Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1873
(1873)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 409]
| |
John Law en zijn tijd.
| |
[pagina 410]
| |
leeftijden tot de slachtoffers van hun geweld en van hun betooverende magt. Geheele streken vestigen plotseling hun begeeren op één enkel doel en jagen dit dolzinnig na, duizenden en millioenen laten zich als 't ware tegelijk door 't zelfde droombeeld begoochelen, totdat zij door de koude werkelijkheid, maar al te vaak op hoogst onzachte wijze, uit hunne behagelijke rust en zoete droomerijen worden wakkergeschud, of totdat eene nog grooter dwaasheid hun de eerste als nietig of belachelijk doet verlaten. Nu eens is dorst naar roem, dan weder zucht tot navolging, meestal echter winstbejag de aanleidende oorzaak van het kwaad. In de eerste eeuwen der geschiedenis van Europa zien wij de volkeren zich met een geestdrift een beter doel waardig, wagen aan een gevaarlijken tocht naar Palestina, en al vielen ook duizenden en tienduizenden onder 't zwaard, of door honger en pest, nieuwe duizendtallen waren immer bereid hetzelfde voetspoor te betreden. Een latere eeuw offerde honderden en duizenden van slachtoffers aan de toovenarij en zoogenaamde duivelskunsten op, en ofschoon ons het zoeken naar den steen der wijzen een vreedzaam werk moge toeschijnen, werden toch bij het streven daarnaar de grootste en ongehoordste gruwelen gepleegd. Er was zelfs een tijd waarin men het dooden door langzaam vergift voor geoorloofd hield en menigeen, die zou zijn teruggedeinsd voor het denkbeeld alleen van een mensch te vermoorden, maakte hem met de grootste koelbloedigheid en zonder aarzelen zijn giftmengsel gereed, en de giftmengerij werd zelfs meest door dames uit de hoogste standen in praktijk gebracht. Zelfs nog heden ten dage zijn alle dwaasheden niet uitgeroeid en onze hoog verlichte en bij uitstek philanthropische eeuw moge er in geslaagd zijn de doodstraf in de meeste beschaafde landen afgeschaft te krijgen als onbestaanbaar op het tegenwoordig stantpunt der beschaving, het tweegevecht mist zijn heir van verdedigers niet, en het bijgeloof zit nog te vast geworteld, ook in hoogere kringen, om met kracht en voor goed te worden uitgeroeid. Waar geld de drijfveer der opgewondenheid was, dáár heeft men de soberste volken en de voorzichtigste berekenaars zien schipbreuk lijden op den prikkel der verzoeking om op eene gemakkelijke wijze in 't bezit van een groot vermogen te geraken, dáár heeft men hen spelers zien worden en hun geheele bestaan als het ware wagen aan 't keeren van een blad. | |
[pagina 411]
| |
Een treffend voorbeeld, aan onzen tijd ontleend, moge dit bewijzen. Wie den 12en November van het afgeloopen jaar zich toevalligerwijze nabij de Schönfeldstrasze te München bevond, heeft dáár getuigen kunnen zijn van een vertooning, welke van het oogenblik af dat zij aanving niet alleen de stad en hare naaste omgeving maar weldra ook gansch Beijeren en zelfs het beschaafde gedeelte van de geheele wereld een onderwerp voor eene zeer levendige en zeer gemengde conversatie aanbood, maar tevens ook honderden en duizenden het angstzweet op het voorhoofd deed komen. Zoo tegen vier uur des namiddags slenterde een persoon van reusachtige gestalte, in wien menig voorbijganger den Hoofd-Inspecteur van Politie herkende, door genoemde straat, naar 't scheen, met geen ander doel dan om zich te overtuigen of de welbekende en in den laatsten tijd zoo verbazend druk beklante bierkneipe ‘Willielm Tell’ nog steeds de welverdiende gunst van het publiek genoot, en of het daartegenover liggende heerenhuis nog immer rustig op zijn plaats stond. Toen hij zich op beide punten tevreden had gesteld, verdween hij in de richting van den daarbij gelegen engelschen tuin, waarop zich een poosje daarna in den zijvleugel van het ministerie van Oorlog eene deur opende, waaruit een kompagnie soldaten te voorschijn kwam, die, merkwaardiger wijze, niemand daarin had zien trekken. Deze soldaten deelden zich links en rechts en zetten daarop de Schönfeldstrasze naar alle richtingen af. Nieuwsgierigen werden verzocht zich ijlings uit de voeten te maken en den bewoners van de straat en vooral den bezoekers van het bierhuis overviel een panische schrik, terwijl de portier van het hôtel Spitzeder daartegenover als aan den grond genageld bleef staan, toen hij een zestal gensd'armes zijn plaats zag innemen, en hem den toegang tot zijn eigen deur ontzeggen. Middelerwijl opende zich de keten van militairen om toegang te verleenen tot eenige rijtuigen welke vóór genoemd hôtel stil hielden, en waaruit de voornaamste vertegenwoordigers van de münchener politie en het beijersch gerecht traden, benevens een procuratiehouder van eene aanzienlijke handelsfirma, wien men als deskundige den last gegeven had de boeken te onderzoeken van 't bankiershuis, dat in dit hôtel gehouden werd door een vrij befaamde dame, Fraulein Adèle | |
[pagina 412]
| |
Spitzeder, die onder den schijn van vroomheid, en onder de vlag der ultramontaansche pers een roovershol dirigeerde, dat totnogtoe ongemoeid moest blijven omdat alles daar tot dusverre geschiedde binnen grenzen, welke zelfs de justitie het recht mist te overschrijden. De bedriegster dreef haar afzettings- en uitzuigings-systeem op eene wijze, welke, nu zij openbaar geworden is, tot een vernieuwd, maar wellicht daarom nog niet afdoend waarschuwend voorbeeld kan strekken voor degenen, die van hun zuurverdiende spaarpenningen een buitengewonen en onmogelijken interest genieten willen. Niet afgeschrikt door de ontzettende massa gezinnen en personen, die met ziende oogen blind, hun eigen ongeluk berokkend hadden, door te gereede te luisteren naar de verlokkende stem van de welbekende spaarkas Langrand-Dumonceau, lieten duizenden zich vangen in de netten van Adèle Spitzeder, die de lokspijs echter op zóó onhandig verleidelijke wijze had aangebracht, dat men waarlijk geneigd zoude wezen te gelooven dat de wereld met blindheid geslagen was. Nadat zij in hare vaderstad München, evenals te Zurich, te vergeefs beproefd had carrière te maken op het tooneel, dat zoowel haar vader als hare moeder éénmaal onder zijne lichtende sterren geteld had, maar waarvoor hare weinig innemende gelaatsvorm en meer grof mannelijke dan fijn vrouwelijke lichaamsbouw onoverkomelijke hinderpalen bleken te zijn, kwam Adèle op de gedachte om een onbepaalde som tegen hooge rente ter leen te vragen. Een commissionair in den nedrigsten zin des woords, Wagner genaamd, gevoelde zich, gelijk hij later verzekerde, op het lezen dier advertentie als geïnspireerd en offerde vijfhonderd gulden, waarvoor hem zulk een hooge interest bij vooruitbetaling werd toegewezen, dat zijn voorbeeld spoedig navolging vond en Adèle zich weldra niet alleen in het bezit zag van twintig duizend gulden, maar tevens den weg gevonden had om fortuin te maken, want het geld stroomde haar in massa's toe, daar zij het zoodanig overlegde, dat zij niet alleen de hooge interesten vooruit vergoeden, maar tevens gereedelijk die sommen terugbetalen kon, welke men uit voorzichtigheid of om de soliediteit van de bank te beproeven willekeurig opvroeg. De bescheiden woning in een eenvoudige herberg, waar zich veel boerenvolk uit Bruck en Dachau placht op te houden, waarom hare onderneming | |
[pagina 413]
| |
dan ook al spoedig den naam van ‘Dachauer bank’ verkreeg, werd spoedig te klein, waarop zij zich vestigde in het huis dat wij zoo even zagen bestormen, en tevens voor hare rekening de daartegenoverliggende bierkneipe liet exploiteeren, welke, wat kelder en keuken betreft, niets te wenschen overliet. De reusachtige portier had bevel, ten einde ‘Wilhelm Tell’ te begunstigen, nooit meer dan drie of vier personen tegelijk den wondertempel binnen te laten, en in 't bierhuis ontbrak het nimmer aan bezoldigde handlangers en agenten, die hoog opgaven van de voordeelen, en sterk waren in 't bijbrengen van verdichte verhalen over de soliediteit van de bank en de edelmoedige vrijgevigheid van haar, die aan 't hoofd daarvan stond. Een boer b.v. uit de omstreken van Fraunstein had vijfhonderd gulden in een varkensblaas gepakt om die den volgenden dag aan de Bank toetevertrouwen, maar zijne achterdochtige wederhelft, die 10 pCt. interest maandelijks wat al te ruim betaald vond, nam er honderd af, zonder iets daarvan te zeggen. Toen de boer met zijne specie bij de bank kwam werd hem eenvoudig naar het bedrag gevraagd en toen dit, naar zijne vaste meening, als f 500 was aangegeven, werd de inhoud van de blaas eenvoudig in een mand geschud, en hem voor het bedrag een wissel ter hand gesteld van f 550, zijnde de hoofdsom vermeerderd met eene maand interest. De boerin, den wissel ziende, gevoelt echter gewetenswroeging en bekent haren man, wat zij gedaan heeft, waarop deze naar München terugkeert, om het ontbrekende als eerlijk man aan te vullen, maar hij vindt Adèle nu zoozeer getroffen door deze proef van goede trouw, dat zij van de terugbetaling niet alleen niets weten wil, maar den boer nog bovendien een handvol daalders voor zijne vrouw medegeeft. De bank breidde intusschen hare zaken bij den dag uit. Op een tijd, dat men voor 4½ pCt. overal hypotheken krijgen kon, en geen soliede inrichting meer dan 5 pCt. op jaarrekening vergoedde, gaf de Dachauer bank 10 pCt. maandelijks. Wie dáár f 100 voor één jaar kwam storten, die kreeg terstond f 30 als driemaanden interest vooruit, voorts drie maanden daarna hetzelfde bedrag, en had derhalve na verloop van één jaar zijn kapitaal niet alleen met 20 pCt. verhooging terug, maar nog bovendien een wissel voor het oorspronkelijk bedrag, wanneer men den interest niet daarbij had laten voegen, op Fräulein Spitzeder, welken men zeker kon zijn dat prompt zoude gehonoreerd wor- | |
[pagina 414]
| |
den, maar welken de directrice de voorzichtigheid had alleen op zichzelve aftegeven, en die niet mocht geëndosseerd worden. Dat nu de namen op die wissels zelden volkomen goed gespeld waren, en er veelal eene kleine vergissing of omzetting in de voorletters op te bemerken was, moest aan de haast worden toegeschreven, waarmede de stortingen en de inschrijvingen altijd plaats hadden; in de plaatsnamen vergiste men zich daarentegen nimmer. De leefwijze van Adèle mocht recht zonderling heeten; hare equipages behoorden onder de meest smaakvolle van München, en toch placht zij dikwijls met een cigaar in den mond op en neer voor hare woning te wandelen, met een knijper op de aardappelvormige neus, bij welke vertooning de gasten van de ‘Wilhelm Tell’ nimmer nalieten haar hunne gehuichelde of welgemeende hulde te komen brengen in den vorm van een handkus, hetwelk zij zich genadig liet welgevallen, terwijl geen boer zich zoude vermeten hebben het hoofd in hare tegenwoordigheid bedekt te houden. Als zij uitreed droeg zij een tot aan den hals gesloten donker kleed met een klein, liggend wit boordje, en een tweemaal omgeslagen, massief gouden ketting met kruis, waarover geen aartsbisschop zich zouden behoeven te schamen. Zij maakte nu eens godsdienstige en dan weder wereldsche uitstapjes met een grooten stoet geloovigen in het eene en van industrieridders in 't andere geval, bij welke eerste het aan rijke aalmoezen evenmin faalde als van stroomen champagne bij de laatste. Al hare dwaasheden en zonderlingheden, haar uiterlijke vertooning van vroomheid en de lof, welke de door haar betaalde bladen haar persoon en der soliditeit harer bank voortdurend toezwaaiden, konden evenwel den rasschen val niet beletten van een inrichting wier demoraliseerend karakter een allerverderfelijksten invloed op allen uitoefende, die daarmede in aanraking kwamen; en dat waren niet weinigen, want vier dagen na de gevangenneming van Adèle, in wier vorstelijk slaapvertrek men voor meer dan een millioen gulden aan Staatspapieren en massa's zilver- en goudgeld vond, was reeds voor een bedrag van bijna drie millioen aan wissels uit München en de omstreken gepresenteerd geworden, en hoeveel zal daarbij nog uit schaamte, uit vrees en wegens andere omstandigheden verzwegen zijn? | |
