dan deze: dat Mirza-Schaffy een beroemde Perzische dichter was, door hem (Bodenstedt) ‘“mit allem Duft und Schmelz der Urschrift in's Deutsche übertragen”’? Zoolang nu in het vaderland van den dichter deze voorstelling de ‘vorherschende’ kon zijn, was het den Franschman wel te vergeven, dat hij in deze dwaling zijner Duitsche naburen deelde.
Ik grijp de gelegenheid door de verschijning der tweede uitgave van het Neues Liederbuch gegeven aan, om diegenen onder de lezers van ons Tijdschrift die wellicht de eerste niet zagen, daarop opmerkzaam te maken niet alleen, maar tevens hun het een en ander uit den bovengenoemden ‘erlaüternder Nachtrag’ mede te deelen. Misschien kan het bijdragen om op de beide inderdaad voortreffelijke werken van den Duitschen dichter ook ten onzent meer algemeen de aandacht te vestigen en omtrent ‘den Pers Mirza Schaffy’ en diens door Bodenstedt uitgegeven ‘Nalatenschap’ juister kennis te verspreiden.
Behalve de bovengenoemde meest algemeen verbreide meening omtrent den eigenlijken vader dezer gedichten - zoo verhaalt ons de dichter - werd sedert de verschijning van den eersten bundel in 1851 nog een ander gevoelen bijna even hardnekkig verdedigd, ‘dat er namelijk nooit in de werkelijkheid een Mirza-Schaffy op aarde had geleefd, maar dat de naam zoowel als de gedichten een zuivere schepping waren van Friedrich Bodenstedt.’
Maar ook deze laatste voorstelling was al even onjuist als de eerste.
De waarheid is, dat de Liederen van Mirza-Schaffy - op één enkel na:
‘Mullah, rein ist der Wein
Und Süud ist's zu schmähn, enz.’
dat Bodenstedt uit het Tartaarsch overbracht, geen van alle vertalingen zijn, zelfs geen navolgingen, maar oorspronkelijke scheppingen van den Duitschen dichter; doch dat desniettemin voor jaren geleden in Tiflis een man heeft geleefd, Mirza-Schaffy genaamd, die langen tijd Bodenstedts leermeester in het Perzisch en Tartaarsch is geweest, en als zoodanig niet zonder invloed is gebleven op het ontstaan van deze liederen, waarvan over het algemeen het grootste deel wel in het