niet scherts, en door dit zeggen niet tracht vrees aan te jagen!’ | |
IV.Den 11den Mei 1856 werd de verjaardag der Constitutie in Sardinië, vooral te Turijn met grooten luister en opgewektheid gevierd en trok het de aandacht, dat Cavour, die de parade van eenige der uit de Krim teruggekeerde bataillons uit zijne vertrekken in het Piazza Castello aanschouwde, in blijkbaar vriendschappelijk gezelschap was met een vreemd, in uniform gekleed persoon. Het was de Graaf Stachelberg, die door Alexander II gezonden was, om aan Koning Victor Emanuel officieel zijne troonsbestijging te melden. Het was het eerste blijk van welwillendheid en toenadering dat sedert 1848 van Russische zijde aan Piemont gegeven werd; toenadering, waarvan de grondslagen door Cavour op het Congres te Parijs gelegd waren. Veelbeteekenend waren dan ook | |
[pagina 389]
| |
de woorden, waarmede de Russische Graaf, onder hartelijken handdruk, van den Sardinischen staatsman afscheid nam: ‘nous avons, Mr. le Comte, des sympathies communes, nous avons des inimitiés communes; voici plus qu'il n'en faut pour établir entre nos deux pays une bonne et solide amitié.’ Maar ook in Italië begonnen alle partijen meer en meer tot de staatkunde van Cavour over te hellen. De bekende Daniele Manin, een warm republikein, erkende dat de redding van Italië alleen bij Piemont en het Huis van Savoye te zoeken was. De Siciliaan Giuseppe La Farina, hoofd der in 1857 opgerigte Società Nazionale, volgde zijn voorbeeld, en deze vereeniging bragt vooral in de Romagna velen terug van Mazzinistische denkbeelden en deed ze tot Cavour overgaan. Deze wist zich van dit alles, van elke omstandigheid, van elk persoon te bedienen, maar voor zijne oogmerken. Hij zorgde echter steeds zelf leider te blijven, en niemands werktuig te worden. ‘De nationale Vereeniging,’ zeide hij aan iemand, die hem over zijne betrekking tot die vereeniging onderhield, ‘doet aan de Mazzinisten grond verliezen, en daarom kan en mag ik niet tegen haar zijn.’ Van 1849 tot 1855 had Cavour slechts gedacht om Piemont te doen leven; en het was de verstandigste partij, die men ook met een oog op de toekomst kiezen kon. In 1855 toonde het op de slagvelden, hoe krachtig dit leven was. In 1856 zette het hierop de kroon in 't gebied der staatkunde op het Congres te Parijs. Van dat tijdstip af was het duidelijk dat die staatkunde strekken moest om zich levend te maken, en zich levend te toonen, overal, bij elke gelegenheid, en altijd. En toch - Cavour was weder de man om het niet te toonen, waar hij slechts vermoeden kon, dat dit vertoon tot geene bepaald gunstige uitkomsten zoude voeren. Dit bleek bij de gebeurtenissen in Napels in den zomer van 1856. De spanning tusschen de hoven van Londen en Parijs en Ferdinand II had haar toppunt bereikt. De brieven van Gladstone hadden de jammerlijkheid van het regeringsbeleid der Napelsche Bourbons alom bekend doen worden, en de beruchte definitie daarvan: ‘als de verloochening van God tot stelsel verheven,’ was in aller mond. De beide Grootmagten deden vertoogen en zonden hunne vloten naar de golf van Napels. Wat was natuurlijker geweest; wat zoude men eer | |
[pagina 390]
| |
verwacht hebben, dan eene openlijke medewerking van Sardinië? Cavour, hoe vurig hiertoe gezind, deed niets, toen hij zich verzekerd had, dat de Grootmagten slechts intimidatie bedoelden. De aanslag van zekeren Agesilao Milano, den 8 Dec. 1856, op het leven van koning Ferdinand, werd door Cavour diep betreurd en het droeg zijn hoogste goedkeuring weg, dat de Sardinische gezant Giulio di Groppello den Vorst geluk wenschte met zijne redding. - Toen Brofferio de regering interpelleerde, waarom zij, bij gelegenheid van eenige woelingen op het eiland Sicilië, geene oorlogschepen daarheen had gezonden, antwoordde Cavour in de zitting van 15 Januari 1857: ‘onze woorden en onze staatkunde strekken niet om in Italië onbesuisde bewegingen, ijdele en onzinnige revolutionaire pogingen op te wekken of te steuuen. Wij verstaan de Italiaansche wedergeboorte op eene andere wijze, en wij onthouden ons van alles, wat zou kunnen strekken om zulke omkeeringen te bevorderen. Wij hebben steeds een open en eerlijke staatkunde gevolgd, zonder dubbelzinnigheid; en zoolang wij in vrede zijn met de overige Italiaansche vorsten, zullen wij nooit naar revolutionaire middelen trachten, zullen wij nooit tot bewegingen en omwentelingen opwekken....Wat betreft Napels, zoo is het niet zonder smart, dat ik den Heer Brofferio antwoord: hij heeft aan zeer treurige gebeurtenissen herinnerd; aan het springen van een kruidmagazijn en van oorlogsvaartuigen met verlies van menschenlevens, een afschuwelijke poging. Hij heeft op eene wijze gesproken, die gelooven doet, dat deze gebeurtenissen het werk zijn der Italiaansche partij; ik ontken dit, ik ontken dit luide, en dit in het belang van Italië zelf. Neen, dit zijn geen daden, die men op rekening der nationale Italiaansche partij kan stellen; het zijn alleenstaande handelingen van dezen of genen bedrogen ongelukkige, die medelijden kan verdienen, maar die behooren geschandvlekt te worden door alle verstandigen, en het meest door hen, wien de eer en de belangen van Italië ter harte gaan.’ Ook met andere Italiaansche regeringen bleef Sardinië zooveel mogelijk op goeden voet. Aan het Hof van Florence en tevens aan dat van Modena en Parma, werd de behartiging der Sardinische belangen opgedragen aan Carlo Boncompagni, een vrijzinnig en hoogst voorzichtig staatsman. Toen in het najaar | |
[pagina 391]
| |
van 1857 Paus Pius IX de noordelijke deelen zijner toenmalige staten bezocht, begaf Boncompagni zich op last van Cavour naar Bologna, om den H. Vader namens den koning Victor Emanuel en zijne regering hulde te brengen. Cavour moest zich hierover in het Parlement regtvaardigen en deed het, door te wijzen op betamelijkheid en diplomatieke usantiën. Intusschen werden de betrekkingen tusschen Sardinië en Oostenrijk steeds minder goed. Er ontstond een levendige dagbladstrijd, waarbij, onder goedkeuring en medewerking der Oostenrijksche autoriteiten, Cavour op de onwaardigste wijze werd aangetast en met Cromwell, ja met Robespierre gelijk gesteld. Hierbij voegde zich spoedig eene wisseling van scherpe en onaangename politieke nota's, en welligt ware Oostenrijk reeds toen handelend opgetreden, wanneer de keizerlijke regering niet ten volle overtuigd was geweest van de waarheid van het zeggen van den franschen gezant de Bourqueney aan graaf Buol: ‘Vous avez toute l'Europe contre vous: l'Europe entière dit, que vous avez tort.’ Intusschen werden de diplomatieke betrekkingen tusschen de beide staten afgebroken, en verliet de Oostenrijksche gezant, Graaf Paar, den 22 Maart, Turijn. Onder de belangrijkste onderwerpen, die de Sardinische regering in deze dagen van vrede, maar tevens van voorbereiding tot den krijg bezig hielden, was dat der weerbaarheid des lands wel het voornaamste. Het loste zich voor een groot deel op in de versterking van Alessandria, ‘want om te kunnen weerstand bieden en krachtig weerstand bieden, tot er mogelijk hulp van bondgenooten daagde, was de versterking van Alessandria eene noodzakelijkheid.’ Wel mogt men zich niet ontveinzen, dat hiervoor zware geldelijke offers werden geëischt, maar de staat der schatkist was niet zóó betreurenswaardig of men kon wel eenige millioenen aanwenden voor een werk, dat ten krachtigste de verdediging van den staat zoude bevorderen.’ Met niet minder kracht wist Cavour door te zetten, dat Spezzia de groote Marine-haven van den jeugdigen staat werd, en dat het arsenaal en alles wat tot 's rijks zeemagt behoorde, van Genua daarheen verplaatst werd. Men kan nagaan, welk een strijd dit kostte, vooral ook van de zijde der groote handelsstad! Gioberti had reeds in 1851 gezegd: ‘Wanneer het schiereiland eene ge- | |