[pagina 415]
| |
En zal nu dat voorbeeld voldoende zijn om den koortsachtigen speculatiegeest tegen te gaan, waardoor onze eeuw zich naar veler oordeel zoo onheilspellend kenmerkt? Ik durf het, ook met het oog op hetgeen wij juist thans zien gebeuren, en de duizenden en millioenen, die verloren werden door de ongelukkige speculaties in vele onbetrouwbare Amerikaansche Spoorwegmaatschappijen veilig betwijfelen. De zucht naar winst is den mensch als aangeboren, en voor enkelen, die onder een gelukkig gesternte geboren schijnen te zijn, vermenigvuldigen zich de gelegenheden om zonder inspanning tot een zekere mate van welvaart, tot fabelachtige fortuinen of groote bezittingen te geraken onder allerlei uitlokkende vormen zóó sterk, dat niet weinigen daarvan dagelijks de slachtoffers worden. Dat men evenwel onze eeuw op dat punt met geen al te zwarte kool teekenen en het tegenwoordig geslacht niet als bij uitnemendheid zoo verdorven en gedemoraliseerd moet voorstellen, daartoe wilde ik pogen een schets te geven van de speculatiewoede, welke in Frankrijk gekweekt, zich over de meest beschaafde deelen van Europa verbreidde, en waaraan onze eerzame voorvaderen zoo weinig onschuldig bleven, dat men in een curieus boek vol geestige platen ‘tot waarschouwinge voor de Nakomelingen, in 't noodlottige jaar voor veel zotten en wijzen in 1720, te Amsterdam gedrukt en uitgegeven onder den titel van ‘Het groote Tafreel der dwaasheid, vertoonende de opkomst, voortgang en ondergang der actie, bubbel en windnegotie in Frankrijk, Engeland en de Nederlanden, gepleegd in den jare 1720’ onder meer bijzonderheden, welker vermelding mij te verre van mijn onderwerp zouden afleiden het volgende aangeteekend vindt. ‘De speculatiewoede bepaalde zich niet tot Frankrijk alleen maar vond in Engeland en vooral ook in Nederland gereeden weerklank. In eerstgenoemd land hadden de oorlogen, door Koning Willem en onder Koningin Anna gevoerd, groote offers van de schatkist gevergd, en toen laatstgenoemde eene wijziging in haar ministerie maakte, en de Whigs den nieuw benoemden geen geld wilden schieten, terwijl zij ook het Parlement niet op hunne zijde hadden, konden zij geen geld bekomen om een parlement naar hunnen zin te koopen, waarom men aldaar een Zuid-zee compagnie’ oprichtte, waarvan de acties even ‘kunstmatig werden opgevoerd als de fransche bank-aandeelen. Zoo stegen zij in het jaar 1817 reeds tot 10 en 17 pCt. boven | |
[pagina 416]
| |
pari, en vonden zij bij millioenen gretige koopers, zoodat daarin op de Amsterdamsche en Rotterdamsche beurs groote handel ontstond, en iedereen op het aas komende aanschieten, de acties al hooger en hooger liepen en hoofd-negotie werden, terwijl alle dagen expressen uit Londen kwamen met den prijs der acties. De beurs voor de kooplui gemaakt werd te klein, de tijd daartoe gewoon op den middag te gebruiken, te kort, dus werd het fransche koffiehuis, staande in de Kalverstraat, daartoe 's avonds van omtrent zes ure af gebruikt; daar was 't geraas en getier den nacht door tot 's morgens 2, 3, ja somtijds 4 uur; doch het huis te klein zijnde, werd de gansche straat van den Dam tot aan de Gapersteeg daartoe gebruikt. De voornaamste spelers van de commedie zaten in het fransche koffiehuis, als prinsen bij elkander, en al wat dáár werd gezegd, gold voor orakeltaal; het andere gedeelte in de herberg “de Kersenboom”; het gemeen in een kamer apart, en de heeren van fatsoen insgelijks boven op een kamer; anderen van nog grooter fatsoen zaten in de herberg, genaamd “de Graaf van Holland.” Uit deze drie huizen kwamen de orders te voorschijn, dan aan het schreeuwen tot dolwordens toe, van Makelaars en Beunhazen. Deze rol werd alle dagen gespeeld, alleen waren de joden nog Zaterdag daar niet bij, maar als het omtrent avond was, kwamen die met hun geheele leger schreeuwende aan, en haalden dan hun schade weder in. Door dit geweld raakt ieder in dit spel met winst; elk droomt van grooten rijkdom gewonnen te hebben, koopt huizen en pleizier-plaatsen, koetsen en paarden en dit geheele spel is uit in minder dan twee maand. Deze tragedie dus uitgespeeld zijnde is het over al vol klachten en ellenden; vrouw en kinderen bedorven. De wissels uit Engeland keeren met protest terug, en de een gaat bankroet, doet weer anderen springen en dus is hier alle vertrouwen uit.’ Zoo zien wij, dat onze voorzichtige vaderen even onvoorzichtig waren in 1720, als hun voorgeslacht roekeloos was geweest in 1637, en dat de droeve ervaring van eerstgenoemden even weinig effect had op de windhandelaars van 1720, als de rampzalige gevolgen van het misplaatst vertrouwen in de beruchte inrichting ‘Langrand-Dumonceau’ in de Dachauer bank en van zoo veel andere veel belovende, maar weinig soliede inrichtingen, Maatschappijen en vereenigingen van onzen tijd, onze tijdgenooten en wellicht ook ons zelven tot ernstig nadenken of tot meer | |
[pagina 417]
| |
dan tijdelijke voorzichtigheid zullen stemmen. 'k Heb dan ook volstrekt geen plan daarover met den lezer te moraliseeren en zonder te willen doordringen in al de nuances, waarin zich de opgewondenheid der verschillende volken in de verschillende eeuwen heeft geopenbaard, en de goede en kwade gevolgen, welke dit op den toestand der maatschappij heeft uitgeoefend; zonder te willen onderzoeken in hoeverre zij tot heil of ten verderve van het menschdom hebben gewerkt of bijgedragen, stel ik mij voor in een kort bestek het leven en de lotgevallen te schetsen van een man, dien men langzamerhand van een geheel ander standpunt begint te beschouwen dan zulks vroeger het geval was; een man, die in vele boeken over staathuishoudkunde aangehaald en zoo vaak genoemd wordt, dat hij wel een nadere kennismaking van onze zijde verdient. Een der eerste helden dan, die zich in 't begin der voorgaande eeuw op finantieel gebied, op in het oogvallende wijze, op den voorgrond plaatsten, is John Law, een Schot, die onmiskenbare talenten bezat en stellig in onzen tijd een niet minder groote en waarschijnlijk zelfs veel schitterender rol zoude gespeeld hebben. Reeds zijne tijdgenooten hebben hem recht willen doen wedervaren, in welk pogen zij echter op onoverkomelijke bezwaren zijn gestuit, daar zij niet hebben kunnen uitmaken of de benaming van schelm, dan wel die van gek het best op hem van toepassing was. Gedurende zijn leven en nog lang daarna, toen de ongelukkige wonden door zijne plannen veroorzaakt nog verre van genezen waren, werden hem beide benamingen met milde hand toegedeeld. Maar de nakomelingschap heeft meer onbevooroordeeld over zijn leven en zijne daden kunnen oordeelen, en deze heeft grond om de juistheid of billijkheid van beide benamingen in twijfel te trekken en te erkennen, dat John Law noch schelm, noch krankzinnige was, dat hij meer de bedrogene dan de bedrieger, meer, om zoo te zeggen, de zondebok dan de zondaar was. Hij was door en door bekend met de theorie en de wezenlijke grondslagen van het crediet. Hij verstond beter dan eenig man van zijnen tijd het openbaar finantie-wezen; en dat zijn stelsel met zulk een hevigen slag gevallen is, daarvan ligt de schuld meer aan de natie, welke hij voor de verwezenlijking zijner plannen had uitgekozen dan aan hemzelven. Hij had niet gerekend op de geldgierige razernij van een geheel volk; hij was van gevoelen dat het vertrouwen, even als | |
[pagina 418]
| |
het mistrouwen in het oneindige kan uitgebreid worden, en dat de hoop even buitensporig is als de vrees. Hoe kon hij voorzien dat het fransche volk in zijne dolzinnige gretigheid, even als de man in de fabel de hen, zoude doodslaan, welke hij gezorgd had, dat hun zooveel gouden eijeren gelegd had! Zijn lot was gelijk aan dat, hetwelk men vooronderstellen kan dat den eersten koenen schipper getroffen heeft, die van 't meer Erie naar 't meer Ontario voer. Breed en effen was de rivier, waarop hij zich inscheepte, snel en aangenaam voer hij daar henen, en wie zoude hem zijn vaart stuiten? Arme man, de waterval was nabij. Hij zag, toen het te laat was, dat de stroom, die hem zoo lustig voorwaarts dreef, een stroom der verwoesting was; en toen hij beproefde om te keeren bevond hij dat de stroom te sterk was voor zijne zwakke krachten, te machtig om daartegen op te varen en dat hij elk oogenblik den verschrikkelijken val nader bij kwam. Zoo vloog hij naar beneden over de scherpe rotsen, en de stroom met hem! Hij werd verbrijzeld met zijn ranke vaartuig; maar het water siste en bruischte door den snellen val, kookte en schuimde voor een oogenblik en vloeide daarna even rustig als te vorenGa naar voetnoot1). Zoo ging het ook met Law en de fransche natie. Hij was de schipper en zij waren de wateren. Maar laat ons 't leven van den man zelven aandachtig nagaan en wij zullen bemerken, dat veel van 't geen hij in den loop daarvan verricht heeft een gevolg is van den tijd waarin hij werkzaam was. John Law was in 1671 te Edinburg geboren. Zijn vader was de jongere zoon van een oud geslacht te Fife en oefende het beroep van goudsmit en bankier uit. Die beide zaken, welke toen meer gemeenschappelijk gedreven werden, schijnen zeer winstgevend geweest te zijn; althans Law, de vader, verdiende daarmede zóó veel, dat hij den algemeenen wensch van dien tijd bevredigen, een stuk grond koopen en den naam daarvan bij zijn' familie-naam voegen kon; zoo werd hij bekend als ‘Law van Lauriston.’ Van dezen nu was John Law de oudste zoon, en kwam op 14jarigen leeftijd bij zijnen vader op het kantoor, waar hij in den loop van drie jaren eene grondige kennis opdeed van het bankier-stelsel, zóó als het toen in Schotland ge- | |
[pagina 419]
| |
dreven werd. Met cijfers te werken was altijd een lievelingsbezigheid van hem geweest, en zijne grondige kennis van de wiskunde werd als iets buitengewoons beschouwd voor een jongeling van zijne jaren. - Op den leeftijd van 17 jaar was hij lang, sterk en welgebouwd en hoewel zijn gelaat sterk geschonden was door de kinderpokken, was zijn voorkomen innemend en schrander. - Al vroeg echter begon hij zijne zaken te verwaarloozen, hij werd daarbij ijdel en maakte meer dan gewoon werk van zijne kleeding. Na den dood van zijn' vader in 1688 gaf hij de kantoorzaken voor goed op en ging te Londen leven van de inkomsten van het vaderlijk goed van Lauriston. Het was geen wonder dat Law, aldus toegerust met al den aanleg daartoe, in groote buitensporigheden verviel. Hij werd spoedig een geregeld bezoeker van alle speelhuizen en de fortuin scheen zijne afgetrokken kansberekeningen te begunstigen, zoodat alle spelers hem zijn geluk henijdden, velen zijn spel volgden, en met hem waagden. Ook in de gunst der vrouwen stond hij hoog aangeschreven - jeugd, rijkdom, geestigheid alles glimlachte bevallig tegen den jongen Schot. Maar al die voorspoed baande slechts den weg voor tegenspoed. Nadat hij negen jaar lustig geleefd had, werd zijne liefhebberij voor het spel, welke tot heden steeds binnen de bepaalde grenzen was gebleven, gaandeweg hartstocht; en naar mate die drift sterker begon te worden, nam ook zijne voorzichtigheid af. Hoe meer hij verloor, des te meer waagde hij, altijd - zoo als gewoonlijk - in de telkens teleurgestelde hoop van daardoor het verlorene te herwinnen. Op een ongelukkigen dag verloor hij meer dan hij kon betalen, zonder zijn vaste goederen te bezwaren. En ook daartoe moest hij overgaan. Eene kleine liefdesgeschiedenis met eene Miss Villiers haalde hem het ongenoegen op den hals van een zekeren heer Wilson, die hem op een duel uitdaagde. Law nam het aan met het ongelukkig gevolg dat zijn tegenpartij op de plaats dood bleef. Hij zelf werd denzelfden dag gearresteerd en door de betrekkingen van den Heer Wilson wegens moord aangeklaagd. Later schuldig bevonden, werd hij ter dood veroordeeld, welke straf evenwel in eene boete werd veranderd op grond, dat het alleen manslag was, eene misdaad, waarmede men het toen zoo nauw niet nam. Een broeder van den overledene kwam echter hiertegen op; Law werd in de King's Bench gevangen gehouden maar ontsnapte op eene onverklaarbare wijze. | |
