Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1875
(1875)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 225]
| |
De overgang van Hendrik IV,
| |
[pagina 226]
| |
ger: alleen het gevaar, dat zij niet zegevieren zou, was toegenomen. Dit moest hem een prikkel te meer zijn, om den strijd, door politiek en religieus belang gelijktijdig gevorderd, krachtig voort te zetten. Te meer, omdat de voortzetting en uitbreiding van den strijd hem nog rijker loon en grooter winsten beloofde, dan de ondersteuning, aan de Ligue verleend, hem reeds had opgebracht. Zoo de troon van Frankrijk niet door Hendrik IV werd ingenomen, wie zou hem dan bezetten? Aan pretendenten was geen gebrek, maar geen enkele was er, die zijne rechten tegen hem kon staande houden; de Spaansche vorst had in zijne legers krachtiger argumenten voor de juistheid der aanspraken, die hij voor zich of voor zijne dochter deed gelden, dan eenig ander. Bij Mayenne en den Liguïstischen adel, die met dezen verbonden was, mocht er weinig sympathie voor zijn erkenning bestaan, de steun der geestelijkheid en der Jesuieten was hier, als elders, aan Philips verzekerd. ‘De onderwerping van Frankrijk, in welken vorm ook - zoo spraken in het Escuriaal de raadslieden, die het oor des ouden konings bezaten - aan de staatkunde van Spanje, herstelt het overwicht van het Spaansch Katholicisme en koningschap in Europa. In Frankrijk ligt de beslissing. Zegeviert de Bearner, dan is de triumf der ketterij ook in de Nederlanden verzekerd; de Protestantsche volken zullen zich krachtig aaneensluiten en de heerschappij over Europa is aan Spanje ontnomen’. Was het wonder, dat de oude koning het denkbeeld, dat hij zijn geheele leven met onbezweken volharding had nagejaagd, zij het ook bijkans stervende, met nieuwe geestkracht opnam, om er de laatste krachten aan te wijden? Het uitzicht, dat de geestdrift van jongeren hem opende, was te verlokkend, dan dat de waarschuwingen van ernstiger mannen bij hem ingang konden vinden. En toch was het aan een dezer laatsten, dat hij de taak toevertrouwde om Frankrijk te hulp te komen. De hertog van Parma, die sedert 1578 de koninklijke legers in de Zuidelijke Nederlanden aanvoerde, had te vergeefs zijn meester op het gevaar gewezen, dat de rechtstreeksche inmenging in Frankrijks strijd zou na zich slepen. De vrucht van jaren arbeids, de kans op de verovering van het kettersche Noorden dreigde verloren te gaan, zoo de | |
[pagina 227]
| |
krachten werden verdeeld en niet vereenigd tot het hoofddoel bleven. Maar Philips, die geheel Europa in zijn berekeningen omvatte, had zijne bezwaren licht geteld en de bevelen tot uitvoering gegeven. Parma moest zich onderwerpen en zijn leger naar Frankrijk voeren. Den 30 Aug. 1590, bij het krieken van den dag, zagen de wachten op de muren der hoofdstad den omtrek verlaten. Hendrik IV had het beleg opgebroken, om den vijand, die te Meaux was gelegerd, op te zoeken en slag te leveren. Doch de Spaansche opperbevelhebber begeerde geen kamp. ‘Je n'ay charge du Roy mon maistre que de secourir Paris’, antwoordde hij op de aansporingen zijner omgeving. Hij had uit de verhalen van Mayenne opgemaakt, dat hij slechts een klein, onaanzienlijk legertje zou te bestrijden hebben. Doch toen hij den eersten Sept. het leger des konings in oogenschouw nam, zag hij in dat hij misleid was; en duwde hij Mayenne de woorden toe: ‘ce n'est pas là ceste armée de dix mil hommes, que vous me disiez, car j'en voy là comparoistre plus de vingt cinq mille, et en bonne ordonnance’.Ga naar voetnoot1) Met onwilligen voet had Alexander Farnese het Fransche grondgebied betreden: den misslag zijns meesters verzwaren, door zijn leger aan een nederlaag bloot te stellen, dat wilde hij niet. Aan elke uitdagende beweging van Hendrik IV bood hij wederstand, verzekerd, dat dralen hem rijker en gemakkelijker vruchten zou leveren. Met machteloozen toorn sloeg Hendrik de zelfbeheersching zijns tegenstanders, en de ontkiemende verdeeldheid in eigen leger gade. Zoo lang er mogelijkheid van strijden was, hield de adel stand; doch toen elke kans op een veldslag week, drongen de edelen bij den koning op ontbinding zijns legers aan. Zoo hij niet wilde verlaten worden, moest hij hen wel ontslaan. Sedert maanden had hij zijn leger niet kunnen betalen: slechts het uitzicht op de verovering van Parijs had het bijeengehouden. Nu en verovering en strijd onmogelijk scheen, moest hij, schoon toornende, toegeven. ‘Daar er geen hoop was op een bataille, - schreef Hendrik aan Montpensier - daar de inneming van Parijs voor langen tijd is uitgesteld, terwijl mijn | |
[pagina 228]
| |
leger is samengesteld uit edelen, die vrijwillig komen, en de vijandelijke armee uit betaalde huurlingen, heb ik mijne edelen naar de provincien teruggezonden, die van bezetting beroofd waren, om de plaatsen, die aangevallen mochten worden, te voorzien. Ik zelf zal met een goede macht van kavalerie en voetknechten, die mij overig is, beveiligen, wat de vijand zou willen aantasten.Ga naar voetnoot1)’ Een juichtoon ging er onder de Ligue en hare aanhangers op, toen de ontbinding van het koninklijke leger en het voortdringen van Parma's troepen bekend werd. Schimpende op de lafheid der edelen, die in volharding zoo zeer onderdeden voor de Parijsche bevolking, voorspelden de tegenstanders van den Bearner zijn geheelen ondergang. Doch zij juichten te vroeg en voorspelden te veel. Wel trok Parma's leger voort, ontzette Parijs, veroverde Lagni en Corbeil, doch daarbij bleef het. Na acht weken gaf Farnese het sein tot den terugtocht: de berichten uit de Nederlanden waren ongunstig; de bijval en steun, dien de Fransche Ligue hem gaf en geven kon, was te zeer onvoldoende, dan dat hij het wagen wilde, voor zeer onzekere voordeelen het gevaar van een geheelen ondergang te loopen. Reeds den 4 Nov. kon Hendrik aan Montmorency spottende melden: ‘nos Hespagnols sont bien plus honnestes gens que les vostres; car ils ne veulent pas fouller leur hoste davantage, et parlent de se retirer. Ils nous ont faict si peu se mal, que je pense estre obligé à leur faire l'honneur de les reconduire.Ga naar voetnoot2)’ En aan dit hartelijk voornemen gaf hij uitvoering: hij verontrustte Parma zoo veel hij kon. De Spaansche landvoogd keerde in de Nederlanden terug, slechts versterkt in zijn oordeel over de dwaasheid der onderneming. Nog voor hij de grenzen overschreed, waren de veroverde plaatsen door het koninklijke leger hernomen en Parijs werd op nieuw verontrust door de troepen des konings. De Fransche Ligue - Parma had het aanstonds gezien - was zonder eenige ware kracht. Slechts door kerkelijken haat op te wekken, kon zij de gemoederen der menigte tegen den Bearner stemmen; maar hem verslaan kon zij niet. Wat | |
