Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1873
(1873)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 161]
| |
De legers der nijveren in de laatste helft der XIXe eeuw.
| |
VI.
| |
[pagina 162]
| |
bepalen tot een algemeen overzigtGa naar voetnoot*) van datgene, wat in het belang van de gezondheid der arbeidende klassen, met betrekking tot verschaffing van goed voedsel, goede woningen en van de middelen tot bevordering der reinheid in de laatste jaren, buiten regtstreeksch toedoen van den arbeider zelven is tot stand gebragt. De vermeerdering van bevolking en de toenemende cultuur, waarin de arbeidende klassen in genoegzaam alle beschaafde landen zich mogen verheugen, hebben allerwege de behoefte aan meer en beter voedsel doen ontstaan. De productie van voedingsmiddelen, inzonderheid van die welke geacht worden tot eene goede volksvoeding te behooren, heeft echter geen gelijken tred gehouden met de steeds klimmende behoeften, om op eene behoorlijke wijze in het levensonderhoud te voorzien. Daardoor werd eene aanhoudende stijging van den prijs der levensmiddelen veroorzaakt, eene stijging die in geene verhouding staat tot de vermeerdering van inkomen en den voet, waarop de arbeider der 19de eeuw door den drang der omstandigheden genoopt is te leven. Een gevolg hiervan is, dat hij zich met zijn gezin tot een minimum van levensonderhoud moet bepalen en zich vaak met voedingsmiddelen te vreden moet stellen, die niet in staat zijn het verbruik van arbeidersvermogen naar behooren te vergoeden en zijn weerstandbiedend vermogen tegen ziekten en ongemakken op een voldoend peil te houden. Daarbij komen nog eenige andere ongunstige omstandigheden, als: gebrekkige economische begrippen van de werkmansvrouw, om de voordeeligste en beste markt op te sporen, eene goede keuze te doen in den voorraad van levensmiddelen, die voor de behoeften van het gezin geschikt zijn en eindelijk eene gebrekkige kennis van goede en zuinige bereiding der spijzen. Aan den anderen kant is de gebrekkige zedelijke ontwikkeling van den werkman vaak een van de oorzaken, die nadeelig op zijne voeding terugwerken en wel in die gevallen, waar hij een, soms aanzienlijk, deel van zijne verdiensten aan de bevrediging van lusten verspilt, die zijne gezondheid in gevaar brengen. Als slotsom van een en ander mogen wij dus veilig stellen, | |
[pagina 163]
| |
dat de voeding van de arbeidende klassen over 't algemeen onvoldoende is. In welke mate dit bij de afzonderlijke volken het geval is, hangt geheel af van den toestand van bodem en klimaat, van de zeden en gewoonten, van den trap van welvaart, in één woord van den staat van cultuur waarin land en volk zich bevinden. Bij de volken van zuidelijk gelegen landen, met een zeer vruchtbaren bodem, die met zorg in cultuur wordt gebragt, en met een eenvoudige en ingetogen levenswijze zal de volksvoeding gemakkelijker en beter bevrediging vinden, dan in noordelijk gelegen landen, waar een schrale bodem den daaraan besteden arbeid slecht beloont en waar onmatigheid en ongebondenheid tot de heerschende volksgebreken behooren. In landen met een nijvere en goed ontwikkelde bevolking, met een vrijzinnigen regeringsvorm en gemakkelijke verkeermiddelen zal meer gelegenheid bestaan, om aan de eischen eener goede voeding te voldoen, dan in landen met eene trage en weinig ontwikkelde bevolking, die zich te vreden stelt met voedingsmiddelen, die meer door hun volume dan door hun gehalte aan voedende bestanddeelen zich onderscheiden en waar de regering eene ruime productie en een vrijen ruilhandel op allerlei wijze in den weg staat. Het arbeidsvermogen van gene zal grooter dan van deze zijn, zoomede het weerstandbiedend