[pagina 420]
| |
Toen hierop de sherifs beschuldigd werden van die ontsnapping in de hand gewerkt te hebben, werd zijn signalement verspreid en eene belooning aan zijne aanhouding verbonden. Hij bereikte echter het vaste land, waar hij drie jaar reisde, terwijl hij in alle landen, welke hij bezocht, bank- en geldzaken tot zijn studie maakte. - Een maand of wat vertoefde hij te Amsterdam, waar hij vrij sterk in de fondsen speculeerde, terwijl hij de gewoonte van des avonds te spelen niet opgaf. Hij schijnt omstreeks het jaar 1700 naar Edinburg teruggekeerd te zijn; zooveel is althans zeker, dat hij in die stad zijne ‘Proposals and Reasons for constituting a council of Trade’ uitgaf, een geschrift, dat evenwel weinig aandacht trok. Niet lang daarna gaf hij eene tweede brochure uit, nu met het doel om de oprichting eener Land-bank of Maatschappij voor Grond-Crediet aan te raden, die nooit papier zoude uitgeven tot een hooger bedrag, dan werkelijk door den grond van den staat vertegenwoordigd werd, terwijl de houders daarvan op zekeren tijd het recht kregen, dien grond in bezit te nemen. De zaak werd in het Schotsche parlement werkelijk besproken en door eene partij, welke Law tot zijn belang had weten over te halen, werd de oprichting van zulk eene bank voorgesteld. Het parlement evenwel vaardigde een besluit uit waarbij de bevordering van elke soort van papieren crediet, en het aannemen van papierengeld als wettig betaalmiddel, als nadeelig en verderfelijk voor de natie werd voorgesteld. Toen aldus zijne plannen mislukten en zijne pogingen, om ontheffing van straf voor den dood van Wilson te verkrijgen, met geen beteren uitslag bekroond werden, zoodat hij zich in Engeland en vooral te Londen niet weder durfde vertoonen, ging Law naar het vasteland terug, om dáár zijn lust voor het spel bot te vieren. Gedurende veertien jaar zwierf hij door Vlaanderen, Nederland, Duitschland, Hongarije, Italie en Frankrijk. Hij werd spoedig bekend met de uitgebreidheid van den handel en de hulpbronnen van ieder dier landen en dagelijks wortelde zich de overtuiging bij hem vaster, dat geen land bloeien kan zonder papierengeld. Hij zelf schijnt ondertusschen van de gunst der fortuin geleefd te hebben. Hij stond aan alle speelbanken in de voornaamste hoofdsteden van Europa bekend als een groot kansrekenaar. De Biographie Universelle vermeldt dat hij eerst uit Venetie, later ook uit Genua verbannen | |
[pagina 421]
| |
werd, omdat de overheden van die plaatsen hem een te gevaarlijk man achtten voor de jeugd in die steden. Te Parijs gebood hem de luitenant-generaal der policie D'Argenson insgelijks de stad te verlaten. Hij had intusschen gelegenheid gevonden in de salons van den hertog van Vendôme, den prins de Conti en den lustigen hertog van Orleans te leeren kennen, welke laatste bestemd was om op staatkundig gebied zulk een groote rol in Frankrijks geschiedenis te spelen. Deze was dan ook bijzonder ingenomen met den levendigen en bedreven Schotschen gelukzoeker, die, op zijne beurt, hoog weg liep met de geestigheid en heminnelijkheid van een prins, die gaarne naar zijne finantieele theoriën luisterde. Kort vóór den dood van Lodewijk XIV (anderen zeggen in 1696) bood Law den controleur der finantiën Desmaret een voorstel tot hervormtng der Rijks-geldmiddelen aan. Men zegt dat Lodewijk daarop gevraagd heeft of de voorsteller Roomsch was, en dat hij niets van het plan heeft willen weten toen hij hoorde dat de ontwerper den protestantschen godsdienst beleedGa naar voetnoot1). Na deze nederlaag bezocht Law Italie en stelde aan Victor Amadéus, hertog van Savoye voor, zijne ontworpen Land-bank in diens staten op te richten. De hertog verwierp zijn plan, zeggende: dat zijn rijk te klein van omvang was voor de uitvoering van zulk een grootsche onderneming, en dat hij een te arm vorst was om geruïneerd te worden. Hij raadde hem aan het plan den koning van Frankrijk nog eens voor te stellen, daar de hertog zich overtuigd bield, dat het gansche volk een zoo nieuw en aannemelijk voorstel moest goedkeuren. De dood van koning Lodewijk XIV in 1715 bracht ongezocht eene gunstige wending in het lot van Law. De achterkleinzoon van den grijzen vorst, die hem moest opvolgen, was slechts zeven jaar oud, waarom aan den hertog van Orleans als regent, gedu- | |
[pagina 422]
| |
rende de minderjarigheid van den koning, de teugels van het bewind werden toevertrouwd. Deze omstandigheid baarde aan Law den weg tot fortuin. De regent was zijn vriend, bekend met zijne theoriën en verwachtingen en daarenboven zelf begeerig naar een middel om het geschokte crediet van Frankrijk, te verbeteren, zoo mogelijk te herstellen. De geldmiddelen van Frankrijk waren echter in een allerbedroevensten staat. Het voorbeeld van verkwisting en bedorvenheid, door den koning gegeven, en bijna door iederen hoogen of minderen ambtenaar nagevolgd, had Frankrijk aan den rand van den ondergang gebracht. De nationale schuld bedroeg 3000 millioen livres, tegen een ontvangst van 145 millioen en een jaarlijksche uitgaaf van 142 millioen; zoodat er 3 millioen overbleef om den interest van 3000 millioen te betalen. Een der eerste zorgen van den regent moest wel wezen, om hierin verandering te brengen, en hij benoemde dan ook dadelijk eene commissie om dienaangaande een voorstel te doen. De hertog de St. Simon hield maar één stout en gevaarlijk middel voor mogelijk om het land te redden, en het te behoeden voor omwenteling. Hij raadde den regent aan de algemeene staten bijeen te doen komen en het land bankroet te verklaren. De hertog de Novilles verzette zich met al zijnen invloed daar tegen, en stelde het middel voor als oneerlijk en verderfelijk. De regent was van het zelfde gevoelen en het wanhopige middel was daarmede gevallen. Doch daarmede was de staat niet geholpen, noch het kwaad weggenomen en de middelen, welke men eindelijk daartoe in praktijk bracht, hoe schoon zij ook schenen, vermeerderden slechts de ellende. Er werd eene hermunting der geldspeciën voorgeschreven, waarbij het geld een vijfde van zijne waarde verloor; wie duizend stuks gouden of zilveren muntspeciën aan de munt bracht ontving een bedrag van dezelfde nominale waarde terug, maar slechts vier vijfde van het gewicht aan metaal. Door dit middel won de schatkist twee en zeventig millioen livres maar werd aan den handel een gevoelige slag toegebracht. Toen het volk zijn ongenoegen over den maatregel begon te kennen te geven, zocht men, door een onbeduidende vermindering van belasting, hen tot zwijgen te brengen en bij de kleine tegemoetkoming voor 't oogenblik, vergat men het groote kwaad waarmede de toekomst dreigde. Er werd vervolgens een rechtbank ingesteld, die onderzoek had | |
[pagina 423]
| |
te doen naar de kwade praktijken van de rijkspachters en geldschieters. Dit was een betere maatregel, want de rijks-ontvangers van die dagen verdienden al den afschuw, waarmede zij overladen werden. Zoodra de algemeene belasting-pachters (fermiers généraux) met hun gevreesd gevolg van ondergeschikte ambtenaren, maltôtiers genoemd, ter verantwoording van hunne knevelarijen geroepen werden, heerschte er eene buitengewone vreugde onder de natie. Het gerechtshof, voornamelijk met dit doel opgericht, had de uitgebreidste macht. Het bestond uit de presidenten en raadsleden van het parlement, de rechters van de accijnskantoren en der kamers van verzoekschriften, benevens de ambtenaren der algemeene rekenkamer, onder het algemeen voorzitterschap van den minister van financiën. Aanbrengers werden aangemoedigd door eene belofte van een vijfde deel der boeten en verbeurdverklaringen. Een tiende van alle verborgen goederen aan de schuldigen toebehoorende, werd dengenen toegezegd, die de middelen zouden aanwijzen om ze te ontdekken. Het besluit waarbij deze rechtbank werd ingesteld, veroorzaakte eene ontzettende ontsteltenis onder degenen wier geweten hen van grove oneerlijkheid, van verduistering van 'slands penningen niet vrijsprak. Weldra kon de Bastille 't aantal gevangenen niet meer bevatten, die van alle kanten toestroomden, al de gevangenissen van het land geraakten overbevolkt. Zooveel zulks doenlijk was, werd door gepaste maatregelen het ontsnappen der schuldigen voorkomen, terwijl niemand hen herbergen mocht. Enkelen werden veroordeeld tot de pijnbank, anderen tot de galeien en de meeste schuldigen tot gevangenisstraf en boete. Als bewijs hoeveel zij, in hun onrechtvaardig rentmeesterschap, hun eigen beurs te goed hadden gedaan, kan dienen, dat toen een zekeren Samuel Bernard ter dood was veroordeeld, hij zes millioen livres, of circa drie millioen Ned. guldens aanbood, wanneer men hem de gelegenheid tot ontsnapping wilde openstellen. Zoo verre echter zijn gebied reikte, werd hij beschouwd als een dwingeland en verdrukker; zijn aanbod werd dan ook van de hand gewezen en hij onderging de doodstraf. In 't algemeen bracht de verbeurtverklaring hunner goederen, in welk geval de schuldigen hunne schatten verborgen, minder op dan eene opgelegde boete. 't Goevernement nam dan ook meestal zijn toevlucht tot het laatstgenoemde middel; maar alle deelen | |
[pagina 424]
| |
van het bestuur waren zoodanig eerloos, dat het land weinig voordeel trok uit al de groote sommen, welke op deze wijze gestadig in de schatkist vloeiden. Hovelingen, met hunne vrouwen en dames, gingen met den grootsten buit strijken. Een zeker pachter b.v. was, zijn schuld en rijkdom in aanmerking genomen, beboet voor een bedrag van twaalf millioen livres. Een graaf die hoog stond aangeschreven en grooten invloed had bij de regeering, beloofde hem kwijtschelding van de boete, wanneer hij dezen honderd duizend kronen wilde uitbetalen. ‘Vous êtes trop tard, mon ami’; antwoordde hem de belastingpachter; ‘ik ben het reeds met uwe vrouw voor de helft dier som eens gewordenGa naar voetnoot1). Het volk begon evenwel medelijden te krijgen met de zwaar gestraften. Nadat er op deze wijze honderd en tachtig millioen livres waren ontvangen, waarvan meer dan de helft in de zakken der hovelingen bleef hangen, zag men de noodzakelijkheid er niet langer van in, om ééne helft der schelmen uit te kleeden, ten einde met den buit daarvan de andere helft rijk te maken. Het lokaas voor de aanbrengers was echter te groot om er niet af te halen, wat zij konden; en toen daarom binnen weinige maanden de schuldigen onder de aanzienlijksten allen gestraft waren, richten zij hunne blikken op eerlijke kooplieden, die genoodzaakt werden hunne boeken open te leggen voor de rechtbank om hunne onschuld te bewijzen. Van alle kanten gingen dan ook luide klachten op, en, nadat zij één jaar bestaan had, werd de nieuwe rechtbank opgeheven en eene algemeene amnestie uitgevaardigd. Te midden van deze financieele verwarring verscheen Law op het tooneel; en hij had voor zijne grootsche plannen geen gunstiger oogenblik kunnen kiezen; want ofschoon niemand den treurigen toestand van het land beter inzag dan de regent, niemand kon meer afkeerig zijn dan hij, om de handen tot verbetering van dien toestand aan den ploeg te slaan. Hij had integendeel een afkeer van werken; hij teekende staatsstukken zonder ze gelezen te hebben, en vertrouwde aan anderen toe wat hij zelf had behooren te doen. De zorgen, aan zijne hooge betrekking verbonden, en onafscheidelijk daarvan, waren hem tot | |