[pagina 229]
| |
Filips begeerde, zou hij met de wapenen in de hand moeten veroveren. Het wekt geen verwondering dat een man, die de reëele zwakheid der Ligue zoo juist inzag, met onverholen minachting hare hoofden behandelde. De persoonlijke kennismaking met Mayenne had tot geen vriendschap geleid. De trotsche, dikke edelman, wiens macht en invloed in geen de minste verhouding waren met de aanspraken, die hij deed gelden, had niet dan zeer onwillig voor Farnese gebukt. De Spanjaard had zich over zijne gevoeligheid weinig bekommerd. Aan de grenzen gekomen, liet Parma eenige troepen, Italianen en Spanjaarden, tot bescherming der Ligue achter. Opmerkelijk was het afscheid, dat hij van de aanvoerders dezer benden, in tegenwoordigheid van Mayenne en andere hoofden der Ligue, nam. Over hen sprak hij geen woord: maar zijne manschappen drukte hij, als waren zij in geheel vijandelijk land, ernstig op het hart, om Frankrijk onder de gehoorzaamheid van den heiligen stoel terug te brengen. Zoo zij in 't volgende voorjaar nog niet gereed waren, beloofde hij hun ondersteuning; mocht het noodig zijn, dan zou hij zelf wederkomenGa naar voetnoot1). Diep vernederend voor Mayenne en zijne genooten was het, zulk een taal van een vreemd bevelhebber te moeten aanhooren, die over Frankrijk, als ware het een hun vreemd gewest, eigenmachtig beschikte. De vruchten van landverraad zijn bitter. Doch nog bitterder ervaringen wachtten hen. De adellijke hoofden der Ligue hadden vreemde troepen in 't land geroepen, om de overmacht van den Bearner te weerstaan. Het ontzet van Parijs was het eenige, wat de komst van Parma had opgeleverd. Een blijvend resultaat schonk de vernedering, die zij zich hadden getroost, niet. De koning van Frankrijk was niet verslagen, en de kansen op zijn erkenning slechts uitgesteld. Spanje's optreden bovendien deed de verdrukte tweedracht in de eigen partij met nieuwe hevigheid en kracht uitbarsten. Hier, als altijd, zou het waarheid blijken, dat de verrader van zijn land slechts zijn eigen graf delft.
Voor de poorten van Parijs, had Hendrik IV de gebreken | |
[pagina 230]
| |
van zijn leger duidelijker dan te voren ingezien. Hij had begrepen, dat de hulp van vrijwilligers, die slechts door de oud-feodale traditiën van ridderlijke trouw tot blijven werden genoopt, en bij den eersten tegenspoed hem verlieten, onvoldoende was, om den strijd, dien hij voerde, te beslechten. Gelijk zijne vijanden, moest hij huurtroepen hebben, door eed, soldij en krijgstucht tot gehoorzamen verplicht. De Liguistische edelen hadden de Spanjaarden in 't land geroepen en openden voor de Spaansche legers de grensplaatsen en provincien des lands. In Languedoc had Joyeuse een tal van plaatsen hun overgegeven, en slechts met hun steun bestreed hij Montmorency, die de koninklijke troepen aanvoerde. In Bretagne was het de hertog van Mercoeur, een bloedverwant van Mayenne, die met Spaansche hulp zich tegen Hendriks leger staande hield. De hertog van Savoye, Karel Emanuel, voerde in Provence en Dauphiné den krijg tegen den Franschen koning, deels om eigen voordeel te behalen, deels om de belangen van zijn schoonvader, Filips II, die hem steunde, te dienen. Mayenne zelf, de ‘luitenant generaal van Frankrijk’, effende in het Noorden den weg tot het midden van Frankrijk voor de Spaansche troepen uit de Nederlanden. De hertog van Lotharingen voerde den strijd in Champagne. De vroegere gouverneur van Parijs, Nemours, had, ontevreden dat Mayenne zijne hooge eischen niet wilde inwilligen, de hoofdstad verlaten, en poogde door veroveringen in Bourgogne, Auvergne enz. zich een onafhankelijken staat te verzekeren. De eenheid des rijks werd door de oproerige Ligue, in verbond met het buitenland, gewelddadig verscheurd. In zijn Escuriaal gezeten, stookte Philips II het twistvuur aan, en besprong met zijne legers in het noorden, zuiden en westen het Fransche grondgebied, om op de puinhoopen van Frankrijks eenheid zijn eigen gezag en de heerschappij van zijn Katholicisme te grondvesten. Tegen zulk een overmacht en aandrang van vijanden gevoelde Hendrik IV zich machteloos, zoo hij op de zwakke krachten, die hem ten dienste stonden, voortaan alleen had te steunen. Maar juist de grootheid van 't gevaar gaf hem het recht om bijstand van anderen in te roepen. Want niet zijn koningschap alleen, niet alleen Frankrijk, maar de vrijheid van het Protestantisme en van Europa werd bedreigd. In Parijs lagen | |
[pagina 231]
| |
de sleutels tot de heerschappij over het werelddeel. Zijn strijd was door de misdadige handelingen der Ligue een Europeesche worsteling geworden: de beslissing over zijn troon besliste over de vraag, of de middeleeuwsche macht van Habsburg ook de 17de eeuw zou beheerschen. Voor Engeland, voor de jonge Republiek in de Nederlanden, voor Duitschland was de uitslag van zijn worsteling een levensvraag. Hun aller belang was het zijne, omdat zijn ondergang hun vrijheid en onafhankelijkheid bedreigde. Nog voor de ontbinding van zijn leger zond hij Turenne naar Londen, den Haag en de Duitsche hoven, om tegen den gemeenschappelijken vijand bijstand van troepen te vragen. Doch maanden zouden er verloopen, voordat die hulpbenden, ook toen zij toegezegd waren, konden aankomen. Niet voor het najaar van 1591 mocht hij ze verwachten. Inmiddels zette hij met zijn eigen leger, nu eens sterker dan eens zwakker, den strijd voort, en zocht hij den moed en de krachten te sterken van zijne veldheeren in de provinciën. Zich zelven behield hij de onderwerping der hoofdstad voor. De koning van Frankrijk alleen mocht de eer hebben, haar voor zich te doen bukken. Hoe betrekkelijk gering en afwisselend de macht ook was, waarover hij in de eerste helft van 1591 had te beschikken - een 6 à 8000 man -, hij bezigde ze om Parijs voortdurend te verontrusten, haar den toevoer van krijgsvoorraad en levensmiddelen af te snijden, om door gebrek haar tot overgave te dwingen. Nauwelijks was Parma met zijne legers naar de Nederlanden vertrokken, of hij hernieuwde zijne aanslagen om de stad te verrassen. Een dezer aanvallen, in de Januarimaand, werd slechts met moeite door de Parijzenaars afgeslagen. Voor de Seize, wier macht en aanzien door den gunstigen afloop van 't laatste ernstig beleg was hersteld, bood die aanslag een welkome gelegenheid, om bezetting van Spaansche troepen te vragen. Mayenne, hoe onwillig ook, kon het niet weigeren, en den 12 Febr. 1591 rukten 4000 Spanjaarden en Italianen de hoofdstad binnen, om ze tegen hernieuwde aanvallen van den Bearner bij te staan. Met onwil had Mayenne die troepen afgestaan. Niet bloot, omdat het zijn kracht tegenover den koning verzwakte, maar vooral, omdat zij een tegenstander versterkten, voor zijne | |