vermogen tegen ziekten, die met eene gebrekkige bloedmaking in verband staan. De erkenning van het feit, dat de voeding der arbeidende klassen overal in mindere of meerdere mate onvoldoende is, heeft in onderscheidene, vooral industrieele landen en in streken waar de fabriekmatige nijverheid op groote schaal wordt gedreven, naar middelen doen omzien, die daarin eenige verbetering zouden kunnen brengen. Wij hebben in het vorig hoofdstuk gewezen op de goedkoope winkels door arbeiders tot dat einde opgerigt. Maar ook van staatswege, door fabriekanten,Ga naar voetnoot*) en industrieele en philantropische vereenigingen wordt daarin te gemoet gekomen door het inslaan van levensmiddelen in het groot en verkoopen in het klein tegen kostenden prijs, zoomede door het oprigten van kosthuizen en gaarkeukens, broodfabrieken, vleesch- | |
[pagina 164]
| |
hallen, enz. Alle deze middelen moeten echter slechts als palliatieven, als kunstmiddelen worden beschouwd, die, onder zekere omstandigheden van tijd en plaats, voor een betrekkelijk klein getal ongehuwde arbeiders of arbeidersgezinnen de wanverhouding tusschen de verdiensten en de kosten van voeding verminderen. De goedkoope winkels van levensmiddelen zullen meer aan de algemeene eischen en belangen voldoen dan de gaarkeukens, die toch voornamelijk voor ongehuwde arbeiders, welke hun voedsel in die inrigtingen gebruiken, voordeel opleveren. Voor arbeidersgezinnen zullen deze voor als nog te kostbaar blijken te zijn, ofschoon de voedingswaarde van de aldaar toebereide spijzen betrekkelijk hooger gesteld moet worden, dan van die welke door de arbeidersvrouw gewoonlijk gereed worden gemaakt. Het nuttigen van die spijzen in de gaarkeukens verdient minder aanbeveling en geschiedt alleen daar, waar een groot deel van het gezin in fabrieken werkzaam is en waar de gehechtheid aan eigen haard minder in de volkszeden is geworteld. Het gebruik aan huis van de aldaar toebereide spijzen door gezinnen, waarvan alleen de man of slechts enkele mannelijke leden den arbeid buitenshuis verrigten, moet voor de meeste dier gezinnen te kostbaar worden geacht. Gaarkeukens bloeijen dan ook voornamelijk in groote middelpunten van nijverheid met eene aanzienlijke vlottende bevolking van ongehuwde arbeiders. In Londen, Parijs, Berlijn, Weenen, in de hoofdsteden van de meeste kleinere industrieele staten en in plaatsen waar bepaalde takken van fabriekmatige nijverheid worden uitgeoefend, worden dergelijke inrigtingen dan ook met min of meer succes geëxploiteerd. Goedkoope winkels van levensmiddelen leveren wel het voordeel op van billijker prijzen en betere hoedanigheid der artikelen, maar laten de keuze van voedingsmiddelen ten opzigte van hunne voedingswaarde geheel aan de inzigten der koopers over. Daarbij blijven zij geheel zonder invloed op de wijze van toebereiding, waardoor toch de voedingswaarde van een groot aantal voedingsmiddelen verhoogd kan worden. Daarin komen nu de gaarkeukens te gemoet. Zoodanige inrigtingen beoogen niet alleen eene economische, maar ook eene voor de gezondheid voordeelige wijze van toebereiding der spijzen. De verhouding tusschen zetmeel- en eiwithoudende stoffen en vet wordt er in den regel beter in acht genomen, dan bij de keuze en toebereiding van voedingsmiddelen door de werkmansvrouw. Het is daarom goed, dat beide inrig- | |
[pagina 165]
| |