[pagina 392]
| |
confedereerde vloot had, zoude de zeeboezem van Spezzia hare waardigste en meest geschikte wijkplaats zijn.’ - Napoleon I had hiertoe reeds het plan, ‘maar het is waar, dat Cavour niet slechts zulk een plan kan bedenken, maar het ook zal weten ten uitvoer te leggen.’ - En de man, die de eenheid van Italië steeds als werkelijkheid voor zich zag, bereidde de groote zeehaven voor den dag der toekomst. Niettegenstaande hevigen tegenstand, niettegenstaande een afgevaardigde uit die stad, waar hij zoo schoone herinneringen der jeugd bezat, hem in zijne rede ‘diep bedroefd had,’ keurde het Parlement zijne inzigten en maatregelen goed en ‘Alessandria e la Spezzia’, waren een nieuwe triomf voor Cavour's staatkunde en volharding. In dit zelfde jaar 1857 trad hij echter niet minder krachtig op voor groote belangen des vredes en van binnenlandsche ontwikkeling. Uitbreiding der spoorwegen en aansluiting aan het buitenland, vooral aan Frankrijk, scheen hem in elk opzigt eene levensvraag. Voorgelicht en gesteund door uitstekende deskundigen, als Paleocapa, Menabrea en vooral door den Ingenieur Sommeiller, werd de doorboring van den Frejus en van den Mont-Cenis een plan, dat in Juli als wetsontwerp in het Parlement werd behandeld en aangenomen. Toen een der hevigste tegenstanders, de afgevaardigde Moia, een ander denkbeeld aanbeval, sprak Cavour: ‘zoo gij heden dit denkbeeld aanneemt huldigt gij een volkomen ander stelsel; en ik zoude er mij diep over bedroeven, niet slechts omdat dit bewonderenswaardige werk er door verloren zoude gaan, maar omdat zulk een besluit een noodlottig voorteeken zoude zijn voor de toekomstige staatkunde die het Parlement geroepen zal worden te volgen. Wij hebben de keuze der wegen; wij hebben de voorkeur gegeven aan dien van vastberadenheid en stoutmoedigheid; wij kunnen daarop niet ten halve blijven staan; het is voor ons een levensvoorwaarde, een onvermijdelijk alternatief: òf vooruitgaan, of ondergaan!’ - Vreugde, maar van de edelste soort, vervulde den staatsman, toen zijn plan was aangenomen, en deed hem dit aan Luigi Corti, tijdelijk hoofd der Italiaansche ambassade te Londen telegraferen, met last het terstond aan Lord Palmerston mede te deelen. De Britsche staatsman bedankte, wenschte geluk, en eindigde met de merkwaardige woorden: ‘van nu af zal men niet | |
[pagina 393]
| |
meer spreken van de werken der oude Romeinen.’ Den 30sten Aug. 1857 werd de eerste mijn bij het groote werk door koning Victor Emanuel zelf ontstoken, in het bijzijn van Prins Napoleon, Cavour en Paleocapa, minister van openbare werken. Toen men Cavour vroeg, hoe hij in Savoye ontvangen was, antwoordde hij: ‘on ne m'a pas sifflé: je ne demande pas davantage.’ - Den 18den Sept. 1871 waren hier weder de eerste staatslieden van Frankrijk en Italië vereenigd, want de ijzeren weg door de Alpen was geopend, het reuzenwerk voltooid. Maar hij, in wiens geest het opkwam, die vóór 14 jaren den aanvang zag, Cavour was niet meer! - Frankrijk en Italië bogen zich echter in dankbare herinnering voor den reuzengeest van hem, wiens naam ook in dit werk vereeuwigd is. Intusschen was de in 1853 gekozen Kamer der afgevaardigden aan het einde van haren zittingtijd genaderd. De kiescollegiën werden den 16den November 1857 zamen geroepen. Waren er vele der Regering en hare staatkunde vijandige elementen in den lande werkzaam, had men zich vooral van de zijde der geestelijkheid op hevigen tegenstand voor te bereiden, toch meende men, dat de nieuwe verkiezingen voor het ministerie gunstig zouden afloopen. De uitslag toonde aan, dat men zich had bedrogen. Vijanden van het kabinet, als een Solaro della Margarita en anderen werden gekozen; vele regeringsgezinden en zelfs de Ministers Ratazzi, Lanza en La Marmora kwamen in herstemming. Cavour zelf werd in Turijn, doch slechts met geringe meerderheid herkozen. Bezwaarlijk kan men zich den gemoedstoestand van den staatsman voorstellen, die door gestadige telegrammen van deze verontrustende wending der zaken werd onderrigt. Bij elke Jobstijding riep hij in Piemonteesch dialect uit: ‘suma bei, stiamo freschi!’ (wij zijn er goed aan, het ziet er lekker (frisch) uit!). Maar zijn werkelijk diepe ontroering was volkomen geregtvaardigd; want zij was niet, gelijk Massari teregt zegt: ‘die van een Minister, die zijn portefeuille gaat verliezen, maar van een groot staatsman, van een groot vaderlander, die de zaak van zijn vaderland zal zien schipbreuk lijden.’ - Wat Cavour toen leed, dacht en gevoelde, blijkt het duidelijkste uit zijn eigen ontboezeming aan een vriend, in een avonduur, in de | |
[pagina 394]
| |
eenzaamheid van zijn kabinet in het Ministerie van finantiën gedaan: ‘wij verkeeren in booze en gevaarlijke oogenblikken: de staatkunde van eene achtjarige regering loopt gevaar van verlaten te moeten worden, en dan....wat zal er van ons arm Italië worden? Wat zal onze koning doen, die een zoo direct belang heeft bij de zegepraal van deze staatkunde? Hij zal afstand doen. Maar dan?’ Hier hield hij blijkbaar diep bewogen stil, om te vervolgen: ‘maar deze staatkunde moet volstrekt zegevieren. 't Zijn acht jaren: zij kunnen niet vernietigd worden of verloren zijn. Nooit zal ik een coup d'état aanraden, zelfs niet in het belang der staatkundige vrijheid, ik zal steeds den wil van mijn land eerbiedigen; maar, indien het wilde volharden om van zijn toekomst afstand te doen, wat dan? De Kamer ontbinden, dit kon men op Constitutionele wijze doen; maar, indien dezelfde, of eene nog slechtere terug kwam? Coup d'états zal ik nooit aanraden. Maar die achtjarige staatkunde! Mijn hart breekt bij de gedachte, dat wij haar mogelijk moeten opgeven: maar neen, neen, dat zal niet gebeuren; het gezond verstand helpt vaak in moeijelijke oogenblikken; neen, neen, wij zullen die staatkunde niet opgeven, wij zullen tot geene buitengewone middelen de toevlugt nemen om haar te redden, wij zullen overwinnen met de constitutionele en wettige middelen, die onze kracht vormen. Ik twijfel er niet aan. Wij denken aan de roode crisis van 1849. Zij boezemde vrees in, en het was eene ernstige zaak; wij kwamen haar te boven: welnu, wij zullen ook deze zwarte crisis van 1857 te boven komen.’ Vele herstemmingen liepen intusschen voor het Ministerie gunstig af, daar de liberale partij door den loop der zaken wakker was geworden, en Cavour, den uitslag aan den Heer de la Rive mededeelende, erkende: ‘le résultat des élections est sous certains rapports très-fâcheux, quoiqu'il ait aussi son bon côté. Les amis des institutions libérales peuvent se féliciter de ce que la classe aristocratique toute entière, qui s'était tenue a l'écart jusqu'ici, soit entrée franchement dans l'arène politique et ait fait adhésion de la manière la plus explicite aux principes du Statut!’ Over de pogingen der Kerkelijke partij bij deze gelegenheid sprak Cavour zich niet alleen in genoemd schrijven, maar ook openlijk in het Parlement uit, toen bij het onderzoek der geloofsbrieven vele | |