[pagina 425]
| |
last. Waar hij aan den éénen kant inzag, dat een flinke greep gedaan moest worden, dáár ontbrak hem aan den anderen kant de wilskracht om zulk een greep te doen, terwijl hij geen vaderlandsliefde genoeg bezat om gemak en rust aan de belangen des volks ten offer te brengen. Was het te verwonderen, dat hij met zulk een karakter gretig luisterde naar de groote plannen, welker uitvoering zoo gemakkelijk scheen, en dat hij vertrouwen stelde in den bekwamen gelukszoeker, dien hij vroeger gekend en wiens groote talenten hij had leeren waardeeren! Law bood den regent twee vertoogen aan, waarin hij de rampen uiteen zette, welke Frankrijk getroffen hadden en waarvan hij als eenige oorzaak aangaf: eene onvoldoende munt, welke op verschillende tijden in waarde verminderd was. Volgens hem was klinkende munt zonder papierengeld ontoereikend voor de behoeften van een handeldrijvend volk, en hij haalde in het bijzonder de voorbeelden aan van Groot-Brittanje en van onze eigene republiek om de in het oog vallende voordeelen van papierengeldswaarde duidelijk te maken. Hij spreekt in die vertoogen met zeer veel oordeel over het openbaar crediet en stelde als middel, om het zwaar geschokte crediet van Frankrijk te herstellen, de oprichting voor eener bank, die kassier zoude zijn van de rijksmiddelen en banknoten uitgeven op de inkomsten des lands en op landerijen. Die bank moest bestuurd worden in naam des konings, maar onder het toezicht staan van commissarissen, door de algemeene Staten te benoemen. Ondertusschen vertaalde Law zijn vroeger uitgegeven vlugschrift over geld en handel in het fransch, en stelde alle middelen in het werk om het volk te doen gelooven dat hij een doorkneed financier was. Als zoodanig werd hij ook spoedig veel besproken en de vertrouwelingen van den regent waren overdadig in hunnen lof over Monsieur LassGa naar voetnoot1), gelijk zij hem noemden, van wien iedereen groote dingen verwachtte. Zijne vertoogen bleven niet zonder gevolg, want den 5den Mei 1716 werd een koninklijk besluit uitgevaardigd waarbij Law met zijnen broeder gemachtigd werd tot de oprichting onder de firma | |
[pagina 426]
| |
van Law en Compagnie, van eene bank, welker papieren geldswaarde bij het voldoen van de belastingen in betaling zoude worden aangenomen. Het kapitaal werd bepaald op zes millioen livres, verdeeld in twaalf duizend aandeelen van vijf honderd livres elk, verkrijgbaar tegen eene storting van een vierde in specie, en het overige in billets d'état. Men had goedgevonden hem al de verlangde voorrechten eerst dan toetestaan, wanneer de ondervinding het veilige en voordeelige van zijne onderneming zoude hebben aangetoond en bewezen. Law was dus eindelijk in de gelegenheid gesteld om zijne dertigjarige theorie in praktijk te brengen en hij begon met een meesterlijken zet. Hij maakte al zijne banknoten betaalbaar op zicht, en in de munt, welke geldig was, toen zij werden uitgegeven. Deze maatregel alleen gaf aan zijn papieren geld hooger waarde dan het edele metaal had. Dit laatste toch was gedurig onderhevig aan de onverstandige besnoeiing van het gouvernement. Duizend livres konden den eenen dag hunne nominale waarde bezitten, en den volgenden dag een zesde hunner waarde verloren hebben, terwijl eene banknoot van Law hare oorspronkelijke waarde behield. Hij verklaarde tevens openlijk dat een bankier den dood verdiende, indien hij biljetten uitgaf tot een hooger bedrag, dan zijne wezenlijke bezitting dekken kon. Zijne banknoten stonden spoedig daarop één percent hooger dan specie, en de kooplieden ondervonden weldra al het gemak en de voordeelen daarvan. Langzaam doch zeker begon de handel zijn hoofd weder te verheffen; de belastingen werden meer geregeld en zonder veel morren betaald, en er vestigde zich weder een soort van vertrouwen, dat bij meerder uitbreiding, nog grooter voordeelen zoude afwerpen. - Binnen een jaar tijds stonden Law's banknoten op 115%, terwijl de billets d'état welke de regeering had uitgegeven als borgstelling voor de schulden, door de buitensporigheden van Lodewijk XIV noodzakelijk gemaakt, tot 78½% terugliepen. Dit groote verschil, ten voordeele van Law, maakte dat zijn crediet zich elken dag uitbreidde en dat de algemeene aandacht op hem gevestigd was. Bijna gelijktijdig richtte men te Lyon, Rochelle, Tours, Amiens en Orleans hulpbanken op. Verbaasd over dezen onverwacht gunstigen uitslag kwam de regent allengs tot de zeer verkeerde gevolgtrekking, dat papier, hetwelk met zoo veel voordeel, naast het gemunte geld kon | |
[pagina 427]
| |
gebruikt worden, dit laatste wel geheel vervangen kon, en deze valsche stelling bracht hij werkelijk later tot uitvoering. Law vormde ondertusschen het vermaarde plan, waardoor zijn naam eigenlijk zoo algemeen is bekend geworden. Hij stelde namenlijk aan den Regent voor (en wat kon deze hem weigeren!) om eene maatschappij op te richten, welke het uitsluitend voorrecht zoude hebben van te handelen op de groote rivier de Mississippi, en het gewest Louisiana aan den westelijken oever daarvan gelegen. - Men vooronderstelde namelijk dat die landstreek overvloed had van kostbare metalen; en de maatschappij, gerugsteund door de voordeelen van haar monopolie, zoude alleen de belastingen pachten, en de munt slaan. - In 1717 werd werkelijk deze maatschappij bij koninklijk besluit opgericht. Het kapitaal werd verdeeld in twee honderd duizend aandeelen van 500 livres elk, waarvan het geheele bedrag kon gestort worden in billets d'état, tegen hun nominaal bedrag, ofschoon zij feitelijk niet meer dan 160 livres waarde hadden. Hiermede was de speculatiegeest van de fransche natie gaande gemaakt. Law had met zijne bank zooveel goeds uitgericht, dat men een onbepaald vertrouwen in hem stelde en al zijne toezeggingen voor de toekomst onvoorwaardelijk geloofde. Ondertusschen kreeg de bank allengs grooter voordeelen en privilegiën. Zij verkreeg b.v. het monopolie van den tabakshandel, het recht om goud en zilver te zuiveren en men verleende haar eindelijk den titel van Koninklijke Fransche Bank. Law bleef intusschen zijne aanvankelijk zoo luide verkondigde grondstelling niet getrouw. Zoodra de Bank eene openbare instelling was geworden liet de Regent voor een bedrag van duizend millioen livres aan banknoten vervaardigen. Dat was zeker een zeer onverstandige maatregel, waarvoor Law evenwel billijkerwijze niet te berispen valt, want zoo lang hij de bank onder zijn beheer had gehad, was er nimmer voor meer dan zestig millioen aan papier uitgegeven. 't Is niet bekend of Law er zich thans tegen verzette, doch daar de bank nu eene koninklijke instelling was, komt de schuld van de verandering van systeem voor den regent. Law maakte de treurige ervaring, dat hij onder een despotisch bestuur leefde, maar hij zou later eerst tot zijne schade leeren, welk een allernoodlottigsten invloed zulk een bestuur kan en moet uitoefenen op het nauw luisterend crediet. Met eene zeer | |
[pagina 428]
| |
schuldige zwakheid leende hij er de hand toe, dat het land overstroomd werd door papieren geld, 't welk op geen solieden grondslag gebaseerd was, en daarom vroeg of laat zijne waarde verliezen moest. De leden van het parlement waren van den beginne af naijverig op zijn geluk geweest, vooral omdat hij een vreemdeling was, en zij hadden altijd de degelijkheid van zijne plannen mistrouwd. - D'Aguesseau, die zich als rechtschapen man verzet had tegen het onmatig toenemen van papieren geld en het gestadig besnoeien der rijks gouden en zilveren munten, werd zonder onderzoek afgezet van zijne waardigheid als Rijks-Kanselier, welke betrekking werd opgedragen aan d'Argenson, een blind aanhanger van den Regent, die hem nog daarenboven minister van financiën maakte. Deze willekeurige handelwijze stemde natuurlijk het parlement nog ongunstiger, daar men van den nieuwen minister niets goeds durfde verwachten. - Al spoedig bleek het dat zij goed hadden geoordeeld, of liever dat hunne vrees gegrond was geweest, want de eerste maatregel van d'Argenson was eene nieuwe vermindering van de waarde van het geld. Ten einde de billets d'état buiten omloop te brengen, werd er bevolen, dat personen, die vier duizend livres in specie, en duizend livres in billets d'état naar de munt brachten voor vijf duizend livres aan geld terug zouden ontvangen. d'Argenson beroemde er zich niet weinig op, dat hij op die wijze vijfduizend nieuwe en kleinere livres uit de vier duizend oude en grootere gemaakt had; hij was echter te weinig bekend met de ware grondbeginselen van handel en crediet om volkomen in te zien het groote kwaad, dat hij daardoor aan beide toebracht. Doch het parlement zag het des te beter in en beklaagde er zich gedurig over bij den regent, en toen deze op hunne dringende vertoogen geen acht sloeg, ontwikkelden zij eene zeldzame machtsvertooning, door te gebieden dat geen ander geld in betaling zoude genomen worden, dan dat van den ouden standaard. De regent riep een lit de justice te zamen en vernietigde het besluit. Het parlement verzette zich daarentegen en vaardigde een nieuw besluit uit. Weder oefende de regent zijn privilegie uit en vernietigde dit tweede besluit, totdat het parlement, tot heviger tegenstand opgewekt, een nieuw besluit uitvaardigde, in dato 12 Aug. 1718, waarbij aan de bank van Law geboden werd zich volstrekt te onthouden van alle rechtstreeksche en zijde- | |
[pagina 429]
| |
lingsche bemoeiingen met de administratie der rijks-middelen, terwijl tevens in het algemeen alle vreemdelingen gewaarschuwd werden zich noch in hunnen eigen naam, noch op dien van anderen met het beheer der staatsmiddelen te bemoeien. De reregeering beschouwde Law als de oorzaak van al het kwaad, en eenige leden van het parlement, die het hevigst verbitterd waren, stelden voor dat Law voor den rechter zoude gesteld, zijn gedrag onderzocht worden en dat, wanneer hij schuldig bevonden werd, hij aan de deur van het gerechtshof moest worden opgehangen. Voor Law was goede raad duur. Hij ijlde in grooten angst naar het Palais Royal om zich onder bescherming van den regent te stellen en te verzoeken dat maatregelen mochten genomen worden, om het parlement tot gehoorzaamheid te dwingen. De regent verlangde niets beter, zoowel om de zaak, als om de legitimatie van den hertog van Maine en den graaf van Toulouse, zonen van den overleden koning. Het parlement kroop dan ook weldra in zijne schelp na de inhechtenisneming van zijn' president en twee van zijne leden, die naar verafgelegen gevangenissen gezonden werden. Zoo dreef gelukkig de eerste wolk over Law's plannen voorbij; bevrijd van de vrees voor persoonlijk gevaar, wijdde hij zijn aandacht aan zijn groote Mississippi plan, waarvan de aandeelen snel opliepen ondanks den tegenstand van het parlement. - In het begin van het jaar 1719 werd een besluit uitgevaardigd, waarbij aan de Mississippi maatschappij het uitsluitend recht werd toegekend om te handelen op Oost-Indië, China, en de Zuid-zee en op al de bezittingen van de fransche Oost-Indische maatschappij, gesticht door Colbert. Tengevolge van de uitbreiding harer zaken, nam de maatschappij den naam aan van Indische maatschappij en gaf zij vijftig duizend nieuwe aandeelen uit. De voordeelen, thans door Law voorgespiegeld, waren allerschitterendst. Hij beloofde een jaarlijksch dividend van twee honderd livres, op elk aandeel van vijf honderd, en daar men de aandeelen betaalde in billets d'état, tegen hunne nominale waarde, ofschoon zij wezenlijk maar 160 livres vertegenwoordigden, leverden dit een voordeel op van ongeveer 120 percent. De algemeene geestdrift, welke steeds klimmende was geweest, kon zulk een aanbod niet wederstaan. Er werden ten minste driemaal honderd duizend aanvragen gedaan voor de. vijftig dui- | |
