Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1875
(1875)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 3]
| |||||||||||
I.Binnen een half jaar zag de hier genoemde roman drie malen het licht. Dat is, wat men in de parijsche uitgeverswereld ‘un beau succes’ noemt. De Revue des deux Mondes vestigde er in hare kleine kritieken even de aandacht op. Het boek zou eene nauwkeurige, zelfs al te nauwkeurige schildering van parijsche zeden gedurende de laatste jaren van het tweede Keizerrijk bevatten. Behalven het aesthetiesch belang zou aan dit verhaal nog een historiesch gewicht moeten worden toegekend - daar het een zeer uitvoerig overzicht geeft van de jaren 1868, 1869, 1870 en zelfs van 1871 tot aan het einde der Commune. Wat hiervan is, beproef ik, vooral om het historiesch belang der zaak, kortelijk uit een te zetten. Vooreerst de opmerking, dat het tweemanschap Fervacques en Bachaumont geheel onbekend was vóor de | |||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||
verschijning van deze romantische bearbeiding der geschiedenis onzer dagen. Dat de auteurs echter een zekeren dunk koesterden van het welslagen hunner schepping blijkt uit de opdracht: ‘à la mémoire d'Honoré de Balzac ce livre est respectueusement dédié.’ Tevens blijkt er uit, dat zij zich scharen onder de vanen der realistische romantiek, waarvan Honoré de Balzac de geniale aanvoerder is. Zij pogen den wondervruchtbaren en oorspronkelijken romancier te naderen in zijne belangwekkende gave van waarneming en studie der menschelijke hartstochten. Zij beproeven het eene parijsche vrouwenfiguur, Rolande, te scheppen, die naast Balzacs schoonste kreatiën, naast Mme de Mortsauf, naast Eugénie Grandet, vooral naast Mme Marneffe zou mogen geplaatst worden. Zij drijven hunne realistische methode daarbij zoo ver, dat zij niets aan de fantazie willen te danken hebben, maar alles uit de maatschappelijke en staatkundige geschiedenis van den dag overnemen. Zoo althands getuigen zij zelven. Na eene zekere bizonderheid uit de achtbare parijsche waereld van den demimonde verhaald te hebben, verzekeren zij: ‘Ce petit crayon d'un coin de la vie parisienne éclaire bien des choses. Il permet surtout d'apprécier et de comprendre la suite de cette histoire, qui est de tout point véridique.’ Op deze wijze wordt de historische waarde van ‘Rolande’ tevens verklaard - en, mocht men op letterkundig terrein gewichtige bezwaren hebben tegen eene zoodanige toepassing van het réalisme, de figuren, door de schrijvers ten tooneele gebracht, de feiten door hen medegedeeld, winnen er in belangrijkheid mede voor de studie van het nog altijd hier en daar geroemde tweede Keizerrijk. Natuurlijk valt er - trots de verzekering der schrijvers - uit de in den roman verhaalde feiten wel geen streng wetenschappelijk betoog te voeren, maar in ieder geval is uit diezelfde feiten zeer goed op te maken, hoe de moraal der parijsche waereld er onder het tweede Keizerrijk heeft uitgezien. Bladeren wij nu een oogenblik in ‘Rolande.’ Het verhaal begint met eene teekening der wedrennen te Blois. 't Is bekend, dat de tweede Keizer met zijne engelsche sympathiën veel heeft bijgedragen, om de Parijzenaren tot vu- | |||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||
rige bewonderaars te maken van alles wat ‘races’ betreft. De dolle weddingschappen en de daardoor veroorzaakte rampen hebben het zedelijk peil der parijsche waereld echter volstrekt niet verhoogd. De heeren Fervacques en Bachaumont zorgen tevens, dat niets aan het realismus van hunne beschrijving ontbreekt, zoodat de termen: sport, ring, bookmakers, pedigrees, performances, yearlings herhaaldelijk voorkomen. Onder de historische helden van den sport teekenen zij den Hertog van Hamilton, met zijn geruit rijbuis, den Hertog van Fitz-James, Charles Lafitte, den Hertog de Fezensac, Graaf de Lagrange en andere grootheden, vermaard geworden bij de Derby-races en bij de courses de Chantilly. Dit alles strekt verder, om de heldin der geschiedenis: de Gravin Rolande de Jarnailles aan de lezers voor te stellen. De beschrijving van Rolandes schoonheid is wel naar den uitvoerigen trant van Balzac aangevangen, maar mist het pikant-geestige van dezen. Er wordt zeer veel gezegd, om ons te doen begrijpen, dat de Gravin de Jarnailles blond was en blauwe oogen bezat. Van dit blauw wordt nog bizonder veel werk gemaakt - het blauw van den hemel, het blauw van de zee bij een heerlijken zomerdag en het azuurblauw, 't welk de schilders voor achtergrond gebruiken bij de hemelvaart der Madonna - dit alles te zamen levert de tint van Rolandes oogen. Daarna wordt er gelet op den oogopslag, den hals, de handen, de voeten - een geheele inventaris. Alles moet bewijzen, dat de jonge dame van hooge afkomst is en de schrijvers haasten zich er nog een afdoend bewijs van te geven door ten slotte te zeggen: ‘Rolande avait la taille plate, autre signe de race.’ Met een enkelen trek wordt het karakter der heldin geteekend. Zij is behaagziek, zelfzuchtig en heerschzuchtig. Als kind reeds vroeg ze aan de boomen in 't bosch, of ze goed gekleed was. Hare opvoeding ontving ze in het militair-adellijk instituut van Saint-Denis, waar zij door gunst van den Keizer in 1860 werd opgenomen. Hare ouders, van zeer hoogen maar verarmden adel, namen deze weldaad gaarne aan. In 't voorbijgaan zij gezegd, dat de heeren Fervacques | |||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||
