Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1873
(1873)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 188]
| |
Reis naar Italie.
| |
[pagina 189]
| |
Toen ik, voor eenige jaren, een paar vrienden aanried om ook Ravenna toch vooral te bezoeken, hoorde men vreemd op, maar teruggekomen was men zeer voldaan over dezen uitstap, niet alleen om al het prachtige dat men gezien had, maar ook om het kijkje in zulk een oude vergetene Italiaansche stad, waar de logementen nog zoo primitief bevonden werden, dat men door de keuken naar de logeerkamers ging. Eens rondziende in mijn spoor-compartiment, bevind ik mij tusschen het Zuiden en het Noorden verzeild, allen reeds meer of minder bekende gezichten: Professor Cavalière Galdino Gardini van Ferrara, met wien wij van Modena naar Montale en terug hadden gereden; de archidiacono Giovanni Tarantini, Directeur van de boekerij en het museum van het herlevende Brindisi, het oude Brundusium, de inschepingsplaats voorheen en nu weder voor Alexandrië, een kennis van Marzabotto; C. St. A. de Bille, Directeur van het Dagbladet te Kopenhagen en Député; Dr. Carlo Landberg, van Upsal, ook een der medewandelaars te Marzabotto; Pastor E.D. Jensen, uit Kopenhagen, mijn eerste dischkennis in Bologne; Poulsen, Ingenieur hydrographe, en Professor C. Engelhardt, Secretaris van de Société des Antiquaires du Nord. - Dit Deensche clubje was een opgewonden partijtje, de roervinken aan tafel in het hotel Brun, meest krachtige, gezonde Nooren, die wij later nog te Rome ontmoetten op het Forum en goede reis tot Napels toewenschten. Weldra zijn Pastor Jensen en de Archidiaken Tarantini zoo bevriend, dat de bij eenen Italiaanschen priester onmisbare doos voor den dag kwam en T. een snuifje aan J. aanbood onder het zeggen: Diversi di fede ma uniti pella scienza. De extra sneltrein vliegt voorbij de stations Mirandola, Quaderna en Castel S. Pietro. Zelfs ImolaGa naar voetnoot1), een bisschopsstad van 11,000 zielen, door L. Corn. Sylla als Forum Cornelii gesticht, zien wij, even voorbijvliegende, regts af wat dieper liggen. Zeer kort oponthoud te Castel Bolognese. Wat langer te Lugo, het Lucus Dianae der ouden, een klein plaatsje, want hier beginnen de feestelijkheden ter eere der | |
[pagina 190]
| |
préistorici, naam ons door de Bolognezen gegeven. Overal vlaggen en groen aan palen gehecht. La banda blaast er lustig op los. Een talrijke menigte roept Evviva gli savanti!! en Landberg houdt een toespraak; hij, de jonge, levenslustige, knappe, Zweedsche Dottore is door zijne Archeologische reizen en lang verblijf in Sicilie, Napels, Rome, enz. een halve Italiaan geworden. - TeBagna cavallo (=het Paardewed) nog eens hetzelfde. Te 9 uren komen wij te Ravenna, steeds sporende door een vlak, aangeslibt land. De 200 gasten en de Ravennesche gastheeren vullen zoodanig de wachtkamer, dat het welvoorziene buffet bijna ontoegankelijk is. Ik verover eindelijk een stuk paste en een glas MarsalaGa naar voetnoot1) juist nog bij tijds, want iemand achter mij, zegt tot mij: ‘Suivez moi, j'ai une compagnie agréable et un guide excellent.’ Het is mijn buurman in het hotel Brun, op wiens kaartje men kon lezen: Il Conte Giancarlo Conestabile, Corrispondente dell' Instituto di Franeia (Academia delle Iscrizione e belle lettere). Hem, den grooten klok voor de Etrurische oudheden, den beroemden hoogleeraar en stichter van het Etrurisch Museum te Perugia, dat wij even als zijn Palazzo later bezochten, had de regering van Ravenna dien Guide excellent ‘een lid van den Senaat of junta municipale toegevoegd, terwijl de compagnie agréable uit Dr. H.H. van Stockholm met zijn bevallig jong vrouwtje bestond. Gansch Ravenna is op de been: de Sindaco of burgemeester, aan het hoofd van den raad, ontvangt de gasten; voorafgegaan door een muzijk- en het studentencorps, en de gilden met hunne vaandels, trekken wij, gezeten in een zestigtal rijtuigen, de stad in. Er heerscht een perfecte orde, want al de rijtuigen verdeelen zich weldra, om geene opeenhooping van bezoekers te veroorzaken. Onze hoogst voorkomende guide biedt ons een opzettelijk voor dezen feestdag gedrukt boekje aan: Cenni (Indices) intorno ai monumenti e alle cose piu notabili di Ravenna: een fonkelnieuw plan van Ravenna daar achter, op groote schaal, wijst ons den weg, des te welkomer omdat Bädeker geen plan | |
[pagina 191]
| |
