Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1875
(1875)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 327]
| |
De overgang van Hendrik IV,
| |
[pagina 328]
| |
de groote massa, die wel steeds in getal de sterkste, maar bij de beslissing van politieke vraagstukken gewoonlijk in invloed de zwakste is, uitzonderde, kon men niet in goeden ernst van een worsteling van religieuse beginselen spreken. Politiek eigenbelang dreef verreweg het meerendeel der leiders: de godsdienst was de vlag, waaronder de bevrediging van persoonlijke belangen nagejaagd en de bereidvaardigheid der onbeschaafde menigte, om den physieken steun van haar lichaamskracht te verleenen, werd ingeroepen. Zij, die uit waarachtig religieuse overtuiging handelden en partij trokken, waren van den aanvang in de minderheid en verloren met elken dag, dien de worsteling langer duurde, aan invloed en gewicht. Ernstige verwondering kan dit verschijnsel niet wekken. Het is te natuurlijk, te regelmatig wederkeerend in tijden van groote geestesbeweging, dan dat het aan een enkel tijdperk of een enkel menschengeslacht tot verwijt kan worden gerekend. Geestdrift is een aandoening der menschelijke natuur, die het minst van allen tegen den afkoelenden invloed der dagelijksche ervaring bestand is. De eischen des materieelen levens mogen een tijdlang ter wille van een hooger beginsel, van een bezielend idee onderdrukt of ter zijde geschoven worden, zij knagen ondermijnend aan de overheersching van zedelijke behoeften. Met dezelfde noodzakelijkheid, waarmede op tijdperken van materialisme openbaringen van een hooger, van een geestelijk leven volgen, bezwijken de laatsten voor de onderdrukte, maar nooit verstikte behoeften van het materieele welzijn. In dezen eb en vloed beweegt zich de stroom des levens, bij natien zoowel als bij individuen. De natuur eischt harmonie: de tijdelijke afwijking ter rechter of ter linker zijde wordt steeds opgevolgd door een terugkeer tot het schijnbaar verlaten standpunt. Geheel intusschen wordt het nooit hernomen: het oude herleeft niet meer. Gelijk de Nijl bij 't verlaten der overstroomde landen zijn bevruchtend slib achterlaat, laat ook de stroom der historie, na iedere verstoring van den regelmatigen loop, zijn winst achter, die de kiemen van nieuwe toestanden en verschijnselen in de toekomst bevat. De politieke hoofden der Protestantsche partij hadden de declaratie van St. Cloud en de daarin gedane toezegging uit | |
[pagina 329]
| |
geen ander dan een staatkundig oogpunt beschouwd. Noch Chastillon noch de la Noue had Hendrik IV om die belofte verlaten. Reeds de woorden, ‘suivant la déclaration patente par nous faicte avant nostre avénement a notre couronne,’ bewezen, dat Hendriks belofte niets meer dan eenige vorige verklaring bedoelde. De nieuwe koning beloofde niet zijn Protestantsch geloof te zullen afzweren, slechts onderwerping aan een concilie zegde hij toe. Voor en na Luther hadden allen, die tegen de katholieke kerk protesteerden, gelijk hij, zich op een vrij, onafhankelijk concilie beroepen, om er als gelijken te verschijnen, hun zaak te bepleiten, en bij de beslissing mede te stemmen. Op de synoden der Calvinisten riep aanvankelijk het bericht dezer toezegging een soort van agitatie in 't leven; men begon zich op het verwachte twistgeding, dat over de toekomst van staat en kerk zou beslissen, voor te bereiden. Zoo ernstig vatte de geestelijkheid van Hendriks kerk zijne toezeggingen op: en zoo weinig dacht zij bij het eerste hooren er aan in deze woorden de eerste stappen tot den overgang te vinden. Maar de illusie duurde kort. Hendrik IV mocht te St. Cloud elk denkbeeld, om zich van zijne geloofsgenooten af te scheiden, met verontwaardiging hebben verworpen, zijne erkenning door de katholieke edelen droeg vrucht. Van het oogenblik af, dat zij hem als wettigen koning erkenden, hield hij op hoofd der Calvinisten te zijn. Het partijhoofd was in den koning van Frankrijk ondergegaan. De verhouding tot de strijders werd een andere. Eischen, die Hendrik met zijne geloofsgenooten had gesteld, beoordeelde hij thans met geheel anderen blik. Tot den dood zijns voorgangers leider van een religieus-politieke partij moest hij thans, aan het hoofd van den staat getreden, het eerst en bovenal naar het algemeen nationaal belang vragen, voordat hij aan de bevrediging van partijeischen, hoe rechtmatig ook, denken kon. Natuurlijk, dat zijn veranderde verhouding tot zijne geloofsgenooten wantrouwen wekte. Hij moest en wilde den schijn vermijden, alsof hij het Protestantisme eenzijdig begunstigde, alsof hij een partijkoning zijn zou. Hendrik IV is niet de eerste en zal wel niet de laatste zijn, die in een dergelijke moeielijke stelling geplaatst, aan de sterkste partij de meeste concessiën doet, en de zwakkere tegen zich verbit- | |
[pagina 330]
| |
tert, zonder het vertrouwen der eerste te winnen. Volgens de laatste verdragen met Hendrik III werden Protestantsche leeraars uit de staatskas betaald. Stiptelijk was deze bepaling gedurende het leven van Hendrik III nagekomen: nauwelijks was Hendrik IV hem opgevolgd, of de betaling vond moeite en werd eindelijk geheel gestaakt. Op verschillende plaatsen, waar sedert jaren en ook door de jongste verdragen alleen de eeredienst der Hugenoten was uitgeoefend, werd nu de mis weer ingevoerd. De koning scheen zelfs angstvallig, om zich met zijne Protestantsche vrienden te onderhouden: de toegang tot hem werd hun bemoeielijkt. Voor zulk een uitkomst hadden waarlijk zijne vrienden en aanhangers Hendrik niet jarenlang gevolgd en gesteund! Nog waren er slechts weinige maanden na de troonsbestijging verloopen, toen reeds de klachten over Hendriks ondankbaarheid algemeen waren. Geestelijken, die bij den dood van zijn voorganger gejuicht hadden over den naderenden val van den Antichrist, vingen aan wantrouwen te koesteren en te zaaien in de bedoelingen des konings. In een vergadering, te St. Jean d'Angely gehouden, werd het voorstel ernstig in overweging genomen, of men niet Hendrik, als Protector der protestantsche kerken, de gehoorzaamheid opzeggen en een ander in zijn plaats zou kiezen. Nadrukkelijk beklaagde de koning zich over dit wantrouwen en drong hij bij invloedrijke hoofden zijner geloofsgenooten er op aan, om toch geen geloof te slaan aan de valsche geruchten, die er werden uitgestrooid. ‘N'adjoustés foy aux faux bruicts que l'on pourroit faire courre de moy, lesquels je vous prie de prevenir, et asseurer pour moy un chascun de ma constance en la religion, non obstant toutes difficultez et tentationsGa naar voetnoot1)’ - Doch deze verklaringen, hoe dikwerf ook herhaald, konden het geschokte vertrouwen niet herstellen. De Protestanten, die alles van Hendriks troonsbestijging hadden verwacht, zagen zich te leur gesteld, ter zij geschoven, uit betrekkingen geweerd, zoo al niet met goedkeuring, dan toch met berusting van den man | |
[pagina 331]
| |
zelven, wien zij sedert jaren voor hun hoofd en leider erkenden, die alles, wat hij was, aan hun opoffering had te danken. De jaren 1589-1593, waarin Hendrik om de kroon kampte, zijn tevens de jaren, waarin Hendriks sterk zinnelijke natuur meer dan tot dusver hem beheerschte en ook door de positie, die hij thans innam, openbaar werd. Mannen van allerlei richting meenen den ongelukkigen loop van den krijg en de ongunstige uitkomsten voor een deel te moeten verklaren uit het overheerschend sensualisme van Hendrik, dat hem telken male gunstige gelegenheden, om belangrijke voordeelen te behalen, in de armen der schoonen, wier gunsten hij genoot, deed verzuimen. Na Jvri had hij, zeggen sommigen, Parijs kunnen veroveren, voordat het zich ter verdediging had toegerust, indien hij er toen niet de voorkeur aan gegeven had, bij la belle Chatelaine la Roche Guyon van zijne vermoeienissen uit te rusten. Veertien dagen gingen verloren, die door de Liguisten werden gebruikt, om Parijs in staat van tegenweer te brengen. De waarheid, die in dergelijke beschouwingen, voor 't overige meer een bewijs van religieusen ijver dan van helder inzicht in de kracht der tegenpartij, gelegen is, kan niet worden ontkend. Hendrik IV was niet meer dezelfde man van vroeger: het denkbeeld van toewijding aan zijn geloof was het bezielend beginsel niet, dat hem leidde. Het betrekkelijk slagen zijner aanspraken op de kroon: en de ruimer gelegenheid om een hartstocht, die steeds sterk en overweldigend hem beheerscht had, bot te vieren, oefenden invloed uit. In de armen van courtisanes leert men niet, voor beginselen te strijden. Het kon niet anders, of de ergernis der Protestantsche leeraars over zijn levenswijs, die hem menige ongewenschte vermaning bezorgde: en het wantrouwen van zijn geloofsgenooten in zijn trouw aan hun religie moest ondermijnend op zijn gezindheid jegens hen werken. Voor deze onmisbare, maar lastige volgelingen aanhoudend te strijden tegen den onwil en de kwade luimen zijner katholieke omgeving, was hem al te vermoeiend. Francois d'O, een der verachtelijke gunstelingen van Hendrik III, wien hij als Surintendant des finances had behouden, wilde niets van de Protestanten weten en hield alle uitbetaling van gelden tegen, zoo dikwerf en zoo | |