tingen, elk op hare wijze, in de behoeften van het arbeidersgezin voorzien. De toekomst, die over zooveel in het arbeidersvraagstuk zal hebben te beslissen, zal ook over het voortdurend bestaan van deze inrigtingen eene uitspraak moeten doen. Ditzelfde geldt ook voor broodfabrieken en goedkoope slagterijen. De eersten vooral hebben een belangrijk aandeel genomen in de middelen tot verbetering van de volksvoeding. De concurrentie die daardoor met de klein-industrie is geopend, heeft een allerheilzaamsten invloed op de deugdelijkheid en den prijs van het beste en voornaamste volksvoedsel geoefend. Minder algemeen nut hebben de goedkoope slagterijen tot dusverre opgeleverd. Voor enkele soorten van arbeiders, die door hooge loonen en geringe talrijkheid van gezinnen, zich de weelde van vleeschgebruik kunnen veroorloven, mogen ze eene tegemoetkoming heeten, voor de massa is vleesch, zelfs tegen verminderden prijs dan in den kleinhandel, een tot dusver onbereikbaar ideaal. In elk geval zullen die inrigtingen meerdere waarborgen voor deugdelijkheid van waren en gewigt opleveren, dan de meeste kleinhandelaars in dit artikel van levensbehoefte, van welke de arbeider zich gewoonlijk bedient. De toepassing van de bovengenoemde middelen tot verbetering der volksvouding is op dit oogenblik echter niet geëvenredigd aan de steeds aangroeijende behoeften en aan het nut, dat ze als overgangsmaatregelen tot een beteren, normalen toestand zouden kunnen stichten. Voor de moderne philantropie ligt hier nog een ruim veld ter bearbeiding. Zij vatte echter hare roeping zoo op, dat zij bij de exploitatie altijd de wetten eener gezonde economie in het oog houde en niet een ongelijken strijd met de vrije nijverheid aanga door alle voordeelen aan de vennooten te ontzeggen en die geheel ten bate der consumenten te doen strekken. Altijd moet de uitkeering van een - zij het dan ook geringe - rente aan de aandeelhouders of kapitaalverschaffers verzekerd zijn. Verlaagt men het tarief der consumtiemiddelen, door schenkingen enz., verre beneden den prijs, waarvoor ze in den handel verkrijgbaar zijn, dan roept men een kunstmatigen toestand in het leven, die en tot nadeel der verbruikers en tot schade der inrigting zal strekken. Betere cultuur van mensch en bodem zal echter de meest natuurlijke en zekerste weg zijn, om de bestaande wanverhouding tusschen inkomsten en voedingswijze op te heffen. | |
[pagina 166]
| |
Maar ook de staat heeft het voor een groot deel in zijne magt, daarin langs natuurlijken weg verbetering te brengen. Daartoe is noodig eene afschaffing van alle monopolien, van de accijnsen, van de in- en uitvoerregten, van alle onevenredige lasten, die op de cultuur van den bodem rusten. Hij moet de verkeermiddelen vermenigvuldigen en verbeteren; streng waken tegen den verkoop van ondeugdelijke en vervalschte levensmiddelen; door goed onderwijs betere begrippen van economie en leefregelkunde bij het volk ingang doen vinden. Dat die weg door de voornaamste staten in de laatste jaren wordt ingeslagen, hebben we bij herhaling gelegenheid gehad aan te toonen. Maar ook hier zijn nog maar de eerste stappen gedaan. De concurrentie van regering en burgerij, volgens de regels eener gezonde economie, zal hier ongetwijfeld in de toekomst tot een gewenscht doel leiden. Naast goed en voldoend voedsel is eene goede woning eene hoofdvoorwaarde tot behoud der gezondheid. Eene menigte omstandigheden hebben echter in de laatste 50 jaren zamengewerkt, om de behoefte aan goede woningen steeds dringender te doen gevoelen. Aan den eenen kant vermeerdering en concentratie van bevolking op bepaalde punten, vooral in de groote steden en fabriekdistricten, aan den anderen kant de toenemende welvaart en de meerdere waarde die ook de arbeidende klassen aan eene gezonde wening beginnen te hechten en eindelijk de genoegzaam overal plaats hebbende onteigeningen ten algemeene nutte in het belang der volksgezondheid en volkswelvaart, door verbreeding van straten, aanleg van parken en openbare werken, wegruiming van slechte