geeftGa naar voetnoot1). De beschrijvingen of Cenni zijn zoo kort en duidelijk gedrukt, dat wij juist tijd hebben om te lezen wat wij zien zullen, rijdende van de eene merkwaardigheid naar de andere. - Maar eer wij tot de détails overgegaan, een woord in het algemeen over Ravenna, tot beter verstand van het volgende: Ravenna is een stille stad van een mijl in den omtrek, maar slechts half thans bebouwd. Groote tuinen binnen de muren van deze hoofdstad van het oude Flaminia, tot aan 1860, getuigen van vroegere welvaart; toch heeft het nog eene bevolking van 55,000 zielen. Gesticht door de Pelasgers, lag Keizer Augustus hier een haven aan, de Portus Classis, een station voor de vloot. Tusschen de stad en de haven Classis ontstond eene buurt, Caesarea. Maar de Po slibde den haven digt en zoowel Classis als Caesarea verdwenen. Men wil, dat reeds in het jaar 44 de H. Apollinaris, een leerling van den Apostel Petrus, hier episcopus was. In 439 werd het een aartsbisdom, ook doordien Keizer Honorius, in 402, Rome verliet en Ravenna tot den prachtigen zetel der Romeinsche keizers verhief. De sterke ligging der stad te midden van moerassen gaf daartoe aanleiding. Hier was men veilig voor de horden Barbaren, die Italie bestormden. Toch nam Odoacer, der Herulen vorst en koning van Italie, Ravenna in: desgelijks in 493 Theodorik de Groote, koning der Oostgothen. Tot 552 bleef het de hoofdzetel van dit merkwaardig volk, dat Ravenna verfraaide en bevoordeelde. De Oostersche keizers bezaten het tot 752 en regeerden er door Exarchen. - Astulphus, Koning der Lombarden, verdreef in dat jaar den laatsten Exarch, maar weldra deed Pepijn, Koning der Franken, de Lombarden de stad ontruimen en schonk ze aan den Paus, die er afwisselend met de Venetianen (1440-1504) en de Franschen (1797-1815) heerschten, totdat de stad, in 1860, bij Italie werd ingelijfd. ‘Geen stad van Italie,’ zegt Bädeker p. 342, ‘bezit zulk een schat van bouwwerken, beeldhouwkunst en mosaïeken uit de eerste jaren der middeleenwen als Ravenna.’ Wij zouden er het waarom bijvoegen; ‘omdat men vergeten heeft deze afgelegen plaats te verwoesten.’ Ons vijftal rijdt N.-W. op door het midden van de kennelijk niet welvarende stad, langs de Strada della Stazione, de | |
[pagina 192]
| |
Strada del Monte over de fraaie Piazza MaggioreGa naar voetnoot1), langs de Strada del Duomo naar de Piazza del Duomo, waar wij de Basilica Ursiana of hoofdkerk Chiesa metropolitana binnen treden. Ik verzoek Dr. H. mij aan zijne vrouw te presenteren en hij doet het met deze woorden als bijvoeging: C'est ce monsieur dont vous connaissez l'ouvrage: Over den koophandel der Friezen.’ Ik kijk er van op zoo iets in de hoofdkerk van Ravenna te hooren, en betuig zulks aan mevrouw H. ‘Ah!’ zegt zij daarop in het Duitsch, ‘Ich folge ein wenig die Studien meines Mannes und die Holländische Sprache schliesst sich so der Deutsche an, wie die Schwedische an die Dänische.’ Ik zal mij niet verdiepen in eene volledige beschrijving van de Basilica Ursiana of volgende kerken. Zelfs de beste beschrijving kan hem, die iets niet zag, het beschrevene niet zuiver voor de oogen stellen en photographiën of platen van Ravenna's kunstschatten zijn mij niet gewordenGa naar voetnoot2). Eerst onlangs is men begonnen die terra incognita te bewerken en in die nog pas ontgonnen mijn ook voor de prenteboeken te delvenGa naar voetnoot3). De hoofdkerk is door San Orso of Urso (St. Ours), een bisschop van Ravenna waarschijnlijk in de laatste jaren der 4de eeuw, gesticht. Op Paschen door hem ingewijd, noemde men haar: ‘ἡ ἅγια ἀνάστασις’, de heilige opstandingkerk. In 1867 vond men er eene cripta of onderaardsche kerk, nu vol water staande, als lager gelegen dan het zeepeil. Oorspronkelijk was deze kerk met mozaïek bekleed, dat in 1112 vernieuwd werd, maar ongelukkig bij de geheele reconstructie of misvorming, in 1734, op één beeld der H Maagd na, dat overgebracht werd, verdween. Men vindt er nu in 72 kolommen van Oostersch marmer, 11 rijke marmeren altaren en eenige fresco's van Guido Reni of zijne leerlingen, waaronder de Mozes en | |
[pagina 193]
| |
vooral de Elias van Guido Reni zelven uitmunten. Op een zilveren kruis met 42 beelden, uit de 6de eeuw, wordt onze aandacht gevestigd. In de Sacristie laten hoogst beleefde geestelijken ons den beroemden ivoren zetel of stoel van den H. Maximianus, met basreliefs, uit de 5de en 6de eeuw zien. Nog merkwaardiger in deze Paaschkerk vind ik den marmeren Paaschwijzer voor de jaren 532-626, als een bijna sprekende getuige van de twisten, die de Oostersche en Westersche kerk, over den dag waarop het Paaschfeest gevierd moest worden, lang zeer hevig verdeelden. De op het einde der 16de eeuw te Pisa als hoogleeraar beroemde Augustijner monnik Henricus Noris schreef er eene verhandeling over en later legde Ciampini dien ook uitGa naar voetnoot1). Bij vele Italiaansche hoofdkerken vindt men een Doopkerk of liever doophuis, een battistero. Ongedoopten zouden de kerk ontheiligen. En te Florence en te Rome in de San Paolo fuori le mura en te Pisa zagen wij ze in gebruik. Het Battistero van de Basilica Ursiana, ten O. daarvan gelegen, draagt nog bovendien den naam van St. Giovanni in fonte. Ieder battistero moet volgens de oude doopsgebruiken twee deuren hebben. Door de eene treden de neofiti binnen en door de andere gaan zij als battizzati er uitGa naar voetnoot2). In dit overoude battistero, in 425-430 door den Bisschop Neone hernieuwd en verfraaid, ligt de oude vloer bijna 3 el (2.99) onder de nieuwe, en 0.156 lager dan laag tij in de naburige Adriatische zee, en dus altijd onder water. Men liet ons dit zien in den San Orso door het openmaken van een klep. De Ravennezen houden het er voor dat en de grond gezakt en het waterpas dier zee verhoogd is sedert de 5de eeuw. Alhoewel dit achtkant battistero ook zeer veranderd is, zoo prijken nog in den koepel de prachtige mozaïeken op goudgrond uit de 5de eeuw, voorstellende Christus en zijne apostelen; ook een groot gedeelte van het randschrift in mozaïekletters is nog | |