[pagina 332]
| |
lang hij vermocht. De koning zelf was van diens hulpvaardigheid afhankelijk, en vloekte menigmaal de schaamtelooze karigheid van den ellendigen mignon, die hem armoe deed lijden, terwijl hij zelf in weelde zich baadde. Toch durfde noch kon hij den man ontslaan, wiens steun zijne belangen meer belemmerde dan bevorderde. En als met dezen, was het met velen. De maarschalk Biron, die het opperbevel over zijn leger voerde, had blijkbaar niets op het oog, dan om den krijg te rekken. Bijna onweersproken is de beschuldiging, dat Biron herhaalde malen de zaak des konings heeft benadeeld, door opzettelijk verkeerden raad te geven en zijne voorslagen door te drijven. Bij den eersten inval van Parma was het zijn verkeerde raad, die aan den Spaanschen veldheer de weg naar Parijs opende. Voor Rouaan had hij opzettelijk de belegering op die wijze geleid, dat de stad niet genomen kon worden. Uitnemende troepen en sterke positien werden herhaaldelijk door hem opgeofferd, om den krijg te doen voortduren. De aanklacht van verraad was algemeen: zelfs zijn eigen zoon sprak ze uit. Toen in het voorjaar van 1592 Farnese zijn leger, dat zeer veel geleden had, naar de Nederlanden terugvoerde, vroeg de jonge Biron van zijn vader een vijfhonderd ruiters. Dat kleine getal was voldoende, zei hij, om de vijandelijke troepen uiteen te slaan. De maarschalk weigerde: ‘Maraud, nous veux-tu donc renvoyer planter des choux à Biron?’ Vol verontwaardiging riep de zoon uit: ‘Indien ik koning was, zou ik den maarschalk het hoofd voor de voeten leggen.’ Maar Hendrik dacht er niet aan, zich te onttrekken aan den onteerenden dwang, die hem werd aangedaan. Hij gevoelde zich te afhankelijk van deze mannen: hij kon ze niet missen. Hij had de hand aan de kroon geslagen: en het denkbeeld kwam niet in hem op, om haar terug te trekken Al zijn persoonlijk vermogen, om menschen voor zich in te nemen, wendde hij aan, om de wankelende trouw dezer bondgenooten te versterken. Birons jaloezij en wantrouwen jegens ieder, die zijne plannen en voorslagen afkeurde, zocht hij af te leiden door verzekeringen van zijn onbepaald vertrouwen, die maar al te dikwerf gegeven werden zonder dat hij ze meende. Door vriendelijke toespraken, onuitputtelijk geduld, verklaringen en beloften, soms van zeer tegenstrijdigen aard, zocht hij de zoozeer uit- | |
[pagina 333]
| |
eenloopende deelen zijner partij vereenigd te houden. Zijn persoonlijke goedaardigheid en beminnelijkheid gaven hem dikwerf, zonder dat het hem moeite of berekening kostte, de natuurlijke middelen aan de hand, om wankelende of ontevreden gemoederen met zich te verzoenen en voor zich te winnen. Voor den slag van Jvri had een Duitsch officier hem om betaling gevraagd. Hendrik, die altijd met geldgebrek had te worstelen, had ze geweigerd en hem toegeduwd, dat geen man van eer geld vraagt, den dag voor een veldslag. Den volgenden morgen berouwde hem dit harde woord: hij zocht Schomberg - zoo heette de vreemde krijgsman - op en verzocht hem vergeving. ‘Je vous ai offencé: cette journée peut être la derniere de ma vie: je ne veux point emporter l'honneur d'un gentilhomme: je sais votre valeur et votre mérite: pardonnez-moi et embrassez-moi.’ Slechts weinigen, die met hem in aanraking kwamen, vermochten op den duur aan zijn persoonlijken invloed, onweerstaanbaar, als hij zijn kon, zoo hij wilde, weerstand te bieden. Nu eens won hij de onwilligen door hartelijke gemeenzaamheid: dan eens deed hij ze buigen voor zijn vorstelijke hoogheid. Maar geen persoonlijke beminnelijkheid noch vorstelijke rang was in staat de valsche verhouding te wijzigen, waarin hij tot zijne aanhangers stond. Koning van Frankrijk zag hij een aanzienlijk deel van zijn volk tegen zich in de wapenen: zelf zonder inkomsten was hij afhankelijk van de ondersteuning, die eigenbatige volgelingen hem wel wilden verleenen, voor zoover het met hun bedoelingen overeen kwam. Het moreel overwicht, dat hij behoefde, om zijn wil hun op te leggen, bezat hij niet. Dit was, wat niemand op dat oogenblik zelf berekend had, door de declaratie van St. Cloud gebroken. Hij had de erkenning der katholieke hoofden verworven, gekocht als 't ware door een verklaring, waaraan niemand toen waarde had gehecht: maar die feitelijk zijn erkenning als koning op een anderen grondslag, dan die in de wettigheid zijner rechten en aanspraken gelegen was, deed berusten. Dezen koning van Frankrijk, zoo konden d'O, Biron en anderen spreken, was hun schepping. Wie in een dergelijke moeielijke verhouding den invloed en het overwicht wil behouden of verkrijgen, dat tot de hooge plaats geacht wordt te behooren, moet door de meerderheid | |
[pagina 334]
| |
van zijn moreel en intellectueel karakter vergoeden, wat aan de reeele kracht zijner positie ontbreekt. Door zijn ootmoedige toewijding aan zijn overtuiging moet hij meesleepen: door zijn juister inzicht in de behoeften van 't oogenblik en de keus der middelen voorlichten: door de strenge moraliteit van zijn karakter, dat elk denkbeeld van baatzuchtige berekening als lasterlijke aantijging onmiddellijk doet verwerpen, tot volgen dwingen. Zulk een karakter was Willem de Zwijger geweest. Maar Hendrik IV was een luchtige, vrolijke Gascogner. Hij bezat een hooggestemd gevoel van zijne vorstelijke waardigheid, dat hem menig fier en schoon woord op de lippen legde. Maar hij was geen domineerend man, wiens tegenwoordigheid ieder aanwezige tot het bewustzijn van zijn minderheid bracht. Hij was een beminnelijk man, wien men veel vergeven, wien men liefhebben kon: die het talent bezat, om met een hartelijk woord de neiging tot zelfopoffering wakker te roepen: die den krijg voerde als een soldaat, zich wagende als ieder zijner minste krijgslieden, om hun zucht tot navolging op te wekken, en door het bewustzijn, dat de koning alle gevaren, lief en leed, met hen deelde, hun trouw aan zijn persoon te versterken. Doch de meerderheid, die een onwankelbare overtuiging d.i. een geloof geeft, was zijn deel niet. Hij was Protestant; nu ja, omdat zijn ouders, en voornamelijk zijn onvergetelijke moeder Protestantsch waren geweest. Voor deze religie hadden zijne ouders geleden: hem zelf had zij bijna het leven gekost. Met de traditie van zijn vrije jeugd op de bergen van Bearn, was zij innig verbonden: en hij kon zich niet voorstellen, dat hij haar in waarheid zou laten varen om een kerkgeloof aan te nemen, zoo rijk aan dwaasheden als het Katholieke. Maar die negatieve gehechtheid schonk geen positieve kracht. Op zijn leven oefende zijn geloof geringen invloed uit: de Protestant was niet deugdzamer dan de Katholiek uit zijn omgeving. Hendrik IV, tijdgenoot en, naar men zegt, geestverwant van Rabelais, kon door de kracht en bezieling, die van zijn religieuse overtuiging uitging, niet anderen beheerschen. Hij zelf was er aan gehecht als aan een der heiligste herinneringen uit het ouderlijk huis, die de man in 't leven medeneemt. Het denkbeeld, om het te verlaten, kwetste zijn gehechtheid aan de souvenirs van zijn jeugd, | |
[pagina 335]
| |
en niet minder, zoo niet meer, zijn vorstelijke trots. De gedachte ergerde hem, dat hij voor dien prijs de kroon zou koopen. Doch die ergernis zou geen hinderpaal zijn, die onoverkomelijk was. Dat wisten zijne hovelingen: dat wist ieder, die Hendrik kende. Die levenslustige, gevoelige man, die door elken indruk werd medegesleept, en het lastig vond telkens bestraffingen van zijn overtredingen te moeten aanhooren, mocht een tijdlang door zijn trots worden weerhouden, om toe te geven aan de eischen der meerderheid, volhouden, volharden kon hij niet. Op bijkans 40jarigen leeftijd, na lang oorlog te hebben gevoerd, eindelijk in de gelegenheid, om door een enkel woord rust, genot en de hoogste waardigheid te koopen, was Hendrik IV, die met iederen dag meer verslaafd raakte aan genietingen, met de strenge godsdienstige leer, die hij voorstond, in onverzoenlijken strijd, niet in staat om weerstand te bieden. Zonder ergernis hoorde hij de spotternijen en zinspelingen van zijn hovelingen aan. Toen de hertog van Parma in 1592 Rouaan kwam ontzetten, zei Chicot, de hofnar,Ga naar voetnoot1) in tegenwoordigheid van het geheele hof: ‘monsieur mon ami, je vois bien que tout ce que tu fais ne te servira de rien à la fin, si tu ne te fais catholique. Il faut que tu voises à Romme: et qu 'estant là tu bougeronnes le Pape, et que tout le monde le voie: car autrement ils ne croiront jamais que tu sois catholique. Puis tu prendras un beau clistère d'eau beniste, pour achever de laver tout le reste de tes peschès.’ Krachtiger dan de aanmoediging van personen werkte de loop van den krijg, vooral de afloop van Rouaans beleg. Het leger, dat door het verraad van Biron deels was gedecimeerd deels na Parma's vertrek moest ontbonden worden, was in Hendriks oogen de reddingsplank geweest, om aan de dreigende noodzakelijkheid der afzwering te ontsnappen. Hij had alles ingespannen om dit leger tot stand te brengen: aanzienlijke domeingoederen verkocht, groote leeningen gesloten, om de millioenen, voor de betaling der troepen benoodigd, te vinden. Met verzekering op verzekering had hij de achterdocht van koningin Elisabeth, die niet sterk aan zijn religieusen ijver geloofde, bezworen: en ook de | |
