| |
| |
| |
Clara.
Door M. Buys.
Het moest ook vallen, toen het beslist was, dat de spoorweg het vroeger zoo stille en afgelegen gebied van het dorpje Veldwoude zou doorsnijden. Ik bedoel het kleine, oude huisje, dat op eenigen afstand van de kom des dorps gelegen was en een aantal jaren tot woonplaats gestrekt had aan haar, met wier geschiedenis ik den lezer bekend wil maken. Het huisje was mij lief om de herinneringen, die er voor mij aan verbonden waren. Misschien voelt men zich, na het lezen van mijn verhaal, gedrongen om met mij in den geest nog eens ter bedevaart te gaan naar het plekje, dat getuige geweest is van zooveel...Doch laat ik mij zelf niet vooruitloopen.
Niemand wist van waar zij kwam, de nog jeugdige vrouw, die in den herfst van het jaar 1805 in de herberg van Veldwoude aankwam, vergezeld van een meisje dat ongeveer zeven jaren oud was, haar dochtertje. Zonder bepaald schoon te zijn had zij een bevallig en vriendelijk voorkomen. De ernstige trek die er zetelde op haar gelaat en blijkbaar de uitdrukking was van den grondtoon haars gemoeds, deed niets te kort aan den gunstigen indruk, welken zij maakte, ja, verhoogde dien veeleer.
De herbergier, niet gewoon vreemdelingen in zijne gelagkamer te zien verschijnen, keek de jonge vrouw verbaasd
| |
| |
aan. Hij was, vertelde de eenvoudige man later, ‘zoo geen stadschen gewend en deze juffer had zoo iets voornaams en deftigs, weet je - niets grootsch - over zich,’ dat hij zich tegenover haar vooral zeer verlegen gevoeld had. Hij vergenoegde zich dus met haar zwijgend en eerbiedig gade te slaan, totdat zij vroeg:
- Weet ge ook, of hier een huis lof huisje te huur is? Ik heb plan om hier te komen wonen.
- U hier wonen! riep baas Vroom uit. U hier! met een bizonder sterken nadruk op deze laatste woorden.
Die nadruk maakte op Clara, zoo willen wij de jonge vrouw noemen, een eenigszins pijnlijken indruk, die niet verminderde, toen inmiddels de vrouw van baas Vroom, gewoonlijk Ka Zwartoog bijgenaamd om hare donkere, doordringende oogen, het vertrek binnengekomen was en de vreemdelinge met haar kind vorschend aanzag. Zwartoog had bij de boeren den naam van een bij-de-handje en een ophakster te zijn, doch zij scheen ook zachter en aangenamer eigenschappen te bezitten. Want nauwelijks bemerkte zij die pijnlijke uitdrukking op Clara's gelaat, of zij zag haar goedig aan en zeide vriendelijk:
Juffrouw, d'r is hier voor iemand als u niemendal. 't Is hier een akelig boerendorp. U zult toch niet willen wonen in dat huisje dáár? En ze wees naar het huisje, waarvan ik reeds melding maakte en dat er reeds tamelijk vervallen uitzag. Dàt huis staat leeg. 't Is een klein kluis. Niemand wil er wonen. 't Moet er spoken, weet u. Een leelijkert van een vent, die zijn wijf bij d'r leven heeft geslagen, heeft er zich opgehangen.
- Och zeide Clara, op zachten en onderworpen toon, als er niets anders is, dan zal ik het toch maar zien te krijgen. Wij hebben met ons beiden niet veel ruimte noodig en van binnen zullen we 't wel een beetje zien op te knappen. Voor spoken ben ik niet bang, voegde zij er met een glimlach bij.
Als de lezer Clara zal hebben leeren kennen, dan zal hij bemerken, dat zij vooral geen reden had om voor spoken te vreezen.
- Nu, juffrouw moet het weten. Krijgen kunt u het vast.
