| |
| |
| |
Gambetta en zijn militair dictatorschap in 1870.
Door Dr. L. Beins.
Vrijdagavond, 2 Sept. 1870, was te Parijs alles nog vol hoop. En toch verkeerden de gemoederen in koortstachtige onrust. Zou het Mac-Mahon gelukken, zich met Bazaine te Metz te vereenigen? Het gouvernement sprak dit vertrouwen uit, de menigte geloofde het gaarne. Maar den anderen morgen kwam langzamerhand de ontnuchtering. Verschillende geruchten gingen van mond tot mond en werden herhaaldelijk weersproken, maar bleven steeds van verontrustenden aard. Het was, alsof met het vallen van den avond de somberheid van de bevolking der reusachtige wereldstad toenam. Toen deed eindelijk Generaal Pelikao in het wetgevend lichaam de verpletterende mededeeling, dat Frankrijk geen leger meer in het veld had, dat Mac-Mahon overweldigd was en Napoleon III gevangen. Dit gebeurde in eene opzettelijk samengeroepen vergadering, 's nachts om een uur. Zooals het de keizerlijke ministers stelselmatig deden, had Pelikao van dezelfde tribune eenige uren te voren meer geruststellende berichten medegedeeld. De waarheid kon echter niet langer verheeld worden. Wie Parijs dien zaterdagavond gezien heeft, zal het niet spoedig weder vergeten. Op elks gelaat wanhoop en verslagenheid, overal hartstochtelijke uitingen van ontsteltenis, spijt en toorn onder de woelende menigte, in straten en pleinen opgehoopt. Inderdaad zulk eene ernstige krisis als met deze jobstij- | |
| |
dingen voor Frankrijk begon, heeft zelden of nooit eenige natie doorgestaan. Mogelijk leverden de straten van Rome een soortgelijk schouwspel, toen Hannibal voor de poorten stond, zooals men in den eersten schrik meende. Ook de toestand van onze republiek in 1672, toen de vijand met ontzachlijke legermassa's zooals men sedert de Hunnentochten niet gezien had, ons grondgebied overstroomde, is met dien van Frankrijk te vergelijken. In die dagen van radelooze wanhoop vond Rome een redder in Fabius Maximus en ons vaderland in Willem III. Ook in Frankrijk trad eene persoonlijkheid op, die met onbezweken moed en onverminderde
veerkracht aan het hoofd van de natie den vaderlandschen bodem tegen de Duitsche overmacht trachtte te verdedigen; het was de jeugdige Léon Gambetta, de vurige republikein, die reeds als afgevaardigde naam gemaakt had onder de bestrijders van het tweede keizerrijk. In werkzaamheid, moed en vastberadenheid behoefde hij voor niemand onder te doen en toch kon hij, niettegenstaaade zijne bijna bovenmenschelijke inspanning, zijn vaderland niet voor den ondergang behoeden. Dit geeft iets tragisch aan zijne verschijning, dat hem door geheel Europa sympathie heeft bezorgd. En toch zal, naar onze meening, het oordeel der geschiedenis over zijn optreden niet gunstig kunnen zijn, wanneer men over alle omstandigheden een juist oordeel zal kunnen vellen. Een van de beste Fransche politieke schrijvers heeft reeds den eersten stap op dien weg gedaan. Ook verdere gegevens ontbreken ons niet, na hetgeen van Fransche zijde zoowel als van Pruisischen of Engelschen kant is openbaar gemaakt.
Sedert Zondag den 4 Sept. de republiek was uitgeroepen, behoorde Gambetta tot de leden van het gouvernement der nationale verdediging, dat de leiding der zaken op zich nam.
