| |
| |
| |
Maarschalk de Mac Mahon, hertog van Magenta,
voorzitter der Fransche Republiek.
Door Elie Reclus.
Edme-Maurice-Patrick de Mac Mahon is in 1808 op het kasteel Sully, bij Autun, geboren. Die naam Patrick herinnert aan de Iersche af komst zijner familie, die, na den slag aan de Boyne, in het gevolg van Jakobus II van Engeland naar Frankrijk overstak. Dit is eene opmerking, die biografen dikwijls maken: in alle landen is een aanzienlijk deel der uitstekende menschen afkomstig van vreemden en van uitgewekenen. M. de Candolle geeft hier treffende voorbeelden van in zijne Histoire de la Science et des Savants, wat Genève en de kleine Zwitsersche republieken betreft. Minder overtuigende, maar toch nog vrij talrijke bewijzen zouden er in Frankrijk, in Pruissen, in Rusland aan te toonen zijn. Het is ook bekend onder de landbouwers, dat men, om mooi koren te hebben, het zaad buitenslands, ietwat noordelijker moet gaan halen.
Aan het hof van Frankrijk, waar men voor de Stuart's was, voor wier herstelling men zich in de onzinnigste, kostbaarste en noodlottigste oorlogen begaf, werden de Mac Mahon's met de grootste gunstbewijzen ontvangen. De familie was katholiek, en
| |
| |
monarchaal in merg en been. Zij beweert af te stammen van oude koningen van Ierland, wat zeer goed mogelijk is, want in Ierland waren er bijna evenveel koningen als dorpen. Zeker is, dat de Ieren zeer trotsch zijn op hun hertog Patrick Mahon, die veel meer populariteit geniet onder de landbouwers van het groene Erin, dan onder de fransche.
De Mac Mahon's waren getrouw gebleven aan de Stuart's, zij waren het niet minder aan de Bourbon's; zij namen geen dienst onder den verfoeielijken overweldiger Buonaparte, zooals de Broglie's en zoo vele anderen; zij trokken zich terug in het comfortable kasteel Sully, waar onze held geboren werd. Ook vergat de wettige koning Lodewijk XVIII, den troon zijner vaderen weder in bezit nemende, het hoofd der familie Mac Mahon niet, toen hij eene heele zooi Pairs de France benoemde, noch bij de uitdeeling van het milliard schadevergoeding aan de royalisten. De nieuwbenoemde pair werd tot officier van het Huis des Koning benoemd, en was weldra de vertrouweling van den ouden Karel X.
De kleine Patrick werd zeer jong naar een Seminarium gezonden, om er zijn geest en zijn hart te vormen. De katholieke leefregel gewende hem zóó goed aan de discipline, dat hij er in zijn verder leven altijd onderworpen aan bleef. Zij gaf hem zekere houding, zekere zelfbeheersching, de kennis der mentale restricties; leerde er de kunst van grondbeginsels te hebben, er mede te prijken en ze zoo min mogelijk in praktijk te brengen.
Van het Seminarium ging de jongeling over naar de school van Saint-Cyr, waar hij altijd ordentelijk, vlijtig, leerzaam, en in alle opzichten zeer geschikt was. Bij het eindexamen was hij nommer vier, werd als tweede luitenant bij den generalen staf geplaatst, en ging spoedig daarna bij de huzaren over.
Nauwelijk had hij zijne nieuwe uniform aan, toen de revolutie van 1830 uitbrak. Hier was voor den jongen man eene gelegenheid, om en nieuw voorbeeld te geven van de traditioneele loyauteit der Mac Mahon's, en om den ouden Karel X, den beschermer. den vriend, den koning van zijn vader, in zijne tweede verbanning te volgen. Zijn oudste broeder, die reeds officier was, brak met veel ophef zijn degen, haat en strijd tot den dood verklarende aan den trouweloozen, oproerigen en meineedigen Lodewijk Philips. De officier hield woord, en verdween
| |
| |
van het politieke tooneel; men hoorde niet meer van hem spreken; de oudste Mac Mahon is als vergeten burger gestorven.
De jongere broeder was verstandiger, en nam tijd tot rijp overleg. Hij laakte onbewimpeld het slinksche, huichelachtige gedrag van Lodewijk Philips; hij maakte er volstrekt geen geheim van, dat hij de overweldiging van den troon streng afkeurde, maar, hij weigerde den eed van gehoorzaamheid niet aan den overweldiger, na het geval gewikt en gewogen te hebben. Hij onderscheidde zeer strikt zijne verplichtingen jegens het land, en die jegens de Monarchie, jegens Karel X, koning van Frankrijk, aan wien hij altijd getrouw zoude blijven, en jegens Lodewijk Philips I, koning der Franschen, tegen wien hij nooit zoude opstaan. Wat men verwonderlijk goed leert bij de Jezuïeten, is de kunst om zich met voordeel uit alle gewetensbezwaren te redden, zijne eer onbesproken te bewaren, en op het punt van recht, trouw en verknochtheid altijd onberispelijk te blijven.
Altijd ten beste geraden door zijn geweten, begreep de jonge Patrick, dat het zijn plicht was, zijn vaderland te dienen, niet binnenslands, waar hij had kunnen gebruikt worden, om een legitimistischen opstand door zijn eigen broeder aangevoerd, te bedwingen, maar in den strijd tegen de Arabieren, in den oorlog der beschaving tegen de barbaarschheid, van het Christendom tegen de ongeloovigen van den Islam. - Ook maakte men in Algerië drie, vier maal spoediger avancement dan in Frankrijk.
Mac Mahon toonde zich een even uitstekend officier, als hij een oppassend kweekeling van Saint Cyr geweest was. Altijd fatsoenlijk, altijd dienstijverig, altijd ordelievend, was hij het model van den volmaakten officier. Het was zijne plicht dapper te zijn, en hij was dapper als het noodig was. Hij werd tot ridder van het legioen van eer benoemd, omdat zijne compagnie vooraan was geweest, bij het bestormen van den bergpas van Mouzaïa, een berg, die beroemd is geworden door de kopermijnen, die er, naar men beweerde, in verborgen waren, en die enkel goudmijnen zijn gebleken te zijn voor de Robert-Macaire's en de Bertrand's van de regeering van Lodewijk Philips.
Patrick bemoeide zich niet met beurszaken, noch met politiek, bij oefende stilletjes zijn ambacht van Christelijk soldaat uit. Zijn avancement was even voorspoedig als dat van makker Bazaine, een bandiet, een avonturier, die zich om godsdienst noch wetten bekreunde en die van zijn kant goed slaagde door zijne bekwaam- | |
| |
held en vooral door zijne ondeugden. Het verdienstelijk gedrag van den jeugdigen ritmeester Mac Mahon bij de bestorming van Constantine, bleef niet onopgemerkt, en hij werd tot bataljonskommandant benoemd. Hoewel hij rijk en van hooge geboorte was, was hij bepaald een verdienstelijk jongmensch, en hij verwierf de dikke epauletten met evenveel recht, als een oppassend en eerlijk soldaat, een boerenzoon, na veertien jaren van trouwhartige en nauwgezette dienstbetrachting, den titel van sergeantmajoor bakomt.
De prinsen van Orleans, die hun leger in Afrika nauwkeurig tn het oog hielden, met het plan er zich eene pretoriaansche lijfwacht uit te vormen, wachtten zich wel den uitmuntenden en belangwekkenden officier te verwaarloozen. Lodewijk Philips en zijne zonen, die gaarne honig om den mond smeerden aan de legitimisten, als zij wel zoo goed wilden zijn bij te draaien, hadden allerlei oplettendheden voor dezen zoon van een pair van Frankrijk, die nog niet had kunnen besluiten, zijne trouw af te zweren. Maar zij hadden te doen met een man van karakter; hij bleef altijd welvoegelijk, eerbiedig, waardig of beleefd, al naar de omstandigheden dit meebrachten, behoedzaam in het spreken, meestal stilzwijgend en betuigende niet veel van de politiek te begrijpen. Zoo een persoon was niet voor een glimlach, eenige beleefde woorden, eenig gunstbewijs te koop, en ook niet voor honderdduizend franken zoo als Magnan, of voor een millioen zoo als Arnaud.
| |
II.
Na de omwenteling van 1848 hield Mac Mahon zich meer dan ooit op een waardigen afstand. Hij voldeed zeer bereidwillig aan het verzoek van zijn vriend Cavaignac, om in Algerië te blijven ten einde de inboorlingen in bedwang te houden. De in merg en been koningsgezinde Mac Mahon maakte geen bezwaar de repnbliek te erkennen, en haar gehoorzaamheid en trouw te beloven. Zijne tijdelijke gedweeheid bracht hem geen nadeel aan. Het Huis van Orleans had hem menige kiesche voorkomendheid, menige kleine en groote gunst bewezen, omdat hij de zoon van een pair was, en bekend als een overtuigd, maar bescheiden
| |
| |
legitimist. Hij verwierf om dezelfde redenen de welwillendheid der hooge en machtige bestuurders der republiek, die, even als Jérôme Patûrot: ‘la meilleure des républiques’, de republiek zonder republikeinen zochten. Het burgerlijke koningshuis getrouw gediend, en in zijn hart de vereering voor Karel X en Hendrik V bewaard te hebben, werd onzen generaal als dubbele verdienste aangerekend, en zijne politieke en maatschappelijke beteekenis werd bijkans nog verdubbeld door het Junioproer.
Hij maakte hier evenwel geen misbruik van, om zich op den voorgrond te plaatsen, of van zich te doen spreken; hij voerde altijd stipt de orders van zijn meerderen uit. Altijd zich bepalend binnen de grenzen van zijn dienst, scheen hij niets meer dan een goed officier te willen zijn. Deze wezenlijke verdienste, dit lofwaardig gedrag had hem af breuk kunnen doen, zoo hij slechts een schrale republikein geweest ware; maar het was bewonderenswaardig, bijna mirakuleus, van een vermogend edelman, eigenaar van uitgestrekte goederen in het departement du Louret, in dat van Saône et Loire en van een hôtel in Parijs. Altijd het voorwerp der aanhoudende en veelzijdige bescherming der Congregatie, in wier school hij was opgevoed, zoude hij reeds toen een aanzienlijken post bekleed hebben, indien het plan der fusion monarchique tusschen de beide takken van het huis van Bourbon reeds toen geslaagd ware.
Dit plan is niet zoo versch als men algemeen gelooft; het dagteekent niet van het bezoek van den graaf van Parijs te Frohsdorf, het is van veel vroeger datum, dan de woelingen der vergadering van Versailles, die slechts bij elkander schijnt geroepen te zijn, om dezen roman tot werkelijkheid te maken. Het denkbeeld der fusie ontstond reeds in 1846 in het brein van den graaf Molé, een der knappe koppen van dien tijd. Molé gaf zich eenigszins rekenschap van het verval van het burgerlijke koningschap, en om het jeugdige krachten te geven, om het nieuw bloed in de aderen te doen stroomen, wist hij niets beters te bedenken, dan de ineensmelting met het oude koningshuis. De oude Lodewijk Philips, die altijd dieper in de reactie en in het geloof aan zijne eigene onfeilbaarheid wegzonk, hoorde zeer koeltjes naar de wenken van zijn vriend Molé, en nam hem zijne al te helder ziende raadgevingen zeer kwalijk.
Maar toen zijn troon in een oogwenk omver geworpen was,
| |
| |
toen hij zelf Parijs had moeten ontvluchten in de blauwe kiel van een ossenkooper, toen hij acht dagen langs de kust gedwaald had onder den naam van Mr. William Smith, engelsch kruidenier, en in aanhoudenden angst, zijn paspoort aan de gendarmerie te moeten vertoonen - toen schoot Lodewijk Philips de slimme uitvinding van zijn vriend Molé weder te binnen. Onder de grootsche lanen van Twickenham overwoog hij de verzoening tusschen het burgerlijke en het feodale recht, en hoe meer hij er over nadacht, hoe meer hij met het denkbeeld ingenomen was. Toen hij ziju einde voelde naderen, wilde hij van de fusion zijn politiek testament maken, en ontbood zijn gewezen handlanger Thiers bij zich. Wat hem zeer in den weg stond, was de hardnekkige tegenstand van de hertogin van Orleans. De overleden troonopvolger had ook een testament nagelaten, maar waarin hij aan zijn zoon, den graaf van Parijs, verbood, zich ooit tot eenige verzoening met den oudsten tak te leenen. Lodewijk Philips vleide zich, dat M. Thiers het onwrkbaar verzet van de weduwe zoude overwinnen. - ‘Ga met Hélène spreken!’ zeide de stervende. ‘Gij zijt welsprekend, zij is eene goede moeder, doe uw best haar te overtuigen dat Parijs zich met Chambord verzoenen moet.’
De welsprekende M. Thiers haalde de goede moeder niet over, en keerde naar zijn club de la rue de Poitiers terug, zonder de zaken een stap verder gebracht te hebben. Hij meende gelukkiger te zullen zijn bij den wettigen vorst, en zond hem Casimir Périer; maar diens poging mislukte geheel, zooals twintig jaar later die van de H.H. Merveilleux en Cheselong mislukken zoude.
De ‘Monarch volgens goddelijk recht’ had zich reeds een piedestal van zijn beginsel gemaakt, en wilde het niet verlaten; wat bij van de prinsen van Orleans vroeg, was geene verzoening, maar hunne onderwerping; niet hem de hand te reiken, maar voor zijne gewijde voeten neder te vallen.
Toen, zoowel als nu, zouden de voornaamste voorstanders van de beide monarchieën niet beter verlangd hebben, dan zich met elkander te verstaan, medegesleept zooals zij waren door dezelfde strijdlustige politiek, en door hun onverzoenlijken en stillen haat jegens de Republiek, die zij doodden, en waarvan zij de erfenis reeds onderling verdeelden. Zij twistten en verzoenden zich weder, zij trachtten elkander om den tuin te leiden, tot dat er een derde
| |
| |
dief verscheen. Lodewijk Bonaparte zond de beide partijen ongetroost naar huis, en zij sloten voor een tijd vrede, toen hij zije Coup d'état deed, en zijn democratisch keizerrijk, zijn revolutionair en socialistisch Cesarismus stichtte.
| |
III.