Zoo kwam Clara in het kleine leelijke huisje te wonen. Den dorpelingen verschafte deze gebeurtenis niet weinig stof tot verbazing en tot gesprek. Velen - zij wilden het graag bekennen - waren wel een beetje schuw van haar, ‘zoo maar alleen, met een onnoozel kind, te gaan wonen in zoo'n eenzaam spookhuis!...
| |
| |
Ze is zeker ook niet zuiver.’ Anderen, hoewel verlichter dan de eerste spreeksters, keken toch ook met een donkeren blik naar 't eenzame huisje, toen Clara er woonde. ‘Men zou zeggen, zeiden zij, wat zoo'n stadsche juffer hier doet. Zij vindt hier niemand van d'r gelijken. Daar is een reden voor, hoor je. Van dat meisje zal de vader misschien ook ver te zoeken wezen.’ - En weer een ander zei: ‘Die Zwartoog kun je toch niet bijhouden. Je ziet haar nergens, en bij zoo'n vreemd aanwaaisel is zij telkens over de vloer. 'n Raar wijf. Ze laat haar meid alles voor haar halen. Als ik Mijntje was, zou ik er hartelijk voor bedanken, om voor zoo'n meubel boodschappen te doen. Ka heeft toch al wel drukte genoeg aan de hand.’
Het voorwerp van deze praatjes woonde inmiddels vredig en kalm met haar dochtertje in het oude huisje. Weinig bekommerde zij er zich om, dat velen haar steeds uit den weg liepen. Zij wist er de reden niet van en had liever niet veel bezoek.
Toen zij eenige dagen op het dorp gewoond had, smaakte ik het genoegen - de lezer gelieve aan deze uitdrukking hare volle kracht te geven - haar te ontmoeten. Ambtsplicht en nieuwsgierigheid hadden mij tot haar gebracht; innige belangstelling en de zucht om telkens weer te staren op haar ernstig en vriendelijk gelaat en er op te lezen, wat het mij verhaalde van den adel harer ziel, deden mij dikwijls tot haar terugkeeren. Ka Zwartoog onderging dezelfde aantrekkingskracht. Wij kwamen van hare levensgeschiedenis weinig te weten; toch stond het bij ons vast, dat Clara zich over deze niet had te schamen, evenmin als over de redenen, die haar Veldwoude tot woonplaats hadden doen kiezen. Wij voelden in hare tegenwoordigheid iets van het schuchter ontzag, hetwelk baas Vroom voor de vreemdelinge koesterde, hoe sober hare leefwijze ook was. Zij wijdde zich geheel aan de opvoeding van haar dochtertje Truida toe. Het was treffend om te zien, hoe het meisje, dat naar 't uitwendige weinig op hare moeder geleek, in gelaatsuitdrukking telkens meer haar evenbeeld werd en in geheel haar doen en zijn eene waardige erfgename beloofde te worden van haars moeders aantrekkelijk en beminnelijk karakter. Toen Truida, na verloop van tien jaren, afscheid van ons nam, om eene betrekking als kweekelinge te gaan aanvaarden op eene kostschool in Engeland, toen wenschte ik in mijn hart de kinderen, die onder hare leiding zouden komen, geluk. Zij zou- | |
| |
den - hiervan was ik overtuigd - meer van haar leeren dan de beginselen der fransche taal, welke zij zou moeten onderwijzen.
Een paar jaren later verhuisde ook Clara naar Engeland. Het speet zwartoog niet minder dan mij, dat zij ons verliet. De omgang met de beschaafde, fijngevoelige, ernstige en liefdevolle Clara en met het meisje, dat naar den geest zoo volkomen op de moeder geleek; het weldadige schouwspel van de blijmoedigheid en den vrede, die er in het kleine huisje heerschten, waren ons eene behoefte geworden. En het waas van geheimzinnigheid, hetwelk voor ons over Clara's persoon lag, verhoogde nog slechts de aantrekkingskracht, die zij op ons uitoefende.
Ik dacht niet, dat de sluier, die om hare levensgeschiedenis lag, ooit zou worden opgelicht. Clara, zoo stelde ik mij voor, zou in mijne herinnering leven als een zacht en vriendelijk lichtende doch nevelachtige gestalte, als een wezen uit reine, doch onbekende gewesten.
Ik mocht echter het voorrecht smaken hare geschiedenis geheel te leeren kennen.
Eenige weken na Clara's vertrek kreeg ik bezoek van een heer met een welgedaan voorkomen. Toen hij zijn naam en woonplaats bekend gemaakt had, vroeg hij:
- U hebt mijne zuster gekend?
- Uwe zuster?