[pagina 194]
| |
leesbaarGa naar voetnoot1). De marmeren doopvont, zegt B. p. 343, heeft Bacchische voorstellingen. Zulk een double usage vindt men wel meer in Italie. Zoo zegt men zelfs, dat het beroemde bronzen standbeeld van den Apostel Petrus in de St. PieterskerkGa naar voetnoot2), (waarvan de afgekuste teenen niet lang geleden hernieuwd werden) oorspronkelijk een Jupiter was. - Men bragt ons daarop naar de nabij gelegen kleine private kapel, in het aartsbisschoppelijk paleis. Daar prijkte nog boven het altaar de Madonna in mozaïek op goudgrond uit de Basilica overgebragt. De geheele kapel was verder één mozaïek uit het midden der 5de eeuw, toen de H. Petrus Crysologus, Bisschop van Ravenna, overleden in 449 en begraven te Imola, die stichtteGa naar voetnoot3). Eene sala lapidara met een menigte heidensche en christelijke opschriften in marmerGa naar voetnoot4) wordt maar vluchtig doorloopen en een porphieren gedrapeerde romp of torso er in bezien. Het rijtuig neemt ons weder op en brengt ons door een tal van straatjes naar de N.O.-zijde der stad. Halt! op het pleintje voor de Basilica di San. Vitale, een achtkant; eene navolging van de St. Sophiakerk van Constantinopel en door Karel den Groote, dien wij nog eens in Ravenna zullen ontmoeten, tot model voor de basilica van Aken genomen. Een Oostersche kerk, met al de pracht der Byzantijnsche bouwkunst, door den bisschop Ecclesius in 534, terwijl de Gothen nog te Ravenna heerschten, begonnen, op de plaats waar de H. Vitalis den martelaarsdood onderging; voltooid door Julianus Argentarius; ingewijd in 547, door den bisschop Maximianus en rijkelijk begiftigd door Keizer Justinianus en zijne beruchte Theodora. Hunne beeldtenissen vindt men dan ook in het kooreinde in prachtig mozaïek: de keizer met geschenken, de keizerin door hare hofdames omringd, beneden het Christuskind, gezeten op den wereldbol en met engelen, den H. Vitalis en den H. Ecclesius aan zijne zijden. Onlangs gaf het Magasin Pittoresque 1871 p. 348, er afbeeldingen en de volgende beschrijving vanGa naar voetnoot5). | |
[pagina 195]
| |
‘Keizer Justinianus en Keizerin Theodora worden voorgesteld deel te nemen aan de processie bij gelegenheid van de inwijding der kerk.’ ‘In het midden der voorstelling of compositie aanschouwt men den keizer, naast hem de reeds genoemde bisschop Maximinianus, blijkens de namen boven de hoofden. Twee priesters gaan voor hem; alle drie zijn in het wit gekleed. Justinianus, met een diadeem versierd met edelgesteenten en paarlen, draagt den keizerlijken mantel of dalmatica van purper, geborduurd met goud en door een prachtige haak of agrafe op zijn schouder vastgehecht. Een lang met goud geborduurd kleed daalt tot zijn purperen met paarlen versierd schoeisel af. Hij houdt een vaasGa naar voetnoot1) in zijne handen, die hij ten geschenke aan de kerk zal aanbieden. Achter hem zijn twee hoofdbeambten; hunne kleeding verschilt in kleur. Met lansen gewapende en met eereketens versierde wachten volgen hem. Een hunner draagt een schild waarop het monogram van Christus, sedert ConstantijnGa naar voetnoot2) het symbool van den godsdienst van staat.’ ‘Als pendant de Keizerin Theodora, voorafgegaan doorpriesters en gevolgd door hofdames. De keizerlijke diadeem dekt haar hoofd. Hare haren, hals en borst zijn met edelgesteenten bedekt. Zij draagt een purperen kleed en heeft ook in hare handen een gouden vaas. Hare hofdames hebben sleepjaponnen van verschillende kleuren.’ Deze voorstellingen zijn belangrijk voor de costuum-kennis van het Byzantijnsche hof in het midden der zesde eeuw, maar even als de andere die wij zullen vermelden geven zij ons een blik op de kunst in die tijden. Op hetgeen B. ‘l'arc de triomphe’ noemt, ziet men afbeeldingen van Jeruzalem en Bethlehem, waarschijnlijk zooals zich toen (534-547) die steden vertoonden. Daar boven: de vier Evangelisten in gezelschap van Jesaia en Jeremia; Moses zijn schoeisellosmakende en de tafelen der wet ontvangende en Christus als de goede herder. Links een altaar met wijn en brood, geflanqueerd door de offerande van Abel en Melchisedek. Regts een gedekte tafel waaraan de drie engelen en Abraham. Sara kijkt | |
[pagina 196]
| |