Het strekt den generaal Mac Mahon tot eer, niet geroepen te zijn geworden, om tot de uitvoering van den nachtelijken aanval van 2 Dec. 1851 mede te werken. Zoo men het hem had voorgesteld, zoude hij geweigerd hebben, daar twijfelen wij niet aan. Evenwel, toen het moorden was opgehouden, was hij, aan zijn regel getrouw, niet een van de laatsten, die den overwinnaar der eeuwige vijanden van de orde en van de infame republiek kwamen gelukwenschen. En dit was geen huichelarij. Zijn toch niet alle middelen goed, om de maatschappij te bevrijden van dat verderfelijk demagogisch gedierte, dat haar uitzuigt en doorknaagt? Buitendien had de kerk gesproken en den meineed plechtig goedgekeurd: de generaal zoude zich dus wel gewacht hebben dien af te keuren. Hij maakte dus met andere pluimdragende personen deel uit van het gevolg van Bonaparte, maar altijd getrouw aan zijne beginselen, met eenige fijne beperkingen, eenige bescheiden toespelingen op zijne loyale regrets, op zijne innerlijke voorkeur voor van de koningen van het goddelijk recht, en van den legendairen Hendrik V in zijn verwijderd verbanningsoord. Maar een Mac Mahon gaf den voorrang aan zijne plichten jegens de orde, den godsdienst, de familie en den eigendom, boven zijne persoonlijke neigingen! - Het Vaderland gaat boven alles!
De nieuwe vorst was zeer tevreden zich, vooral in tegenwoordigheid van vreemde bezoekers, te kunnen beroemen, zulk een wonder van eerlijkheid en belangloosheid in zijn dienst te hebben. ‘Zie dien Mac Mahon daar!’ zeide hij, hem over zijn schouder aanduidende: ‘niets kan hem van zijn legitimistisch geloof los maken. Altijd trouw aan zijn koning! Daarbij, niet in staat aan eenigen opstand deel te nemen, of zich in eene samenzwering te mengen. Men zoude hem met een blooten degen voor een kamerdeur op schildwacht kunnen zetten, en gerust
| |
| |
gaan slapen. Zijn woord is heilig. Het is een onversaagde en trouwhartige ridder, een karakter met antieke deugden begaafd, een man van staal. Ik waardeer zijne verdiensten, waar ik die ook vind, en ik beloon ze gaarne, zelfs bij menschen, die het niet met mij eens zijn. Geloof mij, hoewel de generaal Mac Mahon zijn politiek geloof en zijne familie-overleveringen niet zal verloochenen, zal ik hem steeds onderscheidingen en mijne particuliere gunst schenken.’
Om dit te begrijpen, stelle men zich den geheel bizonderen toestand van Napoleon III voor. De nieuwbakken vorsten zijn er zeer op gesteld, de vertegenwoordigers van oude geslachten en in 't algemeen menschen die in tel zijn, rondom hun persoon te vereenigen. Zij moeten toegevend zijn tegenover maatschappelijke sommiteiten. Van avonturiers en schelmen, van zakkenrollers en duitendieven zoo als Espinasse, Baroche, Troplong, Saint-Arnauld en Fould omringd, die millioenen stalen en toch nooit genoeg hadden, schraapzuchtige veelvraten, die hem voor eene beurslikwidatie zouden hebben laten vermoorden, als zij daarin hun belang gezien hadden, - protesteerde de keizerlijke parvenu, in zijne veelbesproken voorrede van zijne Histoire de César, tegen de noodlottige zijden van het begin zijner loopbaan, die hem noodzaakten menschen, die in slechten reuk stonden, lieden wier plaats de gevangenis of het schavot zoude geweest zijn, als vertrouwelingen en voornaamste handlangers te behouden. En van tijd tot tijd rustten zijne blikken tot verpoozing op eenige personen van minstens alledaagsche eerlijkheid, die de loop der omstandigheden in zijne omgeving had megesleurd. Volstrekt geen last van een geweten te hebben, is een ontzachelijk groot voordeel voor lieden die fortuin willen maken. Evenwel weten sommigen ook goed partij te trekken van een grof soort van eerlijkheid en zedelijkheid. Tot dezulken behoort de Maarschalk Mac Mahon. Ook hij verdient vroeg of laat in de Almanakken du bonhomme Richard opgenomen te worden, waarin men aantoont, dat de misdaad altijd gestraft wordt, en dat de deugd nooit hare schitterende belooning ontgaat.
Zoo bezorgden inderdaad de bescheidenheid, het geduld, de rustige plichtsbetrachting de getrouwheid van den page van Karel X, die kolonel onder Lodewijk Philips, en commandeur van het Legioen van Eer onder de republiek van 1848 geworden
| |
| |
was, hem ook weder eene schitterende positie onder Napoleon III.
Tot hiertoe had Mac Mahon slechts ondergeschikte betrekkingen bekleed, maar nu kwam hij in aanmerking voor voorname posten, en klom schielijk op in rang onder het Keizerrijk, dat arm aan uitstekende talenten en wezenlijk bekwame mannen was, maar waaronder de sterke middelmatigheden zich verdrongen.
De generaal Mac Mahon onderscheidde zich bij het beleg van Sebastopol, zooals hij zich twintig jaar vroeger voor Antwerpen en Constantine onderscheiden had. Zijne divisie maakte zich van den Mamelon Vert meester, welk wapenfeit den uitslag van dezen langen veldtocht besliste, een der moeitevolste en kostbaarste aan menschenlevens en aan geld, en een der onnutste, waarvan de geschiedenis gewag maakt.
Toen men, na een strijd waarin zeer vele soldaten sneuvelden, deze positie bemachtigd had, liet het zich aanzien, dat men er zich niet lang zoude kunnen staande houden onder den regen van ijzer die op de troepen viel. Het legerhoofd, generaal Pelissier, zond bevel terug te trekken. Maar Mac Mahon, trotsch op eene zoo duur gekochte overwinning, antwoordde: Ik ben er, en blijf er,’ gezegde, dat hij later als devies in zijn geslachtswapen opgenomen heeft. - Zijne onverschrokkenheid werd met goed gevolg bekroond, hij werd niet uit de ingenomen stelling verjaagd, en toen hij in Frankrijk terugkeerde, werd hij er met loftuitingen overladen, tot senator benoemd, en in rang bevorderd.
Hij was divisie-Generaal, toen Napoleon III den oorlog aan Oostenrijk verklaarde. De keizer had grondig de commentariën van Cesar en al de veldtochten van Napoleon bestudeerd; hij beeldde zich in de eerste artillerie-officier, en mogelijk wel de knapste tacticus van Europa te zijn. Bijgevolg had hij zich de rol van Generalissimus aangematigd. Hij manoeuvreerde zoo goed dat hij zich te Magenta, door Giulay liet omsingelen. Mac Mahon was verder af gezonden, om eene gecompliqueerde marsch uit te voeren, die later voordeelen moest bezorgen. Maar toen hij een verschrikkelijk kanongebulder hoorde, dat niet op het pogramma stond, staakte hij zijne beweging en keerde naar het vuur terug. De Oostenrijkers, op huune beurt door een legerkorps aangevallen, waar zij niet op rekenden, bevonden zich
| |
| |
tusschen twee vuren, en de overwinning waarvan zij reeds zeker meenden te zijn, veranderde in eene jammerlijke nederlaag.
In zijne ontroering over het gevaar, waaraan hij zoo ongedacht ontsnapt was, omhelsde Napoleon Mac Mahon voor de gelederen, wenschte hem geluk met zijne welgeslaagde ongehoorzaamheid, en benoemde hem op het slagveld tot Maarschalk en Hertog van Magenta. Toen de telegraaf deze tijdingen aan de keizerin bracht, ging zij mevrouw Mac Mahon omhelzen, haar berichtende, dat haar echtgenoot eene groote overwinning behaald had, waardoor hij Frankrijk, den keizer en de dynastie gered had!
Mac Mahon had Frankrijk gered, zeide de keizerin Eugénie...Wij weten heden dat Frankrijk bij Magenta slechts aan eene nederlaag ontsnapt is, om tien jaar later een vreeselijker onheil te gemoet te gaan. Mac Mahon behaalde eene zege bij Magenta, om zich bij Sedan met eeuwige schande te bedekken. Frankrijk behield toen zijn keizer, om zich later Elzas en Lotharingen te zien ontrukken. Welk een anderen loop zoude de geschiedenis genomen hebben, zoo de kans den Oostenrijkers gunstig geweest ware, en zoo zij Lodewijk Napoleon als gevangene naar Schönbrunn gevoerd hadden.
De twee groote krijgsbedrijven bij Sebastopol en bij Magenta, die Mac Mahon eer, roem en aanzien bezorgd hebben, zijn twee ongehoorzaamheden jegens zijne meerderen. Men zou daar niet uit moeten afleiden, dat die veldheer slechts zijne eigene ingevingen volgt, en dat onafhankelijkheid een hoofdtrek van zijn karakter is. Dit is niet onze zienswijze, hoewel het de algemeene meening is. Wij zouden vooral zijne politieke houding met een minder eervollen naam bestempelen. Men zegt: ‘Ziehier een officier, door de Juli-monarchie met onderscheiding behandeld, die aan de koninklijke vleierijen weerstand wist te bieden, en aan de prinsen van Orleans, zijne wapenbroeders, zijne vereering voor het wettige koningshuis liet vermoeden. Hij sloot zich evenmin bij de Republiek aan, die hem toch bevordering gaf. Hij bewaarde eene houding vol waardigheid tegenover het nieuwe keizerrijk, dat hem met de meeste voorkomendheid behandelde.’ - Ja! maar hij was toch ook niet in gebreke gebleven koel en waardig zijn vierden eed af te leggen en den keizer de verzekering van zijne onwrikbare getrouwheid te geven. Was dat alles zoo bewonderenswaardig? Hij had zich de be- | |
| |
noeming tot lid van den Senaat, met een jaargeld van 30,000 franken laten welgevallen, als welverdiende belooning voor zijne uitstekend gedrag bij den Mamelon-Vert. - En den gegalonneerden frak van Senator aantrekkende, zwoer hij de vrijheden van het keizerrijk te verdedigen, en hij hield dien eed.
Op zekeren dag - 25 Februari 1858 - en dit was eene voorbeeldelooze fermeteit, een veel bewonderenswaardiger bewijs van heldenmoed, dan, vergezeld van een tienduizend soldaten eene batterij te bestormen - op zekeren dag toonde Mac Mahon dat, ondanks de gunstbewijzen die hij ontvangen had, ondanks zijne verschillende jaargelden, hij, de edele spruit van Brien Boroïhink, koning van Ierland, afstammeling der prinsen van Thomand, en zoon van een luitenant-generaal in het leger van Lodewijk XVIII, zich niet zonder voorbehoud aan de nieuwe dynastie verkocht had, maar altijd eene onafhankelijke persoonlijkheid bleef, door geboorte en karakter boven die parvenus verheven. Zie slechts: het keizerlijk gouvernement had eene zoogenaamde wet van algemeene veiligheid voorgesteld, die ten doel had alle individueele veiligheid te supprimeeren, en eene categorie van menschen onder het volk te scheppen, die, omdat zij suspect verklaard waren, buiten de wet gesteld, aan de ruwheden der politieagenten en hunner meerderen, en vervolgens aan de rechtvaardigheid van rechters zoo als Devienne, Duval, Grandperret, Delesveaux en Merveilleux-Duvignan overgeleverd konden worden. De Staatsraad had dat heel eenvoudig gevonden, de Kamer had de wet aangenomen, in den Senaat verwachtte men zoo weinig tegenstand, dat de rechtsgeleerde raadgevers van de kroon, Troplong, Baroche, Dupin, niet eens noodig geoordeeld hadden zich in de debatten te mengen. Maar de Maarschalk de Mac Mahon stond op om te protesteeren; hij was het eenigste senaatslid, dat tegen de wet stemde. Was dat niet groot?
Hij sprak met edele waardigheid van zijn geweten, van zijne onafhankelijkheid. Hij citeerde de hooghartige spreuk: ‘Fais ce que dois, advienne que pourra; en - hij besloot zeer behendig zijn rede met te zeggen, dat hij slechts tegenstemde uit nauwgezetheid en om de Constitutie, die hij bezworen had, ongeschonden te bewaren.
Dit verzet verwekte groot schandaal. De gedweëe Senatoren brandmerkten het als een opstand. Zij waren verontwaardigd,
| |
| |
dat een hunner zich schuldig had gemaakt aan zulk eene driestheid tegenover een regeeringsontwerp!
Na dien stouten stap hield de heldhaftige Senator zich rustig. Het lag overigens ook in den aard der dingen, dat hij weldra iets van zijne nauwgezetheid liet varen, en minder hooghartigheid aan den dag legde tegenover het Keizerrijk, dat hem met gunsten overlaadde. Het spreekt van zelf, dat Mac Mahon, na door den keizer omhelsd te zijn en nadat Mevrouw zijne echtgenoote door de keizerin geliefkoosd en gevleid was, niet eene norsche houding kon bewaren tegenover de Regeering, die de verdienste zoo goed wist te waardeeren en te beloonen. Had hij niet de eer Napoleon III bij de krooningsfeesten van den koning van Pruissen te vertegenwoordigen? De hertog van Magenta spreidde bij deze plechtige gelegenheid een buitengewoone weelde ten toon. De H.H. von Moltke en von Bismarck, die het genoegen hadden aan zijne Excellentie voorgesteld te worden, konden zich op het gezicht van al die pracht een hoog denkbeeld maken van de hulpbronnen van Frankrijk, en van het genoegen om het ongehinderd te plunderen en te rantsoeneeren. Waarschijnlijk vormden zij zich tevens eene geringe gedachte van de diplomatische bekwaamheid van den doorluchtigen overwinnaar van Magenta.