- Ja, mevrouw Meinderts.
- Er heeft hier inderdaad iemand van dien naam gewoond. Zij liet zich juffrouw noemen. Toen zij van hier naar Engeland vertrok, voor eenige weken, om zich bij hare Truida te voegen, zal deze ongeveer twintig jaar oud zijn geweest. Kan deze dame het geweest zijn?
- Juist. Verbeeldt u, dat ik haar jaren lang heb gezocht. Zij is mijn eenige zuster. Na den dood van haar man is zij plotseling verdwenen en heeft zij haar spoor heel zorgvuldig weten te verbergen...Een mensch kan heel wat beleven met zijne familie, Mijnheer!
De heer van Stoutenburg, dus heette mijn bezoeker, scheen echter onder het verdriet over Clara's verdwijnen minder geleden te hebben dan de zucht, waarmede deze laatste woorden gepaard gingen, moest doen vermoeden. Hij was zwaarlijvig en zijn gelaat vertoonde de kenteekenen van eene vroolijke, al te
| |
| |
vroolijke levensopvatting. Hij geleek op Clara en scheen toch aan een geheel anderen stam ontsproten. Was hij in plaats van zijne zuster op Veldwoude komen wonen en had hij zijne levensgeschiedenis zoo verborgen gehouden als zij, dan zouden Ka Zwartoog en ik misschien meer neiging gevoeld hebben om met de praatjes der dorpelingen in te stemmen, dan nu zij Clara gegolden hadden. Ik hoorde echter later, dat hij in zijne woonplaats als een hoogst fatsoenlijk man geacht werd. Doch er zijn menschen wier gelaat het reeds verraadt, dat zij slechts door de gunst der omstandigheden bewaard blijven voor laagheden, waartoe duizend anderen van hunne soort vervallen.
- Ik hoor, ging hij voort, dat u veel bij haar kwaamt...Dat doet mij veel pleizier. U zult haar zeker over 't een en ander wel eens onderhouden en haar wel eens een lesje gegeven hebben?
Ik kon niet nalaten den heer van Stoutenburg verbaasd aan te zien.
- Mijnheer, zeide ik, ik weet niet waarover ik haar zou hebben moeten onderhouden. Uwe zuster verschafte mij het zeldzame voorrecht, dat ik altijd wat meenemen kon, als ik van haar wegging.
- Och zoo, zeide hij hoofdschuddend, is zij altijd zoo goedgeefs gebleven? Dit is juist haar ongeluk geweest, mijnheer.
Ditmaal keek ik niet alleen verbaasd maar ook geërgerd mijn bezoeker aan. Ik meende op te merken, dat zijn gelaat die mengeling vertoonde van onbevattelijkheid en slimheid, welke eigen is aan hen, die alleen op zeker gebied tehuis en op elk ander volslagen vreemdelingen zijn.
- Er zou, merkte ik op, van uwe zuster weinig van hetgeen gij misschien bedoelt mee te nemen zijn geweest. Ik had het oog op hare vriendelijkheid, hare zachtheid, haar blijmoedigen ernst, waardoor ik mij altijd opgewekt en verkwikt gevoelde, wanneer ik in hare tegenwoordigheid verkeerde.
- Ah zoo! Och, neem me niet kwalijk! Ik wilde U er geen verwijt van maken, dat zij zoo roekeloos met haar geld omsprong.
Doch laat ik u wat meer van haar vertellen. U mocht eens verkeerde gevolgtrekkingen hebben gemaakt ten aanzien onzer familie....Clara had altijd excentrieke ideën. Ze kon geen nood en ellende zien. Als jong meisje reeds was zij altijd bezig met plannetjes te maken tot het releveeren van in verval ge- | |
| |
raakte families, van gevallenen en dergelijke lui meer. Vader was zoo gek om in alles haar zin te doen. Gelukkig kon hij er tamelijk goed bij, anders zou er van zijn vermogen niet veel overgebleven zijn. - Verbeeld u eens, waar zij b.v. het geld al aan verkwistte. Er diende bij ons een mooi meisje, van wie een heel leelijk gevalletje openbaar werd. Zij moest natuurlijk het huis uit. Wat gaat Clara nu doen? Zij neemt het oude verhaaltje, dat de slet haar opdischt, van verleiding etc., voor goede munt aan, en weet vader er toe over te halen om het schepsel een kamer te bezorgen en geld bovendien. Zij bekommerde er zich niet om, dat de heele familie er door in opspraak kwam; zij vroeg niet, of op die wijze de slechtheid niet aangemoedigd werd - och neen. Nu zijt ge een weinig op de hoogte, mijnheer. Nu ziet ge, waarom ik zeggen mocht, dat hare goedgeefschheid altijd haar ongeluk is geweest.