en Bachaumout uiterst bonapartistiesch gezind zijn en tot de voortdurende lofredenaars van het tweede Keizerrijk behooren. Rolande werd weldra door haren vluggen geest en groote bekwaamheden de koningin van het instituut. Inzonderheid maakt zij diepen indruk op Ambroisine Marais, de dochter van een arm gesneuveld luitenant, een misvormd meisjen met een hoogen rug en doordringende zwarte oogen. Ambroisine, gehaat bij al hare medescholieren, vindt bescherming en vriendschap bij Rolande. Van daar eene slaafsche aanbidding, eene afgodische vereering bij de arme luitenantsdochter voor de jonge, schoone gravin. Toen Rolande uit Saint-Denis vertrok, scheen Ambroisine krankzinnig te zullen worden, sints onderhielden zij eene levendige briefwisseling. Aan de bizonderheden van Rolandes leven op het slot Jarnailles, na den dood haars vaders door de familie van een oom geërfd, besteden de schrijvers veel zorg. Zij teekenen het slot met zooveel nauwkeurigheid, dat er aan de historische juistheid niet kan getwijfeld worden. Een enkel détail zal het bij uitnemendheid fransche standpunt der schrijvers doen uitkomen: in het salon van het kasteel Jarnailles is eene pianino uit de fabriek van Pleyel, ‘daar naast een muziekkistjen van zwart perenboomhout vol partitiën; op den lessenaar voor de pianino waren twee cahiers met melodiën van Gounod, de oostersche gedichten van den Pers Mirza Jaffy, met zangwijzen voorzien door Anton Rubinstein benevens andere stukken van dien grooten onbekende, welken men nu eerst leert kennen en die Robert Schumann heet.’ Zeer aardig is ‘de Pers Mirza Jaffy’ de firma Fervacques & Bachaumont schijnt onbekend te zijn met den pseudoniem van Friedrich Bodenstedt: Mirza Schaffy en tevens van de europeeschen roem, door Robert Schumann gewonnen. Het is den Bonapartisten waarlijk niet euvel te duiden, dat zij de geschiedenis der duitsche kunst niet kennen; zij kenden in den oorlog van 1870 zelfs den weg niet in hun eigen vaderland. Na Rolandes terugkomst op het slot begint de roman. Eerst doet zich een neef voor, een knap jonkman, de Hertog de Chastaix, die Rolande zeer gaarne tot echtgenoote zou begeeren, als zij meer vermogen had bezeten, maar de oude | |||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||
gravin kon hare dochters niet meer ten huwelijk geven dan 50,000 frs - en, ‘cela ne faisait pas l'affaire du duc, encore moins celle de sa mère’, - eene zeer verheven redeneering van zuiver fransch gehalte. In de tweede plaats komt de Sous-préfet van Vendôme, de zoon van den minister van Financiën (Magne) die echter den naam draagt van Edmond Leroy. Ook deze wil Rolande huwen, maar zijn vader verzet zich tegen hunne verbindtenis. Reeds hier openbaart zich een zeer eigenaardige trek in het karakter der knappe Rolande. Als Edmond Leroy haar met groot leedwezen verhaalt, dat zijn vader zich tegen hun huwelijk verzet, omdat eene echtgenoote met gering fortuin Edmonds carrière zou bemoeilijken - andwoordt ze deze merkwaardige woorden: - ‘Luister! wees man - en laat ons kalm spreken. Ge hebt me lief, hebt ge gezegd, ik geloof u. Bewijs het mij. Ik kwijn hier weg. Mijne moeder begrijpt me niet en mijne zuster, die volmaakte dame, wier deugden elken dag geprezen worden, is mij hatelijk. Ik wil weg. Laat ons te zaam gaan!’ Maar Edmond Leroy is nog genoeg rechtschapen man, om dit aanbod van de hand te wijzen. Nu komt eene onverwachte erfenis van een verren bloedverwant, den markies de Montfaucon, die zijne twee miljoenen aan de oudste dochter der gravin de Jarnailles vermaakt heeft. Aanstonds wordt er nu een huwelijk tusschen Rolandes oudere zuster Edmée en den Hertog de Chastaix ontworpen. De finantiëele skrupulen van den jongen edelman zijn nu natuurlijk verdwenen. Rolande ontvangt ter zelfder tijd een brief van Ambroisine, die zich aanbiedt, als ‘femme de charge’ en haar adres te Parijs opgeeft. Het huwelijk van den Duc de Chastaix met de twee miljoenen van Edmée wordt luisterrijk gevierd. Des avonds echter is Rolande voor goed uit het kasteel verdwenen. - | |||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||
II.Zij had zich, terstond na het huwelijk van hare zuster, naar Blois begeven, onder voorwendsel dat zij een oude tante, ‘la Chanoinesse de Gouëzéc’ eene beschrijving moest geven van de huwelijksfeesten. Iedereen had dit zeer natuurlijk gevonden en zoo was de jonge dame onverzeld naar Blois gereisd, waar zij voor den nacht haar intrek nam in den Lion-d'or. Is deze bizonderheid wederom zuiver historiesch, dan werpt zij een zeer eigenaardig licht op de zeden en usantiën van den hoogen adel onder het tweede Keizerrijk. Belangrijke gebeurtenissen grijpen te Blois plaats. Toen Rolande de trap van het hotel wilde opstijgen, kwam een menigte huzaren-officieren uit de eetzaal van het hotel, waar zij een feest hadden gevierd. De knapste huzaar van het regiment, Martial de Nancré: ‘un de ces raffinés à la moustache en croc à laquelle se pendent en brochette les coeurs féminins dans les villes de garnison’ - en France, mag men er bijvoegen - Martial de Nancré was tot ritmeester bevorderd. De heeren hadden ruimschoots geofferd aan wat men in de 17de eeuw Bacchus noemde. Zij wilden hunnen avond verder vriendschappelijk in hun gewoon krijgshaftig koffiehuis doorbrengen en bleven een oogenblik zwijgend de gestalte van Rolande nastaren, toen zij de trap van het logement opsteeg. De heeren huzaren worden vervolgens door Martial de Nancré op punch onthaald. Als ze vertrekken, worden we door de auteurs verwittigd: ‘Nancré était absolument gris.’ De mededeeling is volledig overbodig, maar wordt met opzet vooruitgeschoven, omdat men eene verontschuldiging noodig had voor de stuitende feiten, die volgen zouden. De oude majoor Guiscard, een ritmeester Trévenec en Martial de Nancré wandelen huiswaart. Zij komen voorbij den Lion-d'or. Guiscard herinnert aan Rolande. Er wordt eene laaghartige weddingschap aangegaan, die geene verdere beschrijving behoeft. Het rezultaat is, dat Nancré eenige oogenblikken later in 't bezit is van eene blonde hairlok.... De firma Fervacques & Bachaumont schijnt niet | |||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||