[pagina 232]
| |
plannen even vijandig, zoo niet gevaarlijker, als Hendrik IV. Van haar oorsprong af had de Ligue uit twee deelen bestaan, die vereenigd aan Hendrik III hadden weerstand geboden. De adel had met de geestelijkheid het volk in beweging gebracht, om het koningschap, dat aan de ketterij concessiën deed, tot krachtiger optreden te dwingen. Maar bij de twee verbondenen hadden zich in den loop van het vereenigd verzet nieuwe drijfveeren ontwikkeld en doen gelden. De adel zocht de koninklijke macht te beperken en te verdeelen, om de in vroegere eeuwen hem ontnomen macht, die de groote leenmannen tot de pairs der koningen maakte, terug te bekomen. Het volk, de door godsdienstige dweeperij bewogen burgerij en lagere standen, wilde van de hulp, die zij den adel verleenden, gebruik maken, om het knellend juk van den adel zelven af te schudden. De eerste stond het monarchaal principe voor, en wilde een Katholieken koning, maar afhankelijk, als de eerste Capets, van zijne edelen: een machteloozen koning, tot niets geschikt dan om tot werktuig te dienen, en om de uitvoerder van hun lusten tegen de ketterij te zijn. Het volk begeerde een koning, die hen beschermde zoowel tegen den adel als tegen de ketters; die in de uitoefening van zijn macht beperkt was en gecontrôleerd door zijne vertegenwoordigers en van dezen genoegzaam afhankelijk. Zoolang de Ligue in den strijd tegen Hendrik III en IV met meer of minder gevolg werkzaam was geweest, had de adel de democratische richting in het verbond kunnen bedwingen. Mayenne had zelfs den algemeenen raad (Conseil des Quarante), uit vertegenwoordigers der plaatselijke Liguistische raden bestaandeGa naar voetnoot1), opgeheven, om de eenheid en samenwerking der gevaarlijke partij te breken. Maar de nederlaag van Ivrij had zijn invloed en overwicht geknakt: het hoofd der adellijke Ligue was niet bij machte geweest tegen Hendrik IV het veld te houden. Zelfs om Parijs, door de volkspartij hardnekkig verdedigd, te verlossen, had hij de hulp van den Spaanschen koning moeten inroepen. Was 't wonder, zoo de leiders der Parijsche democratie thans, na het ontzet, minder dan ooit genegen waren onder het juk van den adel terug te keeren, en boven Mayenne Philips II verkozen? | |
[pagina 233]
| |
Reeds dadelijk na de verlossing der stad had de Conseil des Seize Boucher en eenige anderen afgevaardigd, om aan Mayenne hare eischen over te brengen. Zij vorderden, dat hij aanstonds hulp zou vragen ‘du Pape et du Roi d'Espagne, qui estoit le plus proche et prompt secours’; dat hij uit zijn raad allen zou ontslaan, die van schikking met den koning hadden gesproken: ‘ceux, qui luy demandoient incessamment des recompenses, ceux qui luy conseilloient de n'entendre les plaintes du peuple catholique comme chose importune et sans raison, ceux qui ne tendoient à autre chose qu'à restablir l'Estat aux despens de la religion, ceux qui s'estoient approchez de luy en intention de sauver leurs biens, et qui n'estoient parus auprès de luyGa naar voetnoot1) que depuis la mort de messieurs ses frèresGa naar voetnoot2), servans auparavant de conseil au feu Roy.’ Onder deze verschillende rubrieken was reeds een groot getal der edelen, die Mayenne volgden, begrepen, maar een nog grooter getal werd bedreigd door den eisch, die er werd bijgevoegd: ‘qu'il fist establir une chambre de personnes esleues et choisies pour cognoistre indifferemment et juger souverainement de tous ceux qui contreviendroient à l'union des catholiques et de toutes les causes des catholiques.’ Met zulk een souvereine rechtbank was het gezag van Mayenne onvereenigbaar. Doch de Parijsche democratie ging nog verder en sprak in haar laatste vordering onverholen uit, dat zij een ander gezag dan het zijne verlangde: ‘qu'il plust audit sieur duc mander au Conseil-general de l'union de reprendre leurs seances et y continuer; comme chose necessaire pour la continuation de l'union des catholiques, estant le seul et unique corps souverain de tout leur party, et sous l'authorité duquel il avoit esté fondé, en attendant l'assemblée des trois estats du royaume; la discontinuation duquel corps leur avoit grandement prejudicié, pource que tout leur party s'estoit demembré faute de la substance de ce corps, auquel seul toutes les provinces et villes de l'union des catholiques avoient promis obeyssance; | |
[pagina 234]
| |
si bien que, si ce corps venoit à defaillir, la des-union s'ensuivroit si grande, que tout leur party seroit entierement ruiné.’Ga naar voetnoot1) Bijkans elk woord van deze memorie was beleedigend voor Mayenne en zijn partij. Uit elke der vorderingen sprak wantrouwen in de bedoeling en de krachten van den adel en een hoog bewustzijn van eigen macht. Geen edele, die de strekking niet begreep, die zich, door de aanmatigingen van het Parijsche volk en geestelijkheid, niet gekwetst gevoelde: ‘L'intention des Seize fut incontinent descouverte, et cognut-on qu'ils ne tendoient qu'à la ruine de la monarchie françoise, qu'ils n'estoient que gens turbulents, lesquels vouloient reduire l'Estat de France en une republique en laquelle ils se promettoient de faire les souverains, et ruyner par ce moyen la noblesse.’ Het is niet waarschijnlijk, dat de hoofden der Parijsche democratie een oogenblik een goeden uitslag dezer verzoeken, hoe dikwerf ook herhaald, hebben verwacht. Aan Boucher en zijne medeleiders der beweging moest de afwijzing zeker meer welkom, dan de aanneming zijn. Want zij versterkte hun invloed bij het volk, en gaf aan hun raad, om zich rechtstreeks met den Spaanschen koning in betrekking te stellen, meer nadruk. Dat de onderwerping van Frankrijk aan Philips II verraad jegens het vaderland was, was voor hen natuurlijk geen bezwaar. De heerschappij der kerk was de hoofdzaak en het kerkelijk cosmopolitisme kent geen vaderland. Reeds in Dec. 1590 had de Sorbonne een monnik naar Madrid gezonden, om Filips te verzoeken, dat hij ‘Parijs, de moeder der geleerdheid, onder zijn bescherming mocht nemen en tegen de wreede vijanden van den katholieken godsdienst verdedigen.’ Het geheele volgende jaar werd er onderhandeld. De meest verschillende denkbeelden werden voorgestaan. Sommige geestelijken schrikten er niet voor terug, om, zoo het belang der kerk het eischte, Frankrijk in eenige groote vorstendommen te splitsen. Doch de meerderheid was er tegen en achtte de keus van een koning over het geheele rijk beter. Het liefst zou zij Philips II zelven op den troon | |
[pagina 235]
| |