De heer van Stoutenburg zag mij met een triomfantelijken blik aan, alsof hij heel wat bewezen had.
- Zij trouwde korten tijd na vaders dood. Gelukkig voor haar, want wij begonnen al te vreezen, dat zij met al haar liefde geen man zou kunnen liefkrijgen, want de mannen zijn gewoonlijk bang voor vrouwen met zulke vreeselijk liefdadige kuren.
Ik hield het er voor, dat dit ten minste met den heer van Stoutenburg wel het geval zou zijn.
De heer Meinderts vestigde zich in onze woonplaats. Een man in bonis, en steeds er op uit en slim genoeg er toe, om er een duitje bij te verdienen. Eenigen tijd voordat hij Clara vroeg, had hij een uitkeeringsfonds opgericht voor den kleinen burger en den werkman, hetwelk dezen het uitzicht opende, om tegen een kleinen inleg eene flinke toelaag onder hun ziekte en op hun ouden dag te krijgen. De zaak ging slecht. Doch nauwelijks was hij met Clara getrouwd en begon hij te werken onder de firma mijns vaders of zij nam een hooge vlucht. Clara dweepte met het fonds. Meinderts was in hare oogen een menschenvriend. Ik denk, dat zij eigenlijk meer zijn fonds trouwde dan hemzelven. Want er was aan dien Meinderts, met zijn perkamenten gezicht, zijn loensche oogen en sluik wit-geel haar niet veel aantrekkelijks. Hij wás ook een menschenvriend, maar niet zoo een, als Clara's ideaal was. Hij zorgde in de eerste plaats voor nummer één. Voor ieder, behalve voor Clara, was het te zien, dat het
| |
| |
fonds eenmaal springen moest. 't Was Meinderts ook niet om een lang bestaan er van te doen. Hij berekende, dat hij aan administratie etc. al een aardig duitje zou verdiend hebben, al bestond het slechts tien jaar. Het ging, ongeveer na verloop van dien termijn, werkelijk te gronde. De contribuanten waren de kinderen van de rekening. Het kapitaal van zwager Meinderts was aardig vermeerderd. Clara wilde de deelnemers schadeloos stellen uit hun privaatvermogen. Doch Meinderts was er de man niet naar om naar hare fraaie vertoogen te luisteren. Hij had de menschen niet gedwongen om er in te gaan, zei hij, en dat was ook zoo.
- Nu ja, zeide ik, maar als een onwetend man van een kleinen inleg hoort en eene groote uitkeering en de zaak wordt gedekt door een naam, die vertrouwen inboezemt....
- Enfin, ging de heer van Stoutenburg voort, zwager Meinderts trok zich op het land terug. Doch ook dáár leidde hij geen werkeloos leven. Hij wist door zijne manier van geldschieten menig stukje land, menig huisje in te palmen. Clara had niet veel pleizier van haar menschenvriend. Eens liet hij een armen drommel van een knecht in de gevangenis zetten, omdat deze een gulden afgenomen had van een sommetje, dat hij ergens bezorgen moest, om zijne zieke moeder te helpen, nadat hij te vergeefs voorschot had gevraagd op zijn loon. Clara kwam bij ons haar nood klagen en bewoog hemel en aarde om den man uit de gevangenis te krijgen. Maar het hielp haar niet. Meinderts wist al hare menschlievende pogingen wel te verijdelen. - Gelukkig voor haar, dat hij ziek werd en stierf. Hij liet een groot vermogen na. Clara had er een heerlijk leventje van kunnen leiden. Doch wat gebeurt er? Spoedig na haar mans dood was Clara weg, met haar geheele vermogen, behalve het gedeelte 't welk haar kind toekomt en onder mijne berusting is tot heden toe. Sommigen gistten, dat zij zich verdronken had, uit schaamte over de afzetterij van haar man. Anderen mompelden, dat zij met een vreemden heer weggeloopen was. Het was weer een schandaal voor de familie. ‘Dat heb je nu van die menschen, zeî mijne vrouw, - en zij had wel gelijk - die altijd zoo over de narigheden van anderen tobben; om hun eigen familie geven ze niets en werpen eerst hun geld en dan zichzelf in de goot.’