Toen na den slag bij Sedan de Duitschers naar Parijs begonnen op te rukken en het te voorzien was, dat de gemeenschap tusschen Parijs en de provinciën op zijn minst bemoeilijkt kon worden, begaven zich drie leden van het voorloopig bestuur Glais-Bizoin, Crémieux en Fourichon, de eenigste soldaat onder dit driemanschap, naar Tours, om maatregelen te nemen tot het organiseeren van nieuwe strijdkrachten, die tot ontzet van Parijs moesten dienen. Het lag dus in het plan der regeering Parijs als centraal punt der landsverdediging te behouden. De snel op elkander volgende gebeurtenissen deden echter spoedig het nadeel
| |
| |
hiervan inzien. Den 15den Sept. stonden de Pruissen te Meaux en den 19den was Parijs reeds ingesloten. Men stond nu voor het feit, dat de verdediging van den vaderlandschen grond plaats moest hebben onder de leiding van een gouvernement, dat in een belegerde stad was opgesloten en wel in overeenstemming met de afgezondenen te Tours, die zoo goed als geheel buiten de mogelijkheid waren met hunne ambtgenooten te Parijs in overleg te treden. Ook was de taak, die voor Crémieux en Glais-Bizoin was bestemd, hun veel te moeilijk. Beide waren reeds oud. Bovendien bleven zij te zeer hechten aan de traditie van de dagen van '92. Zij begrepen niet, dat ongeoefende massa's tegen de gedisciplineerde troepen der Duitschers niets konden uitvoeren. De tijden waren geheel veranderd; de grootste geestdrift beteekende niets tegen de onwrikbare, naar de nieuwe krijgskunde geoefende en gewapende vijanden. De eenige, die dit inzag, was waarschijnlijk Fourichon. Maar hij kon alleen niets. Buitendien was zijne taak moeilijk en tijdroovend. Zeker waren wel een millioen Franschen gereed om de wapenen te dragen of ten minste daarvoor beschikbaar, maar voor het oogenblik waren er geen officieren, geen kaders, die den grondslag konden vormen voor bruikbare legerkorpsen. Deze zouden naar de verwachting van de regeering te Parijs en te Tours als uit den grond oprijzen.
Op dit standpunt plaatste zich ook Gambetta, toen hij den 21sten Sept. eene proclamatie tot zijne landgenooten richtte, bij gelegenheid van den acht en zeventigsten verjaardag van de stichting der eerste republiek in '92. Intusschen was niemand te Parijs, zelfs niet de regeering, bekend met hetgeen te Tours voorviel, en men was in het begin van October hoogst gelukkig met een oude courant uit Rouaan, waarin berichten stonden van den 30sten Sept. De Gaulois was de eerste der Parijsche couranten, die er zich meester van maakte en berichtte, dat de departementen zich wapenden en dat de delegatie te Tours alle weerbare mannen had opgeroepen. Dienzelfden dag bevestigde de regeering deze mededeelingen, tengevolge van eene dépêche van Glais-Bizoin, na vroeger herhaaldelijk verklaard te hebben, dat er niets ontvangen was. Verder is er nog iets geheimzinnigs in deze zaak. In het dagblad van Ronaan wordt melding gemaakt van het bezetten van Orleans door den vijand. Dit kon men toen daar niet weten, want dit had eerst in de eerste dagen van October plaats, ten gevolge van omstandigheden,
| |
| |
die onze aandacht een oogenblik verdienen. Den 6den van deze maand kwam er een zeer geruststellende dépêche uit Tours, die te Parijs werd openbaar gemaakt. Crémieux berichtte omstandig, dat er twee groote legers van 80,000 man bestonden en voorzichtigheidshalve werden de namen der Commandanten en van de standplaatsen verzwegen. Met name werd het leger aan de Loire vermeld. Hiermede werd het 15de corps bedoeld, dat door Generaal Lamotterouge vooral uit Afrikaansche troepen was gevormd. Op onverantwoordelijke wijze werd de natie door deze groote cijfers in den slaap gewiegd. Het heeft overigens den schijn, alsof de regeering te Parijs beter wist, want reeds den 7den besloot men Gambetta naar Tours te zenden en hem de leiding der zaken op te dragen. Hiermede werd voor den jongen vurigen patriot een veld geopend, waarop zijne werkzaamheid genoeg te doen zoude vinden. Te Tours vond hij de zaken tamelijk in de war. Fourichon had verbitterd zijn ontslag genomen, toen zijne beide ambtgenooten hunne eigen inzichten over de organisatie van den tegenweer, tegen den raad in dien