het minste bezwaar in de mededeeling van dit feit te koesteren. Zij zijn réalisten en daarmede is alles gezegd. Voor het overige blijft deze geheele zaak in sombere duisternis gehuld. Rolande vertrekt met den nachttrein naar Parijs. In den vroegen morgen klopt zij bij Ambroisine aan - van dit oogenblik af blijven de beide vriendinnen vereenigd. De gravin de Jarnailles besluit nu in Parijs haar fortuin te beproeven. Eerst seint zij naar Vendôme aan Edmond Leroy. Daarna gaat zij met Ambroisine naar het Bois de Boulogne en gebruiken zij een eenvoudig diner in het bekende koffiehuis du Moulin Rouge. Met de grootste vrijmoedigheid vangen nu de auteurs eene beschrijving aan, waarbij de historische heldinnen van den demimonde optreden: Kitty-Biyou, eene engelsche dame, de italiaansche Castrucci, Bébé-Violette en Blanche de Velours. Men spot met het provinciaal voorkomen van Rolande, die herkend wordt door een edelman uit Blois, den Baron de Saint-Pouange. Onder geleide van dezen beleefden ridder brengt Rolande haar eersten avond te Parijs in het Cirque de l'Impératrice door. En dit alles wordt beschreven met zooveel zekerheid en nauwkeurigheid, dat er geen twijfel overblijft aan de mogelijkheid, of hooge waarschijnlijkheid der gebeurtenissen. Het eenige, wat wellicht verbazing zou kunnen wekken, is de geringe verwondering door de auteurs zelven over hunne geschiedenis aan den dag gelegd. Alles wordt met den hoogsten eerbied voor den vorm medegedeeld; - wat de feiten betreft, deze schijnen tot de meest alledaagsche voorvallen van het tweede Keizerrijk te behooren. Rolande komt nu in aanraking met een italiaanschen kapper: Mondego. Ook deze type is kenmerkend voor de jaren 1868-1870. Mondego is een sluw, ineengedrongen en handig mannetjen, die zijn fortuin maakt door geld te leenen aan de leegloopers, welke hij bij zijne klanten uit den demi-monde aantreft. Als hij Rolande voor het eerst met bewonderenswaardigen smaak kapt, heeft zij den naam van Madame de Saint-André aangenomen en verschijnt Edmond Leroy, de zoon des ministers van finantiën, in haar boudoir. Zij verneemt zonder eenige ontroering de ontsteltenis, die haar vertrek bij | |||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||
hare huisgenooten heeft achtergelaten - en dwingt den Souspréfet haar tot zijne minnares aan te nemen. De auteurs vinden hier eene overschoone gelegenheid, om eene andere parijsche figuur te teekenen, die zeker door deskundigen zal worden herkend: la mère Lebas, ‘de voorzienigheid à zestig procent voor rijke jongelui, die in verlegenheid verkeeren.’ Edmond Leroy bezoekt deze beruchte woekeraarster, omdat hij geld noodig heeft voor de installatie van Rolande. Het rezultaat is, dat hij wissels akcepteert op hem getrokken door een ‘prête-nom’, voor wijn dien hij nooit zou zien, ten bedrage van veertigduizend franken, waarvoor hij een bon ontvangt van dertigduizend franken. Juist als hij met dit geld voorzien, in gezelschap van Rolande, naar een passend verblijf voor de jonge gravin zoekt, ontmoet hij, tot zijne groote ontsteltenis, zijn vader, den minister van finantiën. De minister verklaart zijn zoon, hoe de Keizer volstrekt niet duldt, dat zijne ambtenaren aanleiding geven tot schandaal in de departementen. Hij gelast Edmond zich den volgenden dag naar den minister van binnenlandsche zaken (Rouher) ter audiëntie te begeven. Daar verneemt de Souspréfet, dat hij tot sekretaris-generaal te Ajaccio is benoemd. De beide ministers hebben de zaak op verlangen van den Keizer dus geschikt, daar mevrouw de Jarnailles reeds over het gelijktijdig verdwijnen van Rolande en Edmond Leroy heeft geklaagd. Alles is tot de kleinste bizonderheden historiesch getrouw - de namen der ambtenaren aan het ministerie van binnenlandsche zaken, worden zonder omwegen genoemd: Aylic Langlé, chef van de afdeeling: Drukpers, de jonge Théophile Gautier, Bouillet en Derrien. De auteurs verrassen ons nog met de mededeeling, dat de ambtenaars onder het Keizerrijk er zoo geestig uitzagen, dat zij in één woord prijkten met ‘l' air Morny.’ In 1872 reeds werd omtrent zekere ambtenaren van het Keizerrijk, die kontrakten van leverantie voor oorlogsbehoeften gesloten hadden, zekere ernstige waarheden gezegd door den Hertog d' Audiffret Pasquier in de nationale vergadering te Versailles - 't geen door de geestige vrienden der firma Fervacques & Bachaumont zeker met diep leedwezen is vernomen. | |||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||