Wat hier van zij, wij zijn door al wat voorafgaat gerechtigd te veronderstellen, dat, eenige onbestemde opwellingen van legitimistische gevoelens daargelaten, de maarschalk de Mac Mahon zich met het Keizerrijk verzoende, dat hem zoo ruimschoots recht liet wedervaren. Het Gouvernement van zijn kant betuigde geen trouwer dienaar, geen onberispelijker ambtenaar, geen stipt eerlijker mensch te kennen. Aan het hof der Tuilerieën voelde men zich zelfs niet op zijn gemak met zooveel deugd. Zoodra de held met zijne echtgenoote op de intieme danspartijtjes der keizerin verscheen, matigde M. de markies de Galliffet den gang van den cotillon, en mevrouw de la Poëze fluisterde achter haar waaier mevrouw de Pourtalês toe: “Denk eens, mijne lieve, hij is nooit ontrouw aan Mevrouw, de bals vervelen hem, en hij is nooit zoo tevreden als wanneer hij kindertjes om zich heen heeft. 't Is een huiselijk man!” En de maarschalk Vaillant, die niettegenstaande zijne 400,000 francs jaargeld, bij leverantie, het leger van Italië met te korte schoenen voorzien had, die de soldaten bij duizenden langs den weg zaaiden, fluisterde den baron Haus- | |
| |
mann in 't oor: “Niemand heeft hem ooit iets in de hand kunnen stoppen...Wat een stalen karakter!”
Deze zoo geprezen eerlijkheid stelde Napoleon III gerust, maar hinderde hem soms ook een weinig. Het was om hem uit den weg te hebben, zoowel als om hem eene schitterende belooning te geven. dat de keizer hem in September 1864 tot onderkoning van Algerië benoemde, welke waardigheid hij zijn al te liberalen neef Plonplon ontnomen had. Dit bevelhebberschap over een overzeesch leger van 40,000 man, met eene onbegrensde macht in de kolonie, en hooge appointementen, was eene uitstekende gunst en eene verbanning tevens. Zijn langdurig beheer van Algerië toonde weldra, uit welk deeg deze man van middelmatige bekwaamheid gevormd was.
Het is opmerkelijk, dat, zoolang hij in ondergeschikte betrekking geplaatst was. hij zich een schijn van onafhankelijkheid gaf, en dat hij alle zelfstandig oordeel en beslistheid van handelen verloor, zoodra hij zelfstandig had kunnen en moeten handelen. Als eenvoudig boschwachter met 800 franken traktement, ware hij een toonbeeld van deugd en eerlijkheid geweest, als Inspecteur-generaal der kroondomeinen had hij op ééne lijn gestaan, met de overgroote meerderheid dier soort van beambten. Op den maarschalk Mac Mahon, onderkoning van Algerië, is de dichtregel toepasselijk:
“Tel brille au second rang, qui s'éclipse au premier.”
Algerië heeft weinig anders dan slechte besturen gekend, maar dat van den Maarschalk Mac Mahon moet onder de ergste gerekend worden. De onderkoning had dertig jaren, het beste gedeelte van zijn leven, in de kolonie doorgebracht. Hij was er zijn loopbaan als tweede luitenant begonnen, had er alle rangen doorloopen, had alle provincies in alle richtingen doorkruist, alles van nabij gezien: de kolonisten, de Arabieren, de Kabylen, de Caïds en de Marabouts, hij kende persoonlijk al de militaire en civiele beambten. Zoo zijn beheer ongeschikt en noodlottig geweest is, kan hij dus niet onbekendheid met de Algerijnsche toestanden tot zijne verontschuldiging aanvoeren.
Mac Mahon heeft ter zijner verdediging beweerd, dat hij de voorschriften van den keizer stipt opvolgde. Napoleon had inderdaad, zoodra de Maarschalk zijne nieuwe betrekking aanvaard had, een open brief tot hem gericht, waarin hij hem zijne ziens- | |
| |
wijze omtrent het bestuur van Algerië blootlegde. Napoleon III, de overwinnaar van Rusland, de overwinnaar van Oostenrijk, de toekomstige overwinnaar van China onder de aller onwaarschijnlijkste omstandigheden, de geduchte bondgenoot van Engeland, de halfgod van Italië, gevleid en ontzien van Pruissen, was toen op het toppunt van zijn fortuin, en hield zichzelven voor een gepraedestineerd mensch, voor “den Man der Voorzienigheid.” Hij had eene bijgeloovige vereering voor zijn eigen persoon en was overtuigd, dat zijne invallen besluiten van het Noodlot waren. Hij zon reeds op den oorlog met Mexico - “de schoonste gedachte van zijne regeering!” - en op het complot tegen de Vereenigde Staten in overleg met lord Palmerston, om de slavernij in de nieuwe wereld in stand te houden, als bolwerk voor de aristocratie in de oude....Ter zelfder tijd peinsde hij over eene constitutie van een Algerijnsch koningrijk. - De openbare meening heeft zich weinig met deze herschenschim bezig gehouden, omdat zij niet geleid heeft tot een dier groote onheilen, die de oogen van het publiek met geweld openen. Napoleon, die zeer romanesk in zijne politiek was, omdat hij zeer onwetend was, niet tevreden met katholiek Keizer, oudste zoon der kerk te zijn, wilde ook nog een soort van Sultan, een beheerscher der geloovigen worden. Zijn uitgangspunt was Algerië, dat hij tot een Mohammedaansch rijk wilde maken. In zijn brief aan Mac Mahon, die een uittreksel is van eene kleine brochure, waarvan hij een zestigtal exemplaren uitdeelde, en waarvan wij een afschrift hebben kunnen bekomen, zeide de keizer onbewimpeld: Algerië moet een Arabisch koningrijk en een Fransch legerkamp
worden.’
Maar als dat Arabisch koningrijk tot stand kwam, wat moest dan met de Europeesche landverhuizers en met de Fransche kolonisten gedaan worden? Wel, men redderde ze langzamerhand op, men deed hen het land verlaten door ze te ontmoedigen, te plagen, te ruineeren, door hun het verblijf op den duur onhoudbaar te maken. Men moest de afscheiding tusschen de beide rassen steeds versterken, en het burgerlijk bestuur hoe langer hoe meer door de militaire administratie doen verdringen. Mac Mahon besnoeide het eerste zoozeer, totdat er niet meer dan eenige verloren brokstukken van overbleven. Het burgerlijk, dat is: het Europeesch element, werd door de hooge en machtige heeren van de Kasba te Algiers als een samenraapsel
| |
| |
van verdachte schelmen, daar men niet mee te doen wilde hebben, beschouwd. De gunstbewijzen der regeering waren bestemd voor de ‘bureaux Arabes’, voor de groote feodale heeren, voor de Caïds, voor de groote en kleine bloedzuigers. Dit alles onder de leus van een patriarchaal bestuur en getrouwheid aan de oude gewoonten van den Islam.
Algerië moest tevens een Fransch legerkamp zijn, dat is te zeggen: eene school, waar de officieren van Saint-Cyr zich oefenen zouden, door gedurige kleine veldtochten, door het onderdrukken van behendig opgewekte oproertjes, waar zij zouden leeren nu en dan te fusilleeren en te moorden, waar zij zich aan hun ambacht zouden gewennen tegenover Arabieren en halve wilden, om het later op eene schitterender wijze uit te oefenen tegenover de Parijzenaars en de bewoners van Lyon. Napoleon had zijne handlangers voor den Coup d'état in Algerië doen uitzoeken en is hun zijn leven lang erkentelijk gebleven. Om verschillende redenen was hij er op uit, zich met Mamelukken en Janitzaren te omringen. De overlevering der Tuilerieën was trouwens, dat de Vorst de Fransche lijfwacht en de inlandsche troepen mistrouwen en zich in hachelijke omstandigheden omringen moet van vreemden, zooals bijvoorbeeld de Zwitsers, het regiment le Royal Allemand, de Schotten, Ieren, Savoijaarden enz. Hoewel een nog kracht hebbende wet in Frankrijk het gebruik van vreemde huurlingen verbiedt, schiep de keizer er behagen in om met zijne Turcos, Spahis en Zouaven te pralen, die veel bekijks hadden van de kindermeisjes en van de kleine jongens in de openbare tuinen. Deze woeste lui zouden met genoegen al de burgers en de nationale gardes vermoord hebben; men had hun slechts behoeven te zeggen: ‘Tourco, bon Tourco, ils sont juifs!’
Wij beweren niet, dat de Gouverneur-generaal de geheele strekking begreep van het plan, waarvan hem de uitvoering was opgedragen. Wij zijn integendeel geneigd aan te nemen, dat hij er noch het verfoeielijke, noch het ongerijmde van inzag. Dit belette hem niet stipt en trouw de hem gegeven bevelen op te volgen, die trouwens met zijne zienswijze, gewoonten en vooroordeelen strookten. Die bevelen waren niets anders dan de toepassing van het stelsel, dat aan het ministerie van oorlog zegevierde na den dood van Bugeaud, dat men Napoleon III inscherpte, en waarvan hij een vurig voorstander werd, mogelijk wel zonder, hij ook, het in al zijne gevolgtrekkingen doorgrond
| |
| |
te hebben. Het denkbeeld van Algerië tot een Arabisch koningrijk en een fransch legerkamp te maken werd, tien jaren voor dat de keizer zich verbeeldde dit uitgevonden te hebben en er een officieele wijding aan gaf, aan alle officierstafels te Algiers, te Oran en te Constantine besproken. Al de kolonisten in Algerië en al de fransche burgers, wien de publieke zaken ter harte gingen, waren ontsteld over de aannening van dit stelsel. Wat de officieren betreft, zij begrepen niet wat de pékins daar zoo vreemd in vonden, en het kwam hun kinderachtig voor, er zich over te verontwaardigen.
De Gouverneur-generaal oefende ongestoord zijn dictatoriaal gezag uit, ten gnnste van het militarisme en van het clericalisme; hij stelde zijne rapporten aan het ministerie van oorlog op, volgens de aanteekeningen die de generale staf hem bezorgde; hij deelde den bisschop de bevelen mede, die hij van de Tuilerieën ontving. Madame la Maréchale was de goede engel van al de jonge kapelanen en van al de eerwaarde kanunniken. De rechtsbedeeling stond onder den invloed van de Sakristie, en de prefecten werden als secretarissen der generaals beschouwd. Al de burgerlijke, geestelijke en militaire autoriteiten maakten dapper jacht op de arme kolonisten. Maar het lot der arme inboorlingen was niet begeerlijker in dit gelukzalig Arabisch koningrijk. Het fransche leger stond ten dienste van de bureaux arabes en van de Caïds. Er werd geplunderd en afgeperst, dat het een lust was om te zien. De Caïds stalen en roofden zoo als zij het nooit te voren hadden durven doen. Voor dat Algerië door de Franschen veroverd was, werden de afpersingen van de feodale heeren van tijd tot tijd gestuit, als het geduld hunner onderhoorigen ten einde was, en zij tot opstand oversloegen, en cherifs, aghas en bachaghas vermoorden. Nu werden al die schelmen gesteund door het bezettingsleger. De Caïds konden thans hunne eischen verdubbelen, en bleven niet in gebreke dit te doen. Zij scheerden de schapen, slachtten de lammeren, en zeiden: ‘Het is de wil van den Onderkoning!’ Zij zetten al het afschuwelijke van hunne rooverijen en moorden op rekening van het fransche bewind. Al die ongerechtigheden vonden plaats in naam en met medeweten van een regeering, die mogelijk een rechtvaardig en redelijk bestuur had kunnen invoeren, maar die het nooit beproefd, nooit gewild heeft.
| |
| |
Ongetwijfeld stal en plunderde de Gouverneur-generaal zelf niet, maar hij liet anderen ongehinderd plunderen en stelen. Werd eene karavaan overvallen, werden kolonisten vermoord of hunne bezittingen in brand gestoken....dat alles ging door voor louter toeval. Het spreekt van zelf dat de persoonlijke vrijheid, die Mac Mahon in den Senaat verdedigd had, niets meer dan eene herschenschim was in het koningrijk van dezen godvruchtigen en rechtschapen man. De pers kon zich zelfs niet inbeelden vrij te zijn: de journalisten werden tot stilzwijgen gebracht, in kerkers geworpen, tot boeten veroordeeld. De ongerijmdheid en het gebrek aan samenhang van het stelsel, dat de maarschalk onverdroten toepaste, gaan alle verbeelding te boven. Hij, het hoofd der kolonie, plaagde en tergde de kolonisten. Fransch ambtenaar, begunstigde hij de Arabieren ten koste der Franschen; klerikaal, werkte hij mede tot de uitbreiding van het gezag des Koran's en tot de verheffing der Mahomedaansche wet boven het burgerlijk wetboek, en hij, die moest doorgaan voor een vriend en beschermer der Arabieren, behandelde hen zoo lomp en zoo wreed onhandig, dat zij voortdurend in opstand waren.
Deze betreurenswaardige administratie werd besloten door een vreeselijken hangersnood, die het gouvernement als misdaad en Frankrijk tot schande aangerekend moet worden. Want wat sommige economisten, voorstanders van het laten begaan, laten sterven, er ook van zeggen, tegenwoordig vallen zij in de rubriek van de ministeriën van binnenlandsche zaken, van koophandel en van openbare werken.