krijgskundige bekwaamheid en ervaring hem in den mond legden, wilden doordrijven en zelfs Lamotterouge onverdiend ontsloegen. Inmiddels werd de Loirelinie ernstig door den vijand bedreigd. In de gevechten in de buurt van Orleans hadden zich de Franschen dapper gekweten, maar weinig geluk gehad en gedurende eenige dagen had men nu geen minister van oorlog. Toen verscheen Gambetta als een reddende engel en met zijn ballon scheen de hoop op behoud uit de lucht neder te dalen. Aller oogen waren op hem gevestigd, vooral nadat Orleans in de macht van den Beierschen generaal von der Tann gevallen was. Zijne proclamatie wekte overal den geestdrift op, die hem zelf deed gloeien. De schildering, die hij gaf van de onneembaarheid van Parijs, deed moed en geestkracht herleven en zijn energie scheen aanstekelijk, toen hij
de uitgebreidste maatregelen nam, om de verdediging te regelen, met den heer Freycinet als gedelegeerde naast zich. Ongelukkig stelde hij zich voor, de rol te spelen van den beroemden Carnot, oorlogsminister in 92, zonder ook maar in de verte diens kunde in krijgszaken te bezitten. In plaats van zich tot het organiseeren te bepalen en de samengeraapte troepen ten minste eenigen tijd te laten om onder de oogen van bekwame mannen van het vak als Aurelles de Paladines en Chanzy tot zich zelf te komen en een voldoende mate
| |
| |
van zelfvertrouwen te krijgen, besloot Gambetta uit Tours de marschorders vast te stellen en de troepenbewegingen zelf te leiden. Hij had zich voorgenomen Orleans te hernemen en op den weg naar Parijs voort te dringen. Dit verlossingswerk moest niet zoo spoedig mogelijk, maar dadelijk beginnen. Hij gaf in deze overtuiging d'Aurelles, opperbevelhebber over het Loireleger, order om aan te vallen, toen deze nog maar tien dagen in functie was en handen vol werk had, om het leger, dat een toonbeeld van wanorde en verwarring was, aan orde en tucht te gewennen. Hoe weinig begrip hij had van het ernstige der onderneming, om een geoefenden vijand met zulke troepen onder de oogen te zien, blijkt uit de dépêches, die hij den bevelvoerenden generaal ter hand deed stellen. In allen ernst gaf hij hem den raad ‘den vijand tusschen twee vuren te brengen en onverwachts te overvallen.’ Deze aansporing was even belachelijk als wanneer hij d'Aurelles had aangeraden den grooten staf te Versailles op te lichten en Koning Wilhelm naar Tours op te zenden. Toen het plan voor den veldtocht tegen Orleans bepaald was, werden ook door Gambetta en Freycinet alle bewegingen geregeld. d'Aurelles zelf echter nam zijn schikkingen zoo geheim mogelijk, maar toen hij den 27sten October te Tours kwam, was iedereen met de bijzonderheden der onderneming bekend. De Duitschers waren ondertusschen de kracht van den weerstand beginnen te gevoelen. Von der Tann was evenwel in de onzekerheid, wat plan de vijand had, tegen Orleans op te rukken, of elders op den weg naar Parijs voort te dringen. Toch was er nog betrekkelijk weinig voor den aanval in gereedheid, toen d'Aurelles met het gros zijner troepen te Blois kwam. Daarom schreef hij naar Tours, dat de marsch een dag moest worden uitgesteld.
Men zou denken, dat Gambetta en zijn gedelegeerde dit zoo noodzakelijk oponthoud ook als zoodanig zouden hebben erkend. In ieder geval zou de administratie er voor hebben moeten zorgen, dat bagage, ammunutie en kanonnen op hun tijd aanwezig waren of ten minste op nauwkeurig aange geven plaatsen beschikbaar waren gesteld. Hoewel dit veronachtzaamd was, werd de verantwoordelijkheid geheel op den generaal geschoven en hij kreeg bevel de onderneming te staken, daar het juiste tijdstip daarvoor was verzuimd. Neemt men in aanmerking, dat zoowel d'Aurelles als zijn ambtgenoot Martin de Pallières, mannen waren van groote
| |
| |
