Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1875
(1875)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 25]
| |
De overgang van Hendrik IV,
| |
[pagina 26]
| |
het sein tot burgeroorlogen gaf, die gedurende veertig jaar aan de natie op 't verlies van haar beste krachten, haar uitnemendste zonen en de algemeene welvaart zouden te staan komen. Bevreesd voor den overmoed der machtige Guises, had Catharina de Medicis, de Italiaansche leerlinge van Machiavelli, hare zonen, die achtereenvolgens den troon bestegen, de redding van hun kroon leeren zoeken in het heerschen door te verdeelen. Als iedere politiek, die niet in beginselen, maar in het buigen naar de omstandigheden haar kracht zoekt, had ook deze staatkunde gefaald. Niet de Guises, maar het koninklijk huis was door den bloedstroom van den Bartholomeusnacht geschandvlekt. Niet de Guises, maar de Valois hadden met ieder jaar hun macht zien verminderen, hun aanzien zien dalen, hoe gewillig of onwillig zij zich ook hadden geleend, om de werktuigen van een fanatisme te zijn, dat zij niet deelden. Het Protestantisme was staande gebleven, te zwak om te overwinnen, maar te krachtig, om vernietigd te worden. Aan de politiek van Catharina werd door de verbondenen der Ligue die uitkomst geweten, en de beklagenswaardige vrouw zag haar laatste levensjaren verbitterd door het vooruitzicht, dat de jongste en meest geliefde harer zonen met kaalgeschoren kruin in een klooster wierd gestoken, om plaats te maken voor het hoofd van het vreemde vorstenhuis, dat op de puinhoopen van Frankrijks vrede zich een troon had gebouwd. Het ondankbare Parijs verjoeg, in de beruchte Journée des Barricades, Hendrik III, aan wien het voor zijn bloei en ontwikkeling de grootste verplichting had. Slechts door een tweetal moorden voorkwam de ongelukkige en zwakke vorst het hem dreigend lot: de beide Guise's, de hertog en de kardinaal, vielen onder de zwaarden zijner dienaren. ‘Nous ne sommes plus deux! je suis roi maintenant!’ had hij uitgeroepen, toen hij het bebloede lijk van zijn gevaarlijksten tegenstander voor zijne voeten zag uitgestrekt. Doch hij had zich vergist. De paus had hem tot verantwoordiging gedaagd, en de Ligue door geheel Frankrijk zich tegen hem verheven. Slechts dat deel van den Katholieken adel, dat het land niet aan de Ligue noch aan Spanje wilde prijs geven, had zich om hem geschaard. Doch zij waren niet talrijk of krachtig genoeg, om hem de onderwerping der rebellen, die in het | |
[pagina 27]
| |
oproerige Parijs hun hoofdzetel hadden, te verzekeren. Hij had de ondersteuning van anderen, van oude tegenstanders moeten aannemen. De koning van Frankrijk, die als hertog van Anjou het bloedbad van 24 Augustus 1572 had georganiseerd, had zich met de zonen van zijne slachtoffers in dien vreeselijken nacht moeten verbinden, om door hunne hulp zijn wankelende kroon te redden Doch, schoon de Protestanten vergaven, de Nemesis der historie niet. Den ketter van Navarre mocht Hendrik III voeren tot voor de poorten van Parijs, maar zelf zou hij die stad, die hij lief had als den appel zijner oogen, niet meer binnentreden. Den 30sten Juli kwam hij met zijn bondgenoot voor Parijs aan: den 2den Augustus was hij niet meer. Hij had zijn opvolger naar zijn hoofdstad geleid. ‘Ik bid u - sprak hij stervende tot de edelen, die zijn bed omringden - ik bid u als mijne vrienden, en gelast u als koning, om mijn Broeder, die daar staat, na mijn dood te erkennen: doet hem den eed in mijn tegenwoordigheid’. De eed was afgelegd. Zou hij gehouden worden? | |
I.Het oogenblik, waarop Hendrik van Navarre den Franschen troon besteeg, was ernstig. Het leger, waarover hij, bij den dood des konings, bevel voerde, bestond uit twee deelen, zijn eigen Protestantsche benden, met hem te Meudon gecampeerd, en de katholieken, wier hoofdkwartier te St. CloudGa naar voetnoot1) was gevestigd. De eersten erkenden hem gewillig, de laatsten aarzelden. | |
[pagina 28]
| |
Aan de roepstem van Hendrik III hadden zij gehoor gegeven, uit afkeer van de Ligue. Laat ons zien wat zij tegen haar hadden. Het beruchte verbond, door de Guises tot verbinding van hun aanhang in 't leven geroepen, had oorspronkelijk een streng kerkelijk karakter gedragen. Vernietiging der ketterij in Frankrijk, was de leus der vereeniging geweest en heette nog altijd het doel. Maar sedert lang, zoo ooit, was dit noch het eenige noch het hoofddoel meer. De macht, die de Ligue hem ter beschikking stelde, had in haar hoofd, den hertog de Guise, het eerzuchtige plan doen ontwaken, om den geminachten Hendrik III op zijde te schuiven, en in zijne plaats als koning van Frankrijk de ketterij te vernielen. Betaald door Philips II hoopte hij met Spaansche hulp zijn doel te bereiken, en aarzelde dan ook niet tegen zijn land en koning met den vijand van beiden saam te zweren. Gelijk de Guise naar de troon van Frankrijk, strekten de gouverneurs der provinciën, de bevelhebbers in steden en vestingen naar een geheele onafhankelijkheid van het monarchaal gezag de hand uit. De zelfstandigheid, die in menig oogenblik der burgeroorlogen de verwikkeling der omstandigheden hun had geschonken, zochten zij niet alleen te bestendigen, maar ook erfelijk te maken. De eenheid des rijks werd door de herleving der oude feodale eischen ernstig bedreigd. De roofvogels vergaderden zich, om de monarchale autoriteit, die zij voor goed gevallen achtten, te verdeelen. Krachtige bondgenooten en werktuigen waren de geloovige tiers état en het onkundig gemeen, beide door fanatieke priesters, in dienst der Ligue, voortdurend geprikkeld en opgehitst. Toen in begin van 1587 Duitsche troepen den Franschen bodem betraden, had de Ligue in Parijs een besluit genomen, dat, elders nagevolgd, een geweldige kracht tot hare beschikking stelde. Om de katholieke Prinsen te ondersteunen tegen den ketter, werd er in de steden van haar aanhang een raad benoemd, om de katholieke belangen te verdedigen en te handhaven. Een algemeene raad, uit vertegenwoordigers dezer willekeurige besturen bestaande, kwam te Parijs bijeen, om het krachtige en gewillige werktuig van de bedoelingen harer | |
[pagina 29]
| |
hoofden te zijnGa naar voetnoot1) Voor dit democratisch schrikbewind der Ligue beschermde geen stand en geen verdienste. Als ieder terrorisme waren de liguisten niveleerende, in naam van den godsdienst, gelijk de niveleurs van 1793, in naam van het volksbelang. Het was dit demokratisch element in de Ligue en de plannen der Guises, die de katholieke edelen Hendrik III naar St. Cloud hadden doen volgen. Voor den wettigen koning tegen den Spaanschen invloed streden zij. De erfelijkheid der gouvernementen en der militaire posten lachten hun evenzeer, als de Liguisten, aan. Maar zij wilden het volk een dergelijk onwettigen invloed op de regeering niet toekennen, volkomen overtuigd, dat het slechts ten hunnen koste kon geschieden. Hun monarchaal gevoel duldde het niet, den wettigen koning af te vallen, en de kroon van Frankrijk aan de Guise, den huurling van Philips II, over te reiken. Met Hendrik III hadden zij gehoopt om de Ligue, die het land aan Spanje verried, te onderdrukken en in zijnen naam, na rijke belooningen, te heerschen. Niet vervolgziek, ofschoon niet verdraagzaam uit overtuiging, hadden zij den Bearner en zijn leger slechts als een bondgenoot beschouwd, die, na gediend te hebben, naar huis werd gezonden, en met een paar kleine concessiën tevreden gesteld. Doch ziet - het mes met het zwarte heft van Jacques Clement, dat den levensdraad huns konings zoo plotseling had afgesneden, had tevens aan die rustige verwachtingen een einde gemaakt. Niet over het verdeelen van den behaalden buit gold het thans te spreken. Niet met den wettigen koning Hendrik III, maar met den pretendent Hendrik IV hadden zij thans te doen. De pretendent....wien zij trouw hadden gezworen, op last en bij het bed van den stervenden voorganger. Slechts weinige minuten, nadat deze den adem had uitgeblazen, was reeds de eed vergeten, en als ware hij nooit afgeleid, stelden zij zich de vraag: zouden zij Navarre erkennen? In de conferentiën, op den sterfdag des konings en den volgenden morgen gehouden, werd warm gedebateerd. Velen zeiden neen, omdat de Bearner een ketter: meerderen zeiden ja, omdat hij de naaste prins van den bloede en een | |