Intusschen heeft Rolande, die verhuisd is naar den boulevard Haussmann, het vertrek van Leroy zeer luchtig opgenomen. Ambroisine heeft van den nieuw benoemden sekretaris-generaal de dertigduizend franken der ‘Mère Lebas’ ontvangen en beide dames verschijnen des avonds bij eene ‘première représentation’ in de Variétés. Hier volgt wederom eene optelling van démi-mondaines en van letterkundigen, die de voorstelling uit plichtgevoel bijwonen. Historische namen worden genoemd: Henri de Pène, de bekende duëlleerende journalist, de ‘dikke’ Sarcey, ‘die zich het voorhoofd afdroogt,’ Meilhac en Halevy - de siameesche tweelingen van het tijdschrift: ‘La vie Parisienne’ - Paul de Saint Victor, Henri de la Pommeraye en verdere dii minorum gentium. Dit alles strekt alleen om Rolande kennis te doen maken met de reeds vermelde Blanche de Velours, die met den baron de Saint-Pouange in hare nabijheid komt zitten. Des anderen daags woont Rolande een diner bij door Blanche de Velours ter harer eer gegeven, waar de beruchtste demi-mondaines zich met de schitterendste clubmen vereenigd hebben en kennis maken met ‘la femme du monde déclassée, qui passait dans le camp des irrégulières.’ De heeren Fervacques & Bachaumont hebben hun uiterste best gedaan, om daarbij een inventaris te maken van Blanches hotel. Niets wordt vergeten. Wij beginnen bij de stallen, waar wij zes rijtuigen vinden, een coupé, eene victoria, eene calèche à huit ressorts, een poneychaise, eene russische narrenslede, enz. Daarna bewonderen we acht paarden, treden we door de vestibule, bedekt met beren- en leeuwenhuiden, naar binnen. Als kandelabre staat er een bronzen standbeeld van Pollet, met honderd gaslichten. De trappen zijn van korsikaansch marmer, de salons zijn gemeubeld in den trant van Louis XVI, een is wit met goud, een tweede zwart met jachtattributen. De eetzaal is nog schooner en bijna onbeschrijfbaar van weelde. Het eetservies is van zilver en vertoont het wapen van Blanche, een kat met opgeheven poot en het devies: ‘Qui s'y frotte?’ Wanneer dit ook historie is, mag ze goed gestoffeerd heeten. | |||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||
III.De Gravin Rolande de Jarnailles had den naam aangenomen van madame de Saint-André. Als zoodanig woonde zij het diner van Blanche de Velours bij. Vele historische bizonderheden en bekende namen worden genoemd, Villa-Hermosa, Clermont-Caderouse, Voreskoff, allen behoorende tot de gulden jongelingschap van het tweede Keizerrijk. Madame de Saint-André treedt zegevierend op te midden van dit nobel gezelschap, zoodat aanstonds groote ijverzucht bij de fraai geschilderde deernen en onberispelijke hoffelijkheid bij de leege pronkers wordt waargenomen. In het Cirque de l'Impératrice bespeurt Rolande plotseling hare zuster Edmée en den Hertog de Chastaix. Bij het verlaten van den Cirkus ontdekt Edmée hare zuster en valt in onmacht. Rolande ziet haar met diepe minachting na - en zint op wraak over de gelukkige echtgenoot van de Chastaix. Thands volgt eene nieuwe epizode in Rolandes leven. Daar het Augustus is vertrekt zij met Blanche en Saint-Pouange naar Biarritz, de geliefde badplaats van de familie Bonaparte. Ook voor de schildering van dit historiesch oord getroostten de heeren Fervacques & Bachaumont zich veel inspanning. Zij voegen er bij: ‘La chute de l'Empire a dispersé aujourdhui ce petit groupe d'élégance effrenée et de beau-vivre à outrance et voilà pourquoi nous avons tenu à en fixer ici la physionomie. Die ‘physionomie’ bestaat voornamelijk in een fraai grasveld met een muziektent, waaromheen de bont opgedirkte wandelaars zich statig bewegen. Voorts was er - want die heerlijkheden zijn nu verdwenen - ‘le camp des cocodettes’ en ‘la colonie espagnole.’ De schrijvers wijden eene gantsche bladzijde, om de verdiensten der eerste groep uit een te zetten, steeds betreurende, dat de val van het Keizerrijk een eind aan zoo veel voortreffelijks heeft gemaakt. Ook de spaansche kolonie met hare mantillaas en waayers wordt beschreven, de namen genoemd van de markiezinnen de Bedmar, d'Alcanices, de Favalquinto; - eindelijk worden in hoogst eigen persoonlijkheid | |||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||
voorgesteld de Keizer en Keizerin. Het kostuum van Eugénie de Montyo wordt met vrouwelijke uitvoerigheid beschreven en voorts de namen genoemd der hofdames: de Hertogin de Mouchy, Melle Lermina en Melle de Fitz-James-Stuart. Zoo spoedig Rolande te Biarritz is aangekomen, vindt ze bij de spaansche kolonie eene vriendin, de markiezin d'Orozca en herneemt ze haren rang als Gravin de Jarnailles. Blanche de Velours vertrekt door eene behendig uitgevoerde krijgslist met Saint-Pouange naar Baden. Maar oogenblikkelijk daarna betoovert Rolande een jong edelman uit Cuba, die haar zijn naam en fortuin wil schenken. Rolande schijnt hem te begunstigen, maar zoodra ze zeker weet, dat de toestand van zijn fortuin niet geheel gunstig is, weet ze hem af te wijzen. De jonkman zoekt in wanhoop den dood in de golven. Geheel Biarritz, getuige van den uiterst gemeenzamen omgang der jongelieden, keert zich tegen Rolande. Van dit oogenblik dagteekent wederom eene nieuwe periode in het avontuurlijk leven der Gravin de Jarnailles. Er was eene vakature in het Corps-Législatif en de Hertog de Chastaix dong naar de eer, om kandidaat der regeering te worden. Daartoe begaf hij zich naar Biarritz en vond grooten steun bij den Keizer en bij Jupiter Rouher. De zaak hield hem eenige dagen op, zoodat hij intusschen als een waar Hertog en een goed Parijzenaar zich vermaakte, om zestigduizend franken te verliezen met het écartéspel en wel aan den militairen attaché van Pruisen, Graaf Bahnhoff, wiens ongelukkig gevonden naam hem niet belette tot de meest volhardende bewonderaars van Rolande te behooren. Op zekeren avond werd er in het Casino een bal voor de armen gegeven. Heel het publiek zag met de uiterste verontwaardiging Rolande verschijnen - die na den dood van den Cubaan tot het ‘camp des irrégulières’ behoorde. Een kommissaris verzoekt haar wel te willen vertrekken. Aanstonds treedt Graaf Bahnhoff op, om haar te beschermen, maar tegelijkertijd verschijnt de Hertog de Chastaix, die verklaart, dat Rolande zijne schoonzuster is. Den volgenden dag vertrekken Rolande en Ambroisine met de Chastaix naar Parijs. Ambroisine heeft hare gebiedster een snood plan mee- | |||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||