hebben geplaatst, maar om zijn leeftijd zouden zij zich met zijn dochter Isabella vergenoegen. Den 2 Sept., toen Parijs door de troepen van Hendrik IV genoegzaam aan alle kanten geblokkeerd was, zond de Conseil des Seize een pater Matthieu naar Madrid, met een brief waarin zij Frankrijk aan de voeten van den Spaanschen koning nederlegden. ‘Nous pouvons certainement asseurer Vortre Majesté Catholique que les voeus et souhaits de tous les catholiques sont de voir V.M.C. tenir le sceptre de ceste couronne et regner sur nous, comme nous nous jettons très volontiers entre ses bras, ainsi que noste père, où bien qu'elle y establisse quelqu'un de sa postérité. Que si elle nous en veut donner un autre qu'elle mesme, elle luy soit agreable qu'elle se choisisse un gendre; lequel, avec toutes les meilleures affections et toute la devotion et obeyssance que peut apporter un bon et fidelle peuple, nous recevrons pour roy; car nous esperons tant de la benediction de Dieu sur ceste alliance, que ce que jadis nous avons receu de ceste très-grande et très-chrestienne princesse Blanche de Castille, mere de nostre très-chretien et très-religieus roy sainct Loys, nous le recevrons, voire au double, de ceste grande et vertueuse princesse fille de V.M.C., laquelle par ses rares vertus arreste tous les yeux à son object, pour en alliance perpetuelle fraterniser ces deux grandes monarchies sous leur regne à l'advancement de la gloire de nostre Seigneur Iesus Christ, splendeur de son Eglise, et union de tous les habitans de la terre sous les enseignes du christianisme.’Ga naar voetnoot1) Hoe weinig de leiders der Parijsche democratie den man kenden, aan wien zij Frankrijk wilden prijsgeven, blijkt uit verschillende bescheiden, waarin zij hunne voorwaarden hebben neergelegd. Aan een absoluut koningschap werd niet door hen gedacht. De Algemeene Staten zouden regelmatig vergaderen, alle wetgevend gezag hebben en over de finantiën beschikken. Zonder hun toestemming zou de koning geen troepen mogen heffen; en in hunne vergadering slechts dan verschijnen, als de besluiten waren genomen, die hij niet alleen moest bekrachtigen, maar ook punt voor punt bezweren. De belangen der kerk overheerschten alles; den koning was het, op verbeurte van zijn | |
[pagina 236]
| |
kroon, uitdrukkelijk verboden, met de niet-katholieke machten en de Turken, direct of indirect, in eenige betrekking te treden. Zoo de Staten het bevalen, moest hij tegen den een of andere een kruistocht ondernemen, waarbij de edelen waren verplicht op eigen kosten hem te dienen; slechts onder deze voorwaarde mocht de adelstand zijn rechten behouden. De inquisitie, door de boozen zoo gevreesd, moest in Frankrijk ingevoerd worden. Slechts ware Katholieken mochten als leden van den staat worden erkend. Alle vier jaar zouden de rijksaangelegenheden opnieuw worden geregeld, en onderzocht, of de koning zijn beloften gehouden had, dan wel gebroken. Zoo hij, in het laatste geval, de grieven weigerde weg te nemen, was de natie van haar eed ontslagen en mocht zij een nieuwen koning kiezen. Geen vreemdelingen mochten tot geestelijke of wereldlijke betrekkingen worden benoemd; alle belastingen, sedert Lodewijk XII ingevoerd, afgeschaft; de domeinen, in de laatste halve eeuw vervreemd, voor de bezittingen der ketters worden teruggekocht. De Spaansche koning moest voor de beschikking over Frankrijks kroon eenige opoffering doen. De vrije scheepvaart naar de beide Indiën zou aan de Franschen vergund zijn. Alle landen, die ooit tot Gallië hadden behoord, zou hij weer met Frankrijk hereenigen. Een afgezant van de Sorbonne sprak de vijandschap tegen den adel, die zich in dit ontwerp openbaarde, nog scherper uit. Hij gaf den raad aan Philips, om met een groot leger Frankrijk binnen te dringen, alle rechtbanken en parlementen te hervormen, alle kasteelen te sloopen, zoodat de steden het platte land zouden beheerschen, aan alle provinciën door afschaffing van belastingen van vervoer het voordeel van de vereeniging met Spanje te doen gevoelen, en dan de Etats Generaux bijeen te roepen, die zijn werk zouden bekroonen door hem te erkennenGa naar voetnoot1). Zoo verre was het, dank zij den invloed der kerk, in Frankrijk gekomen. Zulke denkbeelden en plannen konden ongestraft uitgesproken en voorgestaan worden, ja wekten | |
[pagina 237]
| |
geestdrift. De Parijsche democratie, speeltuig van de geestelijkheid, wierp met de kroon de eer der natie in het slijk. En de adel? en Mayenne? De mannen, die bij den aanvang der Ligue de hulp van Philips hadden gevraagd, waren de gouverneurs der groote provinciën geweest. Het waren de groote edelen van Frankrijk, die het eerst den vreemdeling hadden in 't land geroepen. Zij, die thans in Bretagne, Languedoc, Picardie met hulp van Spanje de koningstroepen bestreden, waren hoofden en representanten der groote adellijke geslachten des lands. Hun antecedenten maakten hun het verzet tegen de plannen en aanspraken van Philips wel niet onmogelijk, maar toch zeer moeielijk. Sedert den dood van Hendrik III had Mendoza voortdurend met Mayenne en zijne raden onderhandeld. Velen, zoo niet allen, waren volkomen geneigd, om Philips als Protector van Frankrijk te erkennen. Maar het hoofdbezwaar lag in de voorwaarden. Terwijl de Spaansche gezant deelneming van den vertegenwoordiger zijns meesters aan het staatsbestuur verlangde, vorderden Mayenne en de zijnen de meest mogelijke erkenning en waarborg hunner rechten. Volkomen te goeder trouw gingen noch Mayenne noch velen zijner genooten te werk. Edelen, als Mercoeur, waren te winnen met de belofte van een gouvernementschap in een of meer provinciën. Maar JoyeuseGa naar voetnoot1) en met hem anderen, schrikten heimelijk terug voor de heerschappij van een buitenlandsch vorst, wiens vertegenwoordiger hen bevelen en tot de rol van dienaren eens vreemden ministers verlagen zou. Ook Mayenne, die gelijktijdig met den Spaanschen gezant en Hendrik IV onderhandelde, aarzelde en weifelde; hij had bovendien de hoop nooit opgegeven, om zelf den troon te bestijgen. De voortduur van den strijd zou, naar hij hoopte, de natie, afgemat en uitgeput, eindelijk tot erkenning van hem, een katholieken en Franschen koning, dwingen. Dat was de eenige redding, die haar, zoo zij den vreemdeling en den ketter wilde ontsnappen, overbleef. Doch deze uitkomst was alleen bereikbaar, zoo de macht des Bearners niet in die mate toenam, dat Mayenne, om Parijs te redden, elke voorwaarde, door Spanje gesteld, moest aan- | |
[pagina 238]
| |
nemen. Den bijstand van Philips te gebruiken tot eigen bate, zonder er door verlamd of gebonden te worden, was de politiek van dezen visscher naar de kroon. Het jaar 1591 stelde zijn berekeningen te leur. De onderdrukking der democratische partij in de hoofdstad was het eenige voordeel, dat het hem schonk. Maar het baatte anderen meer dan hem.