en oude woningen in de achterbuurten, zonder evenredigen aanbouw van woningen ten behoeve der arbeidende klassen, bragten te weeg hetgeen de Duitscher zoo eigenaardig met den naam van ‘Wohnungsnoth’ bestempelt. Daardoor stijgt de huurprijs dier woningen in eene mate, die niet in verhouding staat met de vermeerdering van verdiensten van den arbeider. De velerlei behoeften die het maatschappelijk leven onzer dagen ook voor hem schept, gedoogen niet, een geevenredigd deel van zijn inkomen voor den huur van een ruime en gezonde woning af te zonderen. Hij ziet zich dan ook veelal genoodzaakt, om zijne eischen lager te stellen, zóó laag zelfs, dat het zijne gezondheid in gevaar kan brengen. Daardoor verkeert de arbeider met zijn gezin in den regel tegenwoordig in dit opzigt in nog treuriger toestand dan voorheen. | |
[pagina 167]
| |
De betere begrippen van volksgezondheid en volkswelvaart en de meer gelouterde denkbeelden van echte philantrophie, hebben in alle landen eene weldadige beweging in het leven geroepen op het gebied der bezorging van woningen ten behoeve van de arbeidende klassen. Er openbaarde zich tegenover den ‘Wohnungsnoth,’ een ‘Wohnungsreform.’ Wij hebben in het vorige hoofdstuk eenige voorbeelden aangevoerd van wat de arbeiders zelven in dit opzigt hebben tot stand gebragt. Hunne geringe middelen zijn echter niet toereikend, om op afdoende wijze in dien allerwege dringenden nood te voorzien. Die nood vordert dadelijke hulp en in eene mate, die met zijne uitgebreidheid eenigszins in verhouding staat. Hier kan de magt van het kapitaal zich allerheilzaamst doen gevoelen. En onze tijd mag er met zelfvoldoening op bogen, dat het kapitaal in dit opzigt aan de arbeidende klassen uitstekende diensten bewijst. De invloed eener goede woning toch heeft uit een sociaal oogpunt nog wijdere strekking, dan die van goed voedsel. Dit heeft de ervaring overal geleerd, waar men dit onderwerp met ernst heeft opgevat. Wij zullen straks gelegenheid vinden daarop nader terug te komen. Thans zullen wij in algemeene trekken de verschillende stelsels aanduiden, die men bij den bouw van arbeiderswoningen op min of meer uitgebreide schaal volgt, de voorwaarden aan die exploitatie verbonden en de voornaamste uitkomsten die men daarvan zoowel in het belang der verbruikers als in dat der ondernemers heeft verkregen. Bij den bouw van arbeiderswoningen op groote schaal en volgens de tegenwoordige begrippen van economie en hygieine heeft men zich tot twee hoofdvormen bepaald. De eene is de zoogenaamde kazerne-woning, zijnde eene vereeniging van woonruimten of vertrekken, onder één dak, met gemeenschappelijken ingang, trappen, gangen, plaats en andere inrigtingen voor gemeenschappelijk gebruik; de andere is de afzonderlijke woning, de zoogenaamde cottage. Ofschoon deze laatste even goed als de kazernewoning in een groep onder een gemeenschappelijk dak gebouwd kan worden, onderscheidt zij zich echter van deze doordien zij een afzonderlijken ingang, trappen, enz. bezit en dat zij alleen de muren met de naastlegers gemeen heeft. Bij sommige woningen volgens het cottage-systeem is ook het gebruik van privaten, water, verzameling van afval en bleek gemeenschappelijk. Men bezigt het eerste stelsel voornamelijk in | |
[pagina 168]
| |