[pagina 336]
| |
Duitsche vorsten van zijn vurige gehechtheid aan het Protestantisme overreed. Zoo had hij dit leger bijeen gekregen, en al die inspanning, al die kosten waren voor niets geweest. De inneming van Rouaan had slechts een ondergeschikte plaats in zijne berekeningen ingenomen. Rouaan zou hem de poorten van Parijs hebben geopend en de val der hoofdstad had hem onafhankelijk van de katholieke edelen moeten maken. De onderwerping van Parijs zou hem kracht ook tegen Biron enz. hebben gegeven: zijn vorstelijken wil had hij dan aan de nu zoo trage katholieke edelen kunnen opleggen. De verhouding zou geheel veranderd zijn, en menige intrigue, die hem thans bezwaarde en verontrustte, omdat hij ze uit voorzichtigheid zwijgende moest aanzien, zou hij dan met kracht en nadruk hebben onderdrukt. Doch even goed als Hendrik IV hadden de hoofden der Katholieke edelen, die hem in naam erkenden, de beteekenis van Rouaans verovering en haar vermoedelijk gevolg, de overgave van Parijs, ingezien. Zij begrepen, dat dan hun rijk ten einde was, dat dan de druk, dien zij op den koning oefenden, van zelf zou ophouden. Wie hunner zich de Journée des Barricades herinnerde, wist, wat de volksmassa van Parijs vermocht, zoo zij behendig werd geleid. En zou deze massa, in 't geheim bij voortduring door de politieken bewerkt, weerstand kunnen bieden aan een persoonlijkheid, zoo tot populariteit geschapen, als Hendrik IV? Dezen man, die als 't ware al de nationale fouten in den beminnelijksten spiegel vertoonde, zou het licht vallen om, zoo hij wilde, met den steun der Parijsche burgerij zich van hun juk te ontslaan. En er was meer. Een groot deel der katholieke edelen, die in 1589, wegschuilende achter de Declaratie, zich aan Hendrik IV hadden aangesloten, waren in het laatst van 1592 van inzicht veranderd, en begeerden zijn welslagen op geenerlei wijze meer. In het voorjaar van 1591, toen Chartres belegerd werd, was aan een der jongere leden van het geslacht Bourbon het denkbeeld ingeblazen, om zich als pretendent naar de kroon aan Hendrik IV ter zijde te stellen. De kardinaal de Bourbon - vroeger de VendômeGa naar voetnoot1) - meende als katholiek | |
[pagina 337]
| |
goede kansen bij de katholieke edelen, die Hendrik volgden, te hebben. Zijn vertrouwde raadslieden, waaronder du Perron, wisten de eerzucht van den weinig beteekenenden man wakker te schudden. Zij gebruikten hem, om een derde partij te vormen, die, tusschen de Ligue en de royalisten zich plaatsende, hopen durfde, gelijk de hond in den fabel, met de winst te gaan strijken. De kardinaal had zich tot den paus gewend en diens bijstand ingeroepen. Deze intriguen van woelzieke en weinig vertrouwbare volgelingen waren den koning spoedig bekend geworden, maar door hem slechts met woorden en met streng toezicht, niet met daden van geweld, bestraft. De onbeduidendheid van het hoofd zou deze tiers parti, ondanks de woelzucht van du Perron, spoedig hebben ontbonden, zoo de houding, door Gregorius XIV jegens Frankrijk aangenomen, haar niet ten goede was gekomen. De nieuwe pausGa naar voetnoot1), die zich blindelings door de raadslagen van Spanje liet leiden, zond in April 1591 een bul naar Frankrijk, waarin hij Hendrik IV op nieuw excommuniceerde: en voegde er twee vermaanbrieven, aan de geestelijken en de leeken, die den ketter volgden, bij, waarin hij hun uitdrukkelijk gelastte, den koning van Navarre onmiddellijk te verlaten. Onhandiger partijtrekken voor Spanje kon moeielijk bedacht worden. Het geringste nadenken kon leeren, dat de katholieken, die sedert 1589 aan des konings zijde tegen Mayenne en de Spaansche Ligue streden, thans den eerste niet konden verlaten, om voor de laatsten het hoofd te buigen. In deze verlegenheid bood de tiers parti en de kardinaal de Bourbon, wiens onbeduidendheid nu een aanbeveling te meer scheen, hun een uitweg aan. Zich aan hem aansluitende, zijne kandidatuur steunende, openden de edelen zich den weg, om door de verheffing op den troon van een katholiek uit hun midden, over Mayenne en Spanje te zegevieren, zonder den Roomschen stoel de gelegenheid te geven, hen, ter wille van de ketterij van hun pretendent, te veroordeelen. Van dezen kardinaal de Bourbon, die aan hen de kroon | |
[pagina 338]
| |
zou danken, en wiens staatkundig inzicht verre beneden het fier gevoel van den koninklijken Hendrik bleef, zou het gemakkelijk vallen, voorwaarden af te dwingen, die hun de macht en hem slechts den titel schonk. Zoo vereenigden zich in broederlijke eendracht hun persoonlijke belangen met de kerkelijke consideratiën, die zij ter wille van hun aanzien bij de natie niet prijs konden geven. Zelven zonder religieuse warmte, maar door opvoeding, gewoonte, berekening aan de kerk, waarin zij groot gebracht waren, gehecht, sloten zich d'O, d'Epernon, Nevers, de Longueville en andere aanzienlijke katholieke edelen in het laatst van 1591 en den aanvang des volgenden jaars aan de tiers parti aan. Gebrek aan voorwendselen was er niet. Van den ongunstigen indruk, door de pauselijke brieven gemaakt, had Hendrik zich bediend, om ten minste eenigermate aan den toenemenden aandrang der Protestanten te voldoen. In Juli 1591 had hij bij koninklijke declaratie de edicten, in 1585 en 1588 door Hendrik III tegen de Protestanten uitgevaardigd, afgeschaft en de gunstiger bepalingen van de edikten van 1577 en 1580 op nieuw van kracht verklaard. Slechts onwillig en morrende had de kardinaal de Bourbon en zijn aanhang toegegeven: zelfs de maarschalk de Biron had tegenstand geboden, zonder op de vraag van Duplessis Mornay, waarom hij, die zelf met een Protestantsche vrouw en gelukkig was gehuwd, zoozeer op haar geloofsgenooten was gebeten, een behoorlijk antwoord te kunnen geven. De vrees, dat de naderende hulpbenden uit Duitschland, Nederland en Engeland, gezonden door Protestantsche Staten, en grootendeels uit ketters bestaande, hun nog gunstiger bepalingen zouden afdwingen, zoo zij in deze weigerden toe te stemmen, had eindelijk het verzet tot zwijgen gebracht. Maar in 't geheim had het voortgewoeld, en de ongelukkige afloop van den veldtocht in den winter van 1591/92 en van het beleg van Rouaan, bewees, dat deze tiers parti machtig genoeg was om te verlammen en de erkenning van Hendriks koningschap te beletten. De tweedracht in zijn naaste omgeving, de intriguen der tiers parti, de wankele steun der Protestanten, die even weinig als hun katholieke tegenstanders nalieten, den koning in de meest kritieke oogenblikken te verlaten, hebben het | |
[pagina 339]
| |
meest samengewerkt om Hendrik IV met het denkbeeld van afzwering te verzoenen. ‘Je me suis trouvé, zei hij later tot Mornay, sur les bords d'un précipice: le complot des miens me poussait, et les réformés ne m'appuyaient pas. Je n'ai pas trouvé d'autre échappatoire.’ Door zijn overgang ontnam hij der sterkste partij het voorwendsel, om zich tegen hem te verzetten, het volk tegen hem op te ruien of zelfs ook maar gebrekkig hem te ondersteunen. Zijne afzwering van de Protestantsche ketterij deed de harten van geen der Katholieke edelen warmer voor hem kloppen; maar zij won de menigte van goedgeloovige volgelingen der geestelijkheid, het door de kerk verhitte en medegesleepte deel der natie, voor zijne erkenning. In naam van den godsdienst had de Ligue de wapenen tegen hem gevoerd. Zoodra de ketter in de moederkerk was weergekeerd, veranderde de tegenstand van karakter. De Katholieke Hendrik IV werd voor de natie de vertegenwoordiger der nationale onafhankelijkheid, tegenover de aanslagen van het buitenland. Het heeft, vooral in later tijden, nooit aan stemmen ontbroken, die te goeder trouw meenden, dat de koning gemakkelijk een anderen weg had kunnen betreden. Indien hij geweigerd had tot de Roomsche kerk over te treden, maar de Katholieke kerk van Frankrijk van den heiligen stoel afgescheurd, had hij evenzeer als door zijn overgang zijne erkenning van de natie verworven. Het zijn inzonderheid Protestantsche auteurs, die deze meening voorstaan. Natuurlijk laten zij niet na, op klachten van Katholieke predikers over het zedenbederf, op de duidelijk uitgesproken behoefte aan hervorming der kerk, als op zoo vele bewijzen voor de juistheid hunner meening, te wijzen. Doch geen onpartijdig onderzoeker dezer dagen kan die meening deelen. Afscheidingen van het kerkverband, dat de deelen der Katholieke kerk aaneenhecht, zijn slechts tot stand gekomen, als de staat of om politieke of om religieuse redenen op den steun des volks kon rekenen. De moeielijkheden, waarmede Hendrik VIII had te worstelen, die met meer vastheid van karakter zijn doel najaagde, dan waarover Hendrik IV kon beschikken, leeren, hoe zwaar het een natie valt in regeeringsinzichten te berusten, wier doeltreffendheid zij niet inziet. Waar een krachtig levende publieke meening ontbreekt, | |