Den 27 Aug. 1590 was Sixtus V gestorven, vergiftigd, naar de tijdgenooten zeiden, door Philips II. In den laatsten levenstijd had de scherpziende paus zich aan de Spaansche partij onttrokken, en geweigerd de tegenstanders van den Bearner verder ten dienste te staan. De pastoors te Parijs juichten over zijn dood: hij was ‘un meschant pape et politique,’ schimpten zij, zonder eerbied voor 's mans onfeilbaarheid. Gregorius XIV, die na vier maanden in zijn plaats trad, was een onbeduidend en bekrompen geestelijke, een blind werktuig in de handen van den Spaanschen gezant. In het begin van Feb. des volgenden jaars zond hij aan den bisschop van Plaisance een brief toe, waarin hij de Parijzenaars uitbundig prees, en beloofde dat hij een leger, hun tot hulp, zenden en onderhouden zou. Een nuntius, beladen met breve's en bullen voor de Ligue en de standen des rijks was reeds op reis naar Frankrijk. Een goedkeuring uit zoo heiligen mond was voor de Seize, die Parijs beheerschten, een heerlijke belooning voor 't verleden, maar tevens een krachtige prikkel voor 't vervolg. De hertog de Mayenne en de adellijke hoofden der Ligue ondervonden onmiddellijk, hoezeer de moed en stoutmoedigheid der democratische leiders was gestegen. Niet alleen hernieuwden zij den eisch, dat de Conseil des Quarante hersteld mocht worden, maar zij voegden er nieuwe vorderingen bij, voor velen, die Mayenne omringden, bij uitstek gevaarlijkGa naar voetnoot1). De Paus, in zijn onberaden ijver de democratische aanhangers van Spanje in de hoofdstad steunende, had de eendracht onder de tegenstanders van Hendrik IV geheel vernietigd. En aan eendracht en eenheid hadden zij meer behoefte, dan aan | |
[pagina 239]
| |
prikkelende woorden. Want de koning van Frankrijk liet de maanden, die er verloopen moesten voor de komst der vreemde hulptroepen, niet ongebruikt voorbijgaan. De kleinere plaatsen in den omtrek van Parijs bezette en veroverde hij, om allen toevoer af te snijden. Niet als in Aug. des vorigen jaars, belegerde hij de hoofdstad; ditmaal stelde hij zich met een meer of min geregelde blokkade tevreden. Hij stopte voor hen de bronnen van toevoer, belette de toezending van levensmiddelen, en riep daardoor in de stad een knagende ontbering in 't leven, die vooral na den geleden hongersnood dubbel zwaar moest vallen. Trouwens, Parijs had al zeer kort van het ontzet door Parma genot gehad. Het gebrek was reeds in Januari weder drukkende, en werd het met ieder maand meer. Vooral, toen het aan Hendrik IV gelukte (19 April) Chartres, de voorraadschuur van Parijs, te veroveren. Gedurende de tien weken, dat de bezetting weerstand had geboden, was zij wakker gesteund door de dringende gebeden en predikatiën der Parijsche geestelijkheid. Zondag 7 Maart was te Parijs, volgens kerkorde, de geschiedenis der Kananeesche vrouw behandeld. Alle predikers legden den tekst allegorisch uit, de Cananeesche was Parijs, hare dochter de stad Chartres, de duivel de Bearner. Door processiën enz. poogde men de Godheid te verbidden, opdat Chartres niet mocht bezwijken. Nog den 18en April zag men een kinderprocessie, zoo jongens als meisjes, die volgens een ooggetuige uit niet minder dan 5000 kinderen bestond. Notre Dame de Chartres kreeg allerlei mooie beloften; maar zij liet zich niet bewegen: zij was tot de politieken overgeloopenGa naar voetnoot1). Tot het laatste oogenblik volhardden de priesters, om het volk te verzekeren, dat Chartres niet in handen van den ketter zou vallen. God had bovendien - wist de Italiaan te vertellen, die den 19 April in de Sainte Chapelle preekte - nog een particuliere reden, om een hekel aan Hendrik IV te hebben. ‘Il (de pater) engagea - vertelt een toehoorder - son ame au diable, en presence de tous les assistans en son sermon, au cas que le Béarnois entrast jamais dans Chartres: et repeta par deux | |
[pagina 240]
| |
fois qu'il le l'osoit bien prendre sur la damnation de son ame, et les asseurer qu'il ne la prendroit point: et apelant le Roy chien, heretique, athée et tiran: dit qu'il avoit couché avec nostre mère l'Eglise, et fait Dieu cocu, ayant engrossé les abesses de Montmartre et de Poissi’Ga naar voetnoot1). Niettemin konden de Parijzenaars de inneming van Chartres niet beletten; doch de vestiging van Hendriks koningschap zouden zij tegenhouden. Dat had de Parijsche geestelijkheid zich zelve beloofd. ‘Geloof me, mijne vrienden - zei eens van den kansel de pastoor van S. André - als ooit die ellendige afvallige hier binnenkomt, dan zal hij ons onze godsdienst ontnemen, onze heilige mis, onze schoone ceremoniën, onze reliquiën; van onze kerken zal hij paardenstallen maken, uwe priesters zal hij dooden, en uw kerkornementen zal hij tot opschik van zijn lakeien bezigen.’ Met zulke praatjes hield men het volk onder bedwang, en leidde het, waarheen men wilde. De aanhangers van Hendrik IV, ook de Katholieke edelen, werden als heidenen en ketters afgeschilderd. Toen eens eenige Italiaansche militairen, die te Parijs in garnizoen lagen, met de royalistische bezetting van St. Denis in aanraking waren geweest, spraken zij hun verbazing uit, dat daar de mis werd bediend! De Parijsche geestelijken hadden de Royalisten als LutheranenGa naar voetnoot1) hun voorgesteld. Gesteund door den pauselijken legaat, den Spaanschen ambassadeur en de bezetting van Parijs hadden de democratische leiders het terrein volkomen vrij, om de bevolking te bewerken. Iedere voorspoed van den Bearner was een wapen in hun handen tegen Mayenne en een grond tot aanbeveling van Philips II of diens dochter. Aan de mogelijkheid, dat Hendrik IV zijn kettersch geloof zou afzweren, werd door hen slechts met afschuw gedacht. Toen de verblinde Gregorius XIV in April een heftige excommunicatiebul tegen den koning en zijne volgelingen slingerde, deed hij niets anders dan de oogmerken van Philips II en diens aanhangers in de hoofdstad dienen. De Spaanschgezinde Liguisten hadden openlijk met hun vaderland gebroken. Mayenne had de troepen des buitenlanders in 't land geroepen, maar de Conseil des Seize deed meer: zij gaf de natie aan Filips prijs. | |
[pagina 241]
| |