lagchende om de deur. In de boog Christus, de Apostelen, St. Protasis en St. Gervasius. Al dit mozaïek, schoon meer dan 1300 jaren oud, is nog wonderlijk goed bewaard, en nog schittert de mozaïeken goudgrond, waarop de gekleurde beelden zijn ingelegd. Zoo vaak ik dezen dag Justinianus zie, ben ik in mijne verbeelding eensklaps naar de Franeker collegiekamer verplaatst, maar het Corpus Juris is door Bädeker vervangen. Slechts vlugtig bezigtigen wij nog het prachtige Grieksche relief uit een tempel van Neptunus afkomstig, genien voorstellende voor den troon van Neptunus, kenbaar aan zijn schelp en drietand. In de kosterij moet ook een prachtig Romeinsch relief zijn, waarop de vergoding van een keizer, alsmede een Christelijke sarcophaag, waarop Daniel in den leeuwenkuil en de opstanding van Lazarus zijn gebeeldhouwd, terwijl vóór de kerk de graftombe van den Exarch Isaac, († 641,) met een Grieksche inscriptie ons weder tot het Byzantijnsche keizerrijk terugvoert. Weinige schreden brengen ons tot een zeer merkwaardig, 13 of 15 el lange en 9 of 12 el breedeGa naar voetnoot1) kapel, gelegen tusschen twee der 20 kerken van Ravenna, de Santa Maria Maggiore en de Santa Croce en onder den naam van het graf van Galla PlacidiaGa naar voetnoot2) bekend. Deze keizerlijke princes, Augusta, en regentes van het Westersche rijk, stichtte de kerk van Santa Croce en deze keizerlijke begraveniskapel (440), die van binnen geheel en al, van den grond tot den top, met gekleurde beelden, de (vier Evangelisten, de Profeten, de goede Herder, de Heiland de Evangelien dragende, het dorstige hert) en met bloemen, figuren, ornamenten op goudgrond, alles mozaïek, bekleed is. De indruk van die overschoone voorstellingen wordt verhoogd door den enormen marmeren, vroeger met zilveren platen bekleede, sarcophaag van Galla Placidia, dien zij reeds bij haar leven liet maken, waarom men ook haar zeker gebalsemd ligchaam uit Rome, waar zij den 27 Nov. 450 stierf, herwaarts overbragt. Tot op 3 Mei 1577 kon men haar lijk daarin nog aanschouwen; door te onvoorzichtige toelichting verbrandde het toen. Wij zeiden: ‘keizerlijke kapel,’ want nog verschillende, geheel | |
[pagina 197]
| |
ongeschonden sarcophagen zijn daarin te vinden: regts van den grooten een marmeren kist met christelijke zinnebeelden, waarin Keizer Honorius † 423Ga naar voetnoot1), broeder van Galla Placidia, rust; links slaapt Constans III, haar tweede echtgenoot en vader van Valentinianus IIIGa naar voetnoot2) sedert 421.Ga naar voetnoot3) Aan beide zijden van den ingang kleiner sarophagen met de lijken van de voogden van dien keizer en van zijne zuster HonoriaGa naar voetnoot4). Wat hebben de gebroken oogen dergenen die hier rusten niet aanschouwd! Honorius als elfjarige knaap (395), onder de voogdijschap van Stilico, op den troon van het Westersche keizerrijk gestegen, zag Italie door de Gothen, onder aanvoering van Alarik en Radagusius (403-408), herhaaldelijk hevig besprongen, en nadat hij Stilico en zijnen zoon wegens verraad had laten ombrengen, het eeuwige, onverwonnen Rome door Alarik in den nacht van 23 op 24 Aug. 410 innemen, uitplunderen, verbranden en uitmoorden, terwijl hij zelf een schuilplaats in Ravenna moest zoeken. Zijne zuster Aelia Galla Placidia was in Rome, toen Alarik het voor de eerste maal in 408 belegerde. Zij wierd diens gijzelares twee jaren later en in Jan. 414 de echtgenoot van Alarik's opvolger Ataulphus. Na diens vermoording keerde zij naar het hof van Honorius terug, die haar dwong om, in het jaar 421, een zijner generalen, dien hij tot mederegent aannam, Constans III, te huwen en haar daarop den titel van Augusta gaf. Zeven maanden daarna (421) stierf Constans III te Ravenna. Placidia, door haren eigen broeder belaagd, vluchtte met hare kinderen Honoria en Valentinianus naar Theodosius II, haren neef, den Oosterschen keizer. Met zijne hulp verdreef zij Jan, den usurpator (423-425) van den troon van haren broeder († 423). In ketenen geklonken werd Jan, op last van Placidia, uit Ravenna uaar Constantinopel gevoerd, bespot, mishandeld en, na het afhouwen van de rechterhand, in den Circus gedood. Als voogdes van Valentinianus III, regeerde zij van 425-437 en stierf in 450; gelijk wij | |
[pagina 198]
| |
zeiden. Honoria, hare dochter, geboren 417 te Ravenna, werd in 433 door haren broeder tot Augusta verheven. (Wij vermelden zulks omdat daardoor ook van haar nog hoogst zeldzame penningen, even als van Constans III en Placidia bestaanGa naar voetnoot1). Hare moeder en broeder joegen haar uit het keizerlijke paleis, omdat Eugenius intendant daarvan haar bezwangerd had. Lang bleef zij in Constantinopel aan het hof van Theodosius II, maar na den dood van dezen (450) keerde zij naar Rome terug en zij, de beschaafde keizerlijke prinses, bood hare hand aan den geesel Gods, Attila. Haar broeder gaf haar daarop, daar hij voor het rijk zulk een band hoogst gevaarlijk rekende, ten huwelijk aan een hoveling. Zij moet later (454) in Italie gestorven zijn. Op ons allen maakte deze kapel veel indruk. - Wat men toch hier ziet, was reeds voor 14 eeuwen bijna evenzoo te zien, en wij staan hier voor de eenige tombes van Romeinsche vorsten, die op hunne plaatsen zijn gebleven. Iets dergelijks gevoelt men te Rome onder den grond in den Carcer Mamertinus, nog zeker 1000 jaren ouder of in de Catacomben en het Colyseum of als men, de Via Appia afwandelende, onder den vervallen zegeboog van Drusus doorgaat, dien de Apostel Paulus bij zijne aankomst te Rome passeerde. - De tombe van Galla Placidia en die van Dante zijn te Ravenna even ver van elkander verwijderd als hunne sterfjaren 450-1321. DanteGa naar voetnoot2) stierf hier als balling van Florence, slechts 56 