Het officieële getal der slachtoffers van dezen hongersnood is 217.812, en dit is beneden het werkelijke cijfer. En toch had men hem sinds maanden aan zien komen; men had de wetgevende vergadering gesmeekt, maatregelen in voorbaat te nemen. Maar de machthebbenden van die dagen hadden andere bezorgdheden. Een lid der rechterzijde antwoordde: Wat gaat ons dat aan?’ - De inlandsche bevolking werd gedecimeerd, de ongelukkigen deinsden er niet voor terug, hunne medemenschen te verslinden. Geheele volksstammen hadden tot hunne tenten toe verkocht, eindelijk behielden zij zelfs geen lompen meer om zich te bedekken. Moeders boden hare dochters voor tien francs te koop aan. Men zag geheel naakte mannen en vrouwen gras en wortels eten, den halfverganen afval van paarden verslinden, en
| |
| |
aan de gieren en wormen de krengen betwisten. In steden en dorpen liet de militaire overheid elken avond de lijken opnemen, en men zond wagens vol weezen naar de gasthuizen te Algiers. De gevallen van diefstal, roof en moord vermenigvuldigden schrikbarend, maar de meeste ongelukkigen stierven in stilte. Zij sleepten zich tot in de sloten langs de wegen, waar men ze zieltogende, met bleeke gezichten en doffe oogen, somber en stil, zwijgend den dood zag afwachten.
Voor ieder onpartijdig geschiedschrijver is de Gouverneur-generaal Mac Mahon ook nog voor een groot deel verantwoordelijk voor den vreeselijken opstand, die eenige jaren later in de kolonie uitbarste. Dergelijke bewegingen ontstaan niet eensklaps, zij worden voorbereid door voarafgaande gebeurtenissen, zooals hongersnood, onderdrukking en verkeerd bestuur. Het waren wel degelijk de steunpilaren van het Arabische koningrijk, die onder de hand en zelfs rechtstreeks tot dezen opstand aanzetteden. De aanvoerders waren allen groote opperhoofden, vertrouwden van de bureaux arabes, ridders en kommandeurs van het legioen van eer, beschermelingen der generaals, met wie zij geen oogenblik hunne vriendschapsbetrekkingen afgebroken hebben. De opstand was tegen de Republiek gericht, omdat de Republiek, zoo zeide men tot de Caïds en de Aghas, het bestuur in burgerhanden zal overbrengen, en onze goede vrienden, de generaals, zal wegzenden. De algemeene opinie is het eens op dit punt in Algerië, en men vertelt er elkaar dingen, die men niet zoude durven laten drukken, uit vrees voor de groote personages die in die zaak gemoeid zijn, en die nog altijd de macht in handen hebben. Er stak waarschijnlijk een Bonapartistisch komplot onder, om Napoleon III, te midden der verschrikkingen van den staat van beleg. op den troon te herstellen. Men zal eerst later de bedoelingen der aanleggers van den opstand bepaald kennen. Wat de opgestane bevolking betreft, deze had geene andere gedachte, dan zich over hare lange onderdrukking te wreken, en dit deed zij op de gruwzaamste wijze. Moord, vrouwenschennis, brandstichting, al de snoodheden die de haat ingeeft, werden onder de leus van godsdienst en vaderlandsliefde bedreven. Het was wat de Grieken een aanval van heilige woede noemden, een maatschappelijk ziekteverschijnsel, dat den geschiedschrijver en den moralist treurig het hoofd doet schudden.
Maar de Maarschalk de Mahon valt ons hier in de reden.
| |
| |
‘Wat gaat mij die opstand aan? Toen hij uitbrak, was ik sedert een vol jaar geen onderkoning meer!’
De Gouverneur-generaal had de kolonie in een benarden toestand gevonden, en liet haar geruineerd. verbitterd en dreigend na. Zijn bestuur was driewerf slecht geweest; uit militair, uit klerikaal en uit Arabisch oogpunt, het had alles verergerd en op losse schroeven gezet; zes jaren van verwoesting door sprinkhanen zouden niet meer kwaad gedaan hebben. Men weet niet, wie het het meest verwenschte, de kolonisten of dë inboorlingen, de Joden, de Franschen of de vreemde landverhuizers. De inboorlingen bereidden een opstand voor, die ontzachelijk wreed is geweest, en hoe ongerijmd dat ook schijnen moge, van hun kant deden de kolonisten ook hier en daar kleine pogingen om op te staan. Hun geduld was ten einde. Hoewel zij vaderlandschlievend en zelfs Chauvinistisch zijn, hoorde men hier en daar fluisteren: ‘Helaas, waarom behoort Algerië aan Frankrijk! Indien de Engelschen ons wilden inpakken, zouden wij stellig niet zoo dwaas zijn, van hen weerstand te bieden.’
De kolonie voelde zich verlicht, toen de maarschalk voor zijne goede en trouwe diensten bedankt werd. Bij het optreden van het ministerie Olivier, wendde men voor, om hem uit de voeten te hebben, dat het gansche keizerlijke bewind in liberalen zin moest hervormd worden. Mac Mahon had zes jaren, zes doodelijk lange jaren, over Algerië geregeerd. Treurig voorteeken voor het Septennium, dat de Maarschalk zich heeft doen toekennen, door aan het land een goed bewind te beloven.
Niettegenstaande al wat wij vermeld hebben, kwam Mac Mahon in Frankrijk terug, zonder dat zijn roem merkelijk getaand was. Hij was altijd de doorluchtige overwinnaar van Magenta, de onomkoopbare man, het type van eer en trouw, de verdediger der publieke vrijheden. Een nieuw voorbeeld, hoe moeielijk het is, de volksmeening te ontgoochelen, als zij eens iemand in deze of gene kathegorie geplaatst en hem een etiketje gegeven heeft. Nog heden is de Mac Mahon der dagelijksche gesprekken een Mac Mahon der verbeelding, die op het origineel gelijkt, zooals de met lauweren gekroonde Napoleon III der vijffrancstukken op den Napoleon, dien men zich met moeite aan den arm van een Fleury of van een Froissard op het terras der Tuilerieën zag voortslepen,
Men kan zich tot op eene zekere hoogte de algemeene dwa- | |
| |
ling verklaren. Mac Mahon heeft slecht bestuurd, dat is waar, maar hij heeft het zeer bescheiden, om zoo te zeggen: onpersoonlijk gedaan. Hij had het zoo ingericht dat hij, de Gouverneurgeneraal van Algerië, geenerlei verantwoordelijkheid had, en altijd als een eenvoudig tusschenpersoon voorkwam. Hij stelde zijne berichten op, in den stijl van een brigadier, die rapport uitbrengt aan den kapitein van de gendarmerie; hij verhaalde de feiten - door hem gekleurd, dat is waar - bracht de verschillende zienswijzen omtrent den toestand over, en eindigde met instructies en bevelen te vragen. Zoodra hij ze ontvangen had, verschool hij zich achter de regeering in Parijs. ‘De minister van oorlog heeft doen weten, dat.... - De keizer heeft bevolen dat.... - Ik gehoorzaam!’ Hij was beter geschikt om de denkbeelden, die men hem gaf, uit te voeren, dan om ze zelf te vinden. ‘Ich dien’ had zijn devies moeten zijn; hij is geschapen om in alles de tweede persoon te zijn. Dit is juist de hoofdreden, waarom hij thans de eerste is. Hij gelijkt op een paard, dat sneller loopt, als het ongezadeld, gespoord en getoomd is, dan in vrijheid. De militaire loopbaan en de katholieke opvoeding vormen zulke karakters, die men, in tijden van verval, zoo dikwerf in hooge betrekkingen aantreft.
Het gedrag van Mac Mahon, in den oorlog met Duitschland, levert het bewijs, dat wij zijn karakter juist beoordeelen.
Men herinnert zich, dat bij den aanvang van den veldtocht Bazaine en Mac Mahon tot opperbevelhebbers ieder van een deel van het leger van den Rhijn benoemd waren. Men kent de geschiedenis van Bazaine, die tot de militaire degradatie en ter dood veroordeeld en - gegracieerd - is, omdat hij Frankrijk verraden heeft; hij ware terecht gesteld, zoo hij niet meer gedaan had dan een enkel geweer aan den vijand te verkoopen. Er is geen twijfel aan dat, zoo de fransche natie ernstig en oprecht de kwalen had willen genezen, die haar ondermijnen, in plaats van de wonden met eene rozerooden pleister te bedekken, dan zou de maarschalk Mac Mahon, die nu de orde, het recht en de veiligheid in het land doet heerschen, naast zijn kameraad Bazaine voor een krijgsraad geroepen zijn, om zich te verantwoorden over het aandeel dat hij aan de gebeurtenissen gehad heeft. Want Mac Mahon is verantwoordelijk voor Sedan, zoo als Bazaine het voor Metz is. Deze beide in hunne gevolgen even noodlottige onheilen, hadden op de hoof- | |
| |
den der schuldigen moeten neerkomen. Zij waren evenwel niet gelijkelijk schuldig. Bazaine heeft het vaderland verraden met voorbedachten rade en met politieke inzichten, Mac Mahon het leger in een valstrik laten loopen door zwakheid en lafhartige eigenliefde.
Men heeft moeite zich te weerhouden ieder oogenblik uit te roepen, dat de menigte getuigen, dat de gebeurtenissen zelve liegen, zoo ongeloofelijk schijnen de lichtzinnigheid en de onberadenheid van hen, die zich zoo luchthartig in dezen grooten oorlog gestort hebben. Zie dien man van eer, dien ernstigen, dien stilzwijgenden Mac Mahon, die tot dusverre voor zoo bedachtzaam was doorgegaan. Menschen, die hem in de eerste dagen van die noodlottige maand Augustus tot gids gediend en hem gehuisvest hebben, hebben mij verteld, dat zij over zijne volslegen onwetendheid versteld stonden. De generaal en chef wist ter nauwernood waar zijne eigene troepen waren; wat de wegen, de bosschen, de bergkloven, de moerassen, de doorwaadbare beken, de hoogtens, de spoorwegen betreft, hij bekommerde er zich zelfs niet over - evenmin als over de strijdkrachten van den vijand, over zijne bewegingen, over zijne strategische plannen. Mac Mahon scheen geen ander plan te hebben, dan hetgeen hem reeds te Magenta gelukt was: ‘Ik zal op het kanongebulder losgaan.’ - Dit is Frankrijks straf voor eene onrechtvaardige overweldiging. Algerië is inderdaad de militaire school voor het fransche leger geweest. zoools het gouvernement het gewild heeft.
Men heeft zich zoo zeer aan den oorlog tegen de Bedouienen gewend, dat men eindelijk niet meer in staat was, zich met andere vijanden te meten. Tegenover de Bedouienen plaatste men zich zoo als men wilde, men kwam, men ging naar believen. Zoo men slechts tien fransche soldaten kon stellen tegenover veertig van die ellendigen, die nooit kanonnnen en niet dan slechte geweren hadden, ging alles naar wensch; men mitrailleerde er lustig op los, en daarmede was het uit.
Daar flaneerde nu de maarschalk Mac Mahon met 35,000 man langs de spoorwegen in de vlakten van Wörth en Spickeren, Onverwachts ziet hij 75,000 Pruisen, onder bevel van den kroonprins, van de met bosschen bedekte heuvels op hem afkomen. De Pruisen tasten hem van twee, drie zijden te gelijk aan, en richten uit de verte eene slachting aan onder de fransche troepen, zonder hem zelfs den tijd te laten naderbij te komen. Mac
| |
| |
Mahon is dapper, zijne troepen waren het niet minder - en toch worden zij weldra in wanorde teruggedrongen door den vijand, die hen achtervolgt. De maarschalk trok op de armzaligste manier terug, niet eens in zijne overhaasting de voorzorg nemende de bruggen achter zich op te breken, of de tunnels te doen springen, en 5000 gevangenen, 36 kanonnen en twee vaandels in de handen des vijands achterlatende. Hij waande pas veilig te zijn bij Nancy, waar hij met slechts 18,000 man, ongeveer de helft van zijn leger, aankwam. Welke schoenpoetser, van den hoek van eene straat, aan het hoofd van het leger van den Rhijn overgeplaatst, zou niet hebben kunnen doen, wat de generaal-en-chef Mac Mahon gedaan heeft, die toch den Mamelon Vert beklom.
Van Nancy zette Mac Mahon zijn terugtocht tot het kamp van Châlons voort, waar de geteisterde overblijfselen van zijne legerkorpsen ook langzamerhand aankwamen. Wat stond nu te doen? Men kon niet onbewegelijk in de vlakte van Châlons blijven, gevaar loopende door de dichte Duitsche drommen omsingeld te worden. Iedereen verwachtte, dat het leger van Mac Mahon zich onder de muren van Parijs zou komen herstellen, terwijl men zich in de provincies tot verdediging uitrustte. De nederlagen van Wörth, Weissenburg en Forbach waren zeer gevoelig geweest, maar er was nog geene reden om te wanhopen, alles kon nog gered worden - behalve het Keizerrijk, welks val onvermijdelijk was. Uit een Coup d'état ontstaan, en zonder zedelijk beginsel, had het geen innerlijke kracht, het kon slechts duren, zoolang allles meeliep, en niet langer.
In den krijgsraad, die te Châlons gehouden werd, betoogde Mac Mahon aan den keizer, dat zijns inziens het eenige middel om Frakrijk te redden was, zich in Parijs terug te trekken.
Bonaparte schudde het hoofd en bracht stotterend uit: ‘De strategische omstandigheden kunnen iets voorschrijven, dat de politieke toestand onuitvoerbaar maakt....Zouden wij niet, zoo als Palikao en de keizerin ons raden, kunnen trachten, Bazaine de hand te reiken, en Metz liever dan Parijs tot basis onzer operaties te maken?’
Mac Mahon schudde op zijne beurt het hoofd, maar hij antwoordde slechts: ‘Zoo uwe Majesteit het verlangt....’
Aldus werd tot den noodlottigen marsch naar Sedan besloten. Vergeten wij niet, dat de keizer toen reeds officieel van het be- | |
| |
velhebberschap afstand had gedaan, en het leger uit liefhebberij volgde. Mac Mahon had het recht zijne eigene inzichten te volgen, het was zijne plicht volgens zijne overtuiging te handelen....Het was aan hem tot den keizer te zeggen: ‘Ik wil of ik wil niet....’