[pagina 30]
| |
ridderlijk koning was; de meesten beslisten bevestigend, mits men waarborgen van hem ontving voor den godsdienst van het meerendeel der natie. De uitkomst kon moeilijk anders zijn. Wat bleef dezen grooten over, zoo zij Navarre verstieten? De gunst, neen - de genade van Mayenne, den dikken Mayenne, die zijn broeder, Hendrik de Guise, aan 't hoofd der Ligue was opgevolgd. De genade van een Mayenne, wien ieder hunner, Epernon, Conti, Montpensier enz. - - -, zijn gelijke, zoo al niet zijn mindere achtte. Wie hunner wilde voor hem zich vernederen? En zoo al voor hem, geen dezer fiere edelen kon er anders dan met afschuw aan denken, om zich voor een hoop gemeen, als de Conseil des Seize of de Conseil des Quarante, te buigen. Parijs en de Ligue waren oproerig verklaard tegen Hendrik III: zouden zij de hand van den rebel kussen, nu hij daarbij de moordenaar van hun vorst was geworden? Wie, bovendien, waarborgde aan de Ligue de overwinning? De koning van Navarre mocht een ketter zijn, hij had in menigen veldtocht getoond, dat hij in krijgsbeleid en veldheersgaven voor geen zijner tegenstanders onderdeed. Zou hij, die, souverein van een kleinen staat, de zooveel grooter macht van het katholieke Frankrijk had in evenwicht gehouden, thans, nu hij den titel van koning van Frankrijk kon doen gelden, voor de verdeelde krachten zijner tegenstanders bezwijken? Het was niet te verwachten en zelfs niet te hopen. Willens of onwillens waren de vijanden der Ligue verplicht te erkennen, dat het koningschap van Hendrik IV het eenige redmiddel van Frankrijks onafhankelijkheid was. De ketter representeerde het principe van nationale zelfstandigheid en eenheid tegenover den vreemdeling. Het ware waardig geweest, zoo de katholieke grooten van Hendrik III, gelijk eenigen hunner wilden, aanstonds zonder beding den Bearner hadden erkend. Vrees voor hun godsdienst kon niet in ernst bestaan. Hendrik van Navarre, die zelf, schoon gedwongen, eenige jaren katholiek was geweest, had nooit na zijn terugkeer tot het Protestantisme de volgelingen van Rome vervolgd. In Guienne had hij ze zelfs nevens Protestanten in den raad der provincie gesteld. Op de jongste politieke vegadering der Hervormden te la Ro- | |
[pagina 31]
| |
chelle was hem uitdrukkelijk door zijn geloofsgenooten verweten, dat hij zijn katholieke edellieden begunstigde ten nadeele der Hugenoten, die hun bloed voor de goede zaak vergoten. Gedurende de zeventien jaar, dat hij in Navarre en in zijne andere erflanden had geregeerd, hadden zijn katholieke onderdanen vrijheid van godsdienst genoten. Desniettemin wilde de meerderheid van geen onvoorwaardelijke erkenning weten. Een hunner, François d'O, een geminachte mignon van den gestorven vorst, bracht in haar naam aan Hendrik van Navarre den voorslag over, dat hij met het koninkrijk den godsdienst van de meerderheid des volks zou aannemen. Met waardigheid verwierp de Bearner den eisch. Hij had nauw de eerste trappen van den troon bestegen; hoe kon men van een man, wiens overtuiging men vreesde, zulk een plotselinge verandering van geloof verwachten? Zij was niet verwacht. Geen der grooten, die den onmiddelijken overgang vorderden, hadden aan Hendriks bereidwilligheid geloofd. De religie was een voorwendsel, een dekmantel voor eigenbatige bedoelingen. Wat Biron in deze dagen van overweging aan een van Hendriks vrienden bekende, was niet maar zijn persoonlijke meening, maar aller denkbeeld. ‘Si avant d'avoir assuré nos affaires avec le Roi de Navarre, nous établissons entièrement les siennes, il ne nous connaîtra plus, il ne se souciera plus de nous: le jour est venu pour faire nos affaires; si nous en perdrons l'occasion, nous ne la recouvrerons jamais, et le repentir nous en demeurera toute notre vie.’ Voor dit berouw is geen aanleiding geweest: want zij behartigden hunne belangen op uitstekende wijs. De gunstelingen van Hendrik III verzekerden zich het rustig voortbezit van hunne voordeelige posten en ambten. Alle betrekkingen, in de steden, die op de Ligue veroverd zouden worden, moesten in de eerste zes maanden aan de Katholieken worden geschonkenGa naar voetnoot1). Aan de Protestanten gaf de Declaratie van St. Cloud slechts de bevestiging van de artikelen, in April 11. tusschen de beiden Hendrikken vastgesteld. De koning beloofde, gelijk hij vroeger bij herha- | |
[pagina 32]
| |
ling had gezegd, dat hij zich onderwerpen zou aan de uitspraken van een vrij algemeen of nationaal concilie. Binnen zes maanden, werd er ditmaal bijgevoegd, zou hij het te zamenroepen. Tegen dergelijke toezeggingen - de belofte, dat hij den katholieken godsdienst zou handhaven, verdient ter nauwernood vermelding, omdat zij van zelf spreekt - erkenden de ‘princes du sang et autres ducs, pairs et officiers de la couronne, siegneurs, gentilshommes et autres soussignés’ hem ‘Henri quatrième pour notre roi et prince naturel selon les lois fondamentales de ce royaume’: en beloofden hem ‘toute l'assistance qu'il nous sera possible pour faire justice de l'énorme mechanceté commise en la personne du feu roi, et pour chasser et exterminer les rebelles et ennemis que veulent usurper cet état.’ Wat Hendrik IV heeft bewogen, om tot dit verdrag toe te treden, is niet moeielijk te gissen. Er was hem alles aan gelegen, dat hij onmiddelijk na den dood zijns voorgangers door diens aanhangers werd erkend. Zijne aanspraken als naaste prins van den bloede, zijne rechten op den troon van Frankrijk waren door Hendrik III herhaaldelijk uitgesproken. Welk een indruk zou het maken, als diens dienaren weigerden hem te erkennen, en hem voor de poorten van Parijs met zijn Protestantsche volgelingen, als een pretendent naar de kroon, wiens rechten twijfelachtig waren, verlieten? Dit te voorkomen, was eenige opoffering waard. En de prijs, dien hij betaalde, was niet hoog. Het contract, dat hij teekende, schonk hem de volstrekte erkenning van zijn koninklijke waardigheid, terwijl de ongunstige bepalingen aangaande den godsdienst, die hem en zijne medeprotestanten troffen, slechts van tijdelijke gelding waren. De hoofdzaak, als Koning van Frankrijk door de hoofden der anti-liguistische partij erkend te zijn, was gewonnen. Aanstonds echter bleek het, dat deze winst, hoe groot ook, de eenige was, die de Declaratie van St. Cloud hem vooreerst zou leveren. Wel verre van, hun woord getrouw, met alle kracht den nieuwen Koning te steunen tegen de rebellen, verlieten velen hem, om in hun gouvernementen en steden zich te versterken. De naderende worsteling tusschen de Ligue en Hendrik IV zou hun bijstand van nog hooger waarde maken. Binnen weinige dagen was het leger van Hendrik tot op | |
[pagina 33]
| |
de helft samengesmolten. Van de veertig duizend, die op 1 Augustus onder de beide vorsten waren vereenigd, was een week later slechts de helft over. Nevens de Katholieke edelen, als Epernon, die in troebel water hoopte te visschen, waren het overloopers tot de Ligue, en Protestanten, afgemat door hetgeen zij geleden hadden en ontevreden om de bepalingen, door Hendrik goedgekeurd, die hem verlieten. Het beleg van Parijs moest opgeheven worden. Door de vermindering der troepen, het gebrek aan geld en aan krijgsvoorraad kon aan geen voortzetting worden gedacht.