[pagina 430]
| |
zend nieuwe aandeelen en Law's huis in de Rue de Quincampoix werd letterlijk van den morgen tot den avond bestormd door gretige vragers. 't Was natuurlijk onmogelijk om allen te voldoen en het duurde zelfs verscheidene weken eer eene lijst van de gelukkige nieuwe aandeelhebbers kon worden opgemaakt, gedurende welk tijdsverloop het ongeduld van het publiek bijna tot razernij oversloeg. Law's deur werd als 't ware belegerd door hertogen, markiezen, graven en hunne respectieve gemalinnen, terwijl zij zich niet ontzagen uren lang in de straat te staan wachten, om den uitslag te vernemen. Daar ze evenwel in de straat op den duur niet konden blijven, wegens den toevloed der nieuwsgierigen en hun belang toch medebracht dat zij gedurig op de hoogte der zaken bleven, huurden zij vertrekken in de aangrenzende woningen om op die wijze gestadig nabij den tempel te wezen, waaruit de nieuwe Plutus de volheid van zijnen zegen verspreidde. Dagelijks vermeerderde de waarde van de oude aandeelen, en de vraag naar nieuwe was zóó groot, dat men het raadzaam oordeelde om niet minder dan drie maal honderd duizend aandeelen van vijfduizend livres elk uit te geven, opdat de regent op die wijze voordeel kon trekken uit de algemeene geestdrift en de nationale schuld afdoen. Daarvoor waren vijftien honderd millioen livres noodig en de dolzinnige woede van het publiek was zóó groot, dat men driemaal dat bedrag zoude volteekend hebben, indien het bestuur daartoe machtiging verleend had. Zoo naderde Law het toppunt van zijnen voorspoed: maar tegelijk zoude weldra het volk het toppunt zijner opgewondenheid bereikt hebben, want recatie kon hier niet uitblijven. - Ondertusschen zagen nog altijd alle klassen der maatschappij verlangend naar rijkdom uit en de speculatiegeest verspreidde zich over alle rangen en standen. De hertog de St. Simon en de maarschalk Villars, die consequent bleven, en na de verwerping van het voorstel des eersten, van geene andere hulpmiddelen wilden weten, waren de eenigen, om zoo te zeggen, die in 't oog liepen, door dat hunne namen op de koop- en verkooplijsten nimmer voorkwamen. De Rue de Quincampoix was de groote verzamelplaats van al de speculanten, en daar 't eene nauwe, ongeschikte straat was voor drukke beweging, gebeurden daarin telkens ongelukken. Maar de bewoners daarvan wisten er partij van te trekken. Huizen, welke in gewone tijden | |
[pagina 431]
| |
duizend livres huur deden, brachten nu twaalf à zestien duizend op. Een schoenlapper, die er een kraampje in had, verdiende dagelijks ongeveer twee honderd livres met het verhuren daarvan, en door het leveren van schrijfbenoodigdheden aan makelaars en hunne clienten. Charles Nodier geeft in zijn ‘Paris’ een duidelijke voorstelling van de opgewonden woede dier dagen. Hij biedt in eene gravure een duidelijk en daarbij historisch beeld aan van hetgeen er in die straat omging. Men verhaalt namelijk dat een gebocheld persoon, welke in die straat woonde aanzienlijke sommen verdiende met het uitleenen van zijn hoogen rug als schrijflessenaar. De groote toeloop van personen, die dáár kwamen om zaken te doen, brachten, zooals dit trouwens altijd en overal het geval is, een nog grooter toevloed van nieuwsgierigen op de been. Dezen lokten op hunne beurt dieven en ander gespuis naar die plaats en gedurige vechtpartijen en ongeregeldheden waren van een en ander het onvermijdelijk gevolg. Dikwijls kon de straat des avonds niet dan met gewapende macht ontruimd worden. Law gevoelde voor zich het hinderlijke en onveilige van zijne tegenwoordige woning en trok naar de Place-Vendôme, waar 't gewoel der agioteurs hem dadelijk volgde, zoodat dit ruime plein, weldra even vol was als de enge Rue de Quincampoix. Ja, 't werd hier nog veel erger; wat men in de nauwe straat niet had kunnen doen, dat werd hier spoedig in praktijk gebracht: van den morgen tot den avond bood het plein 't volkomen beeld eener geanimeerde kermis aan. Men vond er kramen en tenten opgeslagen, waarin zaken afgehandeld of ververschingen verkocht werden, terwijl spelers met hunne roulettetafels zich midden op het plein plaatsten en een gouden of liever papieren oogst van de tallooze menigte verzamelden. De boulevards en openbare tuinen werden niet meer bezocht, terwijl de Place-Vendôme de deftige verzamelplaats was, waar zoo wel de leêgloopers als de ijverigen elkaâr rendez-vous gaven. Hij, die in de gelegenheid is geweest zich te verlustigen in de eigenaardige drukte van dat gedeelte eener Beurs, waar de effectenhandel zijnen zetel houdt, kan zich 't best een denkbeeld vormen van het geraas en getier dat den geheelen dag op de Place-Vendôme heerschte; en de rijkskanselier die dáár zijne rechtspraak hield, zag zich verplicht den regent in de stadsregeering te verzoeken een einde aan de ongeregeldheden en het luidruch- | |
[pagina 432]
| |
tig geschreeuw te maken, daar hij de advocaten niet verstaan kon. Toen dé betrokken partijen Law zelven om raad vroegen, toonde hij zich volkomen bereid om aan de lastige drukten op die plaats een einde te helpen maken, en hij trad daartoe in onderhandeling met den toenmaligen eigenaar van het Hôtel de Soissons, den prins van Carignan. Voor eenen verbazenden prijs werd Law werkelijk bezitter van het vorstelijke hôtel, waarachter een tuin lag van verscheidene bunders in oppervlakte. Dezen tuin behield de prins evenwel voor zich, en ook deze toonde hierdoor een uitmuntend speculant te zijn, want naauwelijks was Law in zijne vorstelijke woning geïnstalleerd, of een besluit werd uitgevaardigd, waarbij de tuinen van het hôtel de Soissons als de eenige plaats werden aangewezen, waar de effecten-handelaars hunne zaken verrichten en effecten mochten gekocht of verkocht worden. Dadelijk werden er ten gerieve van die personen, te midden van de heerlijke standbeelden en schoone fonteinen (want de tuinen waren met den meesten smaak aangelegd), kleine tenten en paviljoenen opgeslagen. Hunne verschillende kleuren, de vroolijke vlaggen en wimpels, welke daarop wapperden, de drukke menigte, die er gestadig in en uitging - het onophoudelijk gegons der stemmen, het geraas en getier, de muzijk, het vreemde mengsel van drukke bezigheid en vermaak, dat op aller gelaat te lezen stond, dat alles werkte te zamen om aan de plaats een uiterlijk van bekoorlijkheid te verleenen, dat den Parijzenaar verrukte. Zoo lang de begoocheling duurde trok de prins van Carignan aanzienlijke sommen uit zijn grondgebied; waarvan men zich een denkbeeld maken kan, wanneer men weet, dat elke tent verhuurd werd voor vijfhonderd livres in de maand; en, daar er ten minste vijfhonderd waren, trok de prins daaruit alleen een maandelijksch inkomen van 250.000 livres of meer dan 120.000 gulden nederlandsch. Maar zooals wij straks reeds opmerkten, niet allen lieten zich medeslepen door de speculatie-koorts. De eerlijke, oude krijgsman, maarschalk Villars, was zóó boos over de uitgelaten dwaasheid zijner landgenooten, dat hij niet bedaard over de zaak spreken kon. Eens dat hij met zijn rijtuig de Place Vendôme overging, werd de driftige man zoo boos over de zotheid zijner landgenooten, dat hij zijnen koetsier deed ophouden en, zijn hoofd uit het portier stekende, hun een half uur lang kapittelde over | |
[pagina 433]
| |
hunne ‘walgelijke geldzucht’. 't Was evenwel geene verstandige handelwijze van hem. Men floot, schreeuwde en lachte van alle kanten; hij werd, met al zijnen ijver, 't voorwerp van den bittersten spot, en zag zich zelfs verplicht zich in allerijl te verwijderen, toen iets meer substantieels dan scherts hem naar 't hoofd werd geworpen. - De proef werd trouwens niet herhaald. Men verhaalt, als voorbeeld, hoe onwederstaanbaar aanstekelijk de speculatiewoede was, het volgende aardige voorval. - Twee eenvoudige, rustige en wijsgeerige letterkundigen, de la Motte en de abt Ferrason, wenschten elkander geluk, dat zij ten minste vrij waren van de koortsachtige zotheid. Weinige dagen daarna, toen de eerwaarde abt uit het hôtel de Soissons kwam, waar hij aandeelen in de Mississippi-maatschappij was gaan koopen, ontmoette hij zijnen getrouwen vriend de la Motte, die er met hetzelfde doel inging. - ‘Ha!’ zeide de abt glimlachende, ‘zijt gij dat?’ ‘Ja,’ zeide de la Motte, hem, zoo schielijk als hij kon, voorbij schuivende; ‘en kunt gij dat zijn?’ Toen de beide geleerden elkander weder ontmoetten spraken zij over wijsbegeerte, wetenschap of godsdienst, maar geen van beiden had langen tijd den moed om met een woord over de Mississippi te spreken. Toen zij ten laatste het onderwerp aanroerden, waren zij 't met elkander eens, dat een mensch nooit moest zweren, dat hij 't een of ander niet doen zoude, en dat er eene soort van buitensporigheid is, waartegen zelfs een wijs man niet altijd bestand kon blijven. Law was ondertusschen de gewichtigste persoon van den staat geworden. Bij den regent kwam niemand meer zijne opwachting maken, terwijl daarentegen pairs, rechters en bisschoppen in het hôtel de Soisons elkaar verdrongen; officieren van leger en vloot, dames van aanzien en smaak, iedereen die zich door erfelijken rang of door zijn openbaar ambt aanzienlijk geloofde, vond men verzameld in de anti-chambres van den gelukzoeker om deel te vragen in zijne indische goudmijnen. Hij werd zóó lastig gevallen, dat hij geen tiende gedeelte kon te woord staan van degenen, die hem wilden spreken, en men allerlei listen en kunsten in het werk moest stellen om te trachten toegang tot hem te krijgen. Pairs, die zich in hunne waardigheid zouden gekrenkt geacht hebben, wanneer de regent hun een half uur had doen | |
[pagina 434]
| |
wachten, getroostten het zich zes uren antichambre te maken, wanneer hun daarmede de kans slechts gegeven werd van Law te spreken. - Ontzaglijke fooien werden aan zijne bedienden gegeven, wanneer die slechts hunne namen wilden aandienen. - Wanneer Law hier of daar eene uitnoodiging aannam, was hij somtijds zoodanig omringd door dames, die hem allen verzochten hare namen als aandeelhouders op zijne lijsten te zetten, dat hij ondanks zijne bekende galanterie, zich dikwijls genoodzaakt zag zich half met geweld los te scheuren. Ook de schoone sexe moest daarom hare toevlucht nemen tot de belachelijkste listen om eene gelegenheid te vinden den afgod te spreken. - Eene dame, die herhaaldelijk vergeefsche pogingen daartoe had aangewend, gebood haren koetsier naauwkeurig toetezien, wanneer het toeval wilde dat hij Monsieur Law zoude ontmoeten en gaf hem vervolgens in last om dan dadelijk tegen een paal of boom te rijden en het rijtuig te doen omslaan. Drie dagen lang doorkruiste de koetsier de stad in alle richtingen om aan de begeerte van zijne meesteres te gehoorzamen, maar nog altijd te vergeefs. Eindelijk zag zij in de verte den gevierden man, trok dadelijk aan de koord en riep haren koetsier toe; ‘Werp ons nu omver! in Gods naam, werp ons nu omver’. De koetsier stuurde tegen een paal, de koets viel om, en Law, die het ongeluk had zien aankomen, haastte zich naar de plaats des onheils om zijne hulp aan te bieden. De listige dame werd naar het hôtel de Soissons geleid, waar zij weldra van haren schrik bekwam en aan Monsieur Law eerlijk hare list bekende. De dame prijkte weldra in zijn boek met een mooie som achter haren naam. Een zekere mevrouw de Boucha, den goeden afloop van deze list vernomen hebbende, verzon eene andere. - Te weten gekomen zijnde dat Law in zeker huis dineerde, ging zij daar henen in haar rijtuig en gaf den alarmkreet van brand. Het gezelschap sprong verschrikt van tafel op, en Law natuurlijk ook; maar eene dame naar hem toe ziende komen en 't huis indringen, terwijl iedereen zich haastte om er uit te komen, vermoedde hij de list en liep eenen anderen weg opGa naar voetnoot1). De regent zeide eens, in tegenwoordigheid van d'Argenson, | |