[pagina 340]
| |
slagen dergelijke hervormingen niet. De vervolgingen onder Maria hebben meer voor Engeland's afscheiding van Rome gewerkt, dan de politiek van Hendrik VIII. De dochter rechtvaardigde in de oogen des volks het werk des vaders en bereidde den weg voor dat van Elizabeth. Doch in die gunstige positie bevond zich Frankrijk noch Hendrik in 1592. Aan het einde van een dertigjarigen burgeroorlog Frankrijk tot een breuk met Rome te willen dwingen, ware niets anders geweest, dan de kroon aan de tegenstanders over te geven. Elizabeths gezag was gevestigd; staatslieden van kennis omringden haar; de publieke opinie wees haar den weg. Maar waar zou Hendrik die bondgenooten, die medestanders hebben gevonden? Ook al neemt men aan, dat de Protestanten in zijn halve ontrouw, ter wille van het nationaal belang, zouden hebben berust, er is geen grond om te meenen, dat de Katholieke edelen, die tot dusver hem volgden, hem hadden blijven steunen. De invloed der Ligue had te diep op de gezindheid inzonderheid der lagere klassen ingegrepen, dan dat de volksmenigte berusten zou in een afscheiding van Rome, volgens alles wat haar sedert jaren was geleerd, de haard der hoogste waarheid. Leiders en hoofden van volksbewegingen mogen ter wille van hun belang van overtuiging, als van kleed, wisselen, de groote menigte volgt niet snel. Moreele en religieuse convictien zijn de eenige schat der armen en onkundigen. Zij klemmen er zich aan vast, als het hoogste en dierste, wat zij bezitten. Zij laten het niet los en geven het niet prijs, en offeren voor het behoud gewilliger dan rijker en hooger standen het leven op, dat toch zoo weinig aantrekkelijks bezit. Zoo al de Katholieke edelen, die Hendrik omringden, het denkbeeld van afscheiding hadden goedgekeurd, de groote menigte, de massa des volks zou zich op de zij van den Paus, van de Spaansche Ligue hebben geworpen. Geen krachtige publieke opinie zou Hendrik als Elizabeth hebben gesteund. Een heftiger strijd dan tot dusver ware ontbrand, waarin de kracht van een moreele overtuiging en een religieuse passie aan Hendriks tegenstanders het overwicht zou hebben verschaft. Wat de Protestant Hendrik van Navarre, zwak gesteund en heimelijk tegengewerkt door het wantrou- | |
[pagina 341]
| |
wen zijner verdeelde aanhangers, in 1589-1593 niet had vermocht, dat zou de Gallikaan Hendrik IV, slechts bijgestaan door onwillige en morrende Protestanten, en door weifelende en wankelende Katholieken, nog veel minder hebben kunnen bewerken. Slechts als Protestant, niet als Gallikaan, had Hendrik IV Frankrijk kunnen leeren, dat de staat boven de kerk geldt. Of zou wellicht de steun der Fransche geestelijkheid, de traditie van de Gallikaansche kerk, bij machte zijn geweest hem de overwinning te verschaffen? Er is geen grond, om het aan te nemen. In overeenstemming met de Pausen, onder herhaald beroep op de goedkeuring van het hoofd der kerk, hadden de geestelijkheid en de monniken door geheel Frankrijk het volk in beweging gebracht. Kerk en religie waren in de oogen des volks woorden van gelijke beteekenis; godsdienst zonder kerk een ondenkbare zaak. Waar was in Frankrijk de geloovige te vinden, die, na jarenlang de ophitsingen tegen Hendrik den ketter te hebben aangehoord en als waarheid aangenomen, nu op eenmaal aan zijn goed recht tegenover den Paus zou hebben geloofd? Indien de Pauselijke stoel, gelijk te verwachten was, Frankrijk met ban en interdict trof, zouden de Katholieke volgelingen des konings zich dan door de verzekeringen van Fransche bisschoppen laten gerust stellen? De Fransche kerk had, tegenover de Protestanten, het Pauselijk aanzien bij de groote menigte zoozeer in bescherming genomen en doen rijzen, dat zij zelve het thans niet kon vernietigen. Den afgod, dien zij had opgericht, kon zij niet met eigen hand nederwerpen. Zij, wien zij de knieen had doen buigen, zouden zich tegen haar verheffen en haar als heiligschenster gehoorzaamheid weigeren. De logen straft den logenaar het zwaarst. Doch ook de lust tot den vermetelen aanslag ontbrak. Het is zoo: men kan wijzen op onzamenhangende uitlatingen van dezen en genen priester, op de praatjes van den dag, door tijdgenooten ons bewaard, die reeds kandidaten voor het aanstaande patriarchaat van Frankrijk aanwezen; op woorden van goedkeuring, door Hendrik IV aan stoutmoedige berispers van Rome gericht. Doch het zijn niets dan geisoleerde feiten en woorden; openbaringen van persoonlijke eerzucht, die in troebel water zoekt te visschen; berekeningen van | |
[pagina 342]
| |
hovelingen, uitingen van geestelijken hoogmoed en gewetenlooze speculatiezucht. Onder de waarlijk ernstige leden der geestelijkheid waren er ongetwijfeld, die zich in gemoede ergerden aan de aanmatiging des Pausen, om over Frankrijk, als ware het een wingewest van den Roomschen Stoel, te beschikken. De waardige verklaring, waarmede de prelaten te Chartres, in Sept. 1591, 's Pausen bullen beantwoorddeGa naar voetnoot1): ‘nous déclarons ces excommunications nulles dans la forme et dans le fond, injustes, foudroyées à la suggestion des ennemis de la France, et incapables de lier ni les évêques, ni les autres catholiques français, fidèles au Roy’, vond bijval bij een groot deel der Fransche geestelijken; maar zoo de woorden ‘sans préjudicier au respect et à l'honneur dus au Pape’ vervangen waren door de opzegging van de gemeenschap met Rome, zouden zij slechts het sein tot een nieuwen godsdienststrijd, heftiger dan den vorigen, hebben gegeven. Geen kerkelijk staatsman stond Hendrik ter zijde, onbesproken, onaantastbaar en eminent genoeg, om de lagere rangen der kerkelijke hierarchie met zich mede te slepen en door deze de massa te beheerschen. Een der geestelijke mannen, die in deze dagen het meest op den voorgrond trad, was du Perron. Hij had eens aan Hendrik III in een geleerd betoog het bestaan van God bewezen. De koning had aandachtig toegeluisterd en de kunde en bekwaamheid van den prelaat bewonderd. Doch hoe stond hij verbaasd en hoe groot was niet zijn ergernis, toen du Perron, aan het einde gekomen, hem aanbood, thans ook het tegenovergestelde, het niet-bestaan van God, te bewijzen. Met zulke sophisten roept men geen hervormingen in 't leven. In de groote beweging, die het Fransche staatslichaam sedert een halve eeuw schokte, had zich een element geopenbaard, dat een groote toekomst voor zich had. De democratie in de Ligue had met het democratisch element in het Calvinisme gemeen, dat het de erkenning van den tiers état op het staatsgebied eischte. In de Nederlanden had de Prins van Oranje vooral door den steun der burgerij het verzet tegen Spanje met goeden uitslag gevoerd. De adel en de kerk waren in den Spaanschen opstand ondergegaan. Zij, | |
[pagina 343]
| |
vroeger de heerschende machten, daar gelijk overal waar het leenstelsel had gezegevierd, waren door den volkskrijg van allen overheerschenden invloed beroofd. In Frankrijk was de adel niet gedecimeerd, als in de Nederlanden; en evenmin de kerk van macht beroofd. Voor een staatsman, die in de schijnbaar onbewuste schokken en bewegingen des tijds de geboorteweeën van nieuwe krachten weet op te merken, ware het wellicht een verlokking geweest, de tiers état onder een gemeenschappelijk vaandel tegen de oude heerschers der middeleeuwen te vereenigen. Maar wat een Willem de Zwijger, onder gunstiger omstandigheden dan waarin Frankrijk zich bevond, had tot stand gebracht, was een te zwaar werk voor een Hendrik IV. Trouwens, er is geen spoor, dat hij eenig denkbeeld van zulk een politiek heeft gehad. De man, die tegenover Villeroy zijn rechten in deze woorden kleedde: ‘Je suis roi légitime: je dois imposer la loi à mes sujets et non la recevoir d'eux’, stond, hoe hoog ook, te laag om in den voetstappen van den Zwijger te treden. Hendrik IV staat aan den grenspaal der middeleeuwen, maar hij mist de kracht om ze voor zijn land te sluiten.