- Ik kan u verzekeren, merkte ik aan, dat uwe zuster zichzelve ten minste niet weggeworpen heeft, van haar geld weet ik niet af.
| |
| |
- 't Is te hopen, dat dit ten minste niet weg is, zuchtte de heer van Stoutenburg, nog niet overtuigd door mijne bewering van het eervol gedrag zijner zuster. - Door een toeval, ging hij voort, ben ik haar eindelijk op het spoor gekomen. Een mijner vrienden is onlangs iu dezen vergeten hoek geweest om opmetingen te doen voor den geprojecteerden spoorweg. Hij zag haar voor het raam staan en herkende haar. - En ze is alzoo naar Engeland vertrokken? Wèl! wèl....En hoe leefde mijne zuster hier toch?
- Hoogst eenvoudig, - armoedig mag ik wel zeggen. Zij was echter zeer tevreden en blijmoedig. Zij leefde geheel voor de opvoeding van hare Truida.
Nadat de heer van Stoutenburg het adres zijner zuster opgeteekend had, stapte hij mijn deur uit, hoofdschuddend en mompelend: ‘Armoedig!...Waar, voor den duivel, heeft zij haar geld toch aan verkwist? - Goddank, dat ik een andere natuur heb als zij.’
Terwijl Clara's beeld tengevolge van dit bezoek helderder nog dan te voren, maar raadselachtiger tevens, mij voor den geest stond, ontving ik een schrijven van haar, waarin zij mij toezending verzocht van eenige boeken en andere artikelen, welke zij Ka Zwartoog verzocht had te bewaren, totdat zij in hare nieuwe woonplaats behoorlijk gevestigd zou zijn!
Voordat ik ze inpakte kon ik niet nalaten nog eens een blik te slaan in de werken, die Clara in haar sober en afgezonderd leven tot vertroosting en verkwikking hadden gediend. Zoo bemerkte ik, dat zich onder deze boeken een oud klad-journaal bevond, waarin o.a. de namen en woonplaatsen stonden der voormalige contribuanten van Meinderts uitkeeringsfonds. De aanteekeningen achter deze namen deden een vermoeden bij mij oprijzen omtrent de oorzaak van hare armoede, waardoor ik deze voor haar schoonsten eertitel ging houden.
Die aanteekeningen waren blijkbaar met Clara's eigene hand geschreven. Zij bevatten opgaven van grootere en kleinere geldsommen, met verschillende jaartallen er achter. Aan het einde van het journaal vond ik al deze sommen bij elkander geteld, en hieronder een optelling van twee groote sommen, bij de eerste waarvan stond: ‘Dadel. beschikb.’, terwijl ik voor de andere las: ‘Na Tr. 's meerderj.’
Ik had nu, naar ik meende, den sleutel in handen tot de ont- | |
| |
dekking van Clara's geheim. Weldra was ik geheel op de hoogte. Vol begeerte om mij zekerheid te verschaffen, begaf ik mij in verschillende plaatsen naar sommige personen, wier namen in het boek stonden.
- Is u, vroeg ik aan den eersten, bij wien ik kwam, na den dood van den heer Meinderts ook een bewijs ter hand gesteld, volgens 't welk gij in het jaar 186. een zekere som gelds kunt ontvangen, ter vergoeding van uwe bijdragen aan het teniet gegane uitkeeringsfonds van dien heer?
Het was een verwersknecht, wien ik deze vraag deed. Hij zag zijne vrouw verlegen aan. Ook van de vrouw kreeg ik geen ander antwoord, dan een zeer verwonderden en verlegen blik.
- Zeg het mij gerust, ik beloof u, dat ik trouw zal bewaren, als er een geheim in 't spel is. Ik weet nu toch reeds de helft.