groote, digtbevolkte steden en fabriekplaatsen, waar de bouwgrond duur en den loonen hoog en de huurders aan eene gemeenschappelijke bewoning gewoon zijn. Men heeft tegen de te groote opeenhooping van bevolking uit de minder ontwikkelde klassen tal van bezwaren ingebragt, welke de morele en hygieinische belangen der bewoners zouden benadeelen. Orde en reinheid zouden daar schromelijk verwaarloosd worden, het verkeer van ongehuwden van beide seksen zou er op eene ongeoorloofde manier in de hand gewerkt worden, de aanwezigheid van ongelukkige gezinnen zou op de anderen, vooral op de kinderen, nadeeligen invloed kunnen uitoefenen, besmettelijke ziekten zouden daar een weligen bodem vinden, brand en tal van ongelukken er gereeder kunnen plaats hebben, het vrije familieleven er door opgeheven worden, ja zelfs zagen sommige in die gebouwen gevaarlijke politieke broeinesten. De ervaring heeft echter geleerd, dat de meeste van die vermoedens ongegrond zijn. Men had namelijk al die bezwaren gegrond op hetgeen hier en daar plaats greep bij de zamenwoning van verscheidene arbeidersgezinnen in de oude woningen van de achterbuurten van groote steden. Men vergat echter en dat is het groote, gunstige verschil tusschen de oude ‘forten’ en de nieuwe ‘kazerne-woning,’ dat de eerste gewoonlijk het eigendom waren van gewetenlooze speculanten, die zich noch om de morele noch om de gezondheidsbelangen hunner huurders bekommerden, maar er slechts op uit waren, de meest mogelijke rente van hunne panden te trekken, al ware dit ook ten koste van de gezondheid en zedelijkheid der bewoners. In de kazernewoning daarentegen worden de bewoners met zorg gekozen en hun verpligtingen opgelegd, die de zedelijkheid en gezondheid slechts bevorderlijk zijn. De inrigting en de administratie trachten daaraan tevens zooveel mogelijk te beantwoorden. In Frankrijk, Italie en Spanje vindt het kazernestelsel, in zijn typischen vorm, bij voorkeur toepassing. Men heeft daar, en ook in de hoofdsteden van de germaansche en slawische landen, aan die blokwoningen inrigtingen ter algemeenen nutte en uitspanning verbonden, zooals winkels, gaarkeukens, wasch- en badhuizen, scholen, bibliotheken, gezelschapszalen en gemeenschappelijke tuinen, bleekvelden en speelplaatsen voor de kinderen, ja, in Engeland heeft men de kelderruimten en het dak soms ingerigt tot werkplaatsen. In deze gebouwen worden ook gemeu- | |
[pagina 169]
| |
belde kamers, met kost en bediening, voor ongehuwde mannelijke en vrouwelijke arbeiders gevonden. Ook heeft men afzonderlijke gebouwen voor ongehuwde werklieden opgerigt, onder den naam van hôtels garnies, common-lodginghouses, pensions, herbergen en kosthuizen. Vooral daar heeft men ruime gelegenheid geopend tot vermeerdering van kennis en gezondheid, door er de zooeven genoemde inrigtingen aan te verbinden. De woningruimte in de blokwoningen van gehuwden verschilt naar de behoeften en naar de mate van welvaart der arbeidende klassen in de onderscheidene landen en plaatsen. In gebouwen met groote vertrekken heeft elk gezin slechts een kamer, soms met een kleine ruimte om te koken of te wasschen, soms met een slaapruimte (alcove). In andere gebouwen, voor ruimer bezoldigde werklieden bestemd, vindt men een woon- en slaapvertrek met keuken, terwijl van de ruimte voor ieder gezin een deel is afgeschut. Ten opzigte van de bevordering van reinheid, luchtverversching en verwarming zijn in vele van die gebouwen inrigtingen getroffen, die de nadeelen, welke uit eene te groote opeenhooping zouden kunnen voortspruiten, grootendeels voorkomen, ja als ze doelmatig zijn aangebragt en zorgvuldig worden toegepast, het verblijf aldaar gezonder en behagelijker maken, dan in vele afzonderlijke woningen, waar zulke stelsels, uit den aard van den bouw, niet altijd aanwendbaar zijn. De huurprijs is natuurlijk ook verschillend, maar staat toch altijd in eene goede evenredigheid tot de inkomsten van de bewoners en zoo de prijs al dadelijk iets hooger is, dan van de vervallen en ongezonde verblijven, waarin zij vroeger waren gehuisvest, de gunstige invloed die deze betere woningen op de