Als in het kamp der Joden na den moord van Holofernes verhief zich in het belegerde Parijs een gejuich, toen de dood van Hendrik III werd vernomen, en de bevolking den ketterschen Bearner zijn kamp zag opbreken. De verslagenheid, die voor weinige dagen algemeen in de oproerige hoofdstad had geheerscht, maakte voor de grootste opgewondenheid plaats. De ontwijfelbare tusschenkomst des hemels ten gunste van het door de Ligue verdedigd geloof ontstak de gemoederen van vreesachtigen en lauwen met nieuwe geestdrift. De monniken en priesters, die van hunne kansels tot vorstenmoord hadden aangemaand, wezen op de uitkomst als op de vervulling hunner profetiën en wekten door nieuwe voorspellingen aangaande den ondergang van den Bearner, die aanstaande was, de bevolking tot deelneming aan den strijd op. Zij, die nog gisteren en eergisteren, toen de twee Koningen te St. Cloud en te Meudon waren gelegerd, geen moed hadden gevoeld de wapenen op te nemen, lieten zich thans gewillig voor den opvolger van Hendrik III aanwerven. Want ook de Ligue had een opvolger voor den laatsten Valois in gereedheid. Het was de oude kardinaal de BourbonGa naar voetnoot1), een gevangene van Hendrik IV, die door haar onder den naam van Karel X werd uitgeroepen. De hertog de Mayenne, die liefst zelf den opengevallen troon had bestegen, maar om den tegenstand der Spaansche partij moest toegeven, stelde zich voorloopig met de macht tevreden, die de titel: luitenant-generaal van Frankrijk, en de krijg zelf hem | |
[pagina 34]
| |
schenken zouden. Zoo het geluk hem slechts volgde en hij den ketterschen Koning versloeg, de kroon van Frankrijk zou hem na den dood van den ouden Karel X niet ontgaan. Van den uitslag der worsteling hing alles af. De kroon van Frankrijk was de prijs van den strijd. Maar zou het geluk Mayenne volgen? Hij twijfelde niet. Gevoelende, dat het thans een beslissing gold, spande de Ligue al hare krachten in. Uit alle deelen des lands voerde zij hare volgelingen aan en na weinige weken stond Mayenne aan het hoofd van een 20 à 25000 duizend man. In Parijs heerschte onbepaald vertrouwen op den uitslag. In de straten, die naar de Bastille leidden, werden reeds nu - September 1589 - kamers verhuurd, om het vervoer van den eerlang te vangen en te boeien Bearner te aanschouwen. Mayenne zelf gaf zijn verwachting te kennen, dat hij Hendrik IV, die naar Normandië was getrokken, in Dieppe zou opsluiten en dwingen naar Engeland of naar la Rochelle te vluchten. Hoe veel grootspraak er in die woorden ook was, wie de krachten der strijders vergeleek, voorspelde weinig goeds aan den ‘Koning der Hugenoten’. Het leger, waarmede hij bij Dieppe en Arques den veldheer der Ligue opwachtte, bedroeg nauwelijks een derde deel van dat des vijands. Wel had Hendrik zijn doel bereikt, en de zeesteden in Bretagne en Normandië voor zich gewonnen, zoodat de naderende hulptroepen van Elisabeth van Engeland konden landen, maar de naderenden waren er niet, toen de strijd aanving, en kwamen niet aan, dan nadat de kamp bij Arques genoegzaam beslist was. Toch wankelde noch weifelde zijn moed. Bij een verkenning van den vijand werd een liguïst, de sieur le Belin, gevangenGa naar voetnoot1). Voor Hendrik geleid, zeide hij tot hem: ‘binnen twee uur zullen u 40000 man, voetknechten en paardenvolk aanvallen; ik zie hier geen getal troepen, voldoende om tegenstand te bieden’. - ‘Vous ne les voyez pas toutes, M. de Belin’, - was het koele en waardige antwoord - ‘car vous n'y contes pas Dieu ny le-bon droit qui m'assistent.’ ‘Dieu et mon droit.’ Deze bondgenooten waren sterker dan de duizenden van Mayenne. De moreele kracht was aan de zijde van den ketterschen Koning, die de eer, de eenheid, | |
[pagina 35]
| |
de onafhankelijkheid van Frankrijk verdedigde tegen de huurlingen van Philips II. Het zwakkere leger van Hendrik bood hardnekkig tegenstand aan de overmacht der Ligue: na tien dagen van gedurigen aanval tegen Dieppe en het kasteel d'Arques moest Mayenne het beleg opbreken. Reeds dadelijk, toen een eerste aanval niet slaagde, was ontmoediging aan de overprikkelde geestdrift opgevolgd. Thans, nu het slagveld werd verlaten, was het onmogelijk, de verslagenen bijeen te houden. Als voor een paar maanden het leger van Hendrik IV liep nu dat der Ligue uiteen. Het kerkgeloof bleek een zwakke band, waar het succes ontbrak. Overweldigend was de indruk van dezen korten maar veelbeteekenenden veldtocht. Het koningschap van den Navarrer bleek kracht te hebben, en dit schonk aanhangers. Het buitenland gaf het voorbeeld. Een Katholieke staat, Venetië, erkende openlijk Hendrik van Navarre als Koning van Frankrijk. Niet met Karel X of met Mayenne, maar met Hendrik hernieuwde de Zwitsersche confederatie het oude verbond, dat er tusschen haar en de Fransche koningen bestond. Bij de natie zelve begon het aanzien en het ontzag voor de Ligue te wankelen. Toen de koning in den nacht van 21/22 November, bij het flikkeren der flambouwen, Tours binnenreed, stonden twee kardinalen der heilige Roomsche kerk den ketter op te wachten. Van de honderd Fransche bisschoppen waren er geen tien meer, die de Ligue openlijk durfden verdedigen. In alle provinciën verhieven zich de aanhangers van het monarchaal gezag, en verzekeringen van onderwerping, betuigingen van aansluiting volgden elkander op. Slechts een viertal provinciën volhardden ook nu nog in de onzijdige houding, die zij in het begin van Augustus hadden aangenomen. Alle overige kozen voor of tegen den koning partij. Uit Normandië had Hendrik IV den strijd naar het midden des lands, naar Maine en Anjou overgebracht. In den boezem van zijn tegenpartij had de nederlaag bij Arques de grootste verdeeldheid gewekt. Met moeite hield Mayenne zich staande tegen de Liguïstische aanhangers van Philips II, die hun meester het protectoraat over Frankrijk wilden opdragen. Uit haar midden zelf gingen stemmen op, die de erkenning van Hendrik, zoo hij maar de ketterij afzwoer, als mo- | |
[pagina 36]
| |
gelijk steldenGa naar voetnoot1). Slechts door een coup d'etat, waarbij hij de afgevaardigden der steden van allen invloed beroofde, wist Mayenne het bestuur der Unie in handen te houden. Doch om het voortdurend te behouden, was meer noodig. Hij moest zijn onmisbaarheid en zijn goed recht, om aan haar hoofd te blijven, door zijn diensten en zijn overwinningen bewijzen. Doch het gelukte hem niet. De Bearner breidde zijn gezag uit, veroverde steden, en, wat het ergste was, won de harten. De Ligue dreigde te bezwijken. Door den Spaanschen koning, die hem wel zwak, maar niet verslagen wenschte, met eenige troepen ondersteund, waagde Mayenne het in Maart 1590, een slag aan Hendrik aan te bieden. ‘Mes compagnons, Dieu est pour nous! Voici ses ennemis et les nôtres! Voici vôtre roi! A eux! Si vos perdes vous cornettes, ralliez-vous à mon panache blanc: vous le trouverez au chemin de la victoire et de l'honneur.’ Met die bezielende woorden wees Hendrik zijne edelen den weg op het slagveld van Ivry. Voor hem was het een godsoordeel, dat hier geveld zou worden. De gloed zijner overtuiging deelde zich aan zijn leger mede, en schonk hem, toen de nederlaag zeker scheen, de overwinning. Roerend en schoon zijn de woorden, waarop hij, nog op het slagveld, aan den hertog de Longueville zijn zege berichtteGa naar voetnoot2): ‘mon cousin, nous avons à louer Dieu: il nous a donné une belle victoire. La bataille s'est-donnée, les choses ont esté en branle: Dieu a determiné selon son equité: toute l'armée ennemie en route; - - je puis dire que j'ay esté bien servy, mais surtout evidemment assisté de Dieu, qui a monstré à mes ennemys qu'il luy est esgal de vaincre en petit ou grand nombre.’ De hertog de Mayenne durfde zich na zijn nederlaag niet te Parijs vertoonen. Zijn koningschap was tot een poisson d'Avril geworden, waaraan niemand dan hijzelf nog geloofde. Bevend en tot geen verzet in staat wachtte de verslagen hoofdstad den overwinnaar af. Maar de Katholieke grooten, die Hendrik III hadden gevolgd, en den Bearner slechts | |