Eindelijk vertelde de vrouw mij, dat op zekeren avond, korten tijd na Meinderts dood, een dame bij hen geweest was met een dichten sluier voor het gelaat. - ‘O, zeide de vrouw, wij zouden haar gezicht zoo graag eens gezien hebben, want ze had eene stem zoo zacht en vriendelijk als van een engel. Zie, zeide de dame tot ons, gij dacht, dat uw geld, hetwelk gij in het uitkeeringsfonds gestort hebt, weg was. Er is wat op gevonden, om alles weer terecht te brengen. Als gij vijf en vijftig jaar oud zijt, gaat gij met dit papier naar de heeren, wier naam er onder staat. Deze zullen u dan vierhonderd gulden uitbetalen. Maar ik verbied u, ging zij voort, om iemand iets van deze schikking te zeggen, dat zou mij verdriet doen, en veel last kunnen veroorzaken. - Stierf mijn man voor zijn vijfenvijftigste jaar, dan kon ik het geld op den bepaalden tijd ontvangen. Wij zijn er nu bijkans aan toe om de f 400. - te krijgen. Ge zult er nu immers aan niemand iets van zeggen?
Bij anderen vernam ik met meerdere of mindere duidelijkheid dergelijke bizonderheden. Aller verlies had zij vergoed en meer dan vergoed. De hoop op ondersteuning in den ouden dag, die deze menschen bewogen had om deel te nemen in het fonds van Meinderts, had zij op de onbekrompenste wijze verwezenlijkt en, hoezeer ik niet alles op het spoor of bepaald te weten kon komen, ik hield het er voor, dat zij ook de andere slachtoffers van Meinderts hebzucht schadeloos gesteld en haar gansch vermogen bijkans hiervoor had veil gehad.
Diep getroffen en met een eerbiediger gevoel nog dan te voren
| |
| |
dacht ik nu aan Clara. Zij werd in mijne oogen eene priesteres, gezalfd met den heiligen liefdegeest, die een verheven offer had gebracht en nog dagelijks bracht ter goedmaking van het door haar man bedreven kwaad, tot redding der geschonden eer van haars vaders naam in de oogen der bedrogene eenvoudigen.
Ongetwijfeld heeft het brengen van dit offer aan Clara strijd gekost. Haar eigen levensgenot moet zij verzaken; haar kind moest zij aan velerlei ontbering prijsgeven. Doch zij had eene schoone overwinning behaald. Haar ernst werd in mijn oog het aandoenlijk spoor, dat de strijd in hare ziel nagelaten had, hare blijmoedigheid en vrede de getuigen van de volkomenheid hare overwinning. Geheel haar leven in het oude huisje werd mij eene aandoenlijke bevestiging van het woord des Heilands: ‘die zijn leven haat, zal het vinden’. Voor haar zelve was de opoffering van haar vermogen winst geweest; voor hare dochter evenzeer. Al wist deze, evenmin als Ka Zwartoog en ik vóór mijne ontdekking, iets van de grootsche daad af, zij onderging (en wij ook hadden in dit voorrecht gedeeld) den bezielenden invloed van Clara's karakter, dat zijne volle wijding had ontvangen door hare grootste opoffering.
Vaak blijven groote en edele daden geheel of ten deele verborgen. Menige levensgeschiedenis, welke de heilzaamste uitwerking op anderen zou hebben, indien zij bekend werd, blijft voor altijd met den sluier des geheims bedekt. Menige prikkel tot verheerlijking van den Vader der liefde schijnt alzoo voor de menschheid verloren te gaan. Doch wanneer wij denken aan den invloed welke 's menschen goede daden, vooral zijne verborgen goede daden, die in den regel de beste zijn, op de vorming en de wijding van zijn karakter uitoefenen en aan de gezegende kracht, welke er dientengevolge van hem uitgaat, dan zeggen wij: neen, ook het goede dat verborgen blijft is niet verloren voor de vorming der menschheid. De schoone harmonie die er bestaat tusschen een aantal andere schijnbaar tegenstrijdige uitspraken van het Evangelie, ontbreekt ook niet tusschen deze twee: ‘Uwe linkerhand mag niet weten, wat uwe rechter doet’, en: ‘Laat uw licht schijnen voor de menschen, opdat zij uwe goede werken zien en den Vader in de hemelen verheerlijken.’ |
|