militaire kundé en stategische bekwaamheid, dan moet hunne zelfverloochening wel hunne vaderlandsliefde geëvenaard hebben, daar zij, niettegenstaande de waanwijze betweterij van de autoriteiten te Tours, hunne moeilijke post bleven bekleeden. Gambetta schreef het aarzelen toe aan de tegenwoordigheid van Thiers, die op reis naar het Pruisische hoofdkwartier - het was te midden van diens onderhandelingen in het belang van den vrede - de Fransche liniën gepasseerd was. Dit was echter geheel onjuist, want d'Aurelles had Thiers niet gesproken. Het bericht van de capitulatie van Metz had hij dan ook niet van dezen staatsman, maar bij gelegenheid van het uitleveren van een gesneuveld officier had generaal v.d. Tann hem deze mededeeling gedaan. Die gebeurtenis was voor ieder Franschman eene grievende teleurstelling, maar vooral voor Gambetta, die zijn koortsachtige drift nu in het geheel niet meer meester was. Zijne proclamatie, waarin natuurlijk de hoofdofficieren van verraad beschuldigd werden, had op de soldaten een allerongelukkigsten invloed. De zoo noodige tucht liep groot gevaar; zij begonnen tegen hunnen eigen generaal wantrouwen te koesteren. d'Aurelles moest zich zelfs met de zaak bemoeien. Toch was deze den 3den Nov. geheel gereed, in het besef, dat ieder dag van uitstel de kansen verminderde, daar na de overgave van Metz tweemaalhonderdduizend geharde soldaten de Duitsche liniën zouden komen versterken. Daar bedacht nu Gambetta op eens een nieuw plan en wel precies het omgekeerde van het vroegere, wat de plaatsing der korpsen en de troepenbewegingen in het algemeen betrof. Dit onverantwoordelijk strategisch ontwerp had Gambetta waarschijnlijk in een bezield oogenblik geschapen, maar met de toebereidselen er voor zouden dertig dagen moeten verloopen, zooals d'Aurelles zich haastte te berichten. Gelukkig liet de dictator te Tours zich raden en het oude plan bleef bestaan. Intusschen begon von der Tann te
Orléans tot de zekerheid te komen, wat het doel van de beweging op de Fransche liniën was. Ook werd hem in den avond van den 8sten Nov. versterking uit Versailles toegezonden, maar voor dat deze aankwam, werd hij uit Orléans verdreven (9 Nov). Deze tijding bracht verademing over geheel Frankrijk. Zoude hiermede de dag der redding aanbreken? Gambetta nam deze gelegenheid waar, eene proclamatie uit te vaardigen, die aan de zaak weer een geheel verkeerd voorkomen gaf. De gang, dien de krijgsverrichtingen namen, was overigens geheel anders geweest,
| |
| |
dan de theoretische berekening van den dictator er aan had toegedacht. Martin de Pallières had zijne troepen zelfs niet in het vuur kunnen brengen. De dagorder van generaal d'Aurelles was integendeel bezadigd en waardig zonder overdrijving. Deze bewaarde bij den terugkeer der fortuin de koelbloedigheid, die zijn steun zou zijn in tegenspoed. Nu doet zich de vraag op, of er van deze overwinning goed gebruik gemaakt is? In het werk, dat de Freycinet later heeft uitgegeven, wordt beweerd, dat dit niet het geval is geweest, daar men onmiddelijk den weg naar Parijs had moeten inslaan. Deze meening weêrlegt zich zelf. Van der Tann hield weldra weêr stand en ontving reeds den 10den versterking. Het commando ging toen over op den Groothertog van Mecklenburg, die besloot de Franschen in het oog te houden, tot dat Prins Frederik Karel met de versterkingen van Metz zich bij hem aangesloten had. Terecht hield d'Aurelles het niet geraden in den omtrek van Orleans verder tot aanvallen over te gaan. Hij zou zich te zeer tegen de overmacht bloot gegeven hebben, want, niettegenstaande Gambetta eene grenzelooze werkzaamheid ontwikkelde, was geen van de legerkorpsen, die hij organiseerde, voltallig of ook in andere opzichten gereed. Den 12den Nov. was hij zelf in het kamp en had dus gelegenheid dit op te merken. Na zijn terugkeer te Tours ging hij weder voort met het voorschrijven van operatieplannen, waarbij hij soms de volslagenste bewijzen van onkunde gaf, zoodat hij plaatsen en namen verwarde en verwisselde. Ook voegde hij er soms vrij overbodige raadgevingen bij. Zoo schreef hij in een zijner dépêches ‘als gij soms kans ziet een minder talrijk vijandelijk corps met overmacht te verpletteren, moet gij de gelegenheid niet ongebruikt laten voorbijgaan.’ Bekwame generaals, als toen aan de Loire kommandeerden, hebben zulke opmerkingen zeker even belachelijk, als misplaatst gevonden.
‘Men moet Parijs, dat honger heeft,’ schreef hij een ander maal, ‘te hulp snellen.’ D'Aurelles besloot integendeel en terecht de linie van Orleans te versterken en den vijand daar af te wachten.