[pagina 37]
| |
met den mond gehuldigd, gunden hem zulk een snellen en beslissenden triomf niet, en belemmerden hem, in plaats van hem te steunen. Eenige weken gingen voorbij, waarin de Spaansche ambassadeur te Parijs den tijd had de beangste Liguisten met het uitzicht op openlijke hulp zijns meesters tot volharden te bemoedigen. De Fransche Ligue bleek machteloos: haar schijnkoning, Karel X, stierf in de gevangenisGa naar voetnoot1). De Spaansche partij trad voor 't vervolg openlijk aan 't hoofd van den opstand. Landverraad was het eenige middel, om aan Hendrik van Navarre te ontsnappen. | |
II.‘Het is den Katholieken verboden een ketter of begunstiger der ketterij, een afvallige en geëxcommuniceerde door den heiligen Stoel als Koning aan te nemen. Wie een zoodanige, zelfs, als hij absolutie zijner misdaden mocht ontvangen, ondersteunt en begunstigt, vergrijpt zich aan de wetten der kerk, is van ketterij te verdenken en diensvolgens strafbaar. Daar Hendrik van Bourbon ketter en begunstiger is der ketterij, afvallige en geëxcommuniceerde door onzen heiligen vader; er blijkbaar gevaar is van veinzerij, en gevaar voor den Katholieken godsdienst, zoo hij absolutie wist te verkrijgen, zijn de Franschen in geweten verplicht hem het bestijgen van den troon te beletten, en geen vrede met hem te sluiten, ondanks de verworven absolutie. Zij, die hem begunstigen of helpen, zijn verraders van den godsdienst: die hem tegenstaan met alle mogelijke middelen, maken zich verdienstelijk jegens God en menschen. Voor de eersten, die | |
[pagina 38]
| |
volharden om het rijk van Satan te vestigen, is de eeuwige straf bewaard. De laatsten, zoo zij volharden tot den dood, als verdedigers van het geloof, zullen beloond worden met de hemelsche rust en de martelaarskroon ontvangen.’ Den 7den Mei 1590 kondigde de Sorbonne, de theologische faculteit van Parijs, deze decisie afGa naar voetnoot1). In den avond van denzelfden dag sloeg de koning van Frankrijk zijn kamp voor de hoofdstad op, en verkondigde de brand der omliggende molens aan de misleide bevolking, dat de martelaarskroon binnen haar bereik was gekomen. Velen ontvingen haar, die haar niet hadden begeerd.
Van het uitstel, hun na den slag bij Jvry verleend, hadden de leiders van den opstand geen gebruik gemaakt om Parijs op een beleg voortebereiden. De vestingwerken der stad waren niet voorzien: en, om den afkeer der Parijzenaars van een geregelde bezetting, ook geen garnisoen ingenomen. Nu, ter elfder ure, werden vijf duizend man binnen de stad toegelaten. Maar op de bevolking zelve kwam hoofdzakelijk de verdediging neer. IJlings werden de vestingwerken zoo goed mogelijk hersteld: de muren met kanonnen voorzien: de grachten in orde gebracht: huizen bij de poorten gesloopt en kettingen over de Seine getrokken, om tegen verrassingen met schepen gedekt te zijn. De lagere standen en van de burgers, wie er zich toe leenen wilden, werden aan 't werk gesteld. De hertog de Nemours, jongere broeder van Mayenne, de Spaansche ambassadeur MendozaGa naar voetnoot2), de aartsbisschop van Lyon, die met de Seize het bestuur der stad voerden, spaarden geen middelen om èn door persoonlijke toespraak èn door de krachtige hulp der geestelijkheid de gemoederen der lagere standen tot de grootste geestdrift te ontvlammen. Karakteristiek is de teekening van l'Estoile, waar hij ons de burgers en armen wijst, met de handen werkende, bezig het zware werk aan de stadsmuren | |
[pagina 39]
| |
en in de grachten te verrichten, terwijl de adelijke, maar Liguistische leegloopers van tijd tot tijd eens kwamen toekijken, en de priesters verschenen om hen met woorden zonder voorbeeld aan te moedigen. De geregelde troepen werden in de Temple, het Arsenaal en dergelijke versterkte huizen geplaatst: de bevolking op de muren. Zoo groot was de geestdrift, die men in haar had weten te ontvonken, dat de burgerij zelve 30,000 man goed gewapend, volgens anderen zelfs 50,000, tot de verdediging leverdenGa naar voetnoot1). De leden van de broederschap van Jezus zwoeren bij het lichaam des Heeren, met Hendrik van Bourbon nimmer eenigen vrede of verdrag aan te gaan, en elken maand elkander dien eed te zullen hernieuwen. Het eerste bezwaar, dat zich deed gevoelen, was geldgebrek. De kosten der buitengewone inspanning waren hoog, te hooger, naarmate de prijs der levensmiddelen, dadelijk na de insluiting der stad, steeg. De hoofden van den opstand bestreden ze deels uit de openbare fondsen, die spoedig ontoereikend waren, deels uit eigene middelen. Tegen den eersten nood hadden zij zich gewapend. Het bleek later, dat de Ligue zelfs niet teruggedeinsd was, om aan het eigendom van anderen de hand te slaan. Eenige weken daarna verkocht zij de juweelen der kroon en liet het goud smelten, om er geld van te slaan. Trouwens, hoe geloovig ook, zij bekommerde er zich niet om, vanwaar het geld kwam. Toen Hendrik IV in Juli St. Denis had ingenomen, liet hij zich de schatten toonen, die van Isabeau de Bavière daar bewaard waren, en zag dat de kroon van de beste edelgesteenten en diamanten beroofd was. De Mayenne, zeiden de monniken, had ze doen wegnemen. ‘Il en a donc la pierre et moy la terre,’ was het antwoord des konings. Doch zelfs zulke hulpmiddelen zijn voor uitputting vatbaar. Maar Mendoza's schatten waren het niet. Hij maakte er gebruik van, om zich tot de ziel en het wezenlijk hoofd van Parijs te maken. Zonder ophouden stroomden de sommen, die hem ter beschikking stonden. Nu eens, reeds in de eerste weken, schonk hij het geld, voor het gieten van dertien kanonnen benoodigd: dan eens nam hij het onderhoud van | |
[pagina 40]
| |
300 man paardenvolk, die kort na den 7den Mei nog binnen Parijs geraakten, op zich. Na Juni deed hij dagelijks gelduitdeelingen, behalve de gewone aalmoezen, die geregeld werden voortgezet. Tot het einde van het beleg had hij nooit geld te kort, om het volk voor zich te winnen, het te bemoedigen, en gunstig voor de belangen en aanspraken van zijn somberen meester te stemmen. ‘Vive le roi d'Espagne,’ juichte de menigte in de eerste weken. Met het goud van Spanje waren de predikers der Ligue in broederlijk verbond. Zoo al een enkele hunner de onteerende onderwerping van Frankrijk aan Spanje, door Mendoza beoogd, niet wenschte, hij aarzelde daarom niet hem te volgen op de wegen, die hij betrad. De godsdiensthaat der menigte werd voortdurend levendig gehouden en aangehitst. Dagelijks hield de geestelijkheid het aan hare geloovigen voor, dat met den ketter van Navarre geen vrede was te sluiten. ‘Al zijne verzekeringen waren bedriegelijk; wraak over den Bartholomeusnacht had hij aan zijne volgelingen beloofd; tot de elleboogen wilde hij zijne armen, had hij gezegd, in het bloed der bevolking doopen.’ Waar de vrees voor wraak te gering bleek, werd de afkeer van ketterij tot bondgenoot genomen. Op allerlei wijze werd de kerkelijke passie geprikkeld, en de door ontbering en lijden reeds gevoelige bevolking tot fanatisme opgevoerd. In de predikatiën werd zorgvuldig de hoop op verlossing, door de hulp van Spanje, levendig gehouden. Brieven van Mayenne, waarin de nadering van den bondgenoot werd toegezegd, maakten een deel der kanselredenen uit: als zij bij ongeluk ontbraken, werden zij maar verdicht. ‘Precher par billets,’ noemden de politieken dit priesterbedrog. Processiën waren aan de orde van den dag. Een der meest beroemden, vooral door de spotternij van de vijanden der Ligue, is die van den 14den Mei. ‘De strijdende kerk,’ gelijk de Liguïsten spraken, vertoonde zich hier in al haar kracht aan de saamgestroomde menigte. ‘Rose, evêque de Senlis - zoo verhaalt een ooggetuigeGa naar voetnoot1) - étoit à la tête comme commandant et premier capitaine, suivi des ecclesiastiques marchant de quatre en quatre. Après était le prieur des chartreux, avec ses reli- | |