gedeeld. Zij heeft gevraagd, of de Hertog rijk is; - als zij verneemt, dat hij een miljoen franken persoonlijk en twee miljoen door zijne echtgenoote bezit: roept de getrouwe volgster: ‘Deux et un font trois! c'est un monsieur!’ De laaghartige berekening gelukt. Eenige weken later ontvangt Rolande den Graaf Bahnhoff in haar nieuw hotel op den faubourg Saint-Germain; zij verklaart hem ronduit, dat zij de minnares van haren zwager, den Hertog de Chastaix is geworden. Zij voegt er nog iets historiesch bij. - ‘Mijne juweelen en paarlen’ - zegt ze - ‘zijn even kostbaar als de diamanten van madame Musard en de paarlen van madame de Païva!’ De firma Fervacques & Bachaumont veroorlooft zich natuurlijk op grond van hare réalistische beginselen deze zeer treurige verwikkeling; men mag echter de hoop niet onderdrukken, dat zulke feiten althands niet tot het domein der historie behooren. Historiesch evenwel is weder de beschrijving van de jachtpartij te Chantilly, waarbij eenige Nimrods van het tweede Keizerrijk worden genoemd: Lefèbre-Duruflé, d'Etreillis, Charles Lafitte, de Graaf d'Hédouville en anderen. Evenzoo gaat het bij de eerste vertooning van een nieuw ballet, waarbij het hof en de verdere machthebbenden over het fransche budget zich zouden vertoonen. Wij worden gewezen op de princesse Clotilde - ‘à la physionomie si douce et si sereine’ - van schilderijen wordt niet gesproken; verder ontdekken we den liberalen Prins Napoléon, den held van Magenta, de Princes Metternich, die haar echtgenoot aangenaam weet bezig te houden met duëlleeren, de Gravin de Pourtalès, Prins Murat, mevrouw Lafitte, het Corps diplomatique, de familie Rotschild, enz. Het spreekt vanzelf, dat Rolande en de onbeschaamde de Chastaix zeer veel opzien baren - zelfs worden zij met de bewondering der keizerlijke loge vereerd. Doch eindelijk dringt het gerucht van al deze heldendaden door tot de arme Hertogin de Chastaix, die met hare moeder te Pau hare bevalling afwacht en gelooft, dat haar echtgenoot voor zijne staatkundige belangen noodzakelijk te Parijs moet blijven. Eene kleine vergissing openbaart de volle waarheid | |||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||
aan de rampzalige vrouw. Chastaix heeft gedurende een kort uitstapjen naar zijne goederen twee brieven geschreven, een aan Rolande, een aan zijne echtgenoote. De brief aan Rolande komt in handen der Hertogin. De radelooze vrouw vliegt naar Parijs - naar hare zuster, maar bezwijkt van weedom. Na een vreeselijk lijden, sterft ze te Parijs met vergiffenis voor allen op de lippen. Chastaix ontvangt zijn loon uit handen van Rolande, voor wie hij heel zijn persoonlijk vermogen heeft verkwist. De twee miljoenen van hare zuster vallen haar ten deel en het spreekt vanzelf, dat zij in het Parijs van het tweede Keizerrijk geene verdere vriendschapsbanden kan onderhouden met een geruïneerd edelman. Zij wijst Chastaix eenvoudig de deur - en - hier neemt het geschiedkundig belang weer de overhand - gaat zich bezig houden met politieke en finantiëele spekulatiën. De begaafde schrijver der geschiedenis van Julius Caesar houdt zich bezig, doch in 't 't diepst geheim, met een nieuw soort van kanon. Juist ontvangt Rolande een smeekschrift van zekere madame Texier, een oude kennis der school van Saint-Denis, welke dame hare bescherming vraagt, omdat de heer Texier in nood verkeert, eene uitvinding gedaan heeft en door niemand wordt voortgeholpen. Rolande, die nu miljoenen bezit, wil den werktuigkundige gaarne vooruithelpen; - zij koopt voor eene goede som zijne uitvinding, die blijkt neer te komen op een soort van kanon, later mitrailleuse genoemd. Voorts blijft zij alleen eigenares van 't geheim en maakt zij den dankbaren Texier intendant van een harer landgoederen in Italië - afkomstig uit de erfenis harer zuster. De schrijvers doen de Gravin de Jarnailles thands naar Londen vertrekken. Alle hare ontmoetingen in de hoofdstad zijn voor ons verslag van minder belang. Alleen stippen we aan, dat ze haar laatsten avond te Parijs doorbrengt in het theater des Batignolles en naar dit minder aristokratiesch oord vergezeld wordt door Saint-Pouange, omdat zij zoo gaarne La belle Gabrielle van Auguste Maquet wil zien vertoonen. Daar wordt zij getroffen door het spel van een zeer middelmatig akteur, die den naam van Stockholm draagt. Omdat deze in zeker opzicht un bel homme mocht genoemd worden, scheen hij te begrijpen, | |||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||
dat Rolande hare aandacht op zijn persoon vestigde en speelde hij alleen voor haar. Zoodra zij echter bemerkte, dat de ellendige ‘cabotin’ op haar lette, wendde zij haar gelaat af en haalde zij met de uiterste minachting de schouders op. Den volgenden dag vertrekt zij naar Londen met Ambroisine en haar kapper Mondego. | |||||||||||
IV.Van hetgeen er te Londen voorviel met Rolande is alleen noodig te melden:
In 1870 keert de Gravin de Jarnailles naar Parijs terug. Het liberale Keizerrijk naar de opvatting van Emile Ollivier was den 2 Januari tot stand gekomen. Het plebisciet werd voorbereid, men waande, dat het tweede Keizerrijk zijn hoogste glanspunt had bereikt. Het jaarlijksch kontingent van 100,000 manschappen voor het leger werd ten genoege der oppozitie (Gambetta, Jules Favre) op 80,000 gebracht. De heeren d'Albuféra, Bouët-Willaumier en Janvier de La Motte (onberispelijker gedachtenisse!) organizeerden plebiscitaire kommissiën. | |||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||
Natuurlijk is de Gravin de Jarnailles in al de intrigen der politiek gewikkeld, schoon de auteurs thands minder rechtstreeks op den man af spreken en allerlei namen uitvinden voor de hoofdhelden. Onder den pseudoniem van Saint-Ghislain wordt Emile de Girardin geteekend, onder den naam van Vercellier treedt Ollivier op. Het portret van Ollivier, hier door volbloed Bonapartisten gegeven, is zeker niet vleyend voor dezen verheven staatsman. ‘Vercellier - een der nieuwe ministers’ - zeggen de heeren - ‘was een merkwaardige en opmerkenswaardige type. Hij was lang en geelbleek, de oogen verborgen achter een bril met een stalen montuur, zijne wenkbrauwen waren dik en borstelig, zijne lippen vooruitstekend. Deze nieuwbakken grootheid was gekleed in een oud jasjen van zwart laken, blinkend aan de elbogen en vet op den kraag. Eene vuile witte das, slecht gesteven door zijne waschvrouw van de rue Saint-Placide, zat als een touw om zijn hals, die alles behalven zindelijk was.’ Gedurende een diner, door Ollivier, Emile de Girardin en Rolande bijgewoond, wordt over den uitslag van het plebisciet gesproken. Een bankier gelooft niet, dat veel miljoenen voor het goevernement zullen stemmen - omdat men rustig is gebleven na Sadowa en de Duitschers nu weldra een machtig rijk zullen vormen, vervolgens ‘omdat men de mexikaansche expeditie alleen in 't belang van den bankier Jecker heeft ondernomen, terwijl deze donquichottade vele kleine kapitalisten ongelukkig heeft gemaakt.’ Ollivier neemt nu de mexicaansche expeditie eenigszins in bescherming en wordt heftig aangevallen door de liberalen aan den disch. - ‘Dwaas is degeen, die nooit van meening verandert’, - andwoordde Vercellier. - ‘Onze beroemde Saint-Ghislain (Emile de Girardin) heeft ergens gezegd, dat men de staatszaken uit tweeërlei oogpunt kon beschouwen, 't zij men boven of beneden aan den ladder stond. De feiten zijn dezelfde - alles hangt af van ons standpunt.’ - Zeer waarschijnlijk is dit andwoord historiesch. Het bonapartistiesch stelsel bracht het gebruik van twee standpunten en twee waarheden, zelfs van twee moralen mee. Nisard, de groote onderwijsspecialiteit van het tweede | |||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||
Keizerrijk, zeide eens tot zijne studenten: ‘Il y a deux morales.’ - Maar de jongelui wilden hem niet gelooven en floten hem dapper uit. Intusschen voorspelt Rolande den triumf van het Keizerrijk bij het plebisciet - schoon de oppozitie heimelijk gesteund wordt door pruisiesch geld. Nadat de gasten vertrokken zijn, blijven Rolande, Saint-Ghislain (Em. de Girardin), een dikke bankier en de gastvrouw alleen, om eene eerlijke spekulatie in fransche fondsen te beramen. Eene persoonlijkheid, die in het duister gehuld blijft, heeft uit de Tuileriën de tijding gebracht, dat meer dan zes miljoen ‘oui's’ zullen komen bij de opening van de stembussen. De dikke bankier krijgt dus order, om zooveel fransche renten te koopen, als hij machtig worden kan. De spekulatie gelukte volkomen. Na het bekend worden van den uitslag: 5.500,000 stemmen voor de bonapartistische dynastie, klom de fransche rente tot 74,80. Rolande won bijna twee miljoen en plaatste ze aanstonds bij de nationale Bank te Brussel en bij de Engelsche Bank te Londen. Rolande heeft weleer in de britsche hoofdstad het plan voor eene mitrailleuse aan den Graaf Bahnhof afgestaan, als belooning voor zijne goede diensten door middel der pruisische diplomatie aan de Gravin de Jarnailles bewezen. Men verneemt nu, dat het pruisiesch leger op deze verraderlijke wijze van mitrailleuses wordt voorzien, dat de vijand alzoo alleen triumfeeren zal door de hulp van fransch genie. Reeds is de 15 Juli 1870 aangebroken. De oppozitie wil den oorlog, omdat zij daardoor het Keizerrijk in gevaar brengen. De kandidatuur van den Prins van Hohenzollern is eene intrige van Bismarck en Prim; - voor dit alles echter dient men een goed geloof te bezitten in de historische trouw der heeren Fervacques & Bachaumont. De zitting van het Corps Législatif op den 15 Juli 1870 wordt beschreven. In de tribunen merkt men op: Rolande, Saint-Pouange, den dikken bankier, den Graaf Bahnhoff, elders den Hertog de Chastaix, die grijs van verdriet is geworden, Edmond Leroy, die tot prefekt van het departement de l'Ardèche benoemd is, Sait-Ghislain en andere politieke beroemdheden. De Hertog de Grammont leest met zijn | |||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||