Het is onmogelijk. het juiste tijdstip aan te geven, waarop Hendrik tot den overgang besloot. 't Zou ook geen waarde hebben, al konden wij 't. Een karakter als het zijne, dat door de wederwaardigheden van den krijg niet gestaald, maar verzwakt werd, was niet tegen den ontzenuwenden invloed van den passieven tegenstand zijner volgelingen bestand. Iedere golfslag van den tegenspoed voerde hem ongemerkt verder van zijn oorspronkelijk standpunt af. Groote, krachtige karakters worden door een enkelen beslissenden schok tot omkeer gebracht. Die inspanning van 't leven was voor Hendrik geheel overbodig en werd daarom bespaard. De natuur verspilt haar krachten niet. De rustige, kalme, eenvoudige loop van zaken, zoo als hij uit de verhouding en krachten der partijen van zelve voortvloeide, bracht hier de uitkomst te weeg. Toch kan men zeggen, dat in het leger van Rouaan de overtuiging, dat een dergelijke stap niet lang meer te vermijden zou zijn, Hendrik en zijn omgeving meer dan vroeger begon bezig te houden. De verwachting van de wonderen, die hij met dit groote Protestantsche leger zou uitwerken, | |
[pagina 344]
| |
was te overspannen geweest, dan dat de teleurstelling hem niet diep ontmoedigde. Hij gaf zijn toestemming tot onderhandeling met de partij van Mayenne. Ook vroeger waren er pogingen toe gedaan, doch steeds, zonder een gunstigen uitslag. Ditmaal was er grond tot goede hoop. De krachten der Ligue waren meer dan te voren uitgeput: minder dan ooit voelde Mayenne zich in staat, den strijd vol te houden, zonder Spaansche hulp duur te koopen. Van zijne zijde had Hendrik IV een stap gedaan, die de toenadering tot de Ligue gemakkelijker scheen te maken. In 1589 had hij verklaard, zich aan de beslissingen van een algemeen concilie te zullen onderwerpen. In Juli 1591, toen hij er prijs op stelde, dat de bisschoppen openlijk voor hem tegen den paus partij trokken, had hij zich met een kleiner kring tevreden gesteld; hij beloofde zich te onderwerpen aan een concilie, ‘ou à quelque assemblée notable et suffisante’. Bescheidener kon het moeilijk. Wie waarachtig uit eerlijk gemoedsbezwaar den koning had bestreden, hij kon nu tevreden zijn. Maar Mayenne en de zijnen waren er niet mede tevreden. Voor hen was de godsdienst de vlag; het eigenbelang de lading die zij in veiligheid trachtten te brengenGa naar voetnoot1). Hun ideaal, een roi fainéant, omringd en afhankelijk, als de eerste Capetingers, van oppermachtige leenmannen, die den landsvorst slechts den titel gunden en zich zelven de macht voorbehielden, lieten zij zoo snel niet los. Het kost moeite van een droombeeld, jaren lang nagejaagd, afscheid te nemen; vooral, waar die afstand met opoffering van eigenbatige uitzichten gepaard gaat. De vorderingen van Mayenne stellen de onreinheid der beweegredenen, die het ongelukkige land | |
[pagina 345]
| |
aan al de jammeren van den burgerkrijg voortdurend overgaven, in het scherpste licht. Niet minder dan dertien gouvernementen eischten de adellijke hoofden der Ligue voor zich in erfelijk bezit. De koninklijke macht en inkomsten zouden in die provincien, waarin zelfs de benoeming der plaatselijke kommandanten en de verdeeling der garnizoenen door hen zou geschieden, van geen de minste beteekenis meer zijn. Groote jaargelden en, karakteristiek genoeg, de betaling van alle schulden van een twintigtal hunner, vorderden zij bovendienGa naar voetnoot1). Indien de koning in gelijke verhouding de groote edelen, die hem volgden, beloonde, zou er van de 23 gouvernementen, die Frankrijk telde, geen enkel voor hem zelf overblijven: ‘Il n'y avait désormais rien en France de moins roi que le roi.’ Zulke voorwaarden waren onaannemelijk; op deze eischen brak de onderhandeling af. ‘Ils nous veullent faire acheter l'estat’, zei Duplessis. De koning van Frankrijk kon de erkenning van oproerige edelen niet, door de vernietiging van het werk zijner voorgangers, koopen. De partij van Mayenne nam den schijn aan, alsof zij zich verbaasde, dat tegen zulke conditien bezwaar werd gemaakt: ‘zij begeerden den vrede niet, de oorlog was meer in hun belang’. Hoe weinig die grootspraak waarheid behelsde, kon een vluchtige blik op de kaart van Frankrijk in den zomer van dit jaar (1592) leeren. Nergens was het aan de partij der Ligue gelukt, den koninklijken aanhang ten onder te brengen; overal werd de strijd als sedert drie jaar voortgezet. Met afwisselend geluk werd in de provincien gestreden; in sommigen hadden de royalisten de bovenhand, en waar de Ligue zich de sterkere mocht noemen, had zij het alleen aan den steun van het buitenland te danken. Indien Savoye, indien Spanje zijne troepen terugtrok, wat zou er van de Ligue in Bretagne, wat in Provence en Languedoc worden? Poitou en Limousin, waar Hendriks aanhangers verreweg de sterksten waren; Lotharingen, door Turenne, tot hertog van Bouillon verheven, ernstig verontrust, gaven het antwoord. Zoo het buitenland den krijg niet voedde, kon de Ligue ten minste niet beletten, | |
[pagina 346]
| |
dat de doornenkroon van Hendrik IV eerlang, naar de uitdrukking van Duplessis-Mornay, in waarheid een leliekroon wierd. Toen de dood den koning van den dubbelhartigen maarschalk de Biron had verlost, zag men in het kleine leger van Hendrik zijn wil meer geëerbiedigd. De blokkade van Parijs werd op nieuw aangevangen, en ernstiger, ditmaal dan vroeger, volgehouden. De gouverneurs der omliggende steden vingen aan, minder zachtmoedig voor de bedreigde hoofdstad te worden. De toevoer van levensmiddelen werd nadrukkelijker geweerd: de afsluiting der stroomen strenger gehandhaafd. Op een eilandje in de Marne bouwde Hendrik IV een fort, eerlang Ville-Badauds geheeten. De werkzaamheden aan dit fort, in September opgericht, werden door Mayenne met onrust gadeslagen; doch te vergeefs poogde hij ze te verstoren. Het was duidelijk: de kring, waarin de Ligue zich bewoog, begon enger te worden. Het wettige koningschap, hoe zwak ook aan krachten, dreigde in zijn omarming de nog zwakkere rebellie te verstikken. Spanje en de Paus waren tot dusver hare getrouwe bondgenooten geweest; zoo deze haar ontvielen, was haar ondergang nabij. In plaats van den heftigen Gregorius XIV was in het begin des jaars Clemens XIV opgetreden. 's Konings katholieke aanhang hoopte en verwachtte, dat het nieuwe hoofd der kerk, die zijn voorganger in kennis en beschaving verre overtrof, een kalmer, verstandiger staatkunde zou volgen al had hij ook aanvankelijk den bul van Gregorius hernieuwd. Zij stelden aan Hendrik voor, om uit hun naam een gezantschap naar Rome te zenden, dat Clemens zou pogen te winnen. De parlementsleden, die te Tours waren vergaderd, verzetten zich nadrukkelijk tegen het plan, maar Hendrik keurde het goed. Hij deed een nieuwen stap in de richting, sedert Juli 1591 ingeslagen, en verbond zich om onderricht te ontvangen, ‘avec désir et intention de s'unir et joindre à l'Eglise catholiqne.’ In de geheime instructie, die hij aan Gondi, den Parijschen bisschop medegaf, maakte hij zijne toezegging, om te doen, ‘wat het staatsbelang van hem eischte’, afhankelijk van de zekerheid, dat de gehoorzaamheid, waarop hij recht had, hem niet langer door zijne onderdanen zou worden geweigerd. ‘Anders zou hij gevaar | |
[pagina 347]
| |