Ook in de hoofdstad intusschen ontbraken de afwijkende meeningen niet. De partij der politieken, die voor verzoening met Hendrik gezind was, durfde het hoofd niet opsteken, evenmin als de aanhangers van Mayenne. Maar beider bestaan was bekend, en zoowel de eersten als de laatsten waren aan de Conseil des Seize een gruwel en ergernis. Inzonderheid was het het Parlement van Parijs, hoe verminderd ook in getal door de vlucht van de aanhangers des konings, dat hun een doorn in 't oog was. Zoolang dit hooge college, dat in de burgertwisten zich een groot politiek aanzien en gezag had verworven, tegenstand bood en hunne plannen weigerde te ondersteunen, konden de democratische hoofden niet hopen te slagen. Herhaaldelijk poogden zij Mayenne te bewegen, om hen van de onwillige parlementsleden te verlossen. Het hoofd der adellijke Ligue, die met verbittering den aanwas der democratisch-kerkelijke partij in Parijs aanzag en haar klimmende vorderingen ontving, beperkte zich tot het verbannen van eenige leden. Tot het goedkeuren van gewelddadigheden liet hij zich niet verleiden. Trouwens, zijn eigenbelang verbood het hem. Hoe kon hij de Seize steunen, die steeds meer en onverholen zich van hem afwendden en aan Spanje overgaven? Hun zegepraal in de hoofdstad zou de ondergang van zijn eigen kansen en aanspraken op het koningschap zijn. Indien hij hen hielp, om zijn aanhangers uit den weg te ruimen, zou zijn gezag in Parijs spoedig tot niets zijn herleid. Maar de Conseil des Seize wist zich te helpen. Tegen Mayenne in durfde zij de Conseil des Quarante niet herstellen, doch na Febr., toen er Spaansche hulptroepen in Parijs waren, bereidde zij alles op een gewelddadige revolutie voor, die hun de macht in handen zoude geven. De bemoedigende goedkeuring des pausen, zijne bullen, en de belofte van met een leger hen te ondersteunen, prikkelde hun opgewondenheid tot de grootste geestdrift. Geen middel was te laag, zoo het aan Spanje, den kampvechter voor het Katholiek geloof, de macht en de kroon des lands kon bezorgen. Reeds tijdens het beleg van Chartres was de taal der predikers heftiger dan te voren geworden. Openlijk eischten zij bloed. Boucher, de beruchte volksredenaar, was een der eersten, die herhaaldelijk den eisch deed hooren. Inzonder- | |
[pagina 242]
| |
heid was het in de vasten voor Paschen, dat hij op moord aandrong.Ga naar voetnoot1) ‘Hij had het hun al zoo dikwijls gezegd, dat zij den Bearner met zijn aanhang moeten dooden en uitroeien. Zij sloegen er geen acht op: doch zij zouden er berouw van hebben. Het was nu meer dan tijd om naar het mes te grijpen, en nooit was het zoo noodig geweest als nu.’ Ofschoon hij gewoonlijk in dien geest preekte, maakte deze predikatie meer dan anders indruk, omdat hij ook van de leden van het Parlement sprak, die niets waard waren, zei' hij. Zijn gestes waren even wreed als zijn woorden; ‘met eigen hand zou hij dien hond van een Bearner willen vermoorden, omdat dat de grootste dienst was, dien men God kon doen.’ Omstreeks zeven maanden lang werd deze tekst van Boucher door de pastoors en monniken te Parijs, met weinige uitzonderingen na, uitgewerkt en ontwikkeld. Geen uitdrukking was te walgelijk, geen leugen te gemeen, om den haat tegen Hendrik en de tegenstanders der Seize te betoonen. Tegen vele parlementsleden te Parijs werd openlijk moord gepredikt, doch de tusschenkomst van Mayenne, die hen uit de stad verbande om hen te redden, voorkwam een tijd lang de uitbarsting. Toch bleven er genoeg over, om tot voldoening der wraak te strekken. Naarmate het gevaar steeg en de macht van Hendrik IV, door de aankomst, in het najaar, der Engelsche en Duitsche hulptroepen toenam, steeg ook de bitterheid, de bloeddorst. Toen in Aug. de jonge hertog de Guise uit zijn gevangenis te Tours was ontsnapt, veroorzaakte zijn aankomst te Parijs een groote blijdschap. In dezen jongen man, die zich gewillig leende om als werktuig der Seize en mededinger van zijn oom, den hertog de Mayenne, op te treden, zagen zij den toekomstigen koning van Frankrijk. De dochter van Philips zou hem de hand reiken, verhaalde men te Parijs. In dit vertrouwen schreven de geestelijke politici der hoofdstad den 2en Sept. den brief aan den Spaanschen koning, waarin zij hem of zijn dochter de kroon van Frankrijk aanbodenGa naar voetnoot2). Doch deze gewichtige stap was op zich zelve niet voldoende. Het beoogde doel kon niet bereikt worden, zoo lang | |
[pagina 243]
| |
het Parlement en de groote aanhang der politieken machtig genoeg bleef, om in het beslissend oogenblik weerstand te bieden. De Conseil des Seize met haar gevolg besloot door te tasten, en door schrik haar heerschappij en die des Spaanschen konings te grondvesten. Zeven maanden achtereen had de geestelijkheid op de noodzakelijkheid van een nieuwen Bartholomeusnacht gewezen, ditmaal gericht tegen Spanje's vijanden. De bodem was dus, mocht men hopen, genoegzaam toebereid. Om de uitvoering te regelen, werd in 't begin van November een Comité des Dix benoemd en lijsten opgemaakt der meest gehate personen, die vallen moesten of verjaagd worden. De letters P.D.C., achter de namen geplaatst, wezen het lot aan, dat ieder hunner was toegedacht: pendu, dagué, chasséGa naar voetnoot1). Gelijk steeds, was het ook ditmaal een kleine bende van misdadigers, aan wie de uitvoering werd overgelaten. Maar de geheele Conseil des Seize en hun aanhang was met de plannen bekend, en keurden ze goed. Gelijk in de Septemberdagen van 1793 gebruikten de eigenlijke leiders de handen van minder voorzichtigen dan zij, en wachtten de uitkomst af, om zich voor of tegen te verklaren. Verschillende priesters, zoo als o.a. Boucher, die het eerst den moord hadden gepredikt, verlieten Parijs, om na afloop weder te keeren. Zoo zochten de misdadige hoofden zich en hun kerk tegen het verwijt van medeplichtigheid te vrijwaren. Ecclesia non sitit sanguinem - maar zij laat het door werktuigen storten. De mannen, met wien een aanvang zou gemaakt worden, waren de hoofden van het Parlement. Deze rechtbank had een aangeklaagde van verraderlijke verstandhouding met den koning vrijgesproken. Zulk een vonnis was misdaad! Een onschuldige onschuldig te verklaren! Als de Spaansche Inquisitie, wier invoering van Philips was gevraagd, zou gevestigd zijn, behoefde men voor zulke rechtspraken niet meer te vreezen. Had men nog andere bewijzen noodig, hoe juist een der Liguisten, Cromé, het inzag, toen hij verklaarde, ‘qu'une Saint-Barthelemi eust esté bien à propos pour le temps qui co u roit: et qu'une saingnée des veines cephaliques estoit | |
[pagina 244]
| |