beminnelijk sans-gêne de oorlogsverklaring voor. Algemeene geestdrift, terwijl Bahnhoff alles opteekent. Des avonds wandelt Rolande met Ambroisine langs de luidruchtige boulevards. Men riep: ‘A Berlin!’ en zong de Marseillaise. De schrijvers denken met weemoed aan deze nationale uitbarsting van geestdrift - en ditmaal zeggen ze volkomen terecht, dat de herinnering aan dit oogenblik thands niet meer overbodig is - ‘n 'est-ce pas encore un enseignement que de le rappeler à une nation aussi insouciante que la nôtre et aussi oublieuse du passé et de ces leçons?’ Voor het Café Riche staat Rolande stil. Men bemerkt er de ‘fiere en heroïsche gestalte’ van Paul de Cassagnac, den beminnelijksten van alle slecht-opgevoede imperialisten, en andere redakteuren van de nobelste organen des Keizerrijks: de Pays, le Peuple Français, de Figaro en de Gaulois. Daarop volgt de manifestatie der ‘blouses blanches’, meest allen onder direktie van Piétri - schoon onze auteurs slechts aan de Internationale denken. 't Waren driehonderd werklieden met een banier, waarop onder anderen gelezen werd: ‘vive la Paix!’ Zij werden met algemeen gefluit ontvangen. Op den boulevard des Italiens, bij den winkel van Rimmel, grijpt een incident plaats. Een huzaren-officier en een ordonnans rijden in snellen galop uit de rue de Grammont in de richting van de rue Taitbout - de plek, waar den 2 December 1851 de moord der rustige burgers aanving volgens order van den Prezident Louis Bonaparte. De officier stuit plotseling op de processie der werklieden - er volgt eene worsteling. Zijn paard springt door de menigte en werpt den huzaar op het trottoir voor de voeten van Rolande. De banierdrager der werklieden wil daarop den officier verpletteren met zijn vaandel. Rolande steekt de reddende hand uit over den gevallen officier. De banierdrager deinst terug - het is de akteur Stockholm. Als nu de huzaar, bij het uiteendrijven van den oploop door de politie, Rolande wil danken, herkent hij haar plotseling - de jonge dame uit den Lion-d'-or te Blois. Maar de Gravin de Jarnailles daarentegen heeft de eer niet den Graaf Martial de Nancré te kennen - met eenige beleefde woorden scheiden zij. | |||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||
De oorlog breekt nu uit. Eerst wordt het lot van den ongelukkigen uitvinder Texier beschreven. Hij komt uit Italië, om aan den oorlog deel te nemen - nieuwe uitvindingen aan den Minister van oorlog mêe te deelen. Daar verschijnt een regel in de fransche kranten, die hem met de hoogste verbazing vervult: ‘La Prusse a aussi des mitrailleuses.’ Op het slagveld hoort hij het eigenaardig gerucht van het losbranden der mitrailleuses. Voor den beslissenden slag van Woerth nam zijn regiment een dier zonderlinge kanonnen van de Pruisen. Aanstonds herkende Texier zijne uitvinding en uit wanhoop, dat zijn arbeid den vijand ten goede was gekomen, - ‘il se fit sauter la cervelle.’ Rolande komt nu weldra in verdenking. Het publiek fluit haar uit. De prefekt van politie verzoekt haar binnen drie maal 24 uren Frankrijk te verlaten. | |||||||||||
V.Met den val van 't Keizerrijk neemt het verhaal van Rolandes lotgevallen een eind. Vooraf echter hebben de auteurs gelegenheid al hun bonapartistischen afkeer tegen de omwenteling van 4 September en - wie zal het hun euvel duiden? - tegen de Commune uit te spreken. De regeering der nationale verdediging wordt met zoutelooze volharding: ‘le gouvernement de la défaite nationale’ genoemd. Zoodanige aardigheden passen niet in den mond der Bonapartisten; - de diepe nationale ellende van 1870 is het werk van het gewetenloos lichtzinnig bestuur der heeren Leboeuf, Rouher, Ollivier, onder leiding van hun diepzinnigen chef, - is voortgevloeid uit de wanhopig slechte inrichting van het leger, waarvan de Bonapartist Canrobert zelf moest bekennen: ‘qu il y avait un peu de découssu dans les ordres donnés.’ De Gravin de Jarnailles, die op bevel der politie naar Engeland was geweken, kwam in November 1870 naar | |||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||
Frankrijk terug. De eerste ontmoeting van belang heeft ze te Le Mans, waar men haar naar hare papieren vraagt. Alles is volkomen in orde. Rolande vertrekt naar Tours, ‘niet zonder een geur van ylang-ylang achter te laten, 't welk den kolonel de la Cortina-Corrida de wenkbrauwen deed fronsen.’ Deze kolonel behoorde tot den generalen staf van Garibaldi, en men weet, hoe heftig gehaat de naam van Garibaldi steeds gebleven is bij al wat imperialist of konservatief is - ondanks de diensten door den grijzen held aan Frankrijk bewezen. Natuurlijk volgt nu eene beschrijving van Tours en allerlei hatelijkheden regenen op het hoofd van Gambetta, door Guyot-Montpayroux ‘si spirituellement’ met den bijnaam van ‘Lamartine der faubourgs’ gedoopt. Eerst vernemen we, dat de praefektuur van Tours onder het Keizerrijk ‘si dignement’ werd bestuurd door den heer Paulze-d'Ivoy. Nu daarentegen worden Gambetta, Laurier, George Cavalié, gezegd Pipe-en-bois, genoemd, alsof het galeiboeven waren. Er wordt melding gemaakt van de talrijke toespraken door Gambetta gehouden - die met eene tweede zoutelooze aardigheid: ‘le balconnier de l'ordre des avocats’ wordt getiteld. Zelfs wordt er uit de maaltijden der gedelegeerden nog iets hatelijks gedistilleerd - schoon 't bijna onbegrijpelijk is. Dat Léon Gambetta met een ballon uit Parijs opsteeg, om elders door zijne brandende geestdrift ter verlossing der hoofdstad wonderen te verrichten - dat gaat de heeren Bonapartisten niet aan - hun werk is denigreeren...zoo als ten onzent dat van sommige dagbladschrijvers, die het den grijzen generaal Van Swieten maar niet kunnen vergeven, dat hij ter noordkust van Sumatra de eer van Neêrlands naam en vlag schitterend heeft gehandhaafd. De firma Fervacques & Bachaumont geeft nog een katalogus van namen, altemaal personen, die in November 1870 te Tours verblijf hielden: de Kératry, Thiers, Troncin du Mersan, Emile de Girardin, Charles Lafitte, Madame Doche, Lord Lyons, de Prins van Metternich, de ridder de Nigra, Pascal Duprat, Lissagaray en nog vele anderen. Daar wij echter niets anders van hen vernemen, dan hunne namen, behoeven we | |||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||