loopen uitgelachen te worden door de eene, en verlaten door de andere partij.’ Al was er voorloopig geen vrucht te wachten van deze zending, die Mayenne, uit wrok over Spanje's eischen, eerst had beloofd te ondersteunen, maar later tegenwerkte, zij bewees toch, dat de royalistische partij het wit scherper in 't oog begon te vatten, en voor geen stappen terugdeinsde, die om het te bereiken noodig schenen. Uit alles bleek, dat de halfslachtigheid, de weifeling, de onvastheid der bewegingen aanving te eindigen. De koning - het was duidelijk - bereidde zich op een beslissenden stap voor. Wat zou er van Mayenne, wat van de Ligue worden, zoo Hendrik openlijk zich bereid verklaarde de ketterij af te zweren, en de hoofdstad zich aan hem onderwierp? In Parijs was de stemming der gemoederen zeer veranderd. De moord van Brisson had de oogen der gezeten burgerij voor 't gevaar van Spanje's vriendschap geopend. Hoe warm zij Mayenne had toegejuicht, toen hij aan de bloeddorstige raadslagen van den Conseil des Seize een eind had gemaakt, de middenstand had het niet vergeten, dat de adel het eerst het gemeen in beweging had gebracht. Scherper dan te voren zagen de nadenkenden het gevaar van dit bondgenootschap in. Al de ellende, die Parijs had geleden, dankte zij aan de Ligue. De rampzalige toestand, waarin de hoofdstad voortdurend verkeerde, daar de afsluiting der rivieren den handel dagelijks meer knakte, was de vrucht van Mayenne's politiek en van het woelen der geestelijkheid. De Seize, wier raad hij in December had ontbonden, waren zijne werktuigen en partijgenooten geweest. Hun schoon vaderland werd overstroomd door vreemde krijgsbenden, die het kwamen plunderen en berooven, om het te onderwerpen aan een vreemd vorst. Was het zoover met Frankrijk gekomen, dat het zich gelukkig moest achten, tot voetwisch van den vreemdeling te dienen? Onder den bevruchtenden adem van lijden en ontbering, herleefde het door kerkelijken haat onderdrukte nationale eergevoel. De Parijsche middenstand schaamde zich, dat hij zich had laten misleiden. Wat was er geworden van al de groote beloften? De Ligue was machteloos: zonder Filips kon zij niet staande blijven; en de man, die tegenover het buitenland | |
[pagina 348]
| |
de vertegenwoordiger der nationale eenheid, tegenover het binnenland, van het monarchaal gezag mocht heeten, stond, hoe zwak ook aan krachten, onoverwonnen na een kamp van drie jaren daar. Een ketter werd hij geheeten....was het geen ketterij Frankrijk aan den Paus en aan Spanje te onderwerpen? Reeds in den aanvang van 1592 trad de krach ig aangewassen partij der politieken in de hoofdstad handelend op. In Januari werd een vergadering gehouden van burgers, uit allerlei kring en stand, waarbij ook enkele pastoors verschenen, die aan den omkeer der publieke meening den moed ontleenden, om voor hun ware gevoelens uit te komen. De aanwezigen besloten zich eng aaneen te sluiten en tegen de herleving van de partij der Seize te waken, door geen dezer in eenige stadsbetrekking toe te latenGa naar voetnoot1). Sinds breidde zich de beweging met iederen dag uit. Zenuwachtig, gelijk uitgeputte lichamen zijn, kon Parijs het uitzicht op nieuw lijden, dat de nauwere insluiting der stad opende, niet verdragen. Tal van geruchten, waarvan, zooals een tijdgenoot opmerkt, het al zeer wel was, zoo er een enkele waarheid behelsde, onderhielden de spanning. Het lijden der laatste jaren was nog te versch in ieders herinnering; de wonden waren nog te zeer bloedende, dan dat de gedachte aan herhaling en hernieuwing niet den polsslag harder deed kloppen, den bloedstroom sneller door de aderen joeg. Doch de actie werkte, gelijk steeds, reactie. De bedwelming was te groot en te algemeen geweest, dan dat zij op | |
[pagina 349]
| |
eenmaal geheel kon wijken. De invloed der monniken en priesters liet zich niet met één slag vernietigen. De partij der Seize herleefde en de oude, bloeddorstige predikatien werden op nieuw van de kansels gehoord. Weer beproefde de kerk, wat zij met de booze hartstochten der onkundigen en der slechten vermocht te bewerken. De politieken wonnen intusschen steeds aan getal. Onderhandelingen over verzoening en samenwerking liepen zonder uitslag af: slechts bittere verwijten en dreigende woorden brachten zij voort. Maar geen bedreigingen schrikten de politieken af. Toen in Sept. het nieuwe fort op de Marne voor de oogen der verschrikte Parijzenaars verrees, werd in een hunner bijeenkomsten het voorstel gedaan, om zich vrijwillig aan den koning te onderwerpen, ‘qui estoit prince remply de clemence, qui sans doute les recesvoit humainement, et vivroit-on sous luy en paix en l'exercice de la religion catholique-romaine.’ Hoe zou een ernstig staatsman zich van een beweging als deze hebben bediend! Hoe zou hij de behoefte, die zich in dezen afstand van elk denkbeeld van geloofsverandering uitsprak, hebben geleid, om het middeleeuwsch beginsel, dat voor het dragen der kroon het lidmaatschap der katholieke kerkgemeenschap onmisbaar was, voor altijd te vernietigen! Doch Hendrik IV was beter soldaat dan staatsman; en de politieken te Parijs wisten hun denkbeeld niet te doen zegevieren. Toch was het een overwinning op de Ligue, toen in October de meerderheid der Parijsche kwartieren - les semonneux - besloten den koning van Navarre te bidden, van godsdienst te veranderen en inmiddels met hem over vrijheid van handel in overleg te treden. Parijs, de haard, de hoofdstad der Ligue, trad met den ketter in onderhandeling, bood hem de hand. Als een donderslag trof het bericht den hertog van Mayenne. Het ongeloofelijke scheen mogelijk: Parijs dreigde hem te ontsnappen. Vergezeld van eenige troepen snelde hij naar de hoofdstad, om den opstekenden storm te bezweren. Tusschen twee partijen had hij te kiezen: de politieken, die de traditie der Ligue verwierpen, en de Seize, die hun wrok tegen hem volstrekt niet verheelden. Jammerlijk was zijn houding: beurtelings hoog en kruipend, zocht de trotsche edelman, | |
[pagina 350]
| |
die steeds de diepste minachting had gevoeld voor lagere maatschappelijke standen, dan waarin hij was geplaatst, en ze slechts duldde als zijn werktuigen en speelballen, de strijdende partijen door weerzijdsche vrees te beheerschen. Ten deele gelukte het hem; doch meester van den toestand werd hij niet meer. Parijs richtte het verzoek aan ‘den koning van Navarre’, om voor de hoofdstad en de andere steden des rijksGa naar voetnoot1) vrijheid van handel te vragen. De eerste stap was gedaan; zou de volgende, die van onderwerping, achterwege blijven? Mayenne meende het te kunnen beletten. Zoo hij gehoor gaf aan den aandrang van het Parijsche parlement, om eindelijk de Etats Generaux bijeen te roepen, vleide hij zich met den steun van eene nationale vertegenwoordiging de partij der politieken te onderdrukken. Reeds tallooze malen was de samenkomst der Etats Généraux, waarop ook Parma in naam zijns meesters had aangedrongen, door Mayenne toegezegd. Zelfs waren zij herhaaldelijk door hem samengeroepen, maar nooit was het hem en den zijnen ernst geweest. Thans, nu de politieke partij het hoofd krachtig opstak, waren zij de eenige uitkomst, die hem overbleef. Parma, die zich gereed maakte om voor de derde maal Frankrijk binnen te trekken, wilde Reims of Soissons als vereenigingsplaats aangewezen zien. Die beide steden zou hij gemakkelijk met zijne troepen kunnen beheerschen, en de Etats Généraux dwingen tot de keus, die zijn meester wenschte. Doch Mayenne wilde er niets van hooren, en berekende, dat de hoofdstad meer met zijn belangen overeenkwam. De politieken te Parijs zouden de keus van Philips II beletten, en deze, door vrees voor de erkenning van den koning van Navarre, gedwongen worden zijn eigen kandidatuur te laten varen, om die van Mayenne te bevorderen. Zoo meende het hoofd der Ligue nog altijd in troebel water te kunnen visschen. Doch één medespeler op het groot tooneel der historie had hij buiten rekening gelaten. De dood kwam tusschen beide en verwarde de kansrekeningen der intriguanten. De hertog van Parma stierf den 2 Decmber. Oogenschijnlijk was zijn dood | |
[pagina 351]
| |