[pagina 435]
| |
van den abt Dubois en van andere personen, dat hij eene dame, doch minstens met den rang van hertogin, wenschte te vinden, die hij als hofdame naar zijne dochter te Modena kon zenden, maar dat hij niet wist, waar zulk eene te vinden. - ‘Niet,’ zeide een der tegenwoordigen, ik zal u zeggen waar elke hertogin van Frankrijk te vinden is: gij behoeft slechts naar het hôtel de Soissons te gaan, daar zult gij ze allen in de anti-chambre vinden. M. de Chirac, een zeer beroemd geneesheer in die dagen, had op een ongelukkig tijdstip papieren gekocht, en wilde ze gaarne weder verkoopen, maar tot zijn schrik bleven zij steeds dalende. Geheel met deze zaak vervuld, wordt hij bij eene dame geroepen, die zich ongesteld gevoelt. Hij gaat naar hare woning, wordt naar hare kamer geleid en begint met haren pols te voelen. ‘Hij valt! hij valt! goede God! hij valt altijd door!’ zeide hij in zijne afgetrokkenheid van geest, terwijl de dame hem angstig aanzag om zijn gevoelen over haren pols te vernemen. ‘O! mijnheer de Chirac’, zeide zij, opspringende en om hulp roepende; ‘Ik sterf! ik sterf! hij valt! hij valt! hij valt!’ ‘Wat valt? vroeg de dokter verwonderd. “mijn pols! mijn pols! zeide de dame; ik moet sterven.” - “Bedaar, mijn beste mevrouw”, zeide M. de Chirac; ik spreek slechts van de fondsen en daar ik daarin een aanmerkelijk verlies geleden heb, weet ik bijna niet wat ik zeg of doe.’ Er zijn nog veel meer anecdoten van dien aard bewaard gebleven en al zijn zij ook wat overdreven, zij hebben in zoo verre hare waarde, dat zij de vreemde opgewondenheid van dien tijd duidelijk maken. De waarde der aandeelen steeg somtijds tien of twintig percent in weinige uren en velen uit de lagere klasse der maatschappij, die arm waren opgestaan, gingen rijk naar bed. - Iemand, die eene groote waarde aan papieren had, werd ziek en beval zijnen knecht twee honderd en vijftig aandeelen te verkoopen van acht duizend livres 't stuk; tegen den prijs van den oogenblik. De knecht ging er mede naar den tuin van het hôtel de Soissons en bevond, dat de prijs was gestegen tot tien duizend. Het verschil van twee duizend livres, op de twee honderd en vijftig aandeelen, en dus juist 500.000 livres of 240.000 gld. Ned. bedragende, behield hij zeer bedaard voor eigen gebruik, en het overschot aan zijnen meester ter hand stellende, vertrok hij nog | |
[pagina 436]
| |
dienzelfden avond naar een ander land. Law's koetsier verdiende in korten tijd zooveel, dat hij zelf rijtuig kon houden en om ontslag uit zijne dienst verzocht. Law, die veel van hem hield, verzocht den man hem vóór zijn vertrek een anderen koetsier te bezorgen, die even goed was als hij zelf steeds geweest was. De koetsier nam dit op zich en bracht in den avond twee van zijne vroegere kameraden bij Law met verzoek uit deze beiden eenen te kiezen. Hij deed zulks en de gewezen koetsier behield den anderen voor zich. Dergelijke groote omkeeringen van toestanden waren geene zeldzaamheden; men hoorde dagelijks van keukenmeiden en lakeien, die fortuin gemaakt hadden, en de bespottelijkste geschiedenissen en tooneelen waren daarvan dikwijls het gevolg; want had het geld voor hen die gewoon waren daarmede om te gaan en voor wien het bezit niets vreemds was, veel van zijne waarde verloren, deze plotseling rijk geworden lieden kenden de waarde daarvan volstrekt niet; zij behielden taal en gewoonte van hunnen vroegeren stand en boden daardoor, in den opschik van hunnen tegenwoordigen staat, een gedurig onderwerp aan van medelijden voor den gevoelige, van verachting voor den matige en van gelach voor iedereen. En toch waren de dwaasheid en de laagheid der hoogere standen nog afschuwelijker. De hertog de St. Simon verhaalt daarvan een voorbeeld, dat voldoende is om ons over den geest van den tijd te laten oordeelen. Een zeker persoon, André genaamd, had door gelukkige speculaties in de Mississippi-papieren in een ongeloofelijk kort tijdsbestek verbazenden rijkdom verworven; hij had, om zoo te zeggen, bergen gouds verzameld. Maar toen hij rijk werd, begon hij zich over zijne lage geboorte te schamen en zocht hij een middel om zich aan een adelijk geslacht te vermaagschappen. Hij had eene dochter, een kind van slechts drie jaar oud en hij begon nu te onderhandelen met de aristocratische maar behoeftige familie D'Oyse, om een huwelijk tot stand te brengen tusschen dit kind en een lid van die familie. De markies D'Oyse gaf tot zijne schande zijne toestemming en verbond zich om het meisje zelf te huwen, zoodra zij den leeftijd van 12 jaar zoude bereikt hebben, wanneer de vader hem namelijk honderd duizend kronen dadelijk, en jaarlijks twintig duizend livres wilde uitbetalen tot aan de viering van het huwelijk. De markies zelf was toen drie en dertig jaar oud. Dit schandelijk contract werd behoorlijk geteekend en gezegeld; ter- | |
[pagina 437]
| |
wijl de vader zich nog bovendien verbond aan zijne dochter een bruidschat van verscheidene millioenen mede te geven. - De hertog van Brancas, het hoofd van dit adellijk geslacht, was bij de geheele onderhandeling tegenwoordig en deelde in al de voordeelen. - St. Simon, die de zaak behandelt met al de luimige scherts, welke, zoo als hij zich uitdrukt ‘eene dwaze geschiedenis’ verdient, voegt er bij, ‘dat het volk niet zuinig was met zijne opmerkingen over dit schoone huwelijk’, en deelt verder mede, dat het plan mislukte door den val van Law, welke eenige maanden later plaats vond, en waardoor de eerzuchtige monsieur André zelf geruïneerd werd. Er gebeurden ook ernstiger tooneelen. Aanrandingen en oplichterijen op de openbare straat hadden er dagelijks plaats wegens de zeer groote sommen, welke de menschen bij zich droegen. Er hadden zelfs vaak moorden plaats. Een voorval in het bijzonder trok de aandacht van geheel Frankrijk tot zich, niet alleen om de grootheid van de misdaad, maar wegens den rang en de hooge betrekkingen van den schuldige. De graaf van Horn, een jongere broeder van den prins van Horn, en vermaagschapt aan de edele huizen van Aremberg, de Ligne en de Montmorency was een jongeling van losse zeden, zeer buitensporig en even gewetenloos als lichtzinnig. In vereeniging met twee andere jongelieden, Mille, een Piemontees, en een' zekeren Destampes of Lestang, een Vlaming, even roekeloos als hij zelf, smeedde hij het plan, om een' zeker zeer rijk makelaar te berooven, die men wist, dat groote sommen bij zich droeg. De graaf gaf voor een aantal aandeelen in de Indische Compagnie van hem te willen koopen, en bepaalde daarom eene samenkomst in een cabaret, of soort van kroeg nabij de Place-Vendôme. De niets kwaads vermoedende makelaar was stipt op het bepaalde uur present; en evenzoo de graaf van Horn en zijne twee eedgenooten, die hij voorstelde als zijne bijzondere vrienden. Na eenige minuten onderhouds wierp de graaf van Horn zich plotseling op zijn slachtoffer en stak hem met een' dolk drie maal in de borst. - De arme man viel zwaar gewond op den grond en terwijl de graaf zijn zakboek beroofde van een bedrag van honderd duizend kronen, aan Mississippi aandeelen en Indische effecten, doorstak Mille het ongelukkig slachtoffer nog verscheidene malen, om zich van zijnen dood ten volle verzekerd te kunnen houden. - Maar de makelaar was niet | |
[pagina 438]
| |
zonder strijd gevallen en zijn geschreeuw had de lieden in de cabaret bijeen gebracht. Lestang, de andere moordenaar, die op een trap was geplaatst om de wacht te houden, sprong uit een raam en ontsnapte; maar Mille en de graaf van Horn werden op heeter daad betrapt en ter dood gebracht. Deze snelle executie beviel aan het Parijsche gemeen. Zelfs M. Quincampoix, zooals men Law noemde, deelde in hun lof, omdat hij den regent had overgehaald ook aan eenen patriciër geene genade te bewijzen, maar 't aantal moorden en doodslagen werd er niet kleiner door. De algemeene onzedelijkheid, welke reeds eenen tamelijk hoogen trap bereikt had, nam nog toe door de snelle opkomst der middelklasse; en juist deze klasse was betrekkelijk zuiver gebleven van de openbare ondeugden der hoogere en van de verborgen misdaden der lagere standen. De afschuwelijke liefde en hartstocht voor het spel drong in alle standen door, vernietigde alle openbare en verstikte bijna elke persoonlijke deugd. Een tijd lang, zoolang het vertrouwen duurde, werd door dit alles een zekere impulsie aan den handel gegeven, die natuurlijk heilzaam werkte. Dit bespeurde men vooral te Parijs. Vreemdelingen kwamen dáár te zamen uit alle deelen des lands, niet om er geld te verdienen, maar om het met kwistige handen te verspillen. Men schat de bevolking van Parijs te dien tijde op 305000 zielen. Er werden op zolders ja zelfs in keukens en stallen bedden opgeslagen, om de massa bezoekers te gerieven, en de stad was zóó vol rijtuigen en andere middelen van vervoer, dat zij in de groote straten stapvoets moesten rijden uit vrees voor ongelukken. Allerwege waren de weefgetouwen in beweging om prachtige kanten, linten en kostbare zijden en fluweelen stoffen te vervaardigen, die met overvloedig papier betaald en daarom voor wel viermaal den oorspronkelijken prijs verkocht werden. De levensmiddelen deelden in denzelfden voorspoed; de artikelen van dagelijksch verbruik brachten hooger prijzen op, dan men in tijden van de grootste schaarschte ooit besteed had. In diezelfde verhouding stegen ook natuurlijk de arbeidsloonen. De werkman, die vroeger 15 sous per dag verdiende bedong er nu gemakkelijk zestig. Overal werden nieuwe huizen gebouwd, eene schijnbare welvaart lag over 't geheele land verspreid, en verblindde de oogen der geheele natie, zoodat niemand de donkere | |
[pagina 439]
| |
wolk kon zien, welke zich aan den horizont vertoonde, en die den storm aankondigde, welke met rassche schreden naderde. Law zelf, wiens wonderhand dit alles had gewrocht, deelde natuurlijk in den algemeenen voorspoed. Zijne vrouw en dochter werden gevleid en aangehaald door den deftigsten adel en haar omgang gezocht door de erfgenamen van hertogelijke en vorstelijke huizen. Hij kocht zelf twee prachtige goederen in verschillende streken van 't land en trad in onderhandeling met den hertog de Sully over den afstand van 't markgraafschap van Rosny. Zijn godsdienst was evenwel een hinderpaal voor zijne persoonlijke bevordering; doch de regent beloofde hem controleur-generaal der financiën te maken, wanneer hij tot de heerschende kerk wilde overgaan. Law, die evenmin godsdienst had als eenig speler van beroep, was daartoe dadelijk bereid en werd in de hoofdkerk te Melun openbaar als lidmaat der R. kerk opgenomen, in het bijzijn van een toevloed van nieuwsgierigen. De abt Tencin, die de plechtigheid verrichtte, werd daardoor zelfs 't voorwerp der spotternij, want men maakte bij die gelegenheid het volgende versje: Foin de ton zèle séraphique
Malheureux Abbé de Tencin!