[pagina 395]
| |
verkiezingen vernietigd werden, ter zake van onwettige en kwade praktijken. Het heeft dubbel belang omdat, wat toen in Sardinie gebeurde, nu telkens als onder onze oogen geschiedt, en omdat de denkbeelden van den Sardinischen staatsman over dit onderwerp ook nog gelden voor onze constitutionele toestanden. Aan de la Rive schreef hij: ‘le côté facheux de la question vient du rôle qu'on a fait jouer à la réligion dans cette affaire. Les prélats, poussés par Rome et par Paris, ont organisé une véritable conspiration, more Mazzini. Des comités secrets, des affiliations nombreuses ont été organisés à l'aide des évêques et des curés dans tout le royaume. Le mot d'ordre, parti du comité central, se répand avec la rapidité de l'éclair dans toutes les communes, en passant par le palais épiscopal et le presbytère.’ Dit, wat betreft de organisatie; en nu de middelen: ‘le comité a décidé l'emploi de toutes les armes spirituelles pour agir sur les électeurs. Le confessional est devenu une chaire pour endoctriner les gens à foi aveugle. Les prètres ont été autorisés à tirer largement sur le paradis et sur l'enfer. Rome leur à ouvert, à cet effet, un crédit illimité sur l'autre monde.’ - Had de Bisschop van Mondovi de leden van het Kabinet en van de aftredende Kamer niet slechts gebrandmerkt als vijanden der Kerk, maar als ‘ware kinderen des Duivels’ (proprii figli del DemonioGa naar voetnoot1): in het Parlement verklaarde Cavour openlijk, dat aan ieder bekend was, welk deel de geestelijkheid in dezen strijd genomen had, maar dat hij die deelneming niet afkeurde, er zich veeleer in verheugde, daar hij er een bewijs in zag van uitbreiding van het publiek leven en van de gewoonte der vrijheid. Hij scheen er zelfs geen bezwaar in te zien, dat men zijne politieke tegenstanstanders schold voor kinderen des Duivels; dat men de presbyteriën tot kiesvereenigingen, de geestelijken tot verkiezingsagenten verlaagde; maar, ongeoorloofd achtte hij het, dat er door aanschrijvingen, of van den kansel, of uit de biechtstoel zelfs aandrang was gebezigd om dezen of genen te kiezen of te verwerpen, onder bedreiging met geestelijke wapenen of straffen der Kerk. Hij vreesde geen politieken strijd, die met gelijke wapenen gevoerd werd, ‘maar hij kon het- | |
[pagina 396]
| |
zelfde niet zeggen, wanneer de geestelijkheid zich straffeloos mogt bedienen van de geestelijke wapenen, die haar waren toevertrouwd, zeker voor geheel andere doeleinden als om dezen of genen politieken kandidaat te doen zegevieren. O, dan zoude de strijd in waarheid geen gelijke meer zijn; en waar men op dit gebied voet gaf en het gebruik van geestelijke wapenen toeliet zoude de maatschappij de grootste gevaren loopen, het zoude te duchten staan, dat de strijd van een wettelijken in een stoffelijken zoude overgaan. Wanneer de geestelijkheid straffeloos in de kiescollegiën zijne politieke tegenstanders mogt aanklagen, van hen af, die het hoogste gezag in handen hadden, tot den minsten voorstander der liberale beginselen toe, als een bitter vijand der Kerk, als een man door de Goddelijke wraak getroffen, zoo zoude zij er het kiezersvolk ligt toe kunnen brengen zich tegen Regering en meerderheid te verzetten, niet slechts met wettetelijke, maar ook met stoffelijke wapenen. Hierom aarzelde hij niet, luide te verklaren, dat, wanneer de geestelijkheid misbruik van godsdienstige wapenen maken mogt, men binnen korter of langer tijd bedreigd zoude worden met de gruwelen van den burgerkrijg.’ - Cavour wilde: handhaving der vrijheid; geene buitengewone voorzieningen; geene beperkingen van het regt van eenigerlei vereeniging; maar strenge handhaving der wettigheid door allen, geen vermenging van godsdienst en politiek; voor elk, regt van de meest onbeperkte vrijheid in 't denken, in 't geven van zijn stem aan wien hij goedvond, in het trachten om anderen in diezelfde zienswijze te doen deelen; maar geen geestelijke middelen tot wereldlijke doeleinden; aan niemand het ongehoorde voorregt om zich van het eerbiedwaardig gezag van godsdienstige ambten te bedienen, om de gewetens vrees aan te jagen, de geesten te ontroeren, de belangen des hemels in te roepen om die der aarde te doen zegepralen.’ Schoone en juiste denkbeelden voorwaar, maar die in de toepassing meestal door menschelijke hartstogten, of door het geheel eigenaardig standpunt, waarop de klerikaal zich plaatst, zullen miskend worden, terwijl hunne wettelijke formulering de grootste moeijelijkheden zoude opleveren, en daarom ook wel niet door Cavour werd beproefd, die daarvan anders niet afkeerig scheen. | |
[pagina 397]
| |
V.De partijverhoudingen waren intusschen in 't algemeen voor de regering niet gunstiger geworden, en bleven mogelijk niet zonder invloed op eenige wijzigingen in het Kabinet. In Januari 1858 trad Ratazzi af als Min. v. Binnenl. Zaken en nam Cavour deze portefeuille aan, terwijl hij die van Buitenl. Zaken behield, en die van Finantiën aan Lanza afstond. Spoedig zag zich de staatsman tot een nieuwen en moeijelijken strijd geroepen. Het gevaar kwam nu echter van het buitenland. Den 14 Januari 1858 had de bekende moordaanslag op het leven van Napoleon III plaats, en de daders waren Italianen. Dat deze omstandigheid terstond door velen in het nadeel der liberale rigting in Italie en van hare hoofden werd geëxploiteerd is duidelijk, en dat hieruit al spoedig verkoeling, zoo niet verwijdering tusschen Frankrijk en Italie, tusschen Napoleon III en de Sardinische regering volgen zoude, werd door den drang der fransche regering en hare uitingen waarschijnlijk, en door velen gewenscht. Cavour moest alles aanwenden om dit te voorkomen. Maar toen het Kabinet uit dien hoofde en ook naar aanleiding van genoemde pogingen, het schandelijk geschrijf van enkele dagbladen, en de vrijspraak van de RagioneGa naar voetnoot1), een Wetsvoorstel indiende, waarbij ernstiger voorzieningen werden genomen op het punt van aanslagen en zamenzweringen tegen het leven van vreemde regenten en tot wijziging der zamenstelling van de lijsten der gezworenen, vond dit een ongunstig onthaal. Gelijk meermalen stond ook hier een gematigd en wettelijk liberaal bewind bloot aan de aanvallen | |
[pagina 398]
| |