[pagina 41]
| |
gieux; puis le prier les feuillans, avec ses religieux; les quatre ordres mendians, les capucins, les minimes, entre lesquels il y avoit des rangs des écoliers. Les chefs de ces différens religieux portoient chacun d'une main un crucifix, et de l'autre une halebarde, et-les autres des arquebuzes, des pertuisanes, des dagues, et autres diverses espèces d'armes que leurs voisins leur avoient prêtées. Ils avoient tous leurs robes retroussées, et leurs capuchons abattus sur les épaules; plusieurs portoient des casques, des corselets, des petrinals. Hamilton, écossois de nation et curé de Saint-Cosme, faisoit l'office de sergent et les rangeoit, tantôt les arrêtant pour chanter des hymnes, et tantôt les faisant marcher; quelquefois il les faisoit tirer de leurs mousquets. Le legat y accourut aussi; et approuva par sa présence une montre si extraordinaire et en même temps si risible; mais il arriva qu'un de ses nouveaux soldats, qui ne sçavoit pas sans doute que son arquebuse étoit chargée à balle, voulut saluer le légat qui étoit dans son carosse avec Panigarol, le jésuite Bellarmin et autres Italiens, tira dessus, et tua un de ses ecclesiastiques, qui étoit son aumosnier. Ce qui fit que le légat s'en retourna au plus vîte, pendant que le peuple crioit tout haut que cet aumosnier avoit été fortuné d'être tué dans une si sainte action.’ Die uitroep bewijst, hoe goed zulke voorstellingen voor het volk berekend waren, en tevens, hoe ook hier als altijd de leiders speelden met de arme bedrogenen. Zij merkten het niet op, wat de politieken met bitterheid uitspraken, hoe deze aangekleede geestelijken op het slagveld, nu evenmin als vroeger, te zien waren, en hoe deze geheele vertooning slechts ten doel had, om het volk op te winden, dat zijn bloed stortte voor de heerschappij van deze strijdende kerk - in maskaradepak. Doch die kunstgrepen waren niet overbodig. Want een nog gevaarlijker vijand, dan Hendrik IV, dreigde haar invloed te vernietigen. Toen Parijs den 7 Mei door het leger van den Bearner was omsingeld, bleek het, hoe de Ligue alle voorzorgen had verzuimd. In de laatste halve eeuw was de bevolking van Parijs, dank zij den burgerkrijgen, van 300' op 200000 verminderdGa naar voetnoot1). Hoe moesten al deze monden gevoed | |
[pagina 42]
| |
worden? Den 13den Mei werd een onderzoek gelast naar den aanwezigen voorraad. Toen bleek het, dat men koren had voor een maand en 1500 mudden haver. De regeering droeg aan een paar broodbakkers in ieder kwartier het bakken en den verkoop van het brood tegen vastgestelde prijzen op. Tevens werden de particulieren uitgenoodigd de armen bij te staan. De haver werd voorloopig bewaard: zij kon later te pas komen. En het duurde niet langen tijd, of ook deze spaarpenning moest aangesproken worden. Reeds in het begin van Juni begon de honger zich te doen gevoelen, en bleek veler afkeer van ketterij niet bestand tegen het snijdend zwaard der ontbering. De Ligue ontdekte, dat verschillende voorname burgers in verstandhouding met den koning stonden. Maar de hertog de Nemours en zijne medeleden achtten het gevaarlijk, bij den klimmenden nood, het sein tot een beweging te geven. Zij stelden zich tevreden, aan de schuldigen een zware boete op te leggen en hen de stad uit te zettenGa naar voetnoot1). Met iederen dag steeg het gebrek. De vermogenden aten paarden en ezels, het arme volk moest zich tevreden stellen met haversoep, en met de predikatiën van Boucher en andere predikers der Ligue, die, onuitputtelijk in kunstmiddelen, niets ontzagen om het door honger ondermijnde fanatisme te schragen. Na vijf weken begon aan de leiders zelven de moed te ontzinken; en in het midden der Juni-maand vroeg d'Espinac, de aartsbisschop van Lyon, vrijgeleide van Hendrik IV, om over vredesvoorwaarden, die de Ligue kon voorstellen, met Mayenne te gaan beraadslagen. Het antwoord des konings kon men vooruit berekenen. Een vreedzaam einde van den strijd, langs den weg van onderhandeling, kwam zoowel met zijn persoonlijke goedaardigheid als met zijn politiek belang overeen. Hendrik IV had er nooit aan gedacht, om Parijs in een storm te nemen. Van den aanvang af was het zijn streven geweest, om de hoofdstad door gebrek tot overgave te dwingen. De verloren dochter moest door den draf der zwijnen tot bekeering worden geleid. Niet met geweld, maar door behoefte moest zij zich aan hem onderwerpen. Frankrijk, de koning wist het, zou het hem nooit vergeten, zoo deze | |
[pagina 43]
| |
parel van zijn kroon door ruwe soldatenhanden werd geschonden. De koning van Frankrijk kon de hoofdstad van zijn rijk niet aan al de jammeren en ellende van een verovering bloot stellen. Zij moest hem heilig zijn, voor zoover een oproerige eerbied kan vragen. Ernstige aanvallen op de stad hadden de troepen des konings ook niet gedaan: het waren schermutselingen, nu eens om dezen, dan eens om genen post te bezetten, waardoor de blokkade meer volkomen werd. Dat de afsluiting verre van volledig was, wist Hendrik ook wel. Sinds zijn leger voor de stad was gekomen, was het zijn streven geweest, ook van den kant der boven-Seine en der Yonne de afsluiting te voltooien, en den toevoer te beletten. Nu, in het midden der Juni-maand, hield hij, nevens Parijs het kasteel van Vincennes en Saint Denis geblokkeerd. Als zij gevallen waren, kon de hoofdstad niet staande blijven. Doch zelfs zoolang zou het niet duren, meende hij. Hendriks brieven uit deze eerste vijf weken van het beleg bewijzen, dat hij aan geen langdurig verzet geloofde. Reeds den 14den Mei had hij geschreven: ‘Je suis devant Paris, où Dieu m'assistera. La prenant, je pourray commencer à sentir les effects de la couronne. Leur necessité est grande, et fault que dans douze jours ils soient secourus, ou ils se rendrontGa naar voetnoot1)’ Die termijn was lang voorbij, maar de middelen tot verzet schenen nu ook uitgeput. Volkomen bereid, om de afgematte halfweg te gemoed te treden, stond Hendrik IV het gevraagde vrijgeleide toe. Doch toen de aartsbisschop de stad wilde verlaten, werd hij door de koninklijke troepen teruggewezen. Hendrik had het vrijgeleide ingetrokken. Een onderschepte brief van een der hoofden van de Ligue, had hem doen zien, dat hij bedrogen werd. Niet de bevordering van den vrede door overgave der stad was het doel. Morrende en dreigende keerden d'Espinac en zijne ambtgenooten terug. In een uitvoerig manifest aan de bewoners van Parijs, gaf de koning rekenschap van zijne handelwijze, en verzekerde hun zijn medelijden met den nood, waarin valsche leidslieden hen gebracht hadden. ‘Ceulx de vous qui ont plus | |
[pagina 44]
| |
de jugement ont deu prevenir de long temps l'estat ou vous estes. Mais votre necessité presente en fournit assez maintenant aux plus simples pour congnoistre que la chose est prejudiciable. Il n'y peut avoir que les plus coulpables et desesperez qui aiment mieulx consentir à la ruine publique que de souffrir que rien survive à l'effort de leur ambition, qui vous peuvent tromper en cela. La derniere description que vous aves faicte de vos vivres doibt faire la solution à toutes autres vaines propositions.’