gezondheid en zedelijkheid van het gezin uitoefenen, vergoedt rijkelijk die betrekkelijk hoogeren huur. Niettemin verdient het stelsel van afzonderlijke woningen verre de voorkeur boven dat van den kazernebouw. Vooral bij de germaansche volken bestaat eene voorliefde voor den eigen haard, waardoor het kalme, afgesloten familieleven, het ware huwelijksgeluk bevorderd wordt. De woning wint aan reinheid en orde en de huwelijksdeugden kunnen daar beter worden aangekweekt, de opvoeding der kinderen, hun ligchamelijk en zedelijk welzijn kunnen daar beter in acht genomen worden. Het gevoel van eigenwaarde wordt in eene geheel afgeslotene woning, zij het ook bij een tijdelijk bezit, verhoogd. Eene kleine, doch afgeslotene | |
[pagina 170]
| |
woning omvat toch eerst het denkbeeld van een ‘te huis.’ Betreedt de werkman 's avonds, vermoeid van zijn dagwerk, zijne stille woning, dan kan hij daar ongestoord zich aan het huiselijk genot overgeven. Geen luisterende ooren of bespiedende oogen omgeven hem, geene lastige buren van boven of beneden storen zijne rust. Hij is vrij en kan naar hartelust zijne rust smaken. Een plekje gronds, een schuurtje, een kleine zolder en kelder zijn zoovele gemakken, die het huiselijk leven veraangenamen en de gezondheid der bewoners bevorderen. Die voordeelen, aan het zoogenaamde cottage-systeem verbonden, zijn overal zoo duidelijk aan den dag gekomen, dat men onvoorwaardelijk er mede ingenomen moet wezen. Dit stelsel heeft dan ook de meeste toepassing gevonden in die landen en streken, waar de hoofdelementen der bevolking tot den germaanschen tak behooren, zooals in de staten van den N.-duitschen Bond, in Engeland en Schotland, in den Elzas, de duitsche kantons van Zwitserland, in Zweden en Denemarken, de vlaamsche provinciën van Belgie en in Nederland. Ook het kazernestelsel is daar veelal in dier voege gewijzigd, dat de gemeenschappelijke bewoning tot een minimum van 2-4 gezinnen teruggebragt wordt. Bij de toenemende digtheid van bevolking en de daardoor ontstane duurte van den grond heeft men zich, vooral in de kleinere steden, genoodzaakt gezien, om van de vlakte-bouw af te wijken en tot den perpendiculairen bouw over te gaan. De cottages worden dan ook genoegzaam overal van twee verdiepingen gebouwd, in blokken van 4-8 woningen. Elke woning heeft gewoonlijk een afzonderlijken ingang. Een voorportaal geeft toegang naar een min of meer ruim woonvertrek, waarin een stookplaats en een of meer kasten. Daarachter bevindt zich een kleine keuken met aanregtbank en bergplaatsen voor brandstoffen, huishoudelijke gereedschappen, enz.; onder den keuken is een kleine kelder gelegen. Een trap leidt naar de bovenverdieping, die uit één groot of 2 kleine slaapvertrekken, met bedsteden of ijzeren kribben, bestaat. Daarboven is de zolder gelegen. Vóór de woning is een afgesloten bleekveld of tuintje. De privaten zijn of gemeenschappelijk en dan buiten de woning aangebragt, of in elke woning is een uitdragend secreet. Ook de gelegeheid tot verschaffing van water en de verwijdering van vuil is afzonderlijk of gemeenschappelijk. Op het platte land zijn de woningen meestal van ééne verdieping en bestaat de woonruimte uit een | |
[pagina 171]
| |