van de beide uiterste partijen. Aan de eene zijde bestreed men het als door zijne liberale rigting voet gevende aan- of heulende met de partij der revolutie, die voor geen vorstenmoord terugdeinsde. Aan de andere zijde viel men het aan over zijne anti-liberale wetten, waarmede het duidelijk van zijn zucht deed blijken om vreemde magten te believen en dus Italie tot de onwaardige dienaresse van anderer staatkunde te verlagen. Wel mogt Cavour schrijven: ‘deze dagen zijn vol moeijelijkheden en gevaren. Zij vermeerderen met den dag. De woede der sectarissen kent geen teugels meer, hunne verdorvenheid vermeerdert de krachten der reactie, die met den dag dreigender wordt. Wat moeten de vrijzinnigen te midden van deze tegen elkaar overstaande gevaren doen? Raken zij verdeeld, zoo zijn zij verloren, en met hen valt de zaak der vrijheid en onafhankelijkheid van Italie...Wij zullen ongeschokt en standvastig op de bres blijven, maar wij zullen zeker vallen, als niet al onze vrienden zich rondom ons scharen, om ons tegen de aanvallen te helpen, die wij van regts en links tegen ons zien rigten.’ Hij bleef op de bres en handhaafde den wijzen middenweg. De voorgedragen wet verdedigde hij, èn omdat zij werkelijk regtvaardig was, èn omdat daarmede aan Frankrijk en aan zijn Souverein een blijk van goede gezindheid werd gegeven. In het Parlement scheen de afloop zóó onzeker, dat een bekwaam jeugdig staatsman Constantino Nigra, verklaarde, ‘dat alles zoude afhangen van een oratorische zegepraal van den Graaf de Cavour.’ In de zitting van 16 April behaalde hij die volkomen. Hij schetste met wegsleepende welsprekendheid den geheelen loop der Sardinische politiek; van wien, en welke steun zij in Frankrijk gevonden had. Hij waarschuwde tegen de omwenteling: ‘onzinnigen, die meenen, dat de revolutie, die nu weder de groote beginselen, waarop de maatschappelijke orde is gebouwd, in gevaar brengt, aan de zaak der vrijheid in Europa nuttig zoude kunnen zijn! Onzinnigen, die de omwenteling veel meer dan Italie liefhebben!’ Hij meende, dat, nu er een sekte was opgestaan, die de leer van den staatkundigen moord huldigde, ‘het noodig was in het belang van Piemont en van geheel Italie, dat er niet slechts een luide stem der regering, maar van de natie, door het Parlement vertegen- | |
[pagina 399]
| |
woordigd, zoude opgaan, om plechtig en krachtig te protesteeren tegen deze goddelooze leer!’ Hij betoogde het nut, de noodzakelijkheid van goede bondgenooten, ‘maar, om die te hebben en te behouden moest men zich jegens de bondgenooten welwillend en toegevend toonen, somwijlen luisteren naar hunne raadgevingen, wanneer die niet voortsproten uit de zucht om te overheerschen, maar uit een gevoel van werkelijke vriendschap.’ Maar tevens bekende hij, dat deze toegevendheid grenzen had, die men niet mogt overschrijden: ‘aan geen bondgenootschappen mochten worden opgeofferd de belangen, de waardigheid, de eer van 't land, ook niet de beginselen waarop onze staatkunde berust, onze gevoelens en regels voor recht en billijkheid!’ En van dit alles was hier geen sprake; dus ook niet van eenigen ongeoorloofden drang: ‘neen, neen, er heeft geen drang bestaan; of zoo hij bestond, zoo was het de drang, waaraan de eerlijkste menschen moeten gehoor geven, die van het geweten.’ Met deze rede had Cavour de zaak van gematigdheid en recht, de toekomst van Italie gered! - In de regeringskringen te Parijs fluisterde men nu: ‘zoolang er Oostenrijkers in Italie zijn, zal men te Parijs van aanslagen hooren; Cavour heeft gelijk en moet gesteund worden’. Lord Dumferline schreef uit 's Hage: ‘Piedmont continues to be the bright spot in Europe, and long may she continue to be so.’ En graaf Minto schreef aan een vriend te Londen: ‘I read Cavour's speech witch very great pleasure. I wish he should infuse some of the wisdom and earnestness and energy of his mind in the heads and breasts of our Premiers, presents or futures.’ De finantiën trokken thans weder de aandacht, daar eene nieuwe leening van 40 millioen lire noodzakelijk was geworden, en bij de behandeling daarvan belastingsvraagstukken, ook de belasting op de inkomsten, ter sprake kwamen. Cavour toonde zich ook hier volkomen te huis, maar was met de inkomsten-belasting weinig ingenomen. De Lombardijsche uitgewekene Emilio Broglio, die zich in verschillende artikelen in het officieel dagblad een groot voorstander daarvan getoond had, werd in de commissie geroepen, door het Parlement benoemd, om dit onderwerp te onderzoeken. Broglio schijnt, evenals vele politici onder ons, in die heffing een soort | |
[pagina 400]
| |
van redmiddel voor benarde staatsfinantiën gezien te hebben, vooral geschikt om het aangaan van schulden tegen te werken. Hij beweerde eens, dat, wanneer Pitt den income-tax welligt 8 of 10 jaren vroeger had voorgesteld, hij het ontstaan der enorme Britsche schuld zoude hebben kunnen keeren. Cavour was een veel te praktisch financier om het overdrevene dezer verwachtingen niet te erkennen. Met den hem eigenen glimlach zeide hij daarom; ‘twijfel hieraan niet, Broglio: Pitt zoude den Income-tax hebben opgegeten en de leeningen toch hebben gesloten.’ De door Sardinie nà den aanslag van Orsini gevolgde staatkunde was door Frankrijk en vooral door den Keizer zeer goed opgenomen. Van die gunstige stemming moest verder worden partij getrokken. In Juli 1858 begaf Cavour zich naar Plombières, ten einde er Napoleon te ontmoeten. Er werden daar onderhandelingen gevoerd, buiten de kanselarijen om, daar zij de strengste geheimhouding eischten. Toch deed Cavour daarvan de hoofdzaken aan den Markies de Villamarina Sard. gezant te Parijs weten.’ J'ai (schreef hij) insisté avec énergie auprès de l'Empereur pour être autorisé à vous mettre au courant de nos secrets. l'Empereur y a consenti:’ en toch was geen enkel fransch staatsman, ook uit Napoleons naaste omgeving, met deze onderhandelingen bekend!Ga naar voetnoot1) Den 21 Juli 1858 schreef hij hem: ‘Je viens de passer à peu près huit heures tête-à-tête avec l'Empereur; il a été aussi aimable que possible; il m'a témoigné le plus vif intérêt et m'a donné l'assurance qu'il ne nous abandonnera jamais.’ - Mondeling schijnt toen reeds te zijn bepaald, dat Frankrijk gewapende hulp zoude verleenen, wanneer Oostenrijk offensief handelde; dat, bij gelukkigen uitslag van den krijg, het Huis van Savoye een gebied zoude erlangen van de Alpen tot de Adriatische Zee, en van ongeveer 12 millioen zielen; dat Frankrijk Nizza en Savoye zoude verkrijgen. Van Plombières begaf Cavour zich naar Baden-Baden, waar hij den Kroonprins van Pruissen ontmoette, om door Zwitserland weder naar Turijn terug te keeren. Aan Villamarina gaf hij onverholen zijn gunstigen indruk van deze geheele reis te kennen: ‘Je vous écris deux mots à la hâte | |
[pagina 401]
| |
pour vous annoncer mon retour à Turin, après avoir visité Bade et la Suisse; j'ai été heureux de récueillir sur toute la route, des Souverains et des diplomates aussi bien qu'auprès des magistrats, des témoignages très vifs de sympathie pour le Piémont et la cause Italienne. Je m'attendais aux sentiments, que les Suisses m'ont manifestés, mais les manifestations sympathiques de la part des Prussiens m'ont surpris de la manière la plus agréable. l'Autriche, grâce à Dieu, par sa mauvaise foi....est parvenu à soulever tout le continent contre elleGa naar voetnoot1).’ Hetzelfde schreef hij (25 Juli) aan den Generaal La Marmora: ‘ik ben zeer voldaan over den Prins van Pruissen en zijne staatslieden.’ - ‘Het algemeen gevoelen is hier, dat Pruissen zijn zedelijke nederlaag van 1850, waardoor het bijna zijn geheelen invloed in Duitschland heeft verloren, zal trachten te herwinnen.’ - ‘Het is inderdaad een gelukkige ingeving van mij geweest om naar Baden te gaan; beter dan wanneer ik mij naar Berlijn had begeven.’ Dat de goede indruk wederkeerig was geweest, bleek uit het zeggen van den Kroonprins aan een hoog geplaatst diplomaat: ‘il (Cavour) n'est pas aussi révolutionnaire, qu'on vent bien le dire,’ terwijl, na 's Prinsen terugkeer te Berlijn een Pruissisch Minister verklaarde: ‘décidément le comte de Cavour a fait la conquête du prince régentGa naar voetnoot2).’ - Trouwens ook van zijne vijanden werd hem den lof van een uitstekend staatsman toegekend. Paus Pius IX verklaarde aan de Markiezin Laiatico, die hem haren zoon, luitenant in Sardinische dienst, voorstelde, ‘dat land heeft het voorrecht een groot Minister te bezitten; als ik een staatsdienaar had als de Graaf de Cavour, zoo zoude ik ook het constitutioneel stelsel omhelzen’ (mi costituzionalizzerai anch'io).’ - En de groote Metternich, zich tegen den Graaf Poniatowsky over het verval der eigenlijke diplomatische kunst beklagende, voegde hem toe: ‘la diplomatie s'en va; il n'y a plus maintenant en Europe qu'un seul diplomate; mais malheureusement il est contre nous; c'est Monsieur de Cavour.’ - Deze lof aan Cavour als diplomaat is te grooter, daar zijn staatkunde niets van dat slinksche, bedekte en ge- | |