Mac Mahon leende zich tot eene proefneming, waartegen zijn militair instinct eerst opgekomen was, het heil van Frankrijk tegenover dat van de Napoleontische dynastie op het spel zettend, terwijl hij wist, dat de kans, zijn vaderland in het verderf te storten, tienmaal grooter was dan die van Bonaparte's fortuin te redden. Wij noemen dit eene misdaad; kan men het anders beoordeelen?
Later heeft Mac Mahon de edelmoedigheid zoover gedreven, dat hij den keizer vrijsprak eenig bevel omtrent den marsch naar Sedan gegeven te hebben, dien de maarschalk beweert, alleen gewild, alleen besloten te hebben. Deze edelmoedigheid is zeer begrijpelijk. Mac Mahon, eenig legerhoofd zijnde, is ook alleen verantwoordelijk, en zoo hij thans bekende zich tegen zijne overtuiging in dat avontuur begeven te hebben, zoude hij bekennen schuldig te zijn. Terwijl, door vol te houden dat hij den tocht naar Sedan goedkeurde, hij zich zelven zoowel als den keizer verdedigt. Hij heeft zich vergist, dat is alles.
Geen strategische kennis hebbende, willen wij de krijgsoperaties niet beoordeelen, wij nemen gaarne de bewering van Mac Mahon's verdedigers aan, dat de ontzettende marsch, ondernomen met het doel om langs een omweg Bazaine te bereiken, niets ongerijmds in beginsel had, en zelfs schitterende uitkomsten had kunnen geven,....zoo Bazaine er de hand toe geleend had, zoo Mac Mahon zelf, ter wille van den keizer, die voor alles een struikelblok was, niet een kostbaren tijd verspild had, - zoo het leger vol geestdrift geweest ware, in plaats van ontmoedigd en gedesorganiseerd te zijn....Met andere woorden, de onderneming had zeer vestandig kunnen geweest zijn, zoo zij niet onzinnig geweest ware. Dit was ook de meening van den opperbevelhebber in het kamp van Châlons, vóór dat de keizer hem van meening had doen veranderen.
Na zijn noodlottig bestuur in Algerië kwam Mac Mahon in Frankrijk terug zonder iets van zijn roem verloren te hebben. Na zijn beklagelijken veldtocht van 1871 heeft deze geluksmensch zijne populariteit niet verloren. Hij was zoo gelukkig juist van
| |
| |
pas aan het been gekwetst te worden, en haastte zich het opperbevelhebberschap neder te leggen. De generaal Wimpfen, die nergens schuld aan had, was genoodzaakt de zaken over te nemen zooals hij ze vond. - De verwarring, de capitulatie, en de verbittering daardoor opgewekt, alles kwam op rekening van den van toen af geminachten generaal Wimpfen, die, den smaad waarmede men hem overlaadde, niet kunnende verdragen, zijn ontslag nam; terwijl de dagbladen om het zeerst den heldenmoed van Mac Mahon op het veld van eer uitbazuinden. Men heeft zelfs verhaald dat hij roemrijk gesneuveld was. De maarschalk liet zich geduldig eenige weken verplegen, en begaf zich toen ergens in Duitschland in gevangenschap.
Aan hoe weinig hangt de reputatie der menschen die het meest de aandacht tot zich trekken! Eene kleinigheid beslist, of iemand, ja dan neen, voor een groot man te boek zal worden gesteld. Indien Mac Mahon die schram niet gekregen had, ware hij veracht en beschimpt geworden; een obussplinter kwetste hem aan den dijspier, en eenige bloeddroppels, die langs zijn been zijpelen, wisschen zijne misdaad uit. Een kogel heeft hem getroffen, dus is hij onschuldig.
| |
V.
Toen de diepzinnige politikussen, die aan de regeering waren, toen de Monarchisten te Versailles eindelijk hadden wat zij verlangden, een duchtig goed opstandje te Parijs, was M. Thiers zeer verlegen aan wien hij de redding der maatschappij zoude opdragen. M. Changarnier, die zeer gaarne die rol op zich zou genomen hebben. waarin bij in Juni 1849 reeds zijne krachten beproefd had, zond elken morgen bloemruikers aan Mevrouw Thiers en aan Mejuffrouw Dosne, hare zuster. Maar men wantrouwde zijne eerlijkheid zoowel als zijne bekwaamheid. Thiers dacht over Vinoy, en ook over Ducrot, wiens woede tegen de Parijzenaars zoo heftig was, dat hij voortdurend met eene beroerte bedreigd was; maar Thiers vreesde, dat die beide heeren in hun gloeienden ijver om de orde te herstellen, zelfs hem niet zouden sparen. Daar was wel Aureïlles de Paladines en verschei- | |
| |
dene anderen; er was ook Bazaine, dien M. Thiers zeer bewonderde. Dat was eerst een geweldig krijgsman, die zich door geene laffe bedenkingen van menschelijkheid zou laten weerhouden. Maar na de overwinning zoude het denkbeeld mogelijk bij hem opgekomen zijn, den kleinen Adolphe te laten fusilleeren, om hem uit den weg te hebben. Alles welbezien, moest men nog elders zoeken. M. Thiers' keuze viel op Mac Mahon. ‘Hij zal mijne plannen gedwee uitvoeren zonder ze door de zijne te verstoren; hij is trouwhartig, en zal mij zijn leven lang dankbaar zijn, hij is een man eer, en zal nooit mijne plaats innemen. Daarenboven is hij middelmatig van geestvermogens en niet vindingrijk....Nemen wij Mac Mahon!’
Het tweede beleg van Parijs is een der gebeurtenissen waaromtrent men het meest geschreven en bijgevolg de meeste onwaarheden vermeld heeft. Een dier gebeurtenissen, waaromtrent men te veel heeft hooren vertellen, om er iets waars van te weten. Dit is geene reden voor ons om er hiervan te verhalen. ‘Alles op zijn tijd!’ zegt de Prediker, er is een tijd om de waarheid te zeggen, en een tijd om ze te verzwijgen.
Men zegt ons, dat de maarschalk Mac Mahon zich met roem bedekte door de inneming van Parijs, en een keer te meer de orde, de familie, den godsdienst en den eigendom redde. Zeer fraai!
Thiers en Mac Mahon woonden het Te Deum bij, dat ter eere der overwinning in de kerk te Versailles gezongen werd.
Bij het hoofdaltaar waren twee fauteuils geplaatst, de een voor Mevrouw la Maréchale, de andere voor Mevrouw la Présidente van de zoogenaamde Republiek.
Mevrouw la Maréchale, geboren Hertoginne de Castries kent de gebruiken van de groote wereld. Zij herinnert zich dat de plaats ter rechterzijde als eereplaats wordt aangemerkt, en neemt nederig plaats ter linkerzijde.
Juist knielde zij voor het H. Sacrament toen Mevrouw la Présidente naderde:
‘Waarde Mevrouw! De andere fauteuil is voor u bestemd.
- Welk eene gunst, Mevrouw! Waarlijk ik kan niet dulden...
- Ik bid u.
- Zoo u het verlangt! Maar ik ben waarlijk verlegen...’
En Mevrouw la Maréchale stond van haar bidstoel links op, en ging rechts nederknielen. En Mevrouw la Présidente knielde statig links van het altaar.
| |
| |
Na den afloop der plechtigheid, betuigde Mevrouw la Marèchale hare dankbaarheid aan Mevrouw la Présidente.
- U heeft mij niet te bedanken Mevrouw la Maréchale, u weet waarschijnlijk niet, dat u mijne plaats had ingenomen.’
- Uwe plaats? ter linkerzijde, Mevrouw la Présidente!’
- Zeker, Mevrouw la Maréchale. Eertijds plaatsten de koninginnen van Frankrijk- zich altijd links van het altaar, om het eerst onder de hand van den bisschop te zijn, als hij zich omkeerde om den zegen te geven!’
Men bevroedt, hoe dankbaar Mevrouw la Maréchale, eene de Castries, was, voor deze les van hofetikette, die de dochter van M. Dosne haar wel goedgunstig had willen geven.
Mevrouw la Maréchale oefent door hare levendigheid van geest, haar scherp verstand de stoutheid van hare eerzucht, den grootsten invloed uit op den Maarschalk, die zijne hooge standplaats grootendeels aan haar te danken heeft. De hertogin heeft meesterlijk partij getrokken van hare verbintenissen met de voornaamste aristocratische familiën, en vooral van de betrekkingen, die zij met de lichtschuwende congregatie van den H. Vincentius de Paulo onderhoudt. De Jezuïeten-kliek, dit moet men wel weten, is alvermogend in al de ministeriën; zij heeft meer invloed dan de parlementaristen, de doctrinairen en de liberalen in de vergadering, meteen woord zij regeert en bestuurt de groote partij der Orde.
De Maarschalk Mac Mahon is een harer nuchterste en getrouwste werktuigen. - In katholieke landen zijn de meeste groote politieke fortuinen aan den invloed van vrouwen toe te schrijven. ‘Zoek de Vrouw!’ zeide Paul Louis Courier reeds. En als gij de Vrouw uitgevonden hebt, zoekt naar den Jezuïet!
Nadat M. Thiers den opstand van Parijs verpletterd en de sociale kwestie beredderd had, zoo als men toen zeide, haastte zij zich niet de Republiek af te schaffen, hoewel zijne vrienden de Monarchisten dit van hem verwachtten. Het werd langzamerhand voor iedereen duidelijk, dat het hoofd van het bewind den toestand tot zijn eigen voordeel wilde exploiteeren en onder voorwendsel, dat er slechts één troon voor drie vorsten beschikbaar was, zijn gezag wilde bevestigen als dictator van de legitimistische, Orleanistische, Bonapartistische en klerikale Republiek. Maar hetzij de Monarchisten te eerlijk, hetzij zij niet bevattelijk genoeg waren, zij wilden zich niet op dit gevaarlijke terrein be- | |
| |
geven en eischten, met eene onomstootelijke locica, eene werkelijke Monarchie voor werkelijke Monarchisten. Ontegenzeggelijk door de meerderheid van het land gesteund, wilde de President niet toegeven, maar hij durfde niet eerlijk doortasten, hij wilde liever langs slinksche wegen en door bedekte listen zegevieren. De reactionnairen in de verschillende kampen hadden langen tijd noodig, om zich te overtuigen, dat zij bepaald niet op M. Thiers, ‘den noodzakelijken man’, rekenen konden. Zij moesten eindelijk wel zien, wat zonneklaar was, en een ander hoofd zoeken, in afwachting van Hendrik V, den graaf van Parijs, of Napoleon IV.
Den welbekenden Figaro komt de eer toe, om zoo te zeggen Mac Mahon ontdekt en hem tot kandidaat van de partij der Orde gekozen te hebben. Mac Mahon hier, Mac Mahon daar, de roemrijke overwinnaar van Magenta, en de roemrijke overwonneling van Wörth, en de held der Orde, en de verlosser van de Commune. Die eerlijke Figarotisten deden elken morgen een lichtkrans van loyauteiten om het hoofd van den maarschalk stralen, prezen zijne opofferingsgezindheid, zijne belangeloosheid, zijne billijkheid, zijne vroomheid, zijne onvergelijkelijke talenten, zijne uitstekende bekwaamheden, zijn buitengewoon juist oordeel, en wat niet al meer!
Men moet zeggen, dat de man bizonder gelukkig gekozen was. Dat was wel de Godfried van Bouillon, dien de heilige bond der van elkander afgunstige, maar in hunne vijandigheid tegen de Republiek eensgezinde partijen, behoefde. Mac Mahon was op een goeden voet met de prinsen van Orleans, de hertog van Aumale en zij namen den schijn aan van persoonlijk met elkander bevriend te zijn. Hij was als Henriquinquist genoteerd, en had den eed van trouw aan Napoleon III gezworen. Daarenboven ging hij vertrouwelijk om met M. Thiers, vroeg hem dagelijks om raad en voorlichting, en voerde onverstoorbaar zijne bevelen uit omtrent de reorganisatie van het leger, omtrent de vervaardiging van kanonnen, omtrent het inrichten van blijvende kampen en andere van M. Thiers' stokpaardjes. - Elke partij, uitgenomen de republikeinsche, meende iets te winnen te hebben, bij de vervanging van den kleinen burgerman door den grooten Maarschalk. Naarmate het bij de verkiezingen geraadpleegde volk zijn klimmenden weerzin tegen de Monarchie uitsprak, nam de populariteit van Mac Mahon onder de vijanden van het volk toe.
| |
| |
Wij stippen tusschen twee haakjes aan dat de vermaarde krijgsheld zich slechts eenmaal kandidaat stelde bij eene verkiezing, en wel den 2den Juli 1871, op een voetstuk van bloedende lijken. Hij stelde zich in het departement des Pyrenées Orientales, tegenover een republikein, en delfde het onderspit.
De samenzwering van de Broglie, Beulé, Batbie c.s. was ten gunste van het stadhouderschap van d'Aumale op het touw gezet; maar op het beslissende oogenblik verklaarden de Bonapartisten en eenige legitimisten, dat zij tegen geen prijs van d'Aumale wilden weten, op gevaar af van den zoo verfoeiden M. Thiers het gezag weder in handen te zien nemen. Orleanisten, legitimisten en Bonapartisten vereenigden toen hunne stemmen op Mac Mahon, en stichtten dat wonderfraaie principaat, waarvan men ons den duur voor zeven jaren waarborgt. Den dag, dat M. Thiers zich zoo dwaselijk van den presidentszetel liet schuiven, toen de de stembriefjes geteld waren, veronderstelde de altijd voorzichtige Mac Mahon, als iedereen, dat M. Thiers behendig genoeg zou zijn, om het gezag nog eens weder te bemachtigen, en ging aan zijn beschermer verlof vragen om zijne benoeming aan te nemen. Dit was eene der laatste beleefdheden, die hij voor den kleinen grooten man had.