necessaire pour la santé et restauration de cest estat’? De president Brisson was de meest bedreigde. Hij had vroeger tot de heftige Liguisten behoord, maar was langzamerhand, verschrikt door de ontwikkeling der Spaanschgezinde partij, in 't geheim tot de politieken overgeloopen. Vol eerzucht, had hij van de gelegenheid om Parijs te verlaten geen gebruik gemaakt, uit vrees dat hij door zijn vroegere tegenstanders weinig geteld zou worden. Dubbelhartig uit vrees, boog hij voor de Seize, zoo diep hij kon, terwijl hij gelijktijdig met de royalisten onderhandelde. Zulke politici slagen dikwijls in dagen van beroeringen een tijdlang; en eindigen gewoonlijk, met het wantrouwen en den afkeer van alle partijen op te wekken. Brisson zag de wolken boven zijn hoofd te zamen trekken, maar werd, gelijk het met dergelijke karakters gaat, door 't naderend gevaar niet tot tegenstand geprikkeld, doch geheel verlamd. Van alle kanten kreeg hij in Oct. en nog in November waarschuwingen, maar hij kon niet besluiten om een poging tot vluchten te wagen. ‘Men zou hem niet aandurven; men zou zich nog wel tweemaal bedenken, voordat men den President van 't parlement aantastte; er is zooveel eendracht niet tusschen hen; groote woorden zijn goed en wel, maar als 't op handelen aankomt, durven zij niet’; met deze en dergelijke praatjes over zich zelf en de Seize sloeg hij de raadgevingen van goede vrienden in den wind. Andere oogenblikken was hij minder bemoedigd, en erkende hij de hopeloosheid van zijn toestandGa naar voetnoot1). ‘Je ressemble à ces chiens qui sont entrés bien avant dans l'eau, et sentans qu'ils se naient, s'en voudroient bien tirer ou gangner quelque bord s'ils pouvoient, mais ils ne peuvent, car le fort de l'eau les emporte: si bien qu'en nageant tousjours à la fin ils se naient. Aussi moi, pour vous en dire franchement, je fais ce que je puis en ceste tempeste, et ai fait tousjours ce que j'ai peu, pour me tirer a bord, et y mettre les autres: mais nous y sommes entrés trop avant pour en sortir: au moins moi, qui sens bien que je me naie et ne m'en puis sauver, si non par une speciale grace et miracle de Dieu.’ Vrijdag, den 15en Nov., begaf Brisson zich des morgens | |
[pagina 245]
| |
naar het Palais de Justice. Toen hij op de Pont Sainct Michel kwam, werd hij staande gehouden door eenigen der Seize, die hem dwongen terug te gaan en hem naar le petit Châtelet voerden. Daar werd hem een soort van verhoor afgenomen: of hij niet aan den koning van Navarre had geschreven? waarom hij den aangeklaagde had vrijgesproken? enz. Na afloop werd hem aangekondigd, dat hij zich op sterven had voor te bereiden: ‘le Seigneur t'a aujourd'huy touché de luy rendre l'ame et as une grande faveur que tu ne mourras point en public comme traistre à la ville.’Ga naar voetnoot1) Gelijktijdig waren nog een tweetal leden van 't Parlement in hechtenis genomen, en als Brisson, naar le petit Chatelet gevoerd. In tegenwoordigheid van vele leden der Seize werd het drietal door den beul aan een venster opgehangen. Zoo ving de heerschappij van koning Philips in Frankrijk aan. In den geest huns meesters, was sluipmoord het geliefde wapen van den Conseil des Seize. Want sluipmoord verdient het ophangen binnen 's kamers van drie menschen door een overmacht te heeten. Doch wat aan den vorm ontbrak, zou eerlang worden vergoed. De Parijsche bevolking zou zijn goedkeuring hechten aan het vonnis, en het uitbreiden. Zoo hoopten de moordenaars van Brisson. Daarom had de geestelijkheid maanden achtereen de ketters en de politieken met schimpredenen en scheldwoorden overstroomd, en op hun vermoording aangedrongen. Het volk zou nu het voorbeeld der Seize volgen en de terechtstellingen van de drie raadsheeren bevestigen en bekroonen door den algemeenen moord van Spanje's tegenstanders in Parijs. Den volgenden morgen zag men op de Place de Grève de lijken der drie vermoorde raadsheeren hangen. In den nacht waren zij door de Seize hierheen gevoerd. Het volk stroomde te zamen en staarde het akelig schouwspel aan. Dit moment hadden de leiders uitgelezen, als het meest geschikte, om het volk in beroering te brengen. Bussi, de gouverneur van de Bastille, een der heftigste Liguisten, begon de menigte op te hitsen tegen de verraders, de schurken, de politieken, die de stad aan den ketter hadden verraden. ‘Zoo men hem | |
[pagina 246]
| |
volgen wilde, zou Parijs nog voor den avond gezuiverd zijn van de schurken; hij kende ze allemaal, hij had ze op een lijst; en hij wist de huizen, die zij met de winsten van hunne verraderijen hadden volgepropt.’ Maar hoe welsprekend Bussi ook tot moord en plundering opwekte, en hoe veel moeite zijne dienaren en aanhangers, die zich in de dichte drommen des volks voortbewogen, ook aanwendden, niets mocht baten. Het volk bleef koel de woorden hooren en de lijken aanstaren. ‘Als gij ze niet voorkomt, zullen zij u den hals afsnijden - riep eindelijk Bussi uit; - hun chefs, die ge daar ziet hangen, hebben alles bekend; als wij hen vandaag niet voorkomen, zijn wij allen morgen dood.’ Merkwaardig! het Parijsche gemeen bleef onbewogen. Voor de eerste maal sedert jaren bood het weerstand aan de verlokking der misdaad onder kerkelijken vlag. De tijdgenoot zag er een wonderwerk Gods inGa naar voetnoot1). Toch laat zich het verschijnsel gemakkelijk verklaren. Bussi was de man niet, om op het volk invloed te oefenen; hij was te zeer bekend en berucht wegens zijn roofzucht, dan dat de menigte hem geloof schonk, waar hij in naam van kerkelijk belang tot haar sprak. Zij, die tot hen sedert maanden in gelijken geest hadden gesproken, de geestelijken hielden zich schuil; Boucher had zelfs Parijs verlaten. Zoo zijn opwindende taal hier op de Place de Grève ware gehoord, in plaats der kunstmatige hartstochtelijkheid van Bussi, de uitkomst ware waarschijnlijk een andere geweest. Maar thans was de berekening op haar domheid en volgzaamheid al te naakt, te openbaar. Zij, voor wier belang de menigte werd verzocht te strijden, konden het verzoek ten minste zelven tot haar richten. Maar er was meer. Terwijl de Conseil des Seize haar steun en beslissing inriep, had hij reeds op beide vooruitgeloopen. De lijken der drie raadsheeren hingen voor haar. Had men het volk tegen de levenden opgestookt, misschien ware het in beweging gekomen. Maar tegen een doode toornt men niet in koelen bloede. Deze lijken van geachte burgers, door sluipmoord gevallen, schrikten de menigte af, koelden haar haat. Wie kon gelooven, dat deze doode zoo gevaarlijk, | |
[pagina 247]
| |
zoo slecht ware geweest? Was een Bussi beter dan een der drie? Niemand zou het beweren; en daarom wilde ook de menigte de verantwoordelijkheid dezer moorden niet op eigen schouders nemen en tot navolgen van het voorbeeld zich laten bewegen. In volle zwaarte moest die verantwoordelijkheid blijven drukken op hen, die den beul van Brisson zijn droevig werk hadden gelast. Met de weigering der volksmenigte, om Parijs met bloed te overstroomen en de tegenstanders der Spaanschgezinde Conseil des Seize uit den weg te ruimen, was de nederlaag der laatsten beslist. Na de eerste dagen van angst en spanning, waarin de vrees voor een bloedbad aller harten met schrik sloeg, ving de reactie aan. De moord van Brisson had een geduchte uitwerking, maar geheel anders dan de geestelijke bewerkers hadden bedoeld. Velen, die tot dusver tot de Spaansche partij hadden behoord, verlieten ze en traden tot de politieken over. Het denkbeeld om een buitenlander, om een Philips II of zijn dochter op den troon van Frankrijk te stellen, ving