[pagina 402]
| |
heimzinnige had, dat de staatkunde van de oude school zoo vaak kenmerkte. Brassier de St. Simon, de Pruissische gezant te Turijn, verklaarde dan ook: ‘j'aime Cavour, parce qu'il n'a pas l'habitude de tromper ceux avec lesquels il parle.’ - En Cavour verklaarde hem bij zekere gelegenheid: ‘je dis bien ce que je pense; quant à cette habitude que l'on attribue aux diplomates de déguiser leur pensée, elle ne trompe plus personne; aussi je ne m'en sers jamais: le public, croyez le moi, n'apprécie plus ce genre de diplomatieGa naar voetnoot1).’ Zijn staatkunde was open en had slechts één doel, en elke handeling van den staatsman werd aan het bereiken daarvan dienstbaar gemaakt. Geheel Europa wist dit en Oostenrijk in de eerste plaats. Een Oostenrijksch staatsman te Londen zeide dan ook (1858) niet ten onregte: ‘zoolang de Graaf de Cavour minister van Sardinië zijn zal, zal Oostenrijk geen vrede hebben, en de rust van Europa onophoudelijk bedreigd zijn.’ Maar Cavour, wel verre van dit te willen verbloemen of verbergen, antwoordde bij het vernemen van dit zeggen: ‘dat is natuurlijk: ik doe mijn plicht; ik denk aan mijn vaderland.’ - In het belang van dat vaderland trachtte Cavour de zoo gelukkig aangevangen betrekkingen met Pruissen uit te breiden. De vorst von Hohenzollern was aan het hoofd van het Pruissisch bewind gekomen. Deze staatsman was vermaagschapt aan den Markies Pepoli di Bologna, en deze werd nu met eene bijzondere zending belast, om de banden tusschen de beide regeringen, zoo mogelijk, naauwer aan te halen, en van Pruissen, bij een mogelijken krijg, zoo geen directe hulp dan toch eene welwillende onzijdigheid te erlangen. De denkbeelden, waarvan Pepoli moest uitgaan, toonen Cavour's doordringenden, bijna profetischen staatsmansblik in de toekomst. Pruissen en Oostenrijk moesten andere wegen gaan, want het laatste vertegenwoordigde het verledene, het eerste de toekomst. Pruissen en Piemont volgden den zelfden stroom; de beide daar heerschende dynastiën hadden een nationaal karakter en een zelfde groote toekomst. Pepoli kwam in zekeren zin onverrigter zake terug, omdat men van een bewind, aan welks hoofd Hohenzollern stond, niet meer dan algemeene verzekeringen van welwillendheid en vriend- | |
[pagina 403]
| |
schap kon verwachten. De Pruissische regering had toen nog geen het minste besef van die groote roeping en die onmetelijke taak, die zij binnen 15 jaren zou aanvaarden en vervullen, maar die Cavour reeds zoo duidelijk waren, dat hij, op het verslag van Pepoli, antwoordde: ‘datgeen, waartoe men thans niet heeft kunnen besluiten, zal wellicht in de toekomst tot stand komen. Pruissen wordt onvermijdelijk medegevoerd in den kring der nationaliteits-denkbeelden. Het bondgenootschap van Pruissen met het vergroote Piemont staat in het geschiedboek der toekomst geschreven.’ Zoo sprak Cavour in December 1858 en in April 1868 werd het verbond tusschen Pruissen en Italië tegen Oostenrijk gesloten! - Niet minder vreemd kan het intusschen schijnen, dat Napoleon III van deze denkbeelden kennis heeft gedragen; dat hij van hunne juistheid doordrongen was, en aan Pepoli eene opdracht in denzelfden geest aan vorst Hohenzollern gaf. Hij voorzag blijkbaar niet, dat het eenheidsbeginsel, waarvan hij de groote voorstander was, Pruissen tot een graad van magt kon verheffen, die voor Frankrijk gevaarlijk werd. | |
VI.Wie herinnert zich niet den 1en Januari 1859, toen de latere ‘homme de Sédan’, als de magtige Keizer, in de Vorstelijke zalen der Tuilleries, de gelukwenschingen van de diplomatieke vertegenwoordigers der beschaafde staten ontvangende, aan den Oostenrijkschen ambassadeur von Hübner de woorden toevoegde: ‘Je regrette, que les rélations entre nous soient si mauvaises; dites cependant à votre souverain, que mes sentiments pour lui ne sont pas changés.’ Toen Cavour het las, zeide hij met stille voldoening: ‘men ziet duidelijk, dat de Keizer voorwaarts wil gaan’ (si vede chiaro che l'imperatore vuole andare avanti). - Ook in Italië werden die woorden alzoo opgevat, wekten zij algemeene geestdrift op, vermeerderden de onrust. Juist dit laatste maakte de toestand der Sardinische Regering zoo moeijelijk. Zij moest zich van elke provocatie jegens Oostenrijk onthouden, en toch de voorgaande en leidende magt in het schiereiland blijven; zij moest met Frankrijk zamenwerken en toch de goede gezindheid van Engeland, Pruissen en | |
[pagina 404]
| |
Rusland trachten te behouden, welk eerste land met alle magt den vrede wilde bewaren. Aan het wantrouwen der diplomatie stelde Cavour eene opregtheid vol bekwaamheid over; aan het ongeduld der Italianen, het regt dat hij op hun vertrouwen verkregen had; hij bereidde zich in alles op den oorlog voor, zonder dat iemand hem kon beschuldigen, dien te hebben gezocht. Intusschen zoude den 10 Januari 1859 de nieuwe zitting der Kamers te Turijn worden geopend, en het was duidelijk, dat, onder de bestaande omstandigheden, deze opening geene gewone formaliteit van Binnenlandsche staatkunde zou zijn, maar eene staatkundige beteekenis zoude hebben. Voordat Cavour zich naar het Parlement begaf, zeide hij in meer dan gewoon opgewekte stemming: ‘twijfelt niet, twijfelt niet, men zal niet meer terugkeeren!’ De opening was plegtig en ernstig; de rede des Konings waardig en indrukwekkend, en toen hij daarin verklaarde, dat hij, ‘de traktaten eerbiedigde, maar toch niet ongevoelig was voor de smartkreet, die uit zoovele streken van Italië tot hem oprees,’ weergalmde de zaal van de daverende toejuichingen der tallooze menigte, die hier uit alle oorden van het schiereiland was zamengevloeid, om als uit den mond des Konings de toekomst van het gemeenschappelijk vaderland te vernemen. Het Koninklijk woord miste zijn doel niet. De Russische gezant, Graaf Stackelberg noemde het: ‘l'aurore brillante d'un beau jour de printemps’; waarop Cavour antwoordde: dat, zoo zij zeer schoon gekleurd was, ‘cela n'est pas à cause du pinceau de l'artiste, mais parce que le paysage qui l'environne est embrasé par des étincelles et par des flammes.’ - De Britsche gezant James Hudson noemde het, met een oog op de Traktaten van 1815, ‘a rocket falling on the treatises’. - In Oostenrijk beschouwde men de rede als aankondigster van den oorlog, en op een banket, te Milaan in deze dagen gevierd, spraken Oostenrijksche ambtenaren het luide uit, dat zij de laatste dagen van het Carneval te Turijn dachten door te brengen, en dat deze stad, de eerste étape op den weg naar Parijs zoude wezen. Spoedig hierop werd het aanstaande huwelijk bekend van de oudste dochter des Konings, Clotilda, met Prins Napoleon, neef des Keizers, eene verbindtenis, welker staatkun- | |