Na de weigering van het vrijgeleide aan l'Espinac, had, naar men achten zou, de Ligue niets haastigers te doen, dan door het aanknoopen van rechtstreeksche onderhandelingen Hendrik IV te bewijzen, hoe onjuist zijne beschuldigingen waren, dat persoonlijke eerzucht bij hem boven het heil der stad ging. Maar geen der hoofden dacht er een oogenblik aan. Zij haastten zich integendeel om alle maatregelen te nemen, die hun gezag konden versterken. Dagelijks werden de stemmen luider, die onderhandelingen met den belegeraar eischten. Deze te onderdrukken werd thans de hoofdzorg. Een samengeschoolde menigte riep den 13den Juni om brood of vrede: eenige der luidste schreeuwers werden gevat en in de gevangenis geworpen. Op bedreiging van doodstraf verbood, twee dagen later, het Parlement, om van vrede of verdrag met den koning te spreken. Regnart, procureur au châtelet, had zich aan dit misdrijf schuldig gemaakt, hij werd, anderen ten voorbeeld, op de Place de Grève opgehangen. Vier dagen was de ongelukkige in hechtenis geweest, zonder voedsel te ontvangen. Een vreeselijk bewind vestigde zich. Met geweld werd de stem des volks onderdrukt. De Seize hadden overal hun spionnen. Wie het waagde van vrede of onderhandeling te spreken, was verdacht. Als altijd had het fanatisme, politiek en religieus, zijn trouwste werktuigen in zijn onbewuste slachtoffers. Het gemeen op de straat voerde zijne wraakoefeningen uit. Een zekere Moret en eenige andere burgers werden op de straat aangegrepen en dadelijk verdronken, omdat zij een vrede met den koning van Navarre goed hadden genoemd. Niemand gold voor waar katholiek, die niet Hendrik IV ‘sorcier, diable, hérétique damné’ schold. | |
[pagina 45]
| |
Wee den ongelukkige, die het openlijk waagde uit te spreken, dat men nu genoeg geleden had voor de belangen van een vreemden vorst en zijne dienaren. ‘Het goud van Spanje’ - zoo als de Memoires de la Ligue het krachtig uitdrukken - ‘was het cement der ellende.’ Aan dit cement ontbrak het de hoofden niet. De Spaansche gezant strooide het voortdurend met ruime handen uit: demisous, het wapen van Castille dragende, waren de munt, die het volk aan de vreemde heerschappij moest gewennen. De hertog de Nemours en de andere hoofden der Ligue lieten hun zilveren en gouden sieraden smelten, om er geld van te slaan. Zelfs de geestelijkheid ontlastte zich tot hetzelfde doel van het overbodige goud en zilver, in de kerken verborgen. Aanzienlijk was de voorraad, mild de uitdeeling en groot de behoefte. Alle verdiensten hadden opgehouden. Van handel was geen sprake meer; met iederen dag werd het getal der winkels, die gesloten bleven, grooter. Bij een berekening, eenige dagen later opgemaakt, bleek het, dat er in de hoofdstad 12300 arme familiën waren, waarvan 7300 wel eenig geld bezaten, maar evenmin, als de anderen, brood. De dagelijksche benoodigdheden, brood, vleesch enz. ontbraken. Den 17den voerde een gelukkig avonturier, le sieur de St. Pol, een convooi van levensmiddelen binnen de stad, maar voor het meerendeel kwam het slechts den grooten en hoofden ten goede. ‘Brood hebben wij noodig, aan geld hebben wij niets,’ riep een uitgehongerde schaar, den 24sten Juni den Spaanschen ambassadeur toe, als hij weer met demi-sous hen wilde tevreden stellenGa naar voetnoot1). Was er geen brood meer in Parijs? Was er wezenlijk geen voorraad meer? Zij, die het best den toestand der stad kenden, betwijfelden, of werkelijk het gebrek wel zoo groot, zoo algemeen was. Bij het onderzoek naar den aanwezigen voorraad, in de vorige maand gehouden, waren de kloosters verschoond. Den 25sten Juni werd het besluit genomen, om alle woningen van geestelijken, geordenden zoowel als wereldlijken, te bezoeken. Dit besluit veroorzaakte groote onsteltenis. De Rector van het college der Jezuieten, Tyrius, werd met | |
[pagina 46]
| |
pater Bellarminus afgevaardigd om door den pauselijken legaat hun klooster te doen uitzonderen. Maar de prevôt des marchands, die bij het bezoek tegenwoordig was, had nauw het verzoek gehoord, of hij barstte uit: ‘Monsieur le recteur, votre priere n'est civile ni chrétienne. N'a-t-il pas fallu que tous ceux qui avoient du bled l'ayent exposé en vente, pour subvenir à la necessité publique? Pourquoi serez vous exempt de cette visite? Votre vie est-elle de plus grand prix que la nostre?’ Het onderzoek had plaats en bracht de redenen van het verzoek aan 't licht. In het klooster der Jezuieten vond men ‘quantité de bled et du biscuit pour les nourrir plus d'un an; quantité de chair salée, des legumes, foin et autres vivres, en plus grande quantité qu'aux quatre meilleures maison de Paris.’ Ook bij de Kapucijners vond men voorraad; kortom, in ieder klooster vond men meer provisie, dan zij voor een halfjaar behoefden. De misdadigers werden niet gestraft; zij waren aan de hoofden te onontbeerlijk, dan dat dezen hen tot vijanden konden maken. Le Conseil des Seize stelde zich tevreden, aan de geestelijkheid te gelasten, dagelijks eenmaal aan de armen, die hen zouden worden aangewezen, voedsel te verstrekken. Na veertien dagen was ook deze voorraad uitgeput. Het is een treurig bewijs van de zedelijke verstomptheid en de laagte der intellectueele ontwikkeling van het volk van Parijs, dat zelfs door zulke ervaringen de oogen niet open gingen. Bij voortduring stroomde de menigte naar de kerken, waar de priesters en monniken en de vreemde geestelijken voortgingen het zaad van godsdiensthaat uit te strooien, en ter wille van kerkelijken en vreemde belangen de plichten jegens het vaderland schonden. Een enkele geestelijke zelfs, die het gewaagd had, van vrede te spreken, werd door bedreigingen gedwongen tot het voortzetten van het noodlottig verzet aan te sporen. Processiën, zoogenaamde achtdaagsche gebedenGa naar voetnoot1), allerlei kerkelijke plechtigheden werden beurtelings aangewend, om de door honger en lijden ondermijnde gestellen in den toestand van zenuwachtige opwinding te houden, die alleen bij machte is, om de noodlottige kracht tot volharden te geven. Alles, wat welsprekendheid in dienst van ker- | |
[pagina 47]
| |
kelijken haat en van politieke eerzucht vermocht, werd aangewend, om ontmoediging en verslapping der kunstmatige overprikkeling te voorkomen. Tot de hoogere standen sprak Panigarole, een pater uit het gevolg van den legaat, in het Italiaansch. Geen der predikers voor het volk is meer bekend dan Boucher. Van honger te sterven, zoo leerden zij, was in de oogen Gods een welbehagelijk werk. Beter was het, zijn eigen kinderen uit gebrek te dooden, dan een ketter te erkennen. In tegenwoordigheid van een opeengehoopte massa legde Boucher in de Nostre Dame op den 1sten Juli de gelofte af, dat, zoodra de stad verlost zou zijn, Notre Dame de Lorette een zilveren lamp en schip, driehonderd mark zilvers wegende, zou cadeau krijgen. Die arme heilige! toen de stad was verlost, werd de belofte vergeten, en moest zij zich met een paar schamele aalmoezen van eenige goedaardige burgers vergenoegenGa naar voetnoot1).