aan inpopulair te worden in kringen, waarin men tot dusver de deugdelijkheid van 't plan niet had betwijfeld. Oude tegenstanders van Mayenne zagen verlangend naar hem uit, als naar den eenigen man, die Parijs van de heerschappij van een bende schurken, stilzwijgend gesteund door de Spaansche bezetting, kon verlossen. Dagelijks gingen verzoeken en smeekbeden uit allerlei rangen en standen tot hem uit, dat hij te Parijs mocht komen en de orde herstellen. Den 28en Nov. reed hij, van 2000 krijgslieden gevolgd, door de faubourg St. Antoine de stad binnen. Ofschoon aarzelend en bevreesd, liet hij zich door de aansporingen zijner omgeving tot doortasten bewegen, zelfs toen het Parlement terugdeinsde om tegen de moordenaars van 15 Nov. rechtsvervolging in te stellen. Een viertal des Seize werd gevat en zonder veel omslag gewurgd; de overigen opgezocht, doch ontsnapten. Bussi, de gouverneur van de Bastille, gaf de vesting tegen behoud van leven en bezittingen over. Hij, als de meesten zijner medeplichtingenGa naar voetnoot1), vluchtten naar België, op de dankbaarheid en trouw van een Philips II rekenende. | |
[pagina 248]
| |
Is het noodig te zeggen, dat het meerendeel hunner in armoede en ellende stierf? Doch met de straf van enkelen, en de vlucht van eenige andere hoofdschuldigen, was de Spaansche partij zelve niet in 't hart getroffen. Sedert 1589 had deze Conseil des Seize, eerst met, toen zonder de Conseil des Quarante, Mayenne en zijne plannen in den weg gestaan. Honende taal en schimpende eischen had de Liguistische adel van deze democratische hoofden moeten aanhooren. Thans was het oogenblik gekomen, om dezen adder onder den voet te vertreden, en het zoo geschokte overwicht van den adel te herstellen. Zonder aarzeling tastte Mayenne door. De Conceil des Seize werd ontbonden, en uitdrukkelijk verbodenGa naar voetnoot1) ‘a toutes personnes, de quelque qualité ou condition qu'elles soient, et sous quelque pretexte ou occasion que ce soit, mesmes à ceux qui se sont cy-devant voulu nommer le Conseil des Seize, de faire plus aucunes assemblées pour deliberer ou traicter d'affaire quelconque, à peine de la vie et de rasement de maisons èsquelles se trouveront lesdites assemblées avoir esté faictes.’ Zoo eindigde de worsteling der democratie met den adel in de Ligue. De strijd met Hendrik IV werd er door vereenvoudigd. Mayenne had een gevaarlijken tegenstander des konings aan banden gelegd. Doch zijn eigen kracht steeg er niet door. Boucher en consorten bleven woelen in Parijs, en hun vijandschap tegen den ketter was niet grooter dan hun wrok tegen hem. Meer nog dan te voren was Mayenne verplicht steun te zoeken bij den Spaanschen koning, wiens woeste bewonderaars in de hoofdstad hij slechts door de reactie, op hun eigen wreedheden gevolgd, had kunnen beheerschen. Van Parma, wiens leger aan de grenzen stond, niet van Mayenne, scheen de beslissing over de kroon van Frankrijk afhankelijk.
Voor de tweede maal rukte Alexander Farnese in het begin van 1592 op last zijns meesters Frankrijk binnen. Ofschoon hij de inmenging in den strijd tegen Hendrik IV afkeurde, was ditmaal 's konings bevel hem minder onwelkom | |
[pagina 249]
| |
dan vroeger geweest, omdat het hem een uitmuntend voorwendsel schonk om een strijdtooneel, waarop hij niet gelukkig was, te verlatenGa naar voetnoot1). Door Hendrik IV, die eindelijk de Duitsche en Engelsche hulptroepen met zijn eigen leger had vereenigd, werd sedert November (1591) Rouaan belegerd. Hoe hardnekkig de verdediging ook was, de wapenen van den Franschen koning dreigden de stad te vermeesteren. Daarheen, naar Rouaan, richtte zich het leger van den Spaanschen veldheer, nadat hij Mayenne en de zijnen door het groot gevaar, waarin de Ligue verkeerde, tot nieuwe concessiën had gedwongen. Zwaarder dan te voren drukte de hand van den vreemdeling op de adellijke hoofden van Hendriks tegenstanders. Machteloos, om zelven den koning van Navarre de kroon te ontnemen, waren zij gedwongen de aanspraken van de Spaansche Infante te steunen en haar erkenning te verzekeren. Tusschen Isabella en Hendrik IV hadden zij te kiezen. Een eigen kandidatuur tegen deze beiden gelijktijdig staande te houden, scheen een ondenkbare zaak. Indien het welslagen van Parma's onderneming onmisbaar was, om de kandidatuur van Isabella Clara Eugenia, dochter van Philips II, te doen slagen, de uitkomst bewees, dat het niettemin onvoldoende moest heeten. Alexander Farnese ontzette Rouaan, zonder Hendrik IV de gelegenheid tot een veldslag, waarnaar deze smachtte, te schenken. Schoon verontrust door de troepen van den koning, wist Parma te ontsnappen aan elke poging van den vijand, om hem in een openlijken strijd te lokken. In de militaire geschiedenis is Parma's terugtocht van Caudebec beroemd, wegens het uitnemend talent, door hem hier ten toon gespreid, door uit een bijkans reddelooze positie zich en zijn leger in vrijheid te brengen. Ofschoon omsingeld door Hendriks troepen, wist Parma aan het gevaar te ontkomen, en zijne troepen, die zeer geleden hadden, naar de grenzen terug te voeren. Na een verblijf van drie maanden in Frankrijk kwam Parma in de Nederlanden weer. Hij had ten deele zijn doel bereikt: Rouaan was ontzet, de bezetting van Parijs versterkt, de weg naar het Ile de France | |
[pagina 250]
| |
voor het vervolg verzekerd. In den volgenden winter zou hij wederkomen, beloofde hij bij het scheiden. Maar hij kwam niet weder. Voor Caudebec had hij een wonde ontvangen, die hem, ondanks de wateren van Spa, in het laatst des jaars in 't graf sleepte. Slechts ten deele had hij zijn doel bereikt; want hoe schitterend zijn krijgsmanstalent ook in 't ontzet van Rouaan en te Caudebec had uitgeblonken, de resultaten, die hij verkreeg, waren niet alleen aan zijn beleid te danken. Toen hij met versnelde marschen wegtrok, wilde Hendrik IV hem achtervolgen, om hem tot een strijd te dwingen, en zijn leger, dat zeer veel geleden had, uiteen te slaan. De lust, om in Frankrijk weer te keeren, zou hij den Spanjaard verleeren, zeide de koning. Doch zij, die hem omgaven, wilden het niet. De Fransche edelen drongen op ontbinding des legers aan, om naar huis en haarstede weder te keeren. De vreemde troepen, Engelschen en Duitschers, vroegen betaling en ontslag. Op het oogenblik, dat de koning van Frankrijk gereed stond, om den vreemden indringer uit het land te slaan, den Spaanschen bondgenoot van de Fransche Ligue gelijk deze zelve te overwinnen, ontviel hem zijn leger. Was 't wonder, dat Hendrik IV, moedeloos en afgemat door de jarenlange inspanning, die nooit scheen bekroond te zullen worden met de zegepraal van 't recht, het oor voor de verleiding opende, die hem, voor den prijs van zijn geloof, de kroon van Frankrijk beloofde? (Slot volgt). |
|