Depuis que Law est catholique
Tout le royaume est capucin.
Den volgenden dag reeds werd Law benoemd tot honorair kerkmeester van St. Roch te Parijs, voor welke eer hij aan die kerk de som van vijf maal honderd duizend livres, of een millioen van onze munt ten geschenke gaf. Law was over 't algemeen een goedhartig mensch en zelden hadden zijne weldaden een zóó openbaar karakter, terwijl daarentegen geen verhaal van wezenlijken nood of dringende armoede bij hem vruchteloos bleef. Zoo was hij ook volstrekt niet trotsch of ijdel; wanneer hij die ondeugden ooit liet blijken, geschiedde het werkelijk meer uit ondeugendheid, vooral namelijk om de voornamen te plagen en te zien hoe veel geduld zij wel oefenden om eene gunst van hem te verwerven. Wanneer zijne eigene landgenooten - Parijs bezoekende - beproefden hem te spreken, was hij daarentegen de beleefdheid en voorkomendheid zelf. Eens liet zich Archibald Campbell, graaf van Islay, later hertog van | |
[pagina 440]
| |
Argyle aandienen. Hij moest door eene anti-chambre gaan opgevuld met aanzienlijke personen en hooge ambtenaren, allen begeerig om den grooten financier te spreken om met hunne namen op zijne inschrijvings-lijsten te prijken. Law zelf zat intusschen doodbedaard in zijne bibliotheek een brief te schrijven aan den tuinman van zijn vaderlijk goed te Lauriston over het poten van eenige koolplanten. De graaf bleef geruimen tijd bij hem, speelde een partijtje piquet met zijnen landgenoot en verliet hem opgetogen over zijne wellevendheid, zijn verstand en zijne goede manieren. Onder de edelen, die ten gevolge van de lichtgeloovigheid van het algemeen, gelegenheid vonden om hunne geschokte fortuinen of hun verward vermogen te herstellen en die gelegenheid gretig aangrepen, behooren de hertogen de Bourbon, de Guiche, de la Force (welke laatste ook bovendien in porcelein en kruiderijen speculeerde) de Chaulnes, d'Antin, de maarschalk d'Estrées, de prinsen de Rohan, de Poix en de Léon. De hertog van Bourbon, de zoon van Lodewijk XIV en Madame de Montespan, was vooral buitengewoon gelukkig in zijne speculatie in de Mississippi papieren. Hij bouwde het koninklijk slot te Chantilly, dat geheel vervallen was, allerprachtigst weder op, en daar hij een zeer groot liefhebber van schoone paarden was, bouwde hij daarbij eene reeks van stallen, die lang in geheel Europa zijn beroemd gebleven; hij kocht daarop 150 van de edelste ren-paarden in Engeland om daarmede het ras in Frankrijk te veredelen. Hij kocht vele landerijen in Picardie en bijna de geheele streek tusschen de Oise en de Somme. Was het wonder, wanneer zulke fortuinen konden gewonnen worden, dat Law de afgod van de natie werd, dat dichters en letterkundigen zich om strijd beijverden hem met een vloed van vleijerij in allerlei vormen te overladen! Als men hen maar gelooven wilde, dan was om dezen tijd John Law de redder des vaderlands de beschermheilige van Frankrijk; dan was er geest in elk zijner woorden, goedheid in ieder zijner blikken en wijsheid in al zijne daden. De drom, welke zich om zijn rijtuig verdrong, telkens wanneer hij zich in het openbaar vertoonde was dan ook zóó groot, dat de regent eene afdeeling ruiterij te zijner beschikking stelde, die hem overal escorteerde om de straten voor hem toegankelijk te maken. Nooit had men te Parijs zoo veel weelde en bevalligheid ge- | |
[pagina 441]
| |
zien. Standbeelden, schilderijen en tapijten werden in menigte uit andere landen ingevoerd en vonden eene zeer willige markt, meer nog zelfs onder den middelstand die ze in den regel niet bezat, dan onder de aristocratie. Juweelen vooral vonden zeer gereeden aftrek, en iedereen kent bij naam de monsterjuweel ‘de regent’ genaamd, welke lang de fransche kroon versierde. Al die schijnbare voorspoed bleef voortduren tot het jaar 1720. De waarschuwing van het parlement dat er te veel papieren geld in omloop was en nog steeds werd gebracht, sloeg men in den wind, al werd ook op een staatsbankroet als 't onvermijdelijk einde gewezen. De regent die van financieele zaken geen flaauw begrip had, dacht dat een systeem, dat reeds zulke goede resultaten had opgeleverd, niet te hoog opgevoerd kon worden. Hadden 500 millioen aan papier zoo veel voordeel aangebracht, 500 nieuwe millioenen zouden nog grootere winsten opleveren! Dit was de groote dwaling van den regent en Law bracht hem dit niet aan 't verstand, ofschoon hij voor de waarheid niet blind kan geweest zijn. De buitengewone gretigheid van het publiek hield het geheel in zijne schijngestalte en hoe hooger de prijzen der Indische en Mississippi aandeelen liepen, hoe meer billets de banque er werden uitgegeven om gelijken tred daarmede te houden. Het gebouw dat aldus werd opgetrokken zoude men gevoegelijk kunnen vergelijken bij dat hetwelk Potemkin, die vorstelijke barbaar in Rusland liet oprichten om zijne keizerlijke geliefde te verrassen en te behagen: hooge blokken ijs liet hij daartoe opeenstapelen, Jonische zuilen van de zuiverste bewerking, insgelijks uit ijs gehouwen vormden een allerprachtigst portaal, terwijl een dom van dezelfde stof in de zon scheen, die juist kracht genoeg had om 't geheel te vergulden, om in die hoekige ijsblokken de kleuren van den regenboog te doen spelen en van 't geheel een prachtige prisma te maken. Het schitterde dan ook van verre als een tooverpaleis van kristal en diamanten, maar daar kwam een zoel windje uit het zuiden, en het statige gebouw smolt in elkander, tot dat men zelfs de fragmenten daarvan niet terug kon vinden. Zóó ging het ook Law en zijn papieren systeem. Naauwelijks was de adem van 't wantrouwen daarover henen gegaan, of 't viel in duigen en niemand kon het weder opheffen. De eerste schok welke de bank ondervond werd in 1720 ge- | |
[pagina 442]
| |
voeld. De prins de Conti, boos geworden op Law omdat deze hem geene nieuwe Indische aandeelen wilde geven tegen een door hem zelven te bepalen prijs, zond naar zijne bank om betaling en klinkende munt te eischen, en dat wel voor zulk eene ontzaglijke hoeveelheid papier, dat drie groote wagens voor het vervoeren daarvan noodig waren. Law beklaagde zich bij den regent en toonde hem aan hoe nadeelig zulks werken kon, indien dit kwade voorbeeld eens door anderen gevolgd werd. De regent, zulks inziende, liet den prins de Conti bij zich komen, en beval hem, onder straffe van zijn hoog misnoegen, twee derden der opgevraagde som terug te doen brengen en - zoo groot was toen in Frankrijk het despotismus, dat aan dit bevel onmiddelijk gehoorzaamd werd. Gelukkig voor Law's crediet was deze prins de Conti een impopulair mensch: iedereen veroordeelde dan ook zijne lage handelwijze, gelijk men haar noemde, en men was het algemeen eens, dat Law hard behandeld was geworden. - 't Is evenwel vreemd dat dit voorspel van het gevreesde drama Law en den regent geene voorzichtigheid geleerd heeft, maar 't voorbeeld van de Conti vond vele stille navolgers. De oordeelkundige speculanten zagen zeer goed in dat de prijzen niet immer konden blijven stijgen. Bourdon en La Rechardière, twee Franschen, beroemd wegens hunne kolossale speculatiën, converteerden in stilte en bij kleine hoeveelheden hunne actiën in specie en zonden deze laatste naar 't buitenland. Zij kochten voorts goud, juweelen, zilverwerk en wat zij slechts meester konden worden op en zonden dit heimelijk naar Holland. Vermalet, een speculant, die den storm zag aankomen, wisselde goud- en zilvergeld in, tot een bedrag van bijna een millioen livres, laadde dit op een boerenkar, bedekte het met een laag mest, verkleedde zich zelf in eene blaauwe kiel, waaronder hij een oud dagloonerspak aantrok en zoo reed hij zijn eigen kostbare vracht naar België, van waar hij haar in veiligheid naar Amsterdam wist te krijgen. Men had tot hiertoe altijd gereed geld genoeg gehad voor dagelijksch gebruik, maar men gevoelde dat daaraan weldra gebrek moest komen. Van alle kanten begonnen klachten daarover op te gaan, en wanneer men dan naar de oorzaak onderzoek deed was die spoedig gevonden. Goede raad was duur, men vroeg Law naar zijn gevoelen, en deze was van oordeel dat men de waarde van het geld 5 pCt. onder die van 't papier moest zet- | |
[pagina 443]
| |
ten. Laws uitspraak was een orakel; zij werd niet alleen dadelijk opgevolgd, maar toen men zag dat het niet het gewenschte uitwerksel had, reduceerde een nieuw besluit de waarde van 't gemunte geld tot 10% beneden het papier, en werd de betaling aan de bank tegelijk beperkt tot honderd livres in goud en tien in zilver te gelijk. - Al deze maatregelen konden evenwel het vertrouwen in 't papieren geld niet herstellen, al hield de beperkende bepaling van inwisseling ook het crediet van de bank op. - Het kostbaar metaal bleef men, om zoo te zeggen, met scheepsladingen naar Engeland en Holland uitvoeren. De pasmunt werd zóó zorgvuldig bewaard of weggestopt, dat de schaarschte zóó groot werd dat geen handel meer kon gedreven worden. Nu waagde Law de sloute proef, om 't gebruik van alle gemunt geld te verbieden. Er werd een wet afgekondigd die, wel verre van het crediet van 't papier te herstellen, het land aan den rand der revolutie bracht. Niemand, zoo heette het, mocht meer dan vijfhonderd livres (240 gld. Nederl.) in zijn bezit hebben onder zware boete en verbeurdverklaring der gevonden sommen. Evenmin mocht men juweelen, goud- of zilverwerk opkoopen, terwijl aan de aanwijzers van verborgen goederen de helft van het bedrag en geheimhouding werd toegezegd. Het geheele land was verontwaardigd over deze ongehoorde dwingelandij. Dagelijks hadden de afschuwelijkste vervolgingen plaats. Het familie-leven werd verbroken door de gedurige bezoeken van gerechtsdienaren of hunne agenten. De braafste en eerlijkste menschen werden aangeklaagd omdat men hen een Louis d'or had zien hebben. Dienstboden verraadden hunne meesters, de eene burger werd een spion van den anderen en de gevangennemingen en verbeurdverklaringen werden zóó menigvuldig, dat de gerechtshoven er verlegen mede werden. Elke scheldnaam, die den volkshaat maar uitdrukken kon, werd aan den regent en den ongelukkigen Law gegeven. Geld te bezitten meer dan 500 livres was eene misdaad, waarvoor de straf niet achterbleef, en 't papier had op eenmaal alle aanlokkelijkheid verloren! Niemand wist immers wat die papieren morgen zouden waard zijn. Er heeft nimmer grilliger gouvernement, nooit dolzinniger dwingelandij bestaan dan die van den regent, en zwakker handen hebben nimmer de teugels van eenig bewind gevoerd. 't Is onbegrijpelijk, dat geene hevige revolutie is uitgebroken - dat men Law en den regent beiden niet heeft | |
[pagina 444]
| |