Sedert den 20sten Juni was er geen koren meer in de stad, ten minste voor de armere standen niet. Toen de verplichte uitdeelingen der kloosters ophielden, wat na een tweetal weken geschiedde, was er geen voedsel meer. Het bestuur gelastte, dat de armen alle katten en honden zouden te zamen brengen. Zij werden gedood, gekookt, en broksgewijze met een stuk brood van zemelen uitgereikt. Groote kookketels stonden sedert Juli op de hoeken der straten, waarin alles, wat nog van ezels, paarden, muilezels in de stad was, werd gekookt, en als pap of soep aan de schamele menigte, die er zich om verdrong, bij portiën werd gegeven. Het gebrek, de hongersnood steeg met den dag. De strookjes gras, die zich op de straten - Parijs was niet geplaveid - vertoonden, werden uitgerukt en door de ongelukkigen verslonden. Kaarsvet, reuzel diende tot voedsel. Niets was er, dat niet gebezigd werd, om den honger te stillen. Eens hadden eenige burgers voor veel geld drie duizend honden-en kattenvellen gekocht. Maar toen zij ze over de straten wilden vervoeren, viel de uitgehongerde menigte er op aan, betwistte ze elkander en verslond ze voor hun oogen. Wee, zoo een enkel dier, kat, hond of rat, aan de vernieling ont- | |
[pagina 48]
| |
snapt, zich vertoonde. Ook de doode beesten werden gretig verslonden. Krengen en ingewanden werden opgevischt, om de levenden te voeden. Een drukkende hitte, afgewisseld door regen, verhoogde het lijden. De vreeselijkste ziekten openbaarden zich. Iedere morgen, als het daglicht opging, bescheen het een tooneel van lijden. Honderd vijftig, soms 200 dooden, van honger bezweken, telde men bij den aanvang van iederen dag in de nauwe straten, die dag en nacht weergalmden van de jammerkreten van de rampzalige slachtoffers der kerk. De vreeselijkste tooneelen hadden plaats. Een hond en een man, beiden van honger woedend, grepen elkander aan, maar de mensch was de zwakste, en werd overwonnen. Op de hoeken der straten, op de trappen der bedehuizen, waar zij zich stervende hadden heengesleept, bliezen de ongelukkigen den adem uit. En geen redding scheen aanstaande. Met iederen dag werd de insluiting nauwer en de nood grooter. De macht des vijands steeg, en zijn leger vermeerderde voortdurend. Zelfs edelen, als Nevers en Epernon, die tot dusver zich onzijdig hadden gehouden, maakten zich gereed om zich bij den koning te voegen. Het gezag van Hendrik van Navarre breidde zich uit, werd met iederen dag meer algemeen erkend. Des hemels zegen scheen op den ketter te rusten en de tusschenkomst der heiligen vruchteloos. Den 9den Juli bezweek Saint Denis, gelijk het kasteel van Vincennes was bezweken. Van de muren der stad zag de lijdende bevolking de bloeiende velden en het golven van den korenaar, schitterende in de stralen van den Julizon. Velen die geen weerstand konden bieden aan het verlokkend tooneel, poogden door de rijen van den vijand heen te sluipen, om al ware het slechts één enkel maal te winnen. Maar de belegeraars joegen de armen terug.
‘Zoo uw trouw’ - schreef den 16den Juli Hendrik IV aan het stadsbestuur van Parijs - ‘aan de oude wetten des lands u niet hebben bewogen, om Onze wettige rechten te erkennen, dan behoorde de nood, waartoe gij vervallen zijt, uwe oogen te openen’Ga naar voetnoot1). Doch te vergeefs was zijn opeisching. Het stadsbestuur kon, al wilde het ook, zich niet overgeven. | |
[pagina 49]
| |
De hertog van Nemours en de vreemde gezanten wilden van geen overgave hooren. Wat ging het lijden des volks hun aan? Toen wederom deze poging, en zelfs een eigenhandig schrijven aan Nemours, zonder gevolg bleef, besloot Hendrik IV door te tasten. In den nacht van den 24sten Juli zagen de uitgeputte verdedigers het vijandelijk leger in tien dichte drommen naderen. De fauxbourgs werden aangetast en na een hardnekkig gevecht, dat twee uren duurde, door de troepen van Hendrik IV veroverd. Van de abtdij van Montmartre zag de koning, omringd van een aantal zieke en gekwetste aanhangers, waaronder de latere hertog van SulliGa naar voetnoot1) den strijd aan. Als in een vuurgloed zag hij de hoofdstad van zijn rijk, een uitgeteerde schim uit de onderwereld gelijk, met de daemonische kracht van het fanatisme weerstand bieden. Maar toen de morgen opging, had hij gezegevierd: het leger van den koning van Frankrijk stond voor de poorten van Parijs. Diep was de indruk. Alle fauxbourgs in handen van den vijand en de hongerende bevolking samengeperst binnen den engen cirkel van de eigenlijke stad, waarin de Place Royale de eenige ruime plaats was, die frissche lucht verschafte! Was verder verzet niet nutteloos, niet onzinnig? Had men niet alles gedaan, wat van menschelijke opoffering kon worden gevorderd? Zoo vingen de morrende gemoederen aan te spreken. Velen begonnen te twijfelen aan den goeden raad en de bedoelingen hunner raadslieden. ‘Zoo gij sterft in dienst van den waren, katholieken, Roomschen godsdienst gaan uwe zielen dadelijk naar het Paradijs,’ hadden nog eergisteren de paters Hamilton, Boucher enz. verkondigd. Velen geloofden het niet meer zoo stellig. Zou het wel waarheid zijn, dat men een Gode welbehagelijk werk deed, door zich tegen den koning te verzetten? De ketter was toch zulk een slecht mensch niet....Had hij niet in den nacht voor den aanval, op de smeekingen van eenige armen, die door de grachten gekropen zich voor zijn voeten hadden neergestort, aan drie duizend ongelukkigen het verlaten der stad vergund? Zoo ving onder de burgerij de twijfel aan, zich te doen gelden. Zoo vermeerderde het dagelijksch lijden het getal der | |
[pagina 50]
| |
politieken, die hun vaderland boven de heerschappij der kerk stelden. Den 27sten vereenigden zich een groot aantal gezeten burgers uit alle kwartieren der stad. In geregelde orde begaven zij zich naar den hertog de Nemours, en stelde hem onder het geween der schare voor oogen, hoe er reeds 30000 gestorven waren; hoe de Spaansche hulp, steeds op nieuw toegezegd, voortdurend uitbleef: ‘bezorg ons levensmiddelen of laten wij ons overgeven.’ Met de belofte, dat hij er over spreken zou en hun zijn besluit doen weten, zond hij de klagenden weg. Maar niet alle verzoekers waren zoo bescheiden, zoo ordelijk, zoo volgzaam tot vertrekken als deze. De honger is een slechte dienaar van het gezag. Gewapend verschenen van tijd tot tijd volksgroepen voor het paleis, om brood of vrede schreeuwende; en niet zelden moest geweld worden gebezigd, om hen te verdrijven. En jammerende, met den dood onder de leden, dropen de ongelukkigen weg, om wellicht in gindsche straat stervende neer te storten. Den 28sten, vertelt l'Estoile, zag ik bij het Franciskaner-klooster een armen man, ongel eten, waarvan men kaarsen maakt. Ik vroeg hem, of hij niets anders had; hij zeide, neen, en dat hij en zijn vrouw en drie kleine kinderen sedert acht dagen geen ander voedsel hadden. Ik onderzocht het en het bleek me waar te zijn, en tevens, dat meer dan de helft der armen niets anders hadden. Tot nog vreeselijker spijze kwamen anderen. Een vermogende dame, die meer dan 30.000 kroonenGa naar voetnoot1) bezat, had niets meer te eten. Hare twee kleine kinderen stierven van honger: zij liet de lijkjes niet begraven, maar door hare dienstbode in de pekel leggen: en de beide vrouwen voedden zich met het vleesch. De moeder zelve stierf er aan...... Den 30sten Juli stond de hertog van Nemours gereed zijn woning te verlaten, om naar de muren te gaan, toen hem een man met verschrikt gelaat tegenkwam en tegenhield: ‘Waar gaat ge heen, mijnheer de Gouverneur! Ga niet die straat in: ik kom er juist uit, en ik heb er een half doode vrouw gezien, om wier hals zich een slang heeft geslingerd, terwijl er allerlei vergiftige beesten om heen dwalen.’ Nemours | |
[pagina 51]
| |
keerde naar zijn paleis terug, en zond zijn bedienden uit, om onderzoek te doen. Zij berichtten, dat het zoo was, en dat zij ook in andere straten dergelijke beesten hadden zien ronddolen. Hij liet daarop pater Panigorale en een Jezuiet ontbieden, en vroeg hun, wat deze verschijnselen beteekenden? Een paar kamermeisjes, die het verhaal hadden aangehoord, begonnen te jammeren: ‘God straft ons, mijnheer: ik ben bang, dat die beesten ons komen opeten in huis.’ Gelijk de toovenaars, die Pharao bedrogen, verklaarden Panigorale, ‘dat die slangen het werk van den duivel waren, om de katholieken te ontmoedigen: en dat het beter was door die dieren te worden verslonden, dan de vervloekte ketters in de stad te laten.’ Het geld van Spanje - voegt l'Estoile er bij - deed hem zoo spreken.