een uitredding voor Mayenne, die op eenmaal van het lastige en hinderlijke toezicht en den meesterachtigen drang van den uitnemenden staatsman ontslagen werd. In waarheid was die dood het doodvonnis over de partij der Ligue. Het prestige, dat de groote veldheer tegenover vriend en vijand had bezeten, hield op, Hendriks tegenstanders te steunen. Parma's leger liep uiteen; mannen, aan Frankrijk onbekend, traden in zijn plaats als leiders der Spaansche diplomatie op; de grootschheid en breedheid van opvatting, die Parma zoowel in 't beramen als in 't uitvoeren hadden gekenmerkt, werd voortaan geheel gemist. Filips' kleinheid en bekrompenheid zouden niet alleen de vervulling zijner eigene wenschen beletten, maar ook de belangen zijner bondgenooten schaden en belemmeren. Zonder Spanje vermocht de Ligue niets: dat hadden de jongste jaren geleerd. Wat zou Mayenne, nu van alle kanten afval dreigde, kunnen tot stand brengen, zonder de hulp van Farnese, die de door belang en inzicht zoo uiteenloopende deelen der Ligue door vrees en overmacht bijeen had gehouden? Doch de trotsche edelman gaf zich van den waren staat van zaken geen rekenschap. Hij meende, dat de afkeer van Spanje ook de politieken zou dwingen zich in zijn armen te werpen. Dat de onhandige politiek van den Roomschen Stoel aan Fransche katholieken den moed zou geven, om, tegen den wil van het hoofd der kerk, die Hendriks afgevaardigden niet ontvangen wilde, ‘den koning van Navarre’ te erkennen, achtte hij onmogelijk. Aan zijn eigen inpopulariteit, aan den wrok, die in Parijs tegen hem heerschte, aan den ongunstigen indruk, dien zijne nederlagen hadden gemaakt, dacht hij niet. Toen hij in December de opening der Staten tegen den 17 Januari 1593 vaststelde, vleide hij zich nog altijd de onmisbare persoon voor de Fransche Katholieken te zijn. Zoo weinig gevoelde hij het gevaar, dat zijne wenschen bedreigde, dat hij nog den 5 Jan. eene uitnoodiging tot de Katholieke edelen, die Hendrik volgden, richtte, om met de Etats Généraux, die de Ligue naar Parijs had te zamen geroepen, over de belangen van Staat en Kerk in onderhandeling te treden. Alsof de geestelijkheid, die de pauselijke bullen had veroordeeld, en de edelen, die vier jaar hem hadden bestreden, zich ter elfder ure aan hun mach- | |
[pagina 352]
| |
teloozen tegenstander zouden onderwerpen! Alsof de aanneming van zijn voorstel door zijne tegenstanders tot iets anders kon leiden, dan om zijn macht en invloed te beperken en de plannen zijner geheime vijanden, de politieken, te bevorderen!
De geschiedenis der Staten van 1593 is dikwerf breedvoerig door schrijvers van vroegeren en lateren tijd verhaald. Zeer verschillend is de meening omtrent het gewicht hunner overleggingen en de rol, door hen gespeeld. Terwijl sommigen hun het getuigenis geven, dat zij zich jegens het vaderland verdienstelijk hebben gemaakt, worden hunne handelingen door anderen ten strengste afgekeurd. Zij verdienen, mijns inziens, ni cette indignité ni cet excès d'honneur. De Staten van 1593 zijn het beeld der stervende Ligue.Ga naar voetnoot1) De Staten van 1593 hebben niets tot stand gebracht. Te zamen geroepen om een koning te kiezen, hebben zij geen koning gekozen: het belangrijkste besluit, dat zij namen, was om de verkiezing onbepaald uit te stellen. Na zes maanden bijeen geweest te zijn, gingen zij, met dit brevet van onvermogen, eigenhandig geschreven, naar huis. Aan bereidwilligen, om de kroon uit hun handen aan te nemen, ontbrak het niet. Er waren er zelfs te veel. Ieder sollicitant - want sollicitanten waren zij, die door hunne agenten de stemmen der Statenleden liepen te bedelen - ieder sollicitant werkte zijn concurrent tegen. Doch ernstige kandidaturen waren er slechts weinige. Eigenlijk was er maar éen: Philips II solliciteerde voor zijne dochter, Clara Eugenia Isabella. Toen de Staten bijeenkwamen, was het meerendeel der leden voor haar gestemd, en scheen hare verkiezing hoogst waarschijnlijk. Maar de Spaansche Koning en zijn diplomatieke agenten te Parijs deden al, wat zij konden, om haar niet slagen te verzekeren. Op het oogenblik, dat het spel bijkans gewonnen was, verminderde Philips den inzet. In plaats van met een krachtig leger Parijs te ontzetten en Hendrik IV met groote overmacht te verpletteren, liet hij de hoofdstad en de Ligue aan eigen | |
[pagina 353]
| |
machteloosheid over, en schonk daardoor aan Hendrik IV de gelegenheid om belangrijke veroveringen te maken, die de hoofdstad meer en meer benauwden. Zoo zou zijn onmisbaarheid blijken, rekende de man in het Escuriaal; terwijl zijn aanhangers twijfelden, of zelfs Spanje wel bij machte zou zijn, om hen uit de handen van den ketter te redden. De erkenning van Clara Eugenia Isabella, afstammelinge van Anna van Bretagne, vorderde hij van de Staten. De pauselijke legaat en de hertog van Feria, de gezant van Philips, drongen er op aan. Maar zij kon niet gekozen worden, dan met terzijstelling van de Salische wet, die de vrouwen van de troonsopvolging heette buiten te sluitenGa naar voetnoot1). Geen krachtiger middel om de Staten hiertoe te bewegen, scheen de Spaansche diplomatie te weten, dan om de natie en haar geheel verleden in het aangezicht te slaan. In de zitting van 29 Mei betoogde de Spaansche rechtsgeleerde Mendoza, dat een reeks van vorsten, waarop Frankrijk trotsch was, door onwettige uitsluiting van vrouwen hadden geregeerd. Het gemor der aanwezigen bewees, dat zelfs de kerk het nationale eergevoel niet vermag te dooden, al weet zij het te verstikken. Desniettemin zou de Spaansche Ligue hebben getriomfeerd, indien Spanje de rij zijner tegenstanders niet zelf had vermeerderd. Toen de Staten aan Feria vroegen, met wien Clara Eugenia Isabella, als zij gekozen werd, in het huwelijk zou treden, wilde hij eerst niet antwoorden; doch eindelijk noemde hij als den uitverkorene, aartshertog Ernst van Oostenrijk! Zulk een kandidatuur deed Spanje's eischen meer kwaad, dan Mayenne vermocht. Te laat zag Feria den misslag in. Hij poogde hem te herstellen, door den jongen hertog de Guise te noemen. Zoo hij met grof geld en een krachtig leger diens kandidatuur had kunnen steunen, misschien ware hij ook nu nog geslaagd. Maar Philips was een te groot financier, om goed geld naar kwaad geld te werpen; hij beloofde slechts belooning met wissels, betaalbaar een jaar na dato. En het krachtige Spaansche leger, dat de Ligue tegen Hendrik be- | |
[pagina 354]
| |
hoefde, was evenmin zichtbaar. Zoo boorde nog ter elfder ure Philips met eigen hand de eenige kansen zijner dochter in den grond. En de familie van den jongen de Guise hielp krachtig mede. Een korte wijle kwam wel te Parijs de oude liefde voor het geslacht van den Balafré boven, en ‘de jonge koning’ mocht zich een oogenblik vermeien in de toejuichingen van het Parijsche gemeen. Maar de liefde onder de familie der Guise's was minder warm. Mayenne dacht er niet aan, zijn neef den troon te laten bestijgen. Niet voor een ander, niet voor de natie, slechts voor zich zelf had hij gewerkt. Hij duldde niet, dat een lid zijner familie den prijs zou winnen, waarvoor hij alles had gewaagd en opgeofferd. Maar van zijn kandidatuur was in de Staten zelfs niet openlijk gehandeld en er is geen grond, om aan te nemen, dat de meerderheid, in strijd met het Parijsche parlement, ooit aan de wenschen van een kleine partij, die zijne verheffing wenschten, zou hebben toegegeven. Met Spanje's steun hoopte hij te slagen, doch, wat Spanje schonk of weigerde, het was betrekkelijk een onverschillige zaak. Philips, die voor zijn dochter de erkenning niet kon verkrijgen, kon ze evenmin aan Mayenne bezorgen. De firma was bankroet. De arme schuldeischers vonden slechts een deficit. Zoo was het einde der Ligue in 1593.