De afgevaardigde Bertauld verhaalt, dat, terwijl het komplot gesponnen werd, M. Thiers den loyelen Mac Mahon eens aldus toesprak:
‘Mijnheer de Maarschalk, men beweert dat gij een mijner tegenstanders zijt, ik verklaar u dat ik er niets van geloof.’
‘Lieve Hemel! hoe zou dat mogelijk zijn! ik was een overwonnene, toen gij mij weder een degen in handen hebt gegeven, en mij Parijs aan het hoofd van een leger hebt doen binnentrekken! - Hoe zoude ik u niet eeuwig dankbaar daarvoor blijven!’
| |
VI.
De komst van den Maarschalk aan het gezag werd, zooals elke verandering in de regeering, door onzinnige verwachtingen begroet. De reactionairen wisten zeker, dat le gouvernement de combat de opposanten zou doen dooden, en allen tegenweer zoude verpletteren. De jonge edellieden vonden heel gees- | |
| |
tig hunne kleermakers en schoenmakers wissels aan te bieden, waarop het einde der republiek als vervaltijd was aangeduid. Mac Mahon zou met zijn grooten sabel eene opruiming houden onder de uiterste linkerzijde, de linkerzijde en het linker centrum, zooals Rolando, de paladijn, onder het Moorsche leger.
Men moet bekennen, dat die heeren afgevaardigden zich volstrekt niet op hun gemak gevoelden. De republikeinsch-gezinde burgerlui (een zeer bloohartig ras) bleven binnenshuis, en wachtten onder doodsch stilzwijgen ieder oogenblik de politieke agenten van M. de Broglie af, die ze voor een krijgsraad en van daar in een ijzeren kooi naar Nieuw Caledonië zouden brengen.
Men hoorde van niets dan van gelukwenschen en feesten spreken onder de leden der meerderheid en hunne aanhangers. De Figaro vertelde jubelend:
‘Eene voorname Parijsche naaister, door bijkans alle Europeesche hoven gebreveteerd, was den 4den September 1870 genoodzaakt geweest, de koninklijke wapenschilden, die aan haar balkon prijkten, in haar vertrekken te verbergen. Sedert den 24sten Mei zijn al deze wapens weder op hunne plaats hersteld, en gisteren was men bezig het uithangbord weder vast te hechten, waarop Manteaux de cour te lezen staat. In de Times las men een artikel, tot opschrift hebbende:
Herleving der fransche vroolijkheid.’
‘Na een tijdlang afgetrokken te zijn geweest, vangt het leven van verstrooingen weder in Frankrijk aan. M. Thiers ontving in de zalen van het Elysée, alsof hij nog in zijn hòtel op de plaats Saint Georges was. Op de galadagen, als bijvoorbeeld de keizer van Brazilië hem kwam bezoeken, hing hij op zijn zwarten rok hetzij het roode lint van het legioen van eer, hetzij de orde van het Gulden Vlies, en dat was alles. Wat Mevrovw Thiers en Mejufvrouw Dosne betreft, onveranderlijk in het zwart, zonder juweelen en zonder bloemen, het eenvoudigste toilet harer bezoeksters overtrof nog het hare in weelde. Maar die groote eenvoudigheid werd niet door iedereen in de hoogere kringen met geestdriftige goedkeuring aangezien. Het zal niemand verwonderen, dat eene jonge dame uit den faubourg Saint-Germain uitgeroepen heeft, toen zij de benoeming van den hertog van Magenta vernam: ‘Eindelijk zullen wij weder een hof hebben!’ En zij had gelijk, wij hebben nu een hof: groote recepties, soirées dansantes, eene reeks van wereldsche genoegen!
| |
| |
Op het eerste feest dat de President gegeven heeft, verdrong de menigte zich in de zalen van het Elysée. De hertog van Nemours en prins Henri van Orleans vertoonden zich daar als de helden van den dag. De Maarschalk droeg de groote ster met de insigniën van het Keizerrijk. - Op de 3000 genoodigden onderscheidden. zich nauwelijks een twintigtal door geene decoratie in hun knoopsgat te hebben.
De President gaat voort schitterende recepties te houden, maar hij beklaagt zich, dat zijne 600,000 franken traktement en zijn persoonlijk vermogen niet voldoende zijn....Hij heeft zich nog 300,000 franken laten toekennen voor representatiekosten....overwegende, dat de armoede op verontrustende wijze toeneemt ie Parijs, en dat men den handel en de nijverheid te hulp moet komen.
Men heeft het gezag in handen, men heeft het leger, de geestelijkheid en de rechterlijke macht, de politie en de gendarmerie, men heeft kanonnen en bajonetten, en den besten wil van de wereld om een coup d'état te doen......en...het ministerie de Broglie, het gouvernement Mac Mahon zijn genoodzaakt zich al nokkende binnen de palen eener vervelende wettigheid te houden!
M. Thiers had stilzwijgend, zonder eene tegenwerping te maken, zijn presidentszetel verlaten; als men hem gelooven moet, was hij gelukkig, den last der regeering niet meer op zijne schouders te hebben. De coalitie had hem doen vallen onder voorwendsel, dat hij de parlementaire theorie niet genoeg eerbiedigde. Het volk nam nu den schijn aan van te gelooven, dat de illustraties van het parlementarisme de juiste mannen waren om de overleveringen van het ware liberalisme te doen eerbiedigen.
De Maarschalk had in zijn manifest verzekerd dat hij ‘de bestaande instellingen zou in stand houden.’ De republikeinen haastten zich deze belofte op te teekenen, en hunne dagbladen herhaalden en bespraken elken morgen deze verklaring. Onmiskenbaar was hunne vrees, dat deze verbintenis niet nagekomen zou worden, even groot als hunne volharding die te herinneren.
Ondertusschen voorzag het nieuwe bewind, dat er roem op droeg zich een Gouvernement de combat te noemen, elk departement met een prefekt met ijzeren vuist, met politiebeambten met ijzeren vuisten, bijgestaan door veldwachters met ijzeren
| |
| |
vuisten, en stelde in alle militaire kommandementen generaals met ijzeren vuisten aan.
De republikeinen werden uit de publieke betrekkingen verjaagd. De vrijheid van drukpers, de vrijheid van bijeenkomsten, de vrijheid van geweten, en zelfs de vrijheid om zich volgens zijne overtuiging te doen begraven, werden door den staat van beleg belemmerd of vernietigd. Er werd eene groote opruiming van de busten der republiek gehouden en men begon er over te denken de driekleurige vlag aan kant te doen. In openbare redevoeringen prezen sommige prefekten den opstand in de Vendée, en spoorden er toe aan dien te vernieuwen; societeiten en koffiehuizen, waar geavanceerde liberalen bijeenkwamen, werden met ophef gesloten, missionnarissen, die de aanstaande troonsbeklimming van den wettigen koning aankondigden, vervulden het land met hunne luidruchtige welsprekendheid. - ‘En al wilt gij den koning niet, riepen zij, gij zult hem toch hebben!’ Personen, die de bedevaartgangers wilden beletten van: ‘Leve Hendrik V!’ te roepen, werden in de gevangenis geworpen, en tot boete veroordeeld...Waar wilde men heen?
De Maarschalk neemt zelf zijn presidentschap zoo weinig ernstig op, verhalen ons de dagbladen, die wel met het hof zijn, dat hij zich wel wacht voor officieele stukken papier te gebruiken, waarop République Française bovenaan gedrukt is. En iedereen heeft opgemerkt dat de vermaarde boodschap, om zevenjarig dictatorschap aan het volk te vragen, slechts de handteekening droeg van een eenvoudig partikulier: de hertog van Magenta.
‘Waar wil men heen?’ vroeg het volk zich met ongerustheid af. - Want, men zegge wat men wil, de belofte is formeel, en de Republiek is de grootsche bestaande instelling, die de maarschalk Mac Mahon, het type van eer en van trouw aan een gegeven woord, beloofd heeft, in stand te houden.
Maar de listige en doortrapte de Broglie, de Jezuïet onder de Jezuïeten, school daaronder. Langzamerhand begreep men al het fijne van zijne uitdrukking: de bestaande instellingen waren die van de Republiek zonder republiekeinen! Het gouvernement werkte krachtig mede aan het monarchale komplot, en wanneer het gelukt, wanneer Hendrik V te Reims gekroond zou zijn, zou de eervolle soldaat zijn titel van President der Republiek tegen dien van Connétable ruilen.
| |
| |
De generaal Trochu had evenzoo aan de Parijzenaars, die de flauwhartige, armzalige verdediging tegen de Pruisen verontrustte, gezworen, dat de gouverneur van Parijs niet kapituleeren zoude. En toen hij de kapitulatie onvermijdelijk gemaakt had, gaf hij doodeenvoudig de pen aan zijn luitenant over. Het is niet Trochu, gouverneur van Parijs, die gekapituleerd heeft, neen, het is zijn opvolger, de generaal Vinoy.
De Maarschalk beloofde alzoo de republiek in stand te houden, zooals Trochu Parijs verdedigd had. Trochu is vroom, Mac Mahon is zeer godvruchtig en hunne biechtvaders staan ons borg voor hun goede trouw. Er is altijd een priester, een geestelijke medicijnmeester bij de hand, om hun geweten te bevredigen, door eenige afspoelingen, maar onder alledaagsche burgerlieden, heeft men eene andere opvatting van de eerlijkheid.
- ‘Men verhaalt ons, zegt le XIX Siecle, dat de maarschalk Mac Mahon den generaal Chanzy, een zijner opvolgers in het bestuur van Algerië, bij zich te déjeûneeren hebbende, hem zijn heulen met de republikeinen verweet.
- Me dunkt, Generaal, dat gij u te zeer compromitteert. Hebt ge niet eene van de republikeinsche groepen van de vergadering gepresideerd?
- Waarde president, ik ben veel minder gecompromitteerd dan gij....Ik ben in alle geval niet meer dan president van het linker centrum geweest en gij, gij zijt president van de republiek!’
Onder M. Thiers had de klerikale bent aan invloed gewonnen. Toen Mac Mahon aan het bewind kwam, jubelden de Jezuïeten; de verschillende geestelijke orden verdeelden onderling het bestuur van het land. De Restauratie van 1815, die in dit opzicht eene zoo noodlottige vermaardheid heeft verkregen, was niet vromer, godzaliger en schijnheiliger dan de tegenwoordige Jezuïeten-regeering. Opwakkering van proselytenjacht en van geloofsvervolging, inmenging van de geestelijkheid in de wereldsche zaken, administratieve schandalen, prefecten en generaals ter beschikking der bisschoppen gesteld, onderprefecten en burgemeesters gehouden om in alles het believen van mijnheer den pastoor te raadplegen, ziedaar wat de geschiedenis van den dag ons op te teekenen geeft.
De dagbladpers in Duitschland grondt zich op deze feiten om uit te roepen, dat Frankrijk onherroepelijk verloren is, daar het
| |
| |
den syllabus tot leiddraad heeft aangenomen. Deze uitspraak zoude waar zijn, als zij slechts op het officiëele Frankrijk doelde, op het Frankrijk van den hoogen burgerstand, van de parlementairen en de liberalen, op hetgeen men de heerschende klassen noemt. Maar de vrijdenkers, ten minste degenen die verder dan het tegenwoordige oogenblik, verder dan den schijn der dingen zien, zijn niet zoo ontevreden over den toestand als men zou kunnen gelooven, nooit zijn er zoo veel uitsluitend burgerlijke begrafenissen en huwelijken geweest. Voltaire is door Jezuïeten opgevoed. Het gouvernement der priesters broedt eene anti-clerikale reactie uit, die het ontwijfelbaar zal vernietigen.
Dat beangstigt zelfs de weinige hier en daar verscholen gallikanen, de schraal verstrooide liberale katholieken, waarmede men in Frankrijk wel eene kleine kapel zoude kunnen vullen. - Zij klagen en jammeren - ‘Men gaat te ver, men gaat veel te ver!’
Zoo men een der geestige schrijvers van le Gaulois moet gelooven, oordeelt het hoofd van den Staat er anders over. Hij verhaalt dat een afgevaardigde, aan wien een republikeinsch luchtje is, de ongelegenheden aantoonde, die de bedevaarten met groot orkest naar Lourdes, naar la Salette, naar Paray-le-Monial konden na zich sleepen. ‘Dat is eene dwaling! riep de doorluchtige Maarschalk uit, tonnen vol wijwater zullen nooit zoo gevaarlijk zijn als een liter petroleum!’
Het is overtollig aan scherpzinnige lezers te zeggen, dat de met zooveel gedruisch op touw gezette bedevaarten, nevens het geestelijke, ook een politiek doel beoogden. Onder al die processies, onder dat godsdienstig gemompel was eene gedachte van henri-quinquistische restauratie verborgen. De leiders van de fusion organiseerden theatrale voorstellingen, vergezeld van wonderen, genezingen, gezangen, hartstochtelijke redevoeringen, zinnelooze hymnen en hoogopgewekte vrouwelijke zenuwachtigheid. Zij hoopten eene uitbarsting van sentimentaliteit uit te lokken, eene duchtige, heel onzinnige maar veel leven makende, manifestatie, waarna zij hadden kunnen uitroepen: Vox populi-Vox Dei. Diezelfde lieden, die het algemeene stemrecht willen afschaffen verstaan er zich wonderwel op, om de menigte tot hunne plannen te laten meewerken. Zij strooien zaden van zedelijke besmetting uit, maar ondanks al hunne pogingen hebben zij nog geene onmiskenbare royalistische beweging in het leven kunnen
| |
| |
roepen. Men heeft hunne vertooningen nieuwsgierig aangegaapt, (in Frankrijk begint men daar altijd mede) maar nadat men er een oogenblik om gelachen had, is de weerzin en de verachting tegen die kluchten wakker geworden. De bevolking heeft begrepen, dat de priesters droomden van eene vergoeding voor 1789, het wantrouwen is opgewekt, de verbittering is niet verre.