jaren oud. Het monument ter zijner eere in 1482 opgerigt en in 1692 en 1780 hersteld, vindt men in eene kleine kapel, Braccio Forte. De sarcophaag draagt een zesregelig Latijnsch door Dante zelf vervaardigd grafschrift. De groote dichter toch maakte zoowel goede Latijnsche als Italiaansche verzen, ja men zegt zelfs, dat hij eerst van plan geweest is om zijn Inferno in Latijnsche verzen te schrijven. - Vlak nevens die kapel vond men den 27 Mei 1865 Dante's beenderen in een houten kist, in een schuilplaats door Fra Antonio Sante in 1677 ingemetseld. Met groote plegtigheid werden zij op den 26 Junij van dat jaar in den sarcophaag nedergelegd. De ruwe kist met een gips afgietsel of masque van Dante's bekkeneel enz, zijn in de Bibliotheca Classense te Ravenna geplaatst, waar wij die later zien. | |
[pagina 199]
| |
Onze rijtogt door de stad wordt nu door eene kleine verrassing afgewisseld. Men maakt ons eerst opmerkzaam op een gering overschot van het paleis van Theoderik den grooten der Gothen-Koning († 530), op den hoek van de Strada Corso Garibaldi en de naar het dok loopende Strada di Porta Alberoni. - Karel de Groote liet de kolommen er van en de kostbaarheden er uit naar Duitschland overbrengen - Den hoek omgedraaid, worden wij verzocht uit te stijgen; men opent een deur in een staketsel en na eenige stappen bevinden wij ons in eene uitgestrekte tuin, achter het overschot van het genoemde paleis. Prachtige mozaïeken vloeren op 2 el diepte zijn op den bodem van even diepe groeven zigtbaar. Zóózeer is het oude Ravenna gezakt, dat nu eenige mannen en vrouwen er onophoudelijk het indringend zeewater moeten uitscheppen, om ons althans eenig denkbeeld te geven van de pracht van het paleis van den grooten koning der Gothen. Ginds Justinianus, in San Vitale, hier Theoderik en Karel, beiden ‘de groote’ bijgenaamd, en daar tusschen in Dante. - Welke namen! Wij zien nog een kerk, vlak daarbij, de San Apollinare nuovo, als Ariaansche hoofdkerk, omstreeks 500-526 door den Ariaan Theoderik gesticht. Eigenlijk heette die kerk San Martino in coelo aureo. Zij rust op 24 uit Constantinopel aangevoerde marmeren kolommen. Hoog boven die welke het schip of ruim er van dragen, ziet men zeer belangrijke mozaïeken van het jaar 570Ga naar voetnoot1). Links de stad Caesarea of de door Augustus gestichtte Portus Classis bij Ravenna met de zee en schepen; 22 in het wit gekleede maagden en de drie koningen huldigen den pas geboren Christus en zijne moeder. Regts eene afbeelding van de stad Ravenna met de kerk van St. Vitalis, in 547 gesticht, en het paleis van Theodorik; daarnevens 25 gekroonde heiligen met den H. Martinus aan het hooofd, die Christus' zegen ontvangen. Allen gekleurde beelden op goudgrond. Voegt daarbij de vroeger vergulde balken en het als een sterrenhemel flonkerende verwulfsel en de naam van St. Martino in coelo aureo, de Kerk van den H. Martinus met of in den gouden hemel, is opgehelderd. Eindelijk zet ons rijtuig ons nagenoeg midden in de stad aan | |
[pagina 200]
| |
de Academia di belle arti af. Bouw- teeken- beeldhouwen ornamentkunde wordt hier onderwezen; wij vinden er een aantal schilderstukken vooral van den Ravennees Luca Longhi uit de 16de eeuw en eene zaal met een antieken, bij Ravenna gevonden, mosaïeken vloer. Wij doorloopen zalen vol met interessante pleisterbeelden en groepen, want zij behoorden vroeger aan Canova. Wij klimmen op naar de Bibliotheca Classensis en eindelijk zie ik eens mijn reisgenoot terug in druk gesprek met den bibliothecaris over handschriften van werken van Cicero. Zeer rijk in MSS zoowel als in incunabelen moet deze boekerij zijn. Ik expliceer aan de Deensche dames de W. wat deze laatste zijn, bezigtig met haar penningen, bronzen zaken, ivoorwerk, majolica, beschilderde misboeken, diplomata, enz. tot dat het diner beneden in de galerij der Academie, een oud Benedictijner klooster, ons roept. Drie rijen tafels met 260 couverts gedekt; de beroemde artiste culinaire Doney uit Florence heeft het geleverd; hij instrueert juist zijne compagnie bedienden als wij beneden komen, en zoowel het diner als de bediening is voortreffelijkGa naar voetnoot1). La Banda Muncipale vergast onze ooren op een achttal stukken, waaronder ik alleen de opwindende Marcia Roma van Zaban, een volksmarsch, herken, omdat wij dien een uur lang in Venetie op de Piazza San Marco onder onze vensters als overburen van il Gualant huomo, Koning Vittorio Emmanuele, hebben hooren spelen en onder wiens opwindende toonen wij later uit het verlicht Colyseum, over het Forum, het Capitool te Rome zullen beklimmen. Zeer gaarne beantwoord ik het verzoek van Dr. H. om de cavalière servente van Mevr. H. te zijn, daar hij als membre du Conseil, even als mijn reisgenoot, aan de Eeretafel moet plaats nemen. Vermits Dr. O.M. van het Nationaal Museum, ook uit Stockholm, met zijne jonge vrouw onze buren zijn, zoo ben ik nu voor de variatie eens een poos onder Zweden verzeild, maar heb tot regter buurman een beroemden naam, Dr. | |
[pagina 201]
| |