[pagina 405]
| |
dige beteekenis niet te miskennen viel. Den 30 Januari 1859 werd dit huwelijk reeds te Turijn voltrokken, bij welke gelegenheid de Koning aan zijn eersten staatsdienaar een prachtigen ring vereerde. Cavour betuigde zijn' dank, maar voegde er aan toe: ‘Uwe Majesteit weet dat ik geene echtgenoote heb, en er geene zal vragen;’ waarop de Koning hernam: ‘Uwe echtgenoote is het vaderland’. Gelijktijdig met het huwelijk werden de voorwaarden van het staatkundig Bondgenootschap bepaald. De onderhandelaars van de zijde van Piemont waren Cavour en La Marmora en van Frankrijk Prins Latour- d'Auvergne en generaal Niel. Het was een geheim verdrag, dat 18 Januari 1859 tot stand kwam, waarbij Frankrijk zijn hulp aan Piemont beloofde in geval het door Oostenrijk werd aangetast, en bepaald werd, dat, bij een gelukkig einde van den krijg, het nieuwe Italiaansche rijk zich zoude uitstrekken van de Alpen tot de Appenijnen, en van de Middellandsche- tot de Adriatische-zee, met eene bevolking van ongeveer 11 millioen zielen. Onder goedkeuring en medewerking van Cavour werden in Sardinië ook vrijkorpsen gevormd, waartoe zich de talrijke uitgewekenen uit alle deelen van Italië, in Piemont vereenigd, gemakkelijk aansloten. Het waren de dusgenaamde Alpenjagers (Cacciatori delle Alpi), die Cavour het eerste in aanraking brachten met mannen als Medici, Bixio, Cosenz, en ook Garibaldi, toen voor hem goedgezind, maar die later hem veel zorg en verdriet zouden baren. Uit het oogpunt van naauwgezette onzijdigheid is tegen dit alles wel bedenking te maken; maar Sardinië en Oostenrijk waren wel niet in oorlog, maar in een staat van wederkeerige toerusting en voorbereiding tot den krijg. In zulk een toestand wordt veel geoorloofd. Daarenboven was dit het eenige middel, om eene plotselinge en ongeregelde uitbarsting te voorkomen; om een geheele of gedeeltelijke revolutie te doen wachten en dienstbaar worden aan een nationalen oorlog. - De gematigdheid en het goed beleid van Cavour's staatkunde in deze hoogst moeijelijke dagen werden dan ook erkend door hen, die daarmede aanvankelijk weinig ingenomen of daaraan volkomen vijandig waren. Onder de eersten behoort de hoogst bezadigde Azeglio, een warm vriend, maar gelijk wij reeds meermalen opmerkten, geen blind bewonderaar van Cavour's politiek. | |
[pagina 406]
| |
Deze stelde zich in den aanvang van 1859 geheel ter zijner beschikking en schreef: ‘thans is de vraag niet meer om uwe staatkunde te bespreken, maar om haar te doen zegepralen.’ Hij werd hierop met eene zending naar Rome belast. Onder de bepaalde tegenstanders behoorde de Graaf Solaro della Margarita, en ook deze nam eene gematigdheid en terughouding in acht, die door Cavour erkend werd. De staatkunde tegenover de verdere Italiaansche regeringen, vooral die van Toskane, was zooveel mogelijk bestemd om hunne onzijdigheid of medewerking bij den naderenden krijg te erlangen. De Toskaansche regering kon met zekerheid voorzien, dat de eerste vijandelijkheid tusschen de beide naburige staten haar zou dwingen om de partij van Italie te kiezen, of wel voor de omwenteling te wijken. Men beweert, dat Keizer Napoleon er aan gedacht heeft Toskane tot een onafhankelijken staat te vormen, aan welks hoofd hij zijn' neef, Prins Napoleon, wilde plaatsen. Dit schijnt intusschen minder juist, daar de fransche Keizer, ingeval Toskane zich bij de geallieerden wilde aansluiten, ‘uit beweegredenen van achting, dankbaarheid en welwillendheid voor de Groot Hertogelijke dynastie, de kroon van Toskane in allen gevalle zou trachten te waarborgen, onder de minst bezwarende voorwaarden.’Ga naar voetnoot1) Cavour drong minstens op volkomen onzijdigheid aan, en berustte daarin even als ten opzigte van Napels, ook waar hij meer en beter verlangd had. De Napelsche gezant Canofari schreef toch den 4 Mei 1859 aan den Minister van Buitenl. Zaken te Napels, dat, toen hij op diens last aan de Sardinische regering het besluit des Konings had bekend gemaakt, ‘om onder de bestaande omstandigheden een volkomen onzijdigheid te handhaven,’ Graaf de Cavour eenige opmerkingen had gemaakt over gemeenschappelijke belangen, over de noodzakelijkheid om zich te vereenigen, en ten slotte gezegd: ‘hij zoude wel iets meer verlangd hebben (avrei bramato qualche cosa di piu). Intusschen deed vooral de Britsche diplomatie al het mogelijke om eene uitbarsting van den oorlog te voorkomen, en vond hierin steun bij Rusland en Pruissen. Cavour zag | |
[pagina 407]
| |
dit met leedwezen; bedroefde er zich over, dat de natie, waarmede hij door sympathiën zoo nauw vereenigd was, dat staatslieden, die hij zich dikwerf tot voorbeeld gekozen had, zijne staatkunde thans niet begrepen, niet waardeerden, eigenlijk tegenwerkten. Den 9 Februari gaf hij, in eene uitstekende parlementaire rede, aan zijn gevoel hierover lucht. Maar het was eigenlijk in eene lofspraak op het Britsche volk en zijne deugden; in eene herinnering, hoeveel Italie reeds te danken had aan Engelands sympathiën: er was thans slechts tijdelijk verschil van inzigten, dat niet blijvend wezen kon. Hij herinnerde, hoe in Engeland zelf hevig verschil van meeningen had geheerscht over de emancipatie van Ierland, zelfs over de vrijverklaring der zwarten. ‘De zaak van Italie is niet minder heilig en niet minder geschikt om edele zielen te schokken dan die der Ieren, dan die der zwarten, ook zij zal zegepralen voor de regterstoel der openbare meening in Engeland. Ik kan niet gelooven, dat de beroemde staatsman, die aan het hoofd der raadslieden van de kroon in Engeland staat (Lord Derby), die het groote geluk heeft, dat de groote naam, die de geschiedenis hem heeft overgeleverd, vereenigd is met de groote zaak der vrijheid van de zwarten, zijn glansrijke loopbaan zoude willen sluiten door medestander te worden van hen, die de Italianen zouden willen veroordeelen tot eene eeuwige dienstbaarheid.’ - Ook tegen den Generaal Fox en W. Gladstone, die in deze dagen Turijn bezochten en op vriendschappelijken voet met Cavour verkeerden, liet hij zich in gelijken geest uit. Bij de berigten en bewijzen, die juist toen bekend werden nopens de oorlogstoebereidselen der Oostenrijkers in Lombardije, zeide Cavour tot Gladstone: ‘gij ziet, dat Oostenrijk ons bedreigt, wij zijn rustig, het land is kalm, wij zullen onzen pligt doen.’ Engeland en Rusland wenschten een Congres, tot regeling der Italiaansche zaken, en voerden hierover levendige onderhandelingen met de andere magten. Als moeijelijkheden daartegen had men echter de eischen van Oostenrijk, dat Sardinie daarop niet wilde toelaten, terwijl dit laatste land zijn regt daarop staande hield. Ook kwam de vraag ter sprake eener voorafgaande wederkeerige ontwapening der beide twistende partijen. De fransche Regering, aan wier denkbeelden en | |
[pagina 408]
| |