er niet in 't bizonder bij stil te staan. De Gravin de Jarnailles, die weet, dat de Pruisen Vendôme naderen en bezorgd is over het lot harer moeder, vertrekt met Ambroisine onder velerlei gevaar naar het kasteel de Jarnailles. Hier schijnt de fantazie der historische romanschrijvers sterker op den voorgrond te treden. Het kasteel is bezet door eene horde van parijsche vrijwilligers - ‘les francs-tireurs de La Valette,’ die men eer te Parijs zou hebben verwacht. Natuurlijk strekt dit alles, om de ellendige liederlijkheid der Parijzenaren te staven - die nog beter uitkomt bij eene belegering door de Pruisen. Het kasteel wordt genomen, Rolande verkeert in 't uiterste gevaar, maar tot hare redding daagt natuurlijk op......de onvermijdelijke Graaf Bahnhoff met zijn onmogelijken naam. De oude Gravin de Jarnailles wordt door een woedenden pruisischen soldaat doorstoken - enz. De immer trotsche en ongenaakbare Rolande dient eenigen tijd in de ambulancen van Madame de Flavigny te Bordeaux. Zij verneemt er het sneuvelen van den zoon des ministers van finantiën - Edmond Leroy (Magne) en dat de Hertog de Chastaix ligt te zieltogen. Zoodra Parijs is ingenomen, verlangt zij echter naar hare weelderige woning in den Faubourg Saint-Germain. Zij komt te Parijs op den 18 maart 1871 - den noodlottigen dag, waarop de beweging der Commune aanving. Aanstonds wil zij vertrekken, maar de omstandigheden beletten haar. De ellendige cabotin Stockholm, die reeds twee reizen zich op het levenspad van Rolande heeft vertoond, - Stockholm, die nu kolonel is, ‘chef d' etat-major’ van den Generaal Eudès, - Stockholm begeeft zich met eene kompanjie nationale garden der Commune naar Rolandes hotel. Hier komen de auteurs tot hunne gewenschte ontknooping. Rolande wil eerst niets van den kolonel weten, maar eindelijk mag deze haar naderen, ontvangt hij een kop thee uit hare handen en wordt de vrede geteekend. Dit alles, om aan te toonen, dat de Gravin de Jarnailles, ongevoelig voor elke hulde, zich in waarheid laat verteederen door een kolonel der Commune. De schrijvers hebben hunne heldin nooit met minachting behandeld - men mag dus vaststellen, dat zij door historische noodzakelijkheid tot deze afschuwelijke ontknooping gekomen zijn. | |||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||
De persoon, die zich over dezen toestand verontwaardigd betoont, is Ambroisine. ‘Ç'a y est’ - roept ze uit - ‘Madame est mâtée.’ Dit alles duurt tot 23 Mei, den dag, waarop het leger van Versailles binnen Parijs trekt. De kolonel Stockholm bevindt zich bij Rolande - de soldaten der Commune trekken onder het zingen van den walgelijken oorlogsdeun, door Vermersch ter eere van het nieuwe bewind expresselijk vervaardigd, voorbij het fraaye hotel van den faubourg Saint-Germain. Stockholm grijpt zijne sabel en zijn dolman, Rolande vliegt hem na - te vergeefs. Evenwel dringt de Gravin de Jarnailles door tot het gebouw van het Legioen van Eer - Quai d'Orsay - waar zij een afschuwelijken hoop mannen en vrouwen der Commune bijeen vindt, bezig om de kruisen en grootkruisen van het Legioen als versierselen aan hun kostuum toe te voegen. Daarna komt de tijding, dat de troepen van Versailles binnen Parijs doordringen - Stockholm keert ongedeerd uit den strijd. De vrouwen grijpen haar ‘les seaux de petrole’ - de algemeene ontbinding vangt aan. Ambroisine en de kapper Mondego brengen de Versaillanen op het spoor van Stockholm, die zich bij Rolande heeft verborgen. De officier, die den kolonel der Commune doet fusilleeren is de Graaf Martial de Nancré, juist ter snede aangekomen, om Rolande te redden, wier handen reeds gebonden waren. Parijs staat in vlammen - Rolande vlucht naar het hoofdkwartier der Pruisen en rijkt eindelijk haar hand aan den geduldigen Bahnhoff. De laatste regelen van het boek luiden als volgt: - ‘Het glas champanje opheffend, 't welk zij in de hand hield, riep Rolande: - ;‘Mijne heeren! Ik drink op de gezondheid van den Keizer van Duitschland!’ Vreugdekreten andwoordden op dezen snooden uitroep. - Kameraden! - zeide daarop de Graaf, Rolande aanwijzende - ‘ik stel u de Gravin Bahnhoff, mijne echtgenoote, voor!’ Men ziet het - de fransche auteurs wendden op dit laatste oogenblik den rug naar Rolande. Haar uitroep is ‘snood’ (impie) - omdat het den Keizer van Duitschland geldt. Maar al de snoodheid van haar vroeger leven bleef onbeoor- | |||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||
deeld. Een enkele keer, als zij de uitvinding van Texier aan Duitschland ten geschenke geeft, verzekeren de heeren, dat ze even gerust sliep, als of ze den ‘Sommeil des innocents’ had geslapen. Als kunstgewrocht is Rolande maar half geslaagd. De vermenging van historie en fantazie is al te zonderling. Louise Mühlbachs stelsel, om de historie te dramatizeeren met eene allerluchtigste opvatting der werkelijkheid, is hier in zoover verbeterd, dat de historische feiten vrij juist zijn gegeven, maar alles met den violengeur van het Bonapartismus sterk doortrokken. En ziedaar wat het boek der heeren Fervacques & Bachaumont voor den nederlandschen lezer belangrijk maakt. Een lofredenaar van het Keizerrijk zal toch waarlijk geen stof verschaffen tot juichen aan zijne staatkundige tegenpartij. Men overwege thands wat er voor gunstig oordeel omtrent Frankrijk voor 1868-1871 uit dit boek is op te maken. De voorstanders van het tweede Keizerrijk konden in het belang hunner zaak niets noodlottigers doen, dan eene zoo nauwkeurige, romantiesch-historische inventaris van het parijsche leven te maken, als geleverd is in Rolande door de firma Fervacques & Bachaumont. |
|