En toch verhaastte deze vergadering de uitvoering van Hendriks geheime plan, om tot de Katholieke kerk over te treden. Het is blijkbaar dat de koning van de Parijsche vergadering eene nieuwe krachtsontwikkeling der Ligue heeft te gemoet gezien. Ons, die op zoo verren afstand geplaatst de juiste verhouding der afmetingen beter kunnen beoordeelen, moge de onbeduidende afloop der Etats Généraux onvermijdbaar voorkomen, tijdgenooten beoordeelen gewoonlijk de gebeurtenissen, die voor hunne oogen plaats hebben, meer naar het gedruisch en de opspraak, die zij wekken. Het is een moeilijke en zeldzaam beoefende kunst, wat men ziet geschieden op zijn juiste waarde te schatten. Hendrik heeft blijkbaar van deze Staten-vergadering gevreesd, wat de hoofden der tegenpartij er van hoopten. Voor- noch tegenstanders zagen in, dat deze bijeenkomst slechts het stuiptrekken der stervende Ligue was. Allen meenden, dat zij | |
[pagina 355]
| |
aan het verzet nieuwe kracht en meerdere eenheid zoude geven. De tegenstand zou er door aangewakkerd worden, en de erkenning van Hendriks koningschap voor jaren verschoven, zoo niet voor altijd uitgesteld zijn. Scherp en duidelijk spreekt zich deze opvatting des konings in de woorden uit, die de bewerkers der Oeconomies Royales aan hun held in den mond leggenGa naar voetnoot1). Sulli, in het begin van Febr. 1593 door den koning geraadpleegd, teekende den staat van zaken op deze wijze: ‘vous ne parviendrez jamais à l'entiere possession et paisible jouissance d'iceluy, que par deux seuls expediens et moyens; par le premier desquels, qui est la force et les armes, il vous faudra user de fortes resolutions, severitez, rigueurs et violences, qui sont toutes procedures entierement contraires à vostre humeur et inclination, et vous faudra passer par une milliasse de difficultez, fatigues, peines, ennuis, perils et travaux, avoir continuellement le cul sur la selle, le halecretGa naar voetnoot2) sur le dos, le casque en la teste, le pistolet au poing et l'espeé en la main; mais, qui plus est, dire adieu repos, plaisirs, passetemps, amours, maistresses, jeux, chiens, oyseaux et bastimens; car vous ne sortirez de telles affaires que par multiplicité de prises de villes, quantité de combats, signalées victoires, et grande effusion de sang. Au lieu que par l'autre voye qui est de vous accommoder, touchant la religion, à la volonté du plus grand nombre de vos sujets, vous ne rencontrerez pas tant d'ennuis, peines et difficultez en ce monde; mais, pour l'autre, je ne vous en responds pas.’ Sulli, die in deze woorden bewees hoe goed hij Hendrik kende, sprak eenvoudig uit, wat in het hart des konings omging. Hendrik was den langen strijd moede, en maakte zich zelf wijs, dat hij zich voor zijn land moest opofferen. De herhaalde verklaringen, dat hij slechts aan Frankrijks belang dacht, de verzekeringen hoe veel moeite het hem kostte het kerkgeloof zijner moeder te verloochenen, bevatten waarheid, maar niet de geheele waarheid. Wie zal durven zeggen, dat hij zich ooit van andere, minder nationale, meer zelfzuchtige beweegredenen is bewust geworden? | |
[pagina 356]
| |
Voor de vorsten der 16de eeuw was er, zoowel in goeden als kwaden zin, geen onderscheid tusschen het persoonlijk en het nationaal belang. En Hendrik IV was een kind van zijn tijd, als van zijn volk. De hoofden der katholieke edelen hadden met 's konings goedkeuring zich bereid verklaard met de Etats Généraux in onderhandeling te treden. Mayenne, die zich bij 't woord zag gehouden, kon zijn toestemming niet weigeren. Ondanks den tegenstand van den pauselijken legaat en van den ambassadeur van Spanje, benoemden de Staten, te Parijs vergaderd, commissarissen, die met de afgevaardigden van de koninklijke katholieken te Suresne zouden samenkomen. Het was in hun vergadering, dat in het midden der Meimaand de aartsbisschop van Bourges de mededeelingGa naar voetnoot1) deed, ‘que leur roy avoit faict assembler plusieurs cardinaux, evesques et autres gens de sa suite, leur ayant promis de vivre catholiquement, demandant d'estre instruict.’ Den 22sten Juli kwamen de opgeroepen geestelijken, prelaten en doctoren, te St. Denis te zamen. Het hoofd der tiers parti, de kardinaal de Bourbon, die met ergernis zijn kansen in rook zag opgaan, wreekte zich door de bevoegdheid der Fransche prelaten te betwisten, om zonder vergunning des pausen Hendrik in den schoot der kerk te ontvangen. Doch noch de hooge geestelijkheid van 's konings aanhang noch Hendrik zelf lieten zich afschrikken. Zij wisten, dat het pausdom als steeds zich, willig of onwillig, in het fait accompli zou moeten schikken. De beslissing over staatszaken behoort niet aan de kerk. Den volgenden morgen, den 23sten, ving het zoogenaamde | |
[pagina 357]
| |
onderricht aan. Het mocht niets anders dan een formaliteit zijn. Niemand kon er in ernst aan denken, om Hendrik wezenlijk te willen bekeeren. En elke illusie, zoo zij soms bij een der vijf bisschoppen bestond, week, als men de luchtige minachting zag, waarmede de koning de zaak behandelde. Achtereenvolgens werden de verschillende stukken der kerkleer doorloopen. Toen er sprake was van de gebeden voor dooden, zei Hendrik: ‘laissons là le Requiem; je ne suis pas encore mort et je n'ai pas envie de mourir.’ Bij het vagevuur verklaarde hij, het te willen aannemen, om hun plezier te doen, daar hij wist ‘que c'estoit le pain des prebstres’. Doch toen het op belangrijker zaken aankwam, bijv. de leer der mis, werd hij warm; hij verdedigde zich bij zulke punten met vuur, en wist zijne bekeerders zoo veel bijbelplaatsen, die de onwaarheid der katholieke leer bewezen, voor de voeten te werpen, dat een hunner den volgenden dag getuigde, nooit een ketter gezien te hebben, die zoo op de hoogte was en zulke goede gronden wist aan te voeren. Maar wat kon het hem baten? Het staatsbelang vergunde hem niet, om overwinnaar te zijn in den theologischen kamp. Als de oude Friesche koning, volgens de legende, zich nog ter elfder ure terug te trekken, dat kon hij niet. Hij was te ver gegaan. Hij gevoelde het en gaf toe. Met tranen in de oogen bracht hij het offer zijner overtuiging: ‘vous ne me contentes point bien sur ce point et ne me satisfaites pas comme je désirois, et me l'estois promis par vostre instruccion. Voici: je mets aujourdhui mon ame entre vos mains. Je vous prie, prenes-y garde: car là ou vous me faites entrer, je n'en sortirai que par la mort; et de cela je le vous jure et proteste.’ Vijf uur had de samenkomst geduurd en met een gevoel van verlichting liet Hendrik de geestelijken van zich gaan. Nog twee dagen en alles zou voorbij zijn. Als om zich zelven te bemoedigen door de beteekenis van den stap zich te ontveinzen, spotte hij er mede: ‘Ce sera dimanche - schreef hij aan Gabrielle d'EstréesGa naar voetnoot1) - que je fairay le sault perilleux.’ Zondag kwam. Des morgens ten acht ure begaf zich de koning, door een aanzienlijken stoet van edelen en hovelin- | |
[pagina 358]
| |
gen vergezeld, te midden van een van alle kanten samengestroomde menigte naar de hoofdkerk van St. Denis. Het was snikkend heet: loodzwaar drukte de warmte alles neer. De hoofddeur was gesloten: Hendrik klopte aanGa naar voetnoot1). De poort werd geopend en de aartsbisschop van Bourges, omringd van tal van hooge geestelijken, vertoonde zich. Hij vroeg den wachtende, wie hij was. ‘Je suis le roy.’ - ‘“Que demandez vous?” - Je demande estre receu au giron de l'Eglise catholique, apostolique et romaine.’ - ‘“Le voulez-vous?” - Ouy, je le veux et le desire.’ En de knieën buigende, legde Hendrik IV deze geloofsbelijdenis af: ‘Je proteste et jure, devant la face de Dieu tout puissant, de vivre et mourir en la religion catholique, apostolique et romaine, de la proteger et deffendre envers tous au peril de mon sang et de ma vie, renonçant à toutes heresies contraires à icelle Eglise catholique, apostolique et romaine.’
Men zegtGa naar voetnoot2), dat een der bisschoppen, die steeds des konings zijde had gehouden, na den overgang van Hendrik IV verklaarde: ‘Je suis catholique de vie et de profession, et très- fidèle subjet et serviteur du Roy: vivrai et mourrai tel. Mais j'eusse trouvé bien aussi bon et meilleur que le Roy fust demeuré en sa religion, que la changer comme il a fait: car en matière de conscience il y a un Dieu là haut qui nous juge: le respect duquel seul doit forcer les consciences des rois, non le respect des roiaumes et couronnes, et les forces des hommes.’
Amsterdam April 1875. |
|