handelingen de Sardinische gebonden was, scheen te weifelen, daar de Min. v. Buitenl. Zaken, Graaf Walewski, vredelievender gezind was dan de Keizer, die zich echter ook weder tegenover Engeland in acht wilde nemen. Het ontwapeningsvoorstel, met toelating van Sardinie en de overige Italiaansche Staten tot het Congres, werd dan ook door Frankrijk aangenomen en het berigt hiervan terstond aan de Sardinische regering medegedeeld. Cavour ontving het door den franschen ambassadeur Aymé d'Aquin in den nacht van 18 op 19 April, en werd er ontzettend door getroffen. Hij begreep, dat Sardinie zoude moeten toetreden, maar dat zijne staatkunde en de vooruitzigten voor Italie een vreesselijken slag kregen. Wel zeide hij: ‘de eer is gered,’ maar desniettemin ‘is onze toestand eene hoogst bedenkelijke; zij is niet wanhopend, maar hoogst bedenkelijk.’ Telegrammen uit Londen van Azeglio, en uit Parijs van Napoleon III en van Prins Napoleon gaven hem moed. Het was toch nog niet zeker of Oostenrijk zoude aannemen. En Oostenrijks staatslieden, ook thans weder als door een kwaden geest vervoerd, weigerden en zonden een dreigend ultimatum aan Sardinie. Cavour kreeg het eerste berigt hiervan over Londen, door tusschenkomst van den Britschen gezant West. Nadat hij hem het berigt voor de tweedemaal had doen voorlezen, sprak Cavour diep ontroerd, maar op kalmen en waardigen toon: ‘J'espère que vous trouverez que nous avons fait tout ce qui était en notre pouvoir pour éviter une conflagration; maintenant l'Autriche nous attaque; nous nous en remettons au sort des armes et au Dieu des batailles. J'espère de pouvoir compter sinon sur l'appui, sur la bienveillance de l'Angleterre.’ Den 23 April verscheen Cavour in eene buitengewoon zamengeroepen vergadering van de Kamer der Gedeputeerden, waar het Wetsvoorstel gedaan werd, om gedurende den oorlog wetgevende en uitvoerende magt aan den Koning op te dragen, en met handhaving der Constitutionele instellingen, hem het regt te geven de vrijheid van drukpers en persoonlijke vrijheid te beperken. Men ging een buitengewonen oorlogstoestand tegen, de regering had onbeperkt vertrouwen, had plein pouvoir noodig. Op het oogenblik, dat de Kamer dit Wetsontwerp aannam en onder het geroep van | |
[pagina 409]
| |
Viva il Re! uiteenging, zeide Cavour aan een vriend, die hem tegenkwam; ‘ik kom uit de laatste zitting van de Piemontesche Kamer; de volgende zal die van het Koningrijk Italie zijn.’ - Intusschen waren de Baron von Kellersperg en Graaf Ceschi di Santa Croce te Turijn aangekomen en overhandigden aan Cavour het ultimatum, waarop zij den 26 April, des avonds te 5½ ure, zich aan het Ministerie van Buitenl. Zaken vervoegden, waar Cavour hun het officieele antwoord zijner Regering overhandigde met de woorden: ‘alles is afgedaan: ik heb aan den baron von Kellersperg het weigerend antwoord onzer Regering op het ultimatum van Graaf Buol gegeven,’ en hun de hand drukkende, voegde hij er bij: ‘J'espère, M. le baron, que nous nous reverrons dans des circonstances plus heureuses.’ Ondertusschen deed de fransche regering haar woord gestand, waarbij Latour d'Auvergne, namens Graaf Walewski, Cavour had laten weten, ‘de compter sur notre appui le plus énergique.’ Vier fransche legerkorpsen, aangevoerd door de Generaals Niel, Canrobert, Mac-Mahon en Baraguay d'Hilliers trokken uit Frankrijk en Algerie naar Piemont. Den 30 April, des morgens te 9 ure, trokken de eerste fransche troepen Turijn binnen. Den 12 Mei stapte Napoleon III zelf te Genua aan land, onder eene algemeene geestdrift. Bij zijne eerste ontmoeting met Cavour voegde hij dezen toe: ‘Vous devez être content; vos plans se réalisent!’ Intusschen waren het Sardinische leger en de talrijke vrijkorpsen onder Garribaldi reeds naar de grenzen voortgerukt, en had Victor Emanuel zijn hoofdkwartier te Alessandria gevestigd. De Oostenrijksche krijgsmagt, onder opperbevel van den Veldtuigmeester en burgerlijken en militairen Gouverneur van Lombardije, Giulay, en van de Generaals Wimpfen, Zobel, Graaf Stadion, Benedeck, de Prinsen Schwartzenberg en von Lichtenstein, trok aan de Ticino te zamen, en overschreed den 29 en 31 dien stroom en daarmede de grenzen. Een algemeene schok doorliep geheel Italie. Toskane gevoelde dien het eerste. Zijn regerend stamhuis had zich niet bij de Fransch-Sardinische-alliantie willen aansluiten en de Oostenrijksche zijde gekozen: zijn verjaging was er het gevolg van. Den 28 April werd de dictatuur over Toskane reeds aan Victor Emanuel | |
[pagina 410]
| |
aangeboden. Den 30 werd die opdragt door Cavour in naam des Konings afgeslagen, maar wel het opperbeleid in krijgszaken en de behartiging der Toskaansche belangen, zoover die bij de nationale zaak betrokken waren, aangenomen. Buoncompagni werd als regeringscommissaris naar Florence gezonden. In den aanvang van Mei volgden nu ook de omwentelingen in Parma en Modena, wier zwakke heerschers tevergeefs bij Oostenrijk hulp zochten, hetgeen voor den laatsten eene oorlogsverklaring van Sardinie uitlokte. Intusschen kwam den 23 Mei Prins Napoleon te Livorno aan, en werd door den Koning van Sardinie terstond tot opperbevelhebber van het Toskaansche leger aangesteld. Het verloop van dezen oorlog was snel en verrassend. Den 4 Juni werden de Oostenrijkers bij Magenta geslagen, en het fransch-Italiaansche leger bezette daarop Milaan. Dit voortdringen der bondgenooten en een nieuwe zegepraal te Melagnano noodzaakten de Oostenrijkers Modena en de Legatiën te verlaten. Napoleon rigtte nu zelf eene oproeping aan de Italianen, waarvan de hoofdleuze was: ‘Vereeniging tot een enkel doel: de bevrijding des vaderlands.’ - De algemeene geestdrift werd hierdoor nog aangewakkerd. De noordelijke gedeelten van den Kerkelijken Staat (de Legatiën) geraakten in beweging en verdreven de Oostenrijksche troepen, terwijl de voorloopige besturen, die zich overal vormden, de bescherming der Sardinische regering inriepen. Deze stelde een tijdelijk Bestuur in voor Lombardije; benoemde Farini tot gouverneur van Modena; Graaf Pallieri van Parma en Piacenza; d'Azeglio tot commissaris te Bologna. Het Oostenrijksche leger trok weldra over de Chiese terug, en den 24 werd de slag bij Solferino geleverd, zeker een der grootste en bloedigste in de nieuwere geschiedenis, die alleen door de slagen van Metz en Sedan werd overtroffen en eenigermate in de schaduw gesteld. Het Oostenrijksche leger moest binnen den vesting-vierhoek terugwijken; Oostenrijks magt scheen geheel gebroken; Italies toekomst verzekerd; toen op eenmaal het berigt werd vernomen, dat de overwinnaar aan den overwonneling een wapenstilstand had voorgeslagen, en dat de beide Keizers van Frankrijk en Oostenrijk reeds den 11 Juli te Villafranca den vrede hadden geteekend. Maar ook in deze dagen, waarin de krijg en het wapen- | |
[pagina 411]
| |