Maar de hoofden der clericale partij zijn blind voor hetgeen zonneklaar is. Zij meenen het volk op hunne zijde te hebben, omdat zij het vleien. Zij gevoelen ook dat de kansen nooit gunstiger voor hen zullen staan dan thans. - De paus heeft het in Januari 1873 aan zijne voormalige soldaten gezegd, die hem hun nieuwjaarswensch kwamen aanbieden: ‘Voorwaar, ik zegge u, dat gij de revolutie zich zelve zult zien dooden; de wereld zal weldra vergaan, zoo zij niet gered wordt door een onmiddellijken en oprechten terugkeer tot den godsdienst.’
Hendrik V, de priesterkoning, zeide van zijn kant tot zijne getrouwen: ‘Nu of nooit. De Voorzienigheid zal ons niet weder eene vergadering met zoo vele en zoo vastberadene geloofshelden verleenen. Als ik in dit jaar 1873 niet den troon mijner voorvaderen bestijg, zal ik er nooit op hersteld worden!’
En de broederschap der altijddurende aanbidding was dag en nacht in gebed voor het H. Sacrament te Versailles en in de kerk Nôtre Dame des Victoires, voor het welslagen van een groot ontwerp dat geheim moest blijven.
In October kondigde le Journal de Paris reeds aan: ‘Binnen eene maand zal Hendrik V, omringd van alle prinsen van Orleans, door de Champs Elysées en de boulevards rijden.’
‘Wij zullen het koningschap herstellen, met of zonder de meerderheid! riep de graaf Daru uit. Daar het fransche volk waanzinnig is, zullen wij het zijns ondanks redden.’
En de Figaro moedigde de samenzweerders aan: ‘Wat wagen wij met de kans te beproeven? Niets, niet waar! volstrekt niets. Welnu, voorwaarts dan!’
Wij zouden de geschiedenis van het legitimistische komplot wel willen vertellen, zoo als de min of meer vrijwillige bekentenissen der samenzweerders ze ons doen kennen, Maar het geval is te vermakelijk om als bijzaak behandeld te worden. Wij zullen dus alleen vermelden hetgeen meer betrekking heeft op Mac Mahon.
Men weet dat Chambord door eene goddelijke ingeving gedre- | |
| |
ven, te Parijs kwam om zijne kans te wagen, na verscheidene dagen vooruit met de voornaamste ingewijden te Bazel alles overlegd te hebben. Vervolgens begaf hij zich naar Versailles, waar hij zich bij een weinig in het oog loopenden vertrouweling schuil hield.
De prinsen van Orleans werden zijdelings gewaarschuwd, maar zij namen den brief van Salzburg tot voorwendsel om zich te houden, alsof zij volstrekt onkundig waren van de tegenwoordigheid van hun wettigen koning. Zij durfden, zij wilden hunne belofte niet houden, om het hoofd van het fransche koningshuis te paard te vergezellen bij zijn intocht te Parijs. Reeds hierdoor en door nog andere omstandigheden uit het veld geslagen, wendde Hendrik V zich tot ‘den Bayard van den nieuwen tijd, tot den eerlijken man, die tot eene roemrijke taak uitgekozen was, tot dien edelmoedigen strijder, wiens woorden de braven gerust stellen en de boozen doen beven,’ zoo als hij zich in het manifest van Salzburg uitdrukte. Hij ging, zegt men, Bayard opzoeken, en vroeg dezen een regiment om hem in de Champs Elysées tot geleide te dienen. ‘Want,’ zeide hij zeer juist, ‘het past niet aan een koning van Frankrijk zich er aan bloot te stellen dat een politieagent hem bij den kraag pakt. Gij zoudt mogelijk wel doen, voegde hij er goelijk hij - zelf het bevel over die manschappen te nemen, en u aan mijn rechterhand te stellen, wanneer ik mij aan het volk van Parijs zal vertoonen. Maar zoo gij eenig persoonlijk bezwaar hebt om uw koning te vergezellen, geef mij dan slechts een regiment met eenige uitgelezen officieren, ik herhaal u, ik vraag niets meer.’
Ons leven gaat dag aan dag, maand aan maand, jaar aan jaar prozaïsch en onbewogen voorbij. De zorgen voor het huisgezin, de bekommering voor het dagelijksch brood, de altijd terugkeerende bezigheden, vermoeienissen, verstrooiingen, nemen geheel ons bestaan in. De kunstenaars, zelfs de groote kunstenaars ontsnappen ter nauwernood aan dien regel. Maar tweemaal, driemaal in ons korte leven, altijd zelden, verschijnt ons onze genius zooals hij aan Brutus voor den veldslag verscheen. Indrukwekkend en grootsch verheft zijne gestalte zich eensklaps tegen den somberen hemel en blikt ons aan. - ‘Zie, hier ben ik. Ik ben uwe sterke en reine geest. Heden moet gij durven, moet gij lijden, moet gij strijden. Gij zult mogelijk zegepralen, gij zult waarschijnlijker het onderspit delven, maar voor uw dood zult gij de
| |
| |
kalme en heilige aandoeningen van den heldenmoed ondervonden hebben, gij znlt de lucht der hooge bergtoppen ingeademd hebben, gij zult weten wat men daar boven gevoelt. - Zijt gij een man? Ga dan, neem uw hart in de eene hand, uw degen in de andere, en treed voorwaarts in de duisternis. Wij zullen ons te Philippi wederzien! - Maar zoo gij slechts een sukkel zijt, houd u rustig, gij zult genoeg goede redenen vinden, om u in eene comfortable kleingeestigheid te verschansen.’
Zoo sprak zijn genius tot Brutus, terwijl hij, met het hoofd in de handen, met gefronsde wenkbrauwen en opeengeklemde tanden, peinsde. Hij stond op, besloten tot den wanhopigen kamp. Hij ging strijden voor de zieltogende republiek. Zijn genius vond hem terug op het slagveld van Philippi, bleek en bebloed, met een werpspies door zijn lichaam, hij wischte hem het klamme doodzweet van het voorhoofd en zeide: ‘Gij hebt wel gedaan.’ Hij sloot hem de oogen, die de eeuwige nacht overdekte.
Voor Mac Mahon was er geene sprake van de republiek te redden, maar wel van het koningschap door eene glansrijke daad te herstellen. En, zonder er iets bij te wagen, volstrekt niets! zooals de Figaro zeide.
Mac Mahon, de telg der koningen van Ierland, is in het geloof aan het koningschap geboren; hij is gesproten uit een geslacht, waarin de trouw aan den koning niet van het geloof aan God onderscheiden wordt, waarin de gehechtheid aan den vorst onafscheidelijk is van een goeden naam. Mac Mahon draagt den degen, die den ongelukkigen Jacobus II in den veldslag bij de Boyne verdedigde.
In hun tweede vaderland zijn zijne voorvaders alles aan de Bourbons verschuldigd, en hebben dit altijd luide verkondigd. De maarschalk zelf heeft altijd zijne onveranderlijke verknochtheid aan den wettigen vorst betuigd. Onder Lodewijk Philips was Mac Mahon ritmeester, maar legitimist; onder de republiek van 1848 was hij generaal, maar legitimist; onder het keizerrijk maarschalk en senator, maar legitimist. Op het huidige oogenblik is Mac Mahon president van de republiek, maar legitimist; hij zoude zich beleedigd gevoelen, indien men hem eenige republikeinsche neigingen toeschreef. - En toch - toen zijn koning tot hem kwam en sprak: ‘O trouwe ridder Bayard,
| |
| |
edelmoedige strijder, vervul uwe van God beschikte zending. Ik heb niet zooals gij den degen van Frankrijk op twintig slagvelden getrokken, maar ik heb drie en veertig jaren het heilige pand onzer overleveringen en vrijheden ongeschonden bewaard. Mijn persoon is niets, mijn grondbeginsel alles. Frankrijk zal aan het einde zijner beproevingen zijn, als het dit wil inzien. Ik ben de onontbeerlijke loods, de eenigste die in staat is het schip in de haven te voeren, omdat ik daartoe gezonden ben en er het noodige gezag toe heb. - Mac Mahon, chevalier sans peur et sans reproche, geef mij een regiment, een enkel regiment!’
Toen stamelde Mac Mahon: - ‘Sire, Sire, ik heb gezworen de bestaande instellingen ongeschonden te bewaren. Ik zoude gaarne van uw coup d'état geprofiteerd hebben, zoo hij gelukt was, maar ronduit gezegd, het voegt mij niet u in deze omstandigheid te helpen. Ik kan daarenboven aan uwe Majesteit de verzekering geven, dat uwe onderneming nooit gelukken zal, omdat het leger dat ik de eer heb te vertegenwoordigen, nooit van de driekleurige vlag afstand zal doen....’
Hij had nog niet uitgesproken, toen de koning hem met een bitteren glimlach aanziende, zeide: ‘'t Is wel, mijnheer, 't is wel. Ik heb de eer u te groeten.’
En dienzelfden nacht reisde hij weder naar Frohsdorf in Oostenrijk.
Dit plechtige, beslissende uur was een scheidingspunt in het leven van Mac Mahon, en zoo hij tot nog toe zich een oprecht monarchaal had kunnen wanen, twijfelen wij toch, of hij zich nu nog langer met deze hersenschim vleien kan.
Terwijl hij zich met zijn koning onderhield, verlengde de vergadering te Versailles zijn gezag voor zeven jaren. Hij had er tien gevraagd, in eene wonderlijk brutale boodschap uit de pen van dien waarden hertog de Broglie gevloeid. Deze onbeschaamdheid slaagde uitnemend. De boodschap scheen een onmiddelijken coup d'état te beloven, waartoe de koningsgezinden Mac Mahon volmacht gaven met onhandige en bijkans zinnelooze overhaasting, zoo ongeduldig waren de orleanisten om den loozen d'Aumale tot luitenant-generaal van het koninkrijk benoemd te zien, zoo ongeduldig waren de legitimisten om den connétable den degen van Magenta te zien ontblooten voor de rechten van den doorluchtigen Bourbon, die in een hoek verscholen
| |
| |
het oogenblik afwachtte, waarin hij zoude kunnen optreden. Het septennium werd dus ondanks den wanhopigen tegenstand van de geheele linkerzijde gestemd.
Maar den volgenden morgen vernamen de hoofdmenners met ontzetting dat de wettige koning verdwenen was. En...de nacht brengt beraad. Mac Mahon had overwogen dat het, alles wel bedacht, voor het land en voor hem het verkieslijkste was de bestaande instellingen te behouden.
Het is wat fraais, de bestaande instelling! Een gemis aan verstandelijke en zedelijke strekking in het bestuur, zooals men nog nooit gezien heeft, een mengelmoes van tegenstrijdige beginselen, een poespas van ongerijmdheden, ondergang der logica, oogverblindende verwarring, carnavalsfeest der orde, saturnaliën der goede beginselen! Frankrijk is een reusachtig gekkenhuis geworden. Dat is alles zeer vermakelijk, als men wil, maar....
- ‘Enfin! wij hebben weder een hof!’ herhalen wij met het bekoorlijke dametje uit de adelijke wijk. Maar het is het hof van den koning Petaud. Mac Mahon is president van de monarchale en republikeinsche, bonapartistische, legitimistische en orleanistische en bovenal clericale Petaudière.
De schoonste dag in het leven van Mac Mahon, zijn grootste triomf is geweest, wij twijfelen er niet aan, toen hij bijkans als opperpriester in de groote kapel te Versailles geofficieerd heeft, als gedelegeerde van den H. Vader. De paus had fransche kardinalen benoemd, om het volk, dat door Voltaire opgevoed is, voor zijn verdienstelijk gedrag te beloonen, en Mac Mahon de Magenta had de eer de hoeden aan die kardinalen te overhandigen.
De maarschalk, president van de republiek, had zijne galakoetsen gezonden; omringd van pikeurs met de witte livrei der Mac Mahon's, om Nosseigneurs af te halen, die door verscheidene prelaten en pauselijke gezanten, door gardes-nobles, graven, markiezen en dignitarissen van hun huis werden begeleid. Men zoude gemeend hebben dat het drie gekroonde hoofden waren. Die roode priestergewaden, die paarsche mantels, die bonte kleederdracht te midden der zwarte frakken maakten een schilderachtig effekt en herinnerden in de verte aan het gezantschap van den koning van Siam.
De prelaten werden aan de deur van de kerk door eene talrijke geestelijkheid afgewacht. Vooraan Monseigneur Mabille, de Judas Maccabeus van het ultramontanisme, naast hem Monseig- | |
| |
neur van Nimes, de Fier-à-bras van het ware geloof; Monseigneur van Agen, de Rodomont van de Onbevlekte Ontvangenis, Monseigneur van Cérame, de geduchte savoyaard van de Onfeilbaarheid, waren ook daar. Monseigneur Dupanloup, bisschop van Orleans, de groote geweldenaar der orthodoxie, zooals M. Louis Veuillot hem heeft genoemd, liet zich opmerken door zijne afwezigheid. Achter de geloofshelden kwam M. Buffet, president van de Versaillistische vergadering, door een dichten drom weldenkende afgevaardigden omstuwd. Het midden der kerk was vol van groote dames, de aanzienlijkste vrome zieltjes van vier bisdommen. Men zoude gezegd hebben een parterre met bloemen!
De maarschalk Edme Patrick de Mac Mahon, hertog van Magenta, president van de Fransche republiek, was majestueus op een grooten leuningstoel gezeten. Achter hem verdrongen zich eene menigte heeren met vederbossen, met helmen, met knevels, patroontassen en sabels. Verder af vosachtige tronies, verontrustende blikken, godzalige gezichten, dit was eene talrijke groep van de lagere geestelijkheid; men zag er abten en officieren der kazerne en het seminarium naast elkander. In een hoek vlak bij den president waren de ministeriën gegroepeerd, als smaragd kristallen in den arendsteen. Op dezen grooten dag hadden de ministers van Oorlog, van Marine, van Eerediensten, van Openbare werken, van Binnenlandsche zaken, van Buitenlandsche zaken, van Justitie en van Onderwijs er hunne eer in gesteld zich voor de Romeinsche mijters te buigen. Maar de Financiën, door M. Magne vertegenwoordigd, waren vrij ernstig ongesteld.