Angelo Manzoni uit Lugo. De Zweden zijn vol van kersversche tijdingen uit Zweden, waar het geheele ministerie zijn ontslag heeft genomen, en Dr. Manzoni doet vele vragen over Holland. Bij het aanvangen van het dessert staat de Sindaco cavaliere Fabri op en bedankt voor de eer aan Italie en Bologne aangedaan door het congres aldaar te houden en aan Ravenna voor het bezoek. Hij drinkt op het welzijn van onzen president Gozzadini. Natuurlijk drinkt deze toen op dat van de stad Ravenna. De prefect cavaliere Barili drinkt ‘de Koning!’ Dognée uit Luik, houdt een kleine maar gloeiende speech. Hij dankt Italie voor het luisterrijk, cordiaal onthaal; verheft den vooruitgang van dat heerlijk land nu het tot eenheidGa naar voetnoot1) is gekomen en schildert de glorie er van in het verledene, het tegenwoordige en de toekomst. Zelden of nooit heb ik zoo vurig, zoo goed en, ook wat inhoud betreft, zoo kernachtig iemand hooren toasten. - Désor uit Neufchatel, met wien wij later door den Mont-Cenis stoomden, betoaste de dames. Capellini, onze secretaris en ziel, wordt door den Sindaco nog eens herdacht. Omstreeks halfvier uur staat ieder op onder de kreet: ‘Vive Ravenne et sa municipalitè!’ - Wederom staan een 50-60tal rijtuigen te wachten. Het gaat nu buiten de stad ten zuiden; ook nu weder heerscht er veel orde om ophooping van te veel bezoekers op eene plaats te voorkomen, want Madlle. Mestorff uit Hamburg, zag, hetgeen ik nu zal mededeelen, in eene geheel andere volgorde. - Welk een overgang, van het Italiaansch woelig feestmaal: uit een prachtig versierd vertrek met eenige honderden menschen gevuld, zich plotseling in de kale moerassen, die Ravenna omringen, verplaatst te zien. Daarbij een donkere hemel, die tusschenheiden een drup laat vallen en dan de gedachte dat die geheel woeste streek van 1½ mijl lang vroeger de voorstad Cesarea en de Portus Classis was. Een marmeren grieksch kruis (la Crocetta) wijst ons nog de plaats aan waar vroeger de basilica San Lorenzo in Cesarea, het laatste overbrijfsel der stad, stond, reeds in 1553 afgebroken. Een lange brug voert ons over de samengevloeide wateren van | |
[pagina 202]
| |
de Ronco en Montone. Niet ver van hier kon men, den 11 April 1512, 20,000 lijken vinden, offers van de bloedige overwinning door de vereenigde legers van Frankrijk en Ferrara op de Spaansche troepen en die van Paus Julius II behaald. Ariosto, wiens graf wij in Ferrara gezien hadden, nam er deel aan. De dappere Gaston de Foix liet er zijn leven en de kardinaal de Medicis werd er gevangen genomen. Een jaar later beklom hij den pausselijken zetel als Leo X. Ziedaar weder een drietal beroemde namen op één plek bij Ravenna vereenigd. Wij rijden snel; in het zuiden doemen bergen op. ‘San Marino, la Republica! roept de koetsier met zijn zweep wijzende. Mlle Mestorff verhaalt dit ook met de opmerking dat, wanneer de Italiaan het woord Republica uitspreekt, hij dubbel scherp accentueert; zijn oog fonkelt en zweeft onrustig in de verte rond. De Bolognees, zegt zij, spreekt gaarne van zijne vrijheid en wijst trotsch op het in het wapen zijner stad in zilveren letteren prijkende: libertas. In de verte, te midden van het moeras, begrensd door het later bezochte, mijlenlange, sombere en beroemde pijnboomenwoud la Pineta, doemt de prachtige ‘la superba’ basilica St. Apollinare in Classe op. De doodsche stilte, die hier anders heerscht, wordt eensklaps verbroken door eene woelige, zeventongige menigte, die eene schuilplaats zoekt voor eenige dikke druppelen, onder de hooge gewelven der kerk. Die honderd of meer bezoekers verdwijnen in de ijdele ruimte der op den 7 Mei van het jaar 549 door den bisschop Maximianus aan den H. Apollinaris, een discipel van den Apostel Petrus, die in Ravenna en Emilia het christendom predikte, gewijde colossale kerk. Alleen aan het bouwen der kerk door Julianus Argentarius op de hoogste duin, ter plaatse waar vroeger een tempel van Apollo stond, heeft deze basilica het te danken dat zij niet in het moeras verzonk. Saracenen plunderden en beroofden het 1½ mijl buiten de wallen van Ravenna gelegen eenzame gebouw, in de 9de eeuw. De heer van Rimini, met den gepasten naam van Sigismonda Malatesta, deed, in 1450, een uitval uit die naburige stad en voerde veel marmer en mozaïek mede om daarmede zijn kerk San Francesco te versieren! De tijd vernielde veel mozaïekwerk en den vloer (pavimento di opera alessandrina), maar wat er nog van over is getuigt hoe rijk deze kerk eens moet geweest zijn. - De afbeeldsels van 128 Bisschoppen en Aartsbisschoppen van Ravenna | |
[pagina 203]
| |