In het begin van Augustus kwam de tijding aan, dat het leger van den koning van Spanje zich eindelijk in beweging had gesteld, doch dat er nog veertien dagen zouden verloopen, voordat de hertog van Parma Parijs kon ontzetten. Een kreet van ontzetting ging er op: twee weken kon de stad het niet meer houden. Bevreesd voor opstand, gaven zoo 't scheen de hoofden der Ligue, met uitzondering van den onverbiddelijken Nemours, toe. De aartsbisschop van Lyon en de bisschop van Parijs werden afgevaardigd, om met den belegeraar te onderhandelen. Edel en groot gedroeg zich de koning. Ofschoon de Ligue ook zelfs nu hem den titel van ‘koning van Frankrijk’ weigerde en slechts dien van ‘koning van Navarre’ schonk, liet hij de afgevaardigden tot zich toe. Hard en streng verweet hij den onwaardigen priesters hun verraad aan 't vaderland en hun schandelijke misleiding des volks: maar, vol mededoogen met de ongelukkige stad, bood hij zachte en gunstige voorwaarden aan, zoo Parijs binnen acht daag zich overgaf, als het niet binnen dien termijn door Mayenne werd ontzet. Maar de lastbrief, dien de raad der Ligue aan de afgevaardigden had gegeven, luidde anders. Zij vroegen slechts vergunning, om naar Mayenne te gaan, ten einde dezen te bewegen om conditiën van een algemeenen vrede den koning aan te bieden; voor Parijs alleen waren zij niet gelast. Binnen vier dagen zouden zij wederkeeren, en dan, hetzij zij slaagden in hun zending | |
[pagina 52]
| |
of niet, ‘ils prendroient conseil pour Paris.’ Zulk een aanbod kon Hendrik niet aannemen. ‘J'ayme ma ville de Paris, antwoordde hij, c'est ma fille aisnée, j'en suis-jaloux. Je luy veux faire plus de bien, plus de grace et de misericorde qu'elle ne m'en demande: mais je veux qu'elle m'en sçache gré et à ma clemence, et non au duc de Mayenne ny au roy d'Espagne. S'ils luy avoient moyenné la paix et la grace que je luy veux faire, elle leur devroit ce bien, elle leur en sçauroit gré, elle les tiendroit pour liberateurs et non point moy, ce que je veux pas.’ De koning van Frankrijk kon niet anders spreken. In geen staat wordt het recht van oproerlingen, om zich met buitenlandsche vorsten te verbinden, erkend. Geen souverein, anders dan gedwongen, laat de tusschenkomst van vreemde vorsten tusschen zich en onderdanen toe. De Ligue wist het ook en had dezen afloop gewenscht en verwacht. Zij had alleen om het volk af te leiden, het van opstand te weerhouden, en inmiddels voor het leger des Spaanschen konings tijd tot naderen te gewinnen, de onderhandeling aangeknooptGa naar voetnoot1). Vertwijfeling greep allen aan, toen de uitslag der zending bekend werd. Ondanks de geruchten, door de geestelijkheid van den kansel verspreid, dat de ketter Hendrik van Navarre aan zijne predikanten den ondergang van den Katholieken godsdienst en de vernieling van Parijs had toegezegd, vonden zij geen onbepaald geloof meer. De partij der politieken, tot dusver vooral onder den middenstand zijn leden tellende, begon ook onder de lagere standen veld te winnen. Er werd, met medeweten van leden van het Parlement van Parijs, eene groote beweging georganiseerd, om aan de Ligue de overgave der | |
[pagina 53]
| |
stad af te dwingen. Den 8sten Augustus stroomde naar het Palais de Justice, de gewone vergaderplaats, een groote menigte gewapenden, onder het geroep: brood of vrede! Maar het bestuur was gewaarschuwd en had zijn maatregelen genomen. De Conseil de Seize had zijne werktuigen bij de hand en het dreigend oproer werd in de geboorte verstikt. Verschillende ongelukkigen werden gevat en in de volgende dagen in het openbaar ter dood gebracht. Ter nauwernood ontsnapten de parlementsleden, wier medeplichtigheid werd vermoed, aan de wraak der Ligue. Nemours, die de gevolgen van een vervolging dezer mannen juist berekende, redde hen. Doch zij moesten zware boeten betalen. Wie kon, zocht Parijs te verlaten. Hendrik IV toch door medelijden bewogen, liet in deze maand Augustus het verlaten der stad bijna dagelijks toe. Zoo handhaafde het schrikbewind der Ligue zijn gezag, en onderdrukte met geweld elke poging tot verzet. De vrees van zijn tegenstanders en het fanatisme van zijn aanhangers waren de steunpilaren van zijn macht. Niemand waagde het meer weerstand te bieden. Hoogstens in geschriften, op de hoeken der straten, in schimpdichten, die aangeplakt of in manuscript aan vertrouwden werden medegedeeld, openbaarden de politieken hun afkeer en onwil. Maar de groote menigte liet zich gewillig leiden. Het lijden verstompt. Een juist inzicht in de bedoelingen der leiders had de hongersnood in den aanvang niet geschonken: ook het stijgen van den jammer bevestigde meer den invloed der kerk, dan dat zij hem ondermijnde. Kon het anders? De troost van den godsdienst was het eenige, wat over was gebleven. Wie durfde ze zich onwaardig maken, die straks ze zou behoeven? De dood stond allen voor oogen: morgen, neen heden kon hij hen overvallen. Op de hoeken der straten hield hij de wacht. De kinderen stierven aan de borst der moeder, in de armen van den vader, die zich over de straat voortsleepten om le pain de Madame de Montpensier te halen. Want de edele zuster van de vermoorde de Guises had haar naam aan een nieuw voedsel geschonken. Niet, omdat zij 't ook gebruikte, maar omdat zij er hare hooge goedkeuring wel aan had willen schenken. De eere der uitvinding kwam haar niet toe. De Spaansche gezant mocht ze voor zich vragen. Mendoza, waardig dienaar van | |
[pagina 54]
| |
een' meester als Philps II, had reeds in Juni dit nieuwe voedsel aan de hand gedaan. Waar het uit bestond? De samenstelling was eenvoudig en vereischte weinig onkosten. Men had slechts naar de kerkhoven te gaan, de dooden op te graven en de beenderen mede te nemen. Deze leverden, fijngemalen, met water gemengd, en gebakken, een uitmuntend brood; zoo had Mendoza gezegd en Madame de Montpensier was wel zoo goed er hare genadige goedkeuring aan te verleenen. Nog altijd was de menigte, kinderachtig als zij soms in haar dwaze vooroordeelen is, er voor teruggedeinsd: maar nu was het water tot de lippen, en le pain de Madame de Montpensier werd door de armen gebruikt, schonk hun voedsel en verspreidde den dood.......... Slechts ziekelijke teergevoeligheid kon er geen vrede meê hebben. Er was erger denkbaar. Eens werd in tegenwoordigheid der Reine mère - de moeder van Nemours - het volk beklaagd, en gezegd dat door gebrek de moeders gedwongen zouden worden hun eigen kinderen te dooden. ‘Ik zelve - barstte de spreekster weenende uit: - ‘ik weet niet, waartoe ik zelve nog kom!’ La Reine Mère, de waardige leerlinge van Boucher en van Mendoza antwoordde: ‘et quand vous en seriés la reduitte, que pour vostre religion il vous faudrait tuer vos enfans, penses-vous que ce soit si grand cas que cela? De quoy sont faits vos enfans, non plus que ceux de tous les autres, de boue et de crachat? Ma foi, voila une belle matière pour-tant en plaindre la façon!’ Op het altaar van den godsdiensthaat offerde het fanatisme de heiligste aandoeningen der menschelijke natuur. De geestelijkheid juichte en zag op haar werk met een glimlach van innige tevredenheid neer. Usque ad cadaver, fluisterde den geest van Loyala. Maar zelfs dit voedsel werd aan de ongelukkigen niet gegund, noch zonder strijd overgelaten. Toen de honger in de rijen van het garnizoen zich gelden deed, verspreidden de woeste soldaten zich door de straten en vingen aan, op kleine kinderen jacht te maken en ze te verslinden.... ‘Tant l'ire de Dieu étoit embrasée sur nos têtes.’ (Wordt vervolgd.) |
|