De hooge gewelven weergalmden van de welluidende en stichtelijke gezangen der primo-cartello zangers, der prima-donna's der groote en Italiaansche opera's.
De nieuw benoemde kardinalen traden vooruit. Een voor een kwamen zij ten halve voor den maarschalk knielen, die hen staande afwachtte, in groot uniform, met ridderorders en sterren, degen, epauletten en sporen. Mac Mahon, als pauselijk gemachtigde officieerende, zette de kardinalen den rooden hoed op; hij straalde van voldoening en van devotie; een zachte vlam glom in zijne lichtblauwe oogen, die gewoonlijk zoo geheimzinnig kijken als die van een sergeant-majoor met eene gewichtige zending belast; zijne forsche knevels glimlachten; eene soort van lichtkrans omgaf de langwerpige rechthoek van zijn met weinig
| |
| |
witte haren gesierde hoofd, zijne woorden waren minzaam en zoetvloeiend, zijne tong scheen honig te verwerken.
Toen de plechtigheid afgeloopen was, terwijl de koren van de opera's en het orgel een zegevierend Magnificat aanhieven, gingen Nos Grandeurs in de sacristie om de kleederen van hun vroegeren rang met het purper te verwisselen. In dit nieuwe omhulsel, welks schoonheid van weefsel en kleur de oogen verblindt, verzekert ons de abt Jules Moret, geschiedschrijver van den Univers, stapten zij weder in de gala-rijtuigen, en de stoet zette zich in beweging naar het paleis van den president. De groote plechtigheid was pas half voltooid; de wederzijdsche plichtplegingen, de gelukwenschen en een officieele maaltijd door den president aangeboden, maakten er ook nog een deel van uit.
De prelaten werden door den gewonen begeleider der gezanten binnengevoerd. Mijnheer de Maarschalk president wachtte hen reeds af, tusschen zijne ministers rechts en zijne adjudanten links, hij luisterde zonder blikken of blozen naar de latijnsche aanspraak van Monseigneur Chigi en naar den stortvloed van ciceroniaansche welsprekendheid waarmede Monseigneur Lucciardi hem overstelpte.
Daarna volgden fransche aanspraken; Régnier van Kamerijk, Guibert, aartsbisschop van Parijs, door de genade van M. Thiers en de goede diensten van M. Jules Simon, wedijverden wie Mijnheer den Maarschalk en zijne echtgenoote het meest zouden bewierooken.
- ‘Met geheel Frankrijk, - beweerde de een, - heb ik lang uwe grootsche heldendaden op zoovele slagvelden toegejuicht. En toen de fortuin zich van ons afgewend heeft...toen gij zonder te vreezen en zonder te falen gevallen zijt, heb ik met het vaderland in rouwe de pijnlijke angsten voor uwe roemrijke wonden gedeeld. Zoozeer als wij den ridderlijken moed bewonderd hebben, waarmede gij den degen van Frankrijk gehanteerd hebt, evenzeer waardeeren wij de zelfverloochenende en vaderlandslievende opoffering, die u de hooge en moeielijke taak heeft doen aanvaarden van het gezag te bevestigen. - Wij hebben ook niet de uitstekende en stille deugden vergeten, waar Mevrouw la maréchale ons het voorbeeld van geeft...’
En zijn metgezel riep uit dat de H. Vader door hem tot aartsbisschop van Parijs te benoemen hem de standplaats eens martelaars toegekend had, dat hij het purper aannemende zich
| |
| |
verbindt al zijn bloed voor den H. Stoel te vergieten, dat een vlijmend zwaard zijn hart doorsnijdt bij de gedachte aan het lijden dat die beklagenswaardige paus in het paleis van het Vatikaan verduurt - en meer zulke fraaiigheden.
‘Om kort te zijn, zoo drukt l'Univers zich sierlijk uit, Monseigneur heeft gesproken uit een hart dat in de school van het H. Hart gevormd is, uit een hart dat bloedt op het gezicht van zulk een vlekkelooze deugd en zulk eene algemeene ondankbaarheid.’ En verder: ‘Ik ontvang uit uwe handen de insigniën van het kardinalaat; uit die handen, die altijd dapper en eervol den degen van Frankrijk getorscht hebben....Deze lofwaardige roemzucht van den christelijken ridder, nevens die ongekrenkte trouw van uw karakter, heeft u tot het toppunt van aanzien gebracht...En het zij mij geoorloofd mijn hartelijken dank te betuigen aan die weldoende engel, die ik aan uwe zijde zie,...hare nedrigheid zal mij vergeven dat ik haar hier eene openlijke getuigenis mijner dankbaarheid brenge....’
L'Univers zegt ons verder dat de Maarschalk geheel ontroerd door zooveel plechtigheden en zooveel loftuitingen met eene bedeesdheid geantwoord heeft, die niet zonder bekoorlijkheid was, als men zich zijn militaire loopbaan herinnerde.....‘Hij heeft Zijne Heiligheid uit den grond des harten bedankt, zijne kinderlijke gehechtheid, zijne bewondering voor de deugden van den hoogwaardigen grijsaard, en zijne sympathie voor zijne beproevingen betuigd.’
Het was tijd dat er een einde aan kwam. Een déjeûner, de hooge geestelijke heeren waardig, stond gereed, het ware jammer geweest het koud te laten worden. M. de president, de legaat, de oblegaten, mevrouw la maréchale, de gardes nobles, de abten, de hertoginnen, de gravinnen en de heeren officieren namen ieder hun rang in, en de stoet zette zich in beweging naar de eetzaal, waar de nieuwe kardinalen een traan plengden in hun glas Lacryma-Christi, bij de herinnering der smarten die de paus in zijn kerker in het Vatikaan uit te staan heeft.
Tot nu toe heeft Frankrijk geen andere constitutie dan de eerlijkheid van Mac Mahon, geen anderen waarborg dan de eer van Mac Mahon, geen andere vrijheid dan die met het liberalisme van Mac Mahon strookt, geen andere rechten dan die de welwillendheid van Mahon verleent. Onder voorwendsel dat Mac Mahon zoo dapper is, zulke groote burgerlijke deugden, zulk
| |
| |
eene ridderlijke eerlijkheid bezit, is Frankrijk aan eene onwaardige en huichelachtige politiek overgeleverd. Omdat Mac Mahon, zoo men ons zegt, met een verwonderlijk juist gezond verstand begaafd is, is het lot van 36,000,000 Franschen in de handen van een staatsman gegeven, die geen ander dagblad dan le Figaro leest.
En de vergadering te Versailles heeft besloten, dat dit dictatorschap van den president Mac Mahon zeven jaren zal duren. Dat is lang!
Ziehier eene kleine bijzonderheid die wel hare beteekenis heeft. Zoodra hij zijn zetel ingenomen had, heeft de president tot zijn minister van justitie benoemd een advokaat van Toulouse, Depeyre genaamd, die twee dagen te voren luide verkondigd had, dat met een Mac Mahon de nederlaag van Sedan verkieslijker was, dan de grootste zegepraal zonder hem.
En zulk een onbeschaamden pluimstrijker stelt zich de Maarschalk ter zijde; de zoo belanglooze en zoo oordeelkundige held vindt geen geschikter raadsman naar zijn zin, dan den individu, die in de volle vergadering uitschettert dat de maarschalk Mac Mahon alleen meer waard is, dan de vijf milliarden, dan den Elzas en Lotharingen, en dat Frankrijk met al hetgeen het doorgestaan heeft, de eer van voortaan aan den gewezen gouverneur van Algerië te gehoorzamen niet te duur betaalt.
De regeering der zedelijke orde had duizelingwekkenden voorspoed aan Frankrijk beloofd. De handel, de nijverheid, de beurs - de beurs vooral - moesten de gelukkigste dagen van het keizerrijk terug zien, men voorspelde wonderen van welvaart.
Helaas! niets daarvan werd verwezenlijkt. De prefekten met ijzeren vuisten hadden geen macht genoeg om één enkele korenschoof, één enkelen druiventros meer te doen groeien, en een zeer slechten oogst te voorkomen. Om verschillende redenen ging alles van kwaad tot erger, sedert M. Thiers omvergeworpen was. M. Thiers wilde, ten minste in den laatsten tijd van zijn presidentschap de republiek bevestigen, terwijl de nieuwe president de bestaande instellingen ophield, zooals de slachter den kop van een os ophoudt, totdat de slag die hem nedervelt gevallen is. Hoe zouden de materieele belangen niet geleden hebben, hoe zouden de zaken eene vlucht hebben kunnen nemen, te midden der geruchten van fusie, van herstelling van het koningschap, van terugkeer tot een verfoeielijk regeeringstelsel, van de vernieti- | |
| |
ging van al wat 1789 aan Frankrijk geschonken had, te midden der bedreigingen van ondergang, ellende en verbanning die een menigte menschen troffen, en zeker niet de minst eerlijke en minst ontwikkelde van de natie? Het geld hield zich schuil en doet dit nog. De nijverheid staat stil, het krediet vermindert door de toenemende duurte van alle handelswaren onder eene bevolking die reeds zoo bezwaard is door onmatige en onhandig toegepaste belastingen. Een vol jaar was over de groote rampen heen gegaan, maar ziedaar reeds negen maanden dat de zedelijke orde heerscht en bestuurt, en hoe langer zij duurt, hoe meer het lijden toeneemt; Frankrijk is minder gerust en kranker dan ooit. De doctrinairen, liberalen en parlementaristen hebben om zoo te zeggen de pruissische bezetting vervangen, zoodra het land vrij was. Men kan zich een denkbeeld maken van de knagende zorgen, van de voortdurende angsten, die te Parijs geleden worden, als men weet dat de pakhuizen van de Bank van leening den 1sten Januari 1874, 40,000 matrassen bevatteden, men weigerde uit plaatsgebrek degenen, die nog ingebracht werden. Van den
1sten tot den 15den Januari gaf de politie tien sterfgevallen op door honger in de straten voorgekomen. Van de duizende langzame sterfgevallen door aanhoudend gebrek, door in stilte geleden uittering, kon de administratie niets weten.
Om de noodlijdende bevolking ter hulpe te komen, heeft de regeering van de zedelijke orde bedacht, zooals wij gezien hebben, de hertoginnen en gravinnen met de bankiers en de hooge ambtenaren te doen dansen. Men heeft evenwel bemerkt dat het geneesmiddel niet werkte, en dat er nog altijd honger geleden werd in de behoeftige wijken, ondanks de scottisches en de mazurkas, die men in het paleis van het Elysée danst. Toen is de heldhaftige Maarschalk in persoon tusschen beiden gekomen. Hij begaf zich naar de rechtbank van koophandel, waar hij de lui aldus toesprak: ‘Stelt de bevolking gerust, mijne Heeren! laat de fabrieken werken. Dat de zaken, dat de koophandel terstond hervat worden! Want, sakkerloot! zoo waar ik Mac Mahon heet, gedurende zeven jaren dat ik Frankrijk commandeeren zal, zal ik er de orde, de veiligheid, en mijn gezag ongeschonden bewaren!’
En dit bedrijf van den edelen strijder heeft de beurs vijftien centimes doen rijzen.
| |
| |
Uwe bedoeling is uitmuntend, mijnheer de Maarschalk, maar om de orde en de rust in stand te houden, moet men noodzakelijk eerst weten van welke orde en van welke instellingen er sprake is. Zijt gij nog steeds van plan de veiligheid van uw gouvernement te grondvesten op den onzekeren bodem van eene republiek zonder republikeinen, en van een koningschap zonder koning?
De president van de republiek had in zijne toespraak aan de rechtsvergadering terloops aangestipt, dat hij president van de republiek was. Dit was eene onbezonnenheid, die de heeren legitimisten had kunnen grieven; ook lichtte de groote minister de Broglie, den volgenden dag deze ongelukkig gekozene woorden, uit het verslag in het officieele dagblad. Hij laschte er tot aanvulling eenige schimpschoten in tegen de ideologen. De bevolking heeft de aldus verbeterde redevoering van den president van de republiek gelezen naast de oneindige kolommen van herroepingen van burgemeesters, en hunne vervanging door legitimisten en bonapartisten. En de vergadering komplotteert nog altijd de afschaffing van het algemeene stemrecht, dat het politieke fondament, het groote charter van het land geworden is.
En dan zal de Maarschalk verkeerd vinden dat het vertrouwen niet terug keert, hij zal boos worden op de onwillige en slecht gezinde menschen die steeds weigeren van vreugde dronken te zijn, hij zal tegen die ondankbare winkeliers schelden!..
- ‘Duizend bommen! heeft hij reeds eens uitgeroepen, ik moet Frankrijk wel liefhebben, om dat alles nog te dulden!’
| |
VII.
Men vraagt ons het besluit.
Het besluit? kan daar eigenlijk wel sprake van zijn in de geschiedenis van een bewind dat pas aanvangt. Evenwel, om iets in plaats te geven, ontleenen wij aan la Vie Parisienne een verhaaltje dat onze meening over Edme Patrick Mac Mahon, telg der Brien Boroïhink, koningen van Ierland, en van de vorsten van Thomand, hertog van Magenta, ten huidigen dage president van de fransche republiek, vrij wel terug geeft.
| |
| |
- Een forsche grijze baard en een blondlokkig hoofdje staan stil voor de proclamatie van den Maarschalk president, geteekend: hertog van Magenta.
- ‘Zeg, papa! de hertog van Magenta, dat is immers de generaal, die den veldslag van Magenta gewonnen heeft?’
- ‘Neen! mijn kind,’ antwoordde de vader somber: ‘Het is de man, die den slag bij Sedan verloren heeft.’
- - En zij gingen verder.
Februari 1874. |
|