(Ao 74-1871) prijken hoog aan de wanden van het schip. In het koor vele mozaïeken; de transfiguratie van Christus, de apostelen en profeten, de beschermheiligen des lands en alweder een portret van keizer Justinianus. Langs de wanden een achttal groote, marmeren tombes, waarin aartsbisschoppen van Ravenna met den titel: Sanctissimi ac ter beatissimi rusten. Onze Cenni vinden in deze bijvoegsels een bewijs van den fellen strijd, die zoolang tusschen de kerk van Ravenna en Rome, beide zetels van Romeinsche keizers, over het primaatschap duurde. Zeer boeit mij een opschrift op een steen, gemetseld in de linker zijmuur, vermeldende dat Keizer Otto III, blootvoets, in de vasten van het jaar 1001, tot boetedoening deze kerk bezocht heeft. Met een geheel ander gezelschap en rijtuig als waarmede ik herwaarts ben gereden, snellen wij terug naar Ravenna en rijden om den Z.-O.hoek van de stad naar de op ¼ mijl ten N.-O. daarvan gelegen (Piano no. 53) Rotonda of het Mausoleum van den reeds genoemden Gothenkoning Theoderik den Groote. Niet zijne dochter Amasalunta (zooals Bädeker zegt) maar hij zelf stichtte het voor zichzelven, gelijk Hadrianus zijn Mansoleum. Ook de vorm daarvan nam hij tot model. Één enkel, uit IstriaGa naar voetnoot1) overgescheept en zoo hoog opgetild brok steen, ter zwaarte van 2.280,000 ℔ en 34 voeten of 9 metersGa naar voetnoot2) in omvang, vormt het dak van dit nu ledig, vochtig en, wat het bovenstuk betreft, geschonden curieus monument. Een afbeeldsel er van vond men op de Florentijnsche menukaart van het Collazione offerta dal Municipio di Ravenna. De Gothen heerschten in Ravenna van het jaar 495 tot 552 en Theoderik stierf in het jaar 530. - Al weder ander gezelschap, Franschen die een brok mosaïek bij zich hebben. In een ander rijtuig vliegen wij naar het Zuidwaarts gelegen woud la Pineta, door Dante, Boccacio, Dryden en Byron bezongen. Deze laatste woonde twee jaren in Ravenna of hare omstreken, geboeid door de schoone oogen van de gravin Guiccioli, van de Ravenneesche familie Gamba, en schreef in dien tijd een zestal zijner werkenGa naar voetnoot3). | |
[pagina 204]
| |
Het is te laat en te donker om het sombere, uren lange Urwalt in te dringen, het grootste en oudste van het aan bosschen arme Italie. ‘Zwartoogige jongens,’ zegt Julie Mestorff S. 39, ‘boden ons groote, harstige pijnappels waarin een zoete, olieachtige kern, aan. Allen kochten en allen bedierven hunne handschoenen, maar wie zou zonder rystairen en pijnappels van Ravenna willen terugkeeren.’ - Te zeven uren omstreeks bereiken wij, al weder met een ander gezelschap, langs een kanaal en dok rijdende het station van den spoorweg. Honderden Ravennezen roepen ons vaarwel toe en klappen in de handen. Te Lugo wacht ons nog eene verrassing. Dringend had men, per telegram, verzocht, dat de trein daar nog eens zoude stilhouden. ‘Lugo,’ zegt een spreekwoord in de Romagna, ‘is sterk in hart en liefdeGa naar voetnoot1)’ nu had de laatste den boventoon. De trein is eensklaps aan beide zijden in het schitterend licht van brandende pekfakkels en van eene illuminatie gehuld. De portieren worden opengedaan en het eene blad voor, en het andere na, vol met glazen limonade, schoteltjes ijs enz., wordt door bijna onzigtbare handen binnen geschoven. Muzijk en groot gejoel daar buiten. Van al de beleefdheden in Italie het Congres aangedaan is zeker dit wel het meest sprekende. Wat hadden toch die dorpelingen met een voorbijsnellenden trein te maken? Maar het Italia Unita wilde nu, uit liefde voor de wetenschap, aan die van wijd en zijd, met groote kosten, opgekomen vreemdelingen eens toonen wat zij ook daarvoor over had. Te 9 uren waren wij in Bologne terug. De laatste uren was ik steeds onder Italianen verzeild geweest, waaronder een die het Statistisch Congres te 's Hage in 1869 had bijgewoond.
De laatste dag te Bologna (Zondag 8 October) was geenszins de minst bezette gedurende ons verblijf van eene week aldaar. De voorbereidselen voor de afreis, een herhaald bezoek aan den | |
[pagina 205]
| |
‘mächtigen Dom San Petronio’Ga naar voetnoot1), aan het Museo Civico en de laatste zitting van het Congres namen den voormiddag geheel in beslag. Die zitting van het Congres zou eigenlijk eene bloote sluit-zitting zijn; maar er was nog zooveel stof voorhanden, dat nog eenige mededeelingen de sluiting vooraf gingen. Zij geschiedden meest namens afwezigen als A. Roujou van Parijs, over eenen silex; Ch.A. White, een Amerikaan, over de Kjökkenmoeddings van Noord-Amerika; Deo Gratias, een Spanjaard, over menschenbeenderen van Savona; von Aspelin, een Rus, over de archeologie, van Finland. De Amerikaansche en Finlandsche waren zeer boeiend. Daarop beweerde een Hongaar, Prof. Paul Hunfalvy uit Pesth, dat men de oorspronkelijke taal van Europa niet moest noemen ‘la langue tourannienne ou finnoise mais la langue anarrienne.’ Hij wist ons echter geen enkel woord uit die taal mede te deelen. Na eene discussie tusschen Désor en Conestabile over voorwerpen uit de graven van Marzabotto en de benoeming van het Belgische ‘Comité organisateur’, sloot onze goede, oude voorzitter, conte Gozzadini, zeer ontroerd, het Congres. Die ontroering greep ook eenigzins de vergadering aan, toen de ronde Zwitser Désor zeide: ‘Un fait qui nous a tous frappés dans la civilisation étrusque c'est le respect que l'on portait jadis aux morts; conservons parmi nous cette habitude! Nous avons perdu notre president LartetGa naar voetnoot2); j'invite l'assemblée à se lever en signe de deuil!’ Terwijl wij op het punt stonden om uiteen te gaan, deelde Dognée, de welsprekende Belg, nog mede, dat hij zoo even een kennisgeving van den Minister van Binnenlandsche Zaken in Belgie had ontvangen, waarbij deze zijne erkentelijkheid betuigde voor de keuze op Belgie, als het land voor het volgende congres gevallen. Men hoopte het aldaar | |