Dit plan is door bekende deskundigen goedgekeurd, onder anderen door majoor Blüme van den Pruisischen staf. Het gaf de beste waarborgen voor een gunstigen uitslag, vooral nu Prins Karel het opperbevel van het zeer versterkte Duitsche leger aanvaard had. Deze kon niets liever wenschen, dan dat de Franschen in de opene vlakte van Orléanais tot den aanval overgingen. Toch
| |
| |
gaf Gambetta hiertoe bepaald bevel en zijne orders waren buitendien zoo onduidelijk en verward, dat d'Aurelles naar Tours berichtte, dat hij ze niet begreep, evenmin als zijne onderbevelhebbers, zooals met name Martin de Pallières gerapporteerd had. Maar er moest gehoorzaamd worden. Zoo werd den 28sten Nov. een slag geleverd, waarbij het 20ste en het 18de korps in het vuur gebracht werden. Met hoeveel dapperheid de Fransche troepen ook streden, het resultaat kan niet gelukkig genoemd worden; de aanval mislukte. Gambetta echter scheen uiterst te vreden en sprak van behaalde voordeelen. Hij meende ook kwistig te moeten zijn met belooningen. Zoo maakte hij een kolonel, die het achttiende korps gecommandeerd had, tot generaal. De bevelvoerder over het twintigste korps, die den moed had, de waarheid te bekennen en zelfs rust voor zijne troepen te vragen, haalde zich eene hooghartige berisping op den hals. Toen men bericht kreeg van de groote uitvallen, die door de bezetting van Parijs in het laatst van November en op de eerste dagen van December zouden gedaan worden, besloot Gambetta den aanval op grooter schaal te hernieuwen. Zijne beschikkingen daartoe werden op eene conferentie aan de generaals medegedeeld. Te vergeefs werd door hen de opmerking gemaakt, dat de troepen veel te ver uiteen werden opgesteld. Drie dagen achtereen werden toen bloedige slagen geleverd; vooral Chanzy had met overstelpende overmacht te worstelen. Den 3den Dec., 's avonds om half tien, zond Gambetta plotseling bevel tot concentreeren en dit was het juist wat d'Aurelles en Chanzy van het eerste oogenblik af noodig geoordeeld hadden. Maar nu was het niet meer mogelijk, zonder alles te bederven en zich aan totalen ondergang bloot te stellen. Orlcans moest daarom weder ontruimd worden. Zonder eenigen twijfel valt de verantwoordelijkheid van dezen rampspoed op Gambetta. En toch wierp hij de schuld
geheel op d'Aurelles. Voor gansch Frankrijk verklaarde hij, dat deze met 200,000 en 500 stukken in eene versterkte stelling, Orleans toch had prijs gegeven. Onder deze omstandigheden namen d'Aurelles en Martin de Pallières hun ontslag. Bourbaki en Chanzy namen toen het commando over, maar thans bevond zich de Loire tusschen hen. De Fransche liniën waren doorgebroken, en van dit oogenblik af was de ondergang van beide legerafdeelingen slechts eene kwestie van tijd. Dit was voor ieder deskundige duidelijk, die in de gelegenheid was de zaken te beoordeelen. Gambetta bleef echter met
| |
| |
zijne bedriegelijke voorstellingen het geheele Fransche volk misleiden en door zijne persoonlijke bemoeiingen de beide Loirelegers in het verderf storten. Zijne depéche van den 14den Dec. aan Jules Favre en Trochu vloeit over van optimistische maar valsche voorstellingen. Integendeel, de toestand van Chanzy, afgescheiden van Bourbaki, was hopeloos. Van verschillende zijden gedrongen, hield hij met moeite stand in drie achtereenvolgende veldslagen, het laatst bij Beaugency. Hier was het weer Gambetta, die alles bedierf, door geheel buiten weten van Chanzy generaal Camô te bevelen, uit zijne positie op den rechtervleugel terug te trekken. Te vergeefs trachtte Chanzy deze noodlottige fout te herstellen; een corps Wurtembergers had zich hier reeds genesteld en was niet meer te verdrijven. Zelfs Blois werd door den vijand bedreigd. Voor Bourbaki was het onmogelijk te hulp te komen. Chanzy moest het veld ruimen en kwam, onder voortdurende gevechten, ten laatste met een geheel gedemoraliseerd leger aan de Sarthe aan.
Uit het een en ander is gebleken, dat Gambetta, die de ziel der nationale verdediging in de provinciën was, zijne zaak slecht heeft gediend. Zijne onmiddelijke bemoeiingen met de krijgszaken heeft over zijn vaderland niets dan ongeluk gebracht. In dit opzicht is hij Frankrijks kwade engel geweest. Want de spreuk der ouden ‘magna voluisse sat est’ is in onzen praktischen tijd tot eene onwaarheid geworden. Het is niet voldoende eene grootsche taak tot zijn levensdoel te maken, men moet ook de bekwaamheid en het talent bezitten, die de bereiking er van mogelijk maken, of ten minste zelfkennis en zelfverloochening genoeg, om deze eigenschappen in andere mannen te waardeeren en daarvan in het algemeen belang dankbaar gebruik te maken.
Brielle, Jan. '73. |
|