van kant gemaakt. Wel werden zij verfoeid en gehaat, maar 't volk bepaalde zich tot klagen; eene sombere en bedeesde wanhoop, eene domme vrees had zich van allen meester gemaakt en 't scheen dat aller gemoederen, door de kunstmatig opgedreven speculatie moede, zóó ontzenuwd waren dat zij zelfs geen moedige misdaad meer durfden wagen. Ééne poging daartoe werd in 't werk gesteld. Op zekeren morgen zag men tegen de muren en op de hoeken der straten oproerige geschriften aangeplakt, en deze werden in den vorm van kleine briefjes aan de huizen der meest beruchte personen bezorgd. ‘Mijnheer of Mevrouw’! - zoo was hun inhoud - ‘Deze dient om u kennis te geven dat een nieuwe Bartholomeusnacht zal plaats hebben op Zaturdag of Zondag, wanneer de zaken geen keer nemen. Gij wordt verzocht uw huis niet te verlaten, noch een der uwen zulks toe te staan. God beware u voor de vlammen! Waarschuw uwe buren.’ De menigte spionnen, die overal rondliepen, maakte het volk evenwel wantrouwig en belette elke vereeniging, zoodat de orde dan ook bijna niet gestoord werd. Het kwaad woedde intusschen voort. Tusschen 1 Feb. en 't einde van Mei waren voor 720 millioen Ned. Guld. aan banknoten uitgegeven; maar 't volk had er geen vertrouwen meer in, omdat zij niet tegen klinkende munt konden worden ingewisseld en die munt zelve, welke de regent in waarde zocht te verminderen, steeg daarentegen bij elke nieuwe poging om haar te verkleinen. De bank moest dan ook weldra hare betalingen in specie geheel staken, terwijl Law en d'Aregenson beiden uit het ministerie ontslagen werden. De zwakke, weifelende en laffe regent wierp de geheele schuld op Law, en toen deze zich naar 't Palais Royal begaf, waar de regent zijne residentie hield, werd hem openlijk de toegang ontzegd; maar in stilte werd hij ontboden, door een geheime deur binnengelaten, en toen maakte de regent duizend verontschuldigingen wegens de gestrengheid, waarmede het publiek hem genoodzaakt had Law te behandelen. Twee dagen daarna nam hij hem mede naar de opera, waar hij in de koninklijke loge naast den regent zat, die hem ten aanzien van 't geheele publiek met veel onderscheiding behandelde. - maar 't gemeen had hem zonder eene behendige wending van zijnen koetsier op straat bijna vermoord en, al gaf de regent hem ook eene zwitsersche lijfwacht, om zijn persoon, zijn gezin en zijne goederen te bewaken en te verdedigen, men | |
[pagina 445]
| |
maakte het Law zoo bang, dat hij zijn toevlucht op 't Palais Royal in de vertrekken van den regent moest zoeken. De kanselier d'Aguesseau, in 1718 ontslagen wegens zijne oppositie tegen Law, en sedert op zijne landgoederen levende, werd nu verzocht maatregelen te beramen om het land uit zijne verlegenheid te redden en hij was edeldenkend genoeg zich daartoe te laten vinden. Alle dwaze en onbillijke besluiten werden ingetrokken. Iedereen mocht dus weder zooveel geld bezitten als hij goedvond, en om de banknoten buiten omloop te stellen werden er 25 millioen nieuwe uitgegeven, rentende 2½ pCt., waarvoor de opbrengsten van de stad Parijs in pand gesteld werden. De ingetrokken banknoten werden openlijk voor 't Stadhuis verbrand en de bank werd heropend met een genoegzamen voorraad van zilveren munt, ter inwisseling indien zulks verlangd werd. Deze verstandige maatregelen hadden het gewenschte gevolg, al was de aanvraag ter inwisseling in de eerste dagen ook zóó groot dat het bedrag weldra in koper moest uitbetaald worden en de arme menschen hijgden en zwoegden in de straten onder 't gewicht van eene waarde van f 25. De 25 millioen, waarvoor de stedelijke inkomsten van Parijs verpand waren tegen de lage rente van 2½ pCt., werden intusschen niet zwaar gezocht door de aandeelhouders in de Mississippi-Maatschappij en vele bezitters daarvan behielden ze rustig, zoodat de Conversie geene gemakkelijke zaak was. Om haar te bevorderen werd er daarom een besluit uitgevaardigd dat alle aandeelen van 1 - 10.000 livres waarde alleen konden gebruikt worden tot aankoop van lijfrenten en bank-actiën, alsmede voor storting op nieuw ontvangen aandeelen in bank. Kort daarop volgde een nieuw besluit, waarbij aan diezelfde aandeelen alle waarde ontzegd werd na November van 't loopende jaar. Het munten van geld, het pachten der Staats-inkomsten, en alle andere voordeelen en voorrechten van de Indische- en Mississippi-Maatschappij werden tevens aan de bank van Law ontnomen, waardoor haar de doodsteek werd toegebracht. Law had bovendien allen invloed verloren, en nu aan zijne bank alle vroeger verleende privilegiën ontzegd en daarenboven allerlei bezwarende bepalingen uitgedacht werden om de aandeelhouders bitter te doen boeten voor vroeger genoten voordeelen (zoo moest b.v. ieder aandeelhouder, die zijne aandeelen niet geheel vol gefourneerd had, het ontbrekende aanvullen tegen 13.500 livres voor | |
[pagina 446]
| |
elk aandeel van 500 livres) besloot ook hij 't voorbeeld van zoo vele anderen te volgen en een land te verlaten, waar zijn leven niet langer veilig was. De regent juichte zijn besluit zeer toe, toen het hem door Law zelven werd medegedeeld, en toonde zich zeer teleurgesteld over den loop, welken de gebeurtenissen genomen hadden. Bij zijn laatste onderhoud met den regent verklaarde Law, dat hij vele fouten begaan had, doch ‘voegde hij er bij, ‘ik beging ze omdat ik mensch ben, en als zoodanig niet onfeilbaar, maar ik verklaar ze plechtig dat geene enkele dier misgrepen uit oneerlijke bedoelingen geschiedde en dat geene slechte bedoeling in mijn geheele gedrag zal gevonden worden.’ Twee of drie dagen na zijn vertrek zond de regent eenen zeer beleefden brief met het verlof om Frankrijk te verlaten wanneer hij slechts verkoos. Aanvankelijk had hij slechts verlof gevraagd om Parijs te verlaten en zich naar zijne landgoederen te begeven waarvoor hij de noodige papieren in gereedheid had doen brengen. In dien brief bood hij hem tevens zoo veel geld aan, als hij maar mocht begeeren of zoude kunnen noodig hebben. Law bedankte eerbiedig voor het geld en vertrok naar Brussel, en ging van dáár naar Venetie, waar men hem maanden lang voor millionair hield en als eene curiositeit aangaapte; toch was deze meening verkeerd. Hij zelf had nimmer gewanhoopt of getwijfeld aan de juistheid zijner berekeningen en hij had steeds gemeend Frankrijk tot de rijkste en machtigste natie van Europa te verheffen. Hij belegde ook al zijne winsten in grondbezit in Frankrijk. Hij had geen zilver noch juweelen opgekocht, en evenmin geld naar vreemde landen gezonden. Zijn geheele bezitting met uitzondering van een enkelen diamant van 70 à 75 duizend gulden had hij in fransch grondbezit gestoken, en toen hij dat land verliet, bleef zijne bezitting bijna geheel dáár achter. Men heeft Law soms van schelmerij beschuldigd, doch dit feit pleit voldoende daartegen. Dadelijk na zijn vertrek werden evenwel al zijne goederen en zijne kostbare boekerij verbeurd verklaard. Bovendien werd eene lijfrente van 96 duizend gulden op 't leven zijner vrouw en kinderen, welke hij voor 5 millioen livres gekocht had vernietigd, ofschoon een bijzonder besluit, in de dagen van zijnen voorspoed opgemaakt en genomen, bepaalde dat dit onder geene voorwaarde immer kon geconfisceerd worden. Het volk was daarbij woedend dat men Law had laten ontsnappen, 't gemeen en ook 't parlement had- | |
[pagina 447]
| |
den hem gaarne zien hangen, maar de meer verstandige, die onder de plotselinge omkeer leden, en die overtuigd waren van zijn helderen blik in financieele zaken betreurden het, dat zijn scherpziend oog geen middel had weten aan de hand te geven om het kwaad te verhelpen. Toen de zaken onderzocht werden bleek het dat er vooraf 1700 millioen aan banknoten in circulatie gebracht was, maar tevens dat de datums van uitgifte verschilden van die der besluiten, waarbij zij gewettigd werden. De regent, die de blaam daarvoor alleen niet wilde dragen, verklaarde dat Law eigendunkelijk 1200 millioen daarvan had uitgegeven en dat de regent, dit bespeurende, en de zaak niet ongedaan kunnende maken, Law gedekt had, door de besluiten van den financie-raad vroeger te dateeren, waarbij de vermeerdering werd toegestaan. Hij had beter gedaan met de waarheid te zeggen en te bekennen dat Law, in verlegenheid gebracht door de onzinnige buitensporigheden en het ongeduld van den regent, verleid was geworden om de gestelde grenzen te overschrijden. Men vond tegelijk, dat de nationale schuld, den 1en Januari 1721 meer dan 1448 millioen Nederl. bedroeg, waarvan de interest alleen bijna 48 millioen beliep. Law hoopte in den eersten tijd dat men zijne hulp nogmaals zoude inroepen om Frankrijk te redden en haar crediet op beter grondslagen te vestigen. De dood van den regent, die plotseling stierf in 1723, terwijl hij met de hertogin de Phalaris bij den haard zat te praten, verijdelde die hoop ten eenen male, en noodzaakte hem zijn oude spelersleven weder op te vatten. Meer dan eens werd hij verplicht zijn diamant, zijne eenige bezitting, te verpanden, maar een gelukkig spel verschafte hem gewoonlijk de middelen weder om hem terug te nemen. Toen hij te Rome door zijne schuldeischers vervolgd werd, nam hij de wijk naar Copenhagen, waar hij verlof kreeg van 't Engelsch ministerie om in zijn geboorteland terug te keeren, terwijl hem de vergiffenis voor den moord van den heer Wilson reeds in 1719 was toegezonden geworden. Hij werd overgebracht in een Admiraalschip, 't welk zelfs aanleiding gaf tot eene kleine woordenstrijd in 't huis der Lords; daar graaf Coningsby er tegen op kwam, dat een man, die zijn vaderland en zijnen godsdienst verzaakt had, met zooveel onderscheiding behandeld werd. Law bleef evenwel slechts vier jaar in Engeland, toen hij naar Venetie ging, waar hij in 1729 in kommerlijke omstandigheden overleed. | |
[pagina 448]
| |
Men maakte het volgende grafschrift op hem, dat algemeen bekend is geworden, Ci-gît cet Ecossais célèbre
Ce calculateur sans égal,
Qui par les règles de l'algèbre
A mis la France à l'hôpital.
Zijn broeder William Law, die de administratie over de bank en de Louisiana-Maatschappij met hem gevoerd had, werd in de Bastille opgesloten als beschuldigd van gelden verduisterd te hebben, maar men heeft hem nimmer van schuld kunnen overtuigen. Hij werd na 15 maanden op vrije voeten gesteld en werd de stamvader eener familie, die onder den naam van Markiezen van Laureston in Frankrijk nog bestaat en bekend is. Ziedaar, wat ik wilde mededeelen over Law den grooten Schotschen financier. Zijne geschiedenis is die van de meeste professioneele speculanten, maar, gelijk ik in den aanvang reeds opmerkte, zijne eeuw heeft hem niet begrepen, hij is voor zijne theoriën te vroeg op 't wereldtooneel verschenen. Vele van zijne plannen toenmaals en vooral na zijnen val als onzinnig uitgekreten, zijn later hooggeroemd geworden, en de nakomelingschap heeft hem recht doen wedervaren. Wie weet, als hij eens in onzen tijd en onder de tegenwoordige omstandigheden in Frankrijk ware opgestaan, hoe men van zijne financieele combinatiën meesterlijk partij had weten te trekken.
Deventer, 3 Januari 1873. |
|