[pagina 206]
| |
zoo te ontvangen dat men aan het Italiaansche, luisterrijke onthaal althans eenigzins beantwoordde. Hij hield daarop nog eene gloeiende lofrede op dit onthaal, dat echter nog niet ten einde was. Wij hadden nog aan eene invitatie te voldoen voor een diner heden aan het congres door de muncipaliteit van Bologna in het schoone Palazzo pubblico, op de Piazza Vittorio Emmanuele gelegen, aan te bieden. Dit onthaal zette de kroon op al de andere. ‘Te 5 uren,’ zoo verhaalt Mlle Mestorff, ‘bestegen de gasten de voor het feest van dien dag in eenen tuinGa naar voetnoot1) herschapen beroemde groote trapGa naar voetnoot2) van het Palazzo communale, tusschen de in gala-uniform paradeerende stadsdienaarsGa naar voetnoot3) en carabiniers tot in de zaal waar de senatoren, de sindaco en de prefect in naam der stad hen welkom heetten. Van daar begaf zich het gezelschap naar de groote sala Farnese, eene met prachtige frescos versierde zaal, waar de tafels gedekt stondenGa naar voetnoot4). Had zich Bologna tot nu toe als la dotta (het geleerde) en la cortese (het hoffelijke) leeren kennen, thans vertoonde zich hare derde tot spreekwoord geworden hoedanigheid, als la grassaGa naar voetnoot5). Bologna eet goed en drinkt goed. Het spreekt ook goed. De sindaco cavaliere Casarini, welke de rij der toesprakenGa naar voetnoot6) opende, herinnerde het gezelschap, dat daar beneden dezelfde plaats (Piazza di San Pedronio) was, waar voor ruim drie hon- | |
[pagina 207]
| |
derd jaren (1530) Karel V uit handen van Paus Clemens VII de keizerskroon had ontvangen. ‘Deze beiden vertegenwoordigden de onbeperkte magt: het geestelijke en wereldlijke despotismus. De kerk reikte aan het keizerschap de verbondshand, wee de menschheid!’ - En desniettemin ging zij voorwaarts! De redenaar schilderde daarop de lotgevallen van Italie van dien tijd tot nu; hij wees er op, hoe het eerst voor kort de vreemde banden had verbroken, uit eenen langen slaap ontwaakt was en de pligt besefd had om in het tegenwoordige in te groeijen. Het opende zijne poorten. Door den Frejus reikt het aan de Fransche broeders de hand, aan de Duitschers over den Brenner en weldra ook door den St. Gothard. Het gevoelt toch dat het zwaard, dat Keizer Wilhelm (in 1866) gegrepen heeft, niet het wapen van Karel V is, maar het zwaard dat bij Lutzen aan de hand van Gustaaf Adolf ontzonk, het zwaard der Hervorming en der vrijheid van gedachteGa naar voetnoot1). Graaf Conestabile bedankte zijne beide Italiaansche collega'sGa naar voetnoot2), die den eersten stoot aan dit bezoek der vreemde geleerden gegeven hadden en hoopte, dat daaruit een sterke, zedelijke werking op het denkende Italie zoude uitgaan. Hij wees er zijne landgenooten op, hoe zij in de nasporing van het verleden verre achter alle (?) andere natiën waren gebleven, dat al het grootsche (?), wat hierin op Italiaansch gebied voor den dag was gekomen, het werk der buren was (?). De onsterfelijke werken van Borghesi zijn toch door Frankrijk uitgegeven; de vestiging van het Archéologisch Instituut strekte Pruissen tot roem; de paalwoningen in de meeren van Noord-Italie waren door Zwitsers ontdekt. Het werd tijd zelf de handen aan den ploeg te slaan en niet langer vreemdelingen voor hen te laten werken. ‘Hij sprak vurig, overtuigend, en de aanwezige vreemden,’ zegt Mlle Mestorff, ‘moesten de overtuiging krijgen dat hij, die zijn gebrek erkent, ook de wegneming daarvan zal schaffen.’ ‘Hierna volgden de toasten zoo schielijk op elkander, dat aan | |
[pagina 208]
| |
eene geregelde opvolging niet meer te denken viel; ieder toaster moest zich met het toehooren van zijn naaste buren vergenoegen. Dit gaf aanleiding, dat de gastheeren den tafel opbraken en de dames in een zaal geleidden, waar koffie, thee en likeuren aangeboden werden. - Het licht daar buiten lokte ons aan de vensters; daar lag de Piazza Vittorio Emmannele, het oude Forum, in bengaalsch vuur gehuld, voor ons. Ernstig en indrukwekkend teekenden zich de lijnen van den in Italiaansch-gothischen stijl gebouwden kathedraal di San Pedronio aan den nachtelijken hemel. Daar, aan de overzijde, stralen in het groene licht de hooge vensters van het Palazzo del Podesta, waar, in de 13de eeuw. Koning Enzio als gevangene stierf; onder op het plein bekleedde het de fontein met den beroemden Neptunus met het prachtigste aerugo nobilisGa naar voetnoot1). Daar buiten dit echt Italiaansche schouwspelGa naar voetnoot2); daar binnen bij kaarslicht de kakelende groepen Preistorici. Hier en daar afscheidstooneelen, want menigeen had zijne afreis reeds op den eerstvolgenden dag bepaald; deze naar het Zuiden om nog een stuk meer van het schoone land te zien, gene gehoorzaam aan het gebod van den nuchteren pligt, naar het Noorden, maar allen vervuld van aangename herinneringen en indrukken, wier verduwing langen tijd zou vorderen.’ |
|