rumoer alle staatkunde en alle vreedzame werkzaamheden schenen te hebben vervangen; waarin de naam en de beteekenis van Cavour geheel schenen te moeten verdwijnen voor die van een La Marmora, Niel of Benedeck, had het tegendeel plaats en bleef hij de leidende en besturende geest. Zijn levensbeschrijver getuigt, ‘dat hij een wonder van onvermoeide bedrijvigheid en werkzaamheid was. Hij dacht aan alles; voorzag alles; hield zich met alles bezig.’ Bij de zorg voor de portefeuilles van Buitenlandsche en Binnenlandsche Zaken, nam hij de door het vertrek van den Generaal La Marmora in zekeren zin onbeheerd gelaten portefeuille van Oorlog mede op zich. Buitenlandsche aangelegenheden; Binnenlandsche administratie; oorlog; op alles gaf hij acht; alles deed hij met bewonderenswaardige regelmatigheid voortgaan, met onvergelijkbare snelheid. Hij kon den 5 Mei met waarheid aan La Marmora schrijven: ‘Le Ministère de la guerre marche. Valfré (de Secretaris generaal) expédie tout avec le même ordre et la même régularité que s'il s'agissait d'un camp d'instruction.’ - Ercole Oldofredi had hij belast met alles wat de militaire transporten op de spoorwegen betrof, en gaf hem daaromtrent de naauwkeurigste en uitmuntendste instructiën, terwijl hij hem met zijn gewonen glimlach nog toevoegde: ‘pas op, want als er moeijelijkheden of verhinderingen ontstaan, laat ik u zeker het hoofd voor de voeten leggen.’ De Intendant van het Fransche leger eischte binnen zeer korten tijd eene ontzettende hoeveelheid rations brood. Cavour liet overal bakken en zorgde, dat er op den bepaalden tijd veel meer dan het gevraagde aanwezig was: 't geen den Intendant deed zeggen: ‘Quel homme que Cavour! Je lui avais demandé 100 mille rations de pain pour en avoir 50 mille; il m'en a donné 120 mille et au jour fixe!’ En, naarmate de oorlogskansen beter werden omvatte zijn geest een ruimer toekomst. Den 14 Juni 1859 zond hij een schrijven aan de gemagtigden van Sardinie bij de vreemde Hoven, om te betoogen, ‘dat de vereeniging van Lombardije met Piemont, dat zelfs de vorming van een groot rijk, aangewezen door geografische grenzen, door zeden en gewoonten, door eenheid van ras en taal geen schade zoude toebrengen aan het Europesche evenwigt.’ Blijkbaar zinspeelde de staatsman hier reeds op veel meer, dan er in de vertrouwelijke | |
[pagina 412]
| |
gesprekken met den franschen Keizer behandeld, of in het alliantie-verdrag bepaald was. Deze circulaire trok dan ook de aandacht der Fransche en Napelsche diplomatie. De Napelsche gezant te Parijs schreet daaromtrent 1 Juli 1859 aan den Min. v. Buitenl. Zaken: ‘met den Graaf Walewski sprekende over de laatste circulaire van Graaf de Cavour, vroeg deze mij, welke beteekenis ik daarin zag? Ik antwoordde: “il se prépare des arguments pour se plaindre qu'on lui aura donné un morceau trop petit.” Inderdaad, wanneer de Graaf de Cavour durft denken aan een rijk, dat alle volken omvat, die door den vorm des lands, door de eenheid van oorsprong, ras, zeden en gewoonten zijn vereenigd, streeft hij er blijkbaar naar, om Koning van geheel Italie te worden. Graaf Walewski antwoordde mij: “y compris Rome et Naples?” Ik zeide: “oui, selon la Circulaire.” Hierop voegde mij Graaf Walewski toe: “Je suis bien aise de pouvoir dire, que vous aussi l'avez ainsi interprété.....mais il fait le compte sans l'hôte”, en scheen ten slotte zeer vertoornd op den aanmatigenden Minister van den Koning van Sardinie.’Ga naar voetnoot1) Maar breidde Cavour's blik zich uit over de toekomst van zijn vaderland, hij wilde die toekomst alléén langs open en wettigen weg bereiken. Sterker dan ooit lette hij op de pogingen der omwentelingspartij, en bleek het, dat zij geenerlei concessiën van hem te wachten had. Zijn afkeer van haar, zijn tegenstand tegen hare pogingen was zoo groot, dat men meende, dat een uit den weg ruimen van het hoofd dier partij, Mazzini, hem in het belang van Italie welgevallig of geraden kon schijnen. Maar Cavour's verontwaardigde uitroep tegen een vriend moge vermeld blijven: ‘'t Is mogelijk, dat die Heeren (Mazzini en zijne volgelingen) ons nog veel kwaads zullen doen, maar ik verklaar, dat zelfs een misdaad tegen het vaderland door geen moord mag voorkomen worden. Ik zal wel zorgen, dat zij binnen de perken der gehoorzaamheid blijven; maar indien zij openlijk durven optreden, zoo mogen zij er zeker van zijn, dat ik zonder bedenken het schrootvuur even goed tegen hen als tegen de Duitschers zal doen rigten.’ Een moordaanslag tegen Napo- | |
[pagina 413]
| |
leon of Mazzini was in de oogen van een Cavour even afschuwelijk. De zaak van Italie was te heilig om door zulke middelen gered te worden! Hoe het berigt van den getroffen wapenstilstand Cavour moest aandoen laat zich gemakkelijk denken, te meer daar ook hij, evenals Paleocopa (lid van het Kabinet zonder portefeuille) er zeker de voorbode van een plotselingen vrede in zag. Den 6 Juli nog had hij, op het berigt dat Rusland zijne bemiddeling wilde aanbieden, aan Sauli, den Sardinischen gezant te Petersburg, getelegrafeerd: ‘En ce moment la médiation ne pourait avoir que de fâcheux résultats. Il faut que l'influence autrichienne disparaisse complètement dans l'Italie afin que la paix soit solide et durable’. - Op het berigt van den wapenstilstand telegrafeerde hij aan Vigliani te Milaan, aan Boncompagni te Florence, aan Azeglio te Bologna, aan Farini te Modena, en aan Pallieri te Parma; ‘de Koning, deelnemende aan den enkel militairen wapenstilstand tot 15 Aug., beveelt u met alle ernst en zorg de vermeerdering van het leger aan.’ Hierop naar het hoofdkwartier vertrokken wendde hij zijne uiterste pogingen bij den Keizer en den Koning aan, om hen van een ontijdigen vrede terug te houdenGa naar voetnoot1). Napoleon's besluit stond echter vast. Cavour keerde als verpletterd naar Turijn terug, waar hij, volgens Artom aankwam; ‘bleek, uitgeput, in drie dagen vele jaren verouderd.’ Toch telegrafeerde hij den 13 Juli aan Pallièri: ‘Parme doit rester annexée a la Sardaigne. Faites prêter serment et agissez avec la plus grande énergie.’ Blijkbaar is het, dat Cavour op deze wijze en nog voor het teekenen van eenige nadere overeenkomsten, het Statusquo voor zijn Vorst zoo gunstig mogelijk trachtte te maken. Maar zijn denkbeeld had schipbreuk geleden; het programma, waarmede hij den oorlog was tegengegaan was verscheurd. Italie zou zelfs niet vrij worden tot de Adriatische zee. Oostenrijk bleef in den geduchten vestingvierhoek. Hij moest aftreden als Minister. Hij deed het met zijne ambtgenooten den 13en Juli, en kon den 17en aan Parini te | |
[pagina 414]
| |
Florence schrijven: ‘le Ministre est mort, l'ami vous serre la main!’ Den 24 Juli gaf hij aan een ander vriend over dit aftreden het volgende te kennen: ‘het werd mij noch door drift, noch door moedeloosheid ingegeven. Ik ben vol vertrouwen op de aanstaande zegepraal dier zaak, waarvoor ik tot nu toe gestreden heb, en ben altijd bereid het leven en de krachten die mij resten, daaraan toe te wijden; maar ik ben innig overtuigd, dat mijne deelneming aan de politiek op dit oogenblik voor mijn vaderland nadeelig zoude zijn. Zijne belangen zijn weder in de handen der diplomaten gesteld. Ik ben thans bij de diplomaten in kwaden reuk. Mijn ontslag is hun zoo aangenaam, dat het gevolg daarvan zal zijn, dat zij gunstiger zullen gestemd zijn voor die ongelukkige bewoners van Midden-Italie, wier lot verzekerd moet worden. Er zijn omstandigheden, waaronder een staatsman zich niet genoeg op den voorgrond zou kunnen stellen; er zijn andere, waarin het belang der zaak, die hij voorstaat, eischt, dat hij zich in de schaduw terugtrekke. Dit laatste eischen de bestaande omstandigheden van mij. Uit eigen beweging geef ik mijzelven aan de rust over, voor het welzijn van mijn vaderland.’Ga naar voetnoot1)
(Wordt vervolgd.) |
|