groot of klein vertrek met kleine keuken, zolder, stal en moestuin. Ook aan het cottage-systeem, vooral waar dit, in fabriekplaatsen, door de zorgen der fabriekanten in toepassing is gebragt, heeft men aan de afzonderlijke woning inrigtingen ten algemeene nutte verbonden. Deze maken echter geenszins inbreuk op het vrije familieleven, maar strekken om de ontwikkeling der jeugd naar ligchaam en geest en het gezellig verkeer onder de volwassenen te bevorderen, of het huishoudelijk of industrieel bedrijf van den bewoner gemakkelijk te maken. Zoo wordt o.a. door een gemeenschappelijke beweegkracht den weefstoel in de huiselijke werkplaats in beweging gebragt. Tot deze bijzonderheden omtrent de toepassing van beide stelsels moeten wij ons hier bepalen.Ga naar voetnoot*) Ook ten opzigte van de exploitatie worden verschillende stelsels gevolgd. Deze kunnen echter tot de volgende twee hoofdbeginsels terug gebragt worden: het afstaan aan de bewoners in huur of in eigendom. In het eerste geval verschillen de voorwaarden weinig of niet van die voor verhuring in den regel gelden. Als regel wordt gesteld een goed zedelijk gedrag, de inachtneming van de voorschriften van reinheid en van al die maatregelen, die kunnen strekken tot bevordering van de gezondheid en de orde. Gezinnen, welke door onzindelijkheid en wanordelijk gedrag zich onderscheiden, worden dan ook streng geweerd. Om overvulling te voorkomen wordt de bepaling soms gemaakt, dat men geen kostgangers mag opnemen. Drankwinkels en industriën, die de gezondheid en zedelijkheid der bewoners in gevaar brengen, worden daarin niet toegelaten. Philantropische vereenigingen, diakonieën enz., verbinden daaraan nog andere voorwaarden, zooals het lidmaatschap van het kerkgenootschap, geenerlei bedeeling, trouw schoolbezoek, vaccinatiepligt. In die gevallen waar de woning in eigendom van den bewoner over- | |
[pagina 172]
| |
gaat, moet deze een zekere som gedurende een zeker aantal jaren boven den gewonen huurprijs betalen; daar waar dadelijk eigendomsregt wordt verkregen, moet de huurder bij de aanvaarding een zeker bedrag (1/12-⅓) van den koopprijs in de kas der maatschappij storten. De onderhoudskosten en verdere lasten worden in de afkoopsom gedurende die jaren berekend. In sommige gevallen moet de kooper zich verbinden, om het eigendom binnen een zekeren tijd niet aan anderen over te dragen, alvast niet zonder toestemming van de directie der maatschappij. Bij overlijden of bij gedwongen verkoop kan de eigenaar de woning aan de maatschappij tegen een vooraf bepaalde som overdragen. De eigendomsverkrijging wordt gewoonlijk bij het cottage-systeem gevolgd, ofschoon men in Duitschland dit ook op het kazerne-systeem heeft toegepast. De eigenaar van zulk een woningsruimte wordt dan echter meer als aandeelhouder in de onderneming beschouwd (Mieths-Genossenschaft). De finantieele uitkomsten van den bouw en de exploitatie van arbeiderswoningen, vooral op groote schaal en in welvarende plaatsen, moeten over 't algemeen bevredigend, soms zelfs zeer gunstig worden genoemd. Zij verschillen naar gelang men de zaak exploiteert louter uit een beginsel van liefdadigheid of meer als industrieele onderneming en of men zich tot het kazerneof cottage-stelsel bepaalt. De waarde van den bouwgrond en van de bouwmaterialen is hierop ook van invloed, niet minder de economische wijze van bouwen en administreren. De zuivere rente die de bouwmaatschappijen van kazernewoningen in den regel maken, bedraagt 6-8 pCt., die van cottage-bouw tusschen 4 en 6 pCt. Liefdadige vereenigingen maken echter eene rente van 2½-4½ pCt., geheel afhankelijk van de bijzondere gunstige voorwaarden met de huurders bedongen. Gaan we ten slotte den invloed van die bemoeijingen op den economischen toestand der bewoners na. De ervaring heeft overal, hier meer daar minder duidelijk, getoond, dat de toestand der bewoners van goede arbeiderswoningen volgens het een of ander stelsel in de laatste jaren gebouwd, zedelijk en ligchamelijk is verbeterd. Maar niet enkel op de bewoners, ook op de bevolking uit de omgeving der woningen heeft zich die gunstige invloed kenbaar gemaakt. De verslagen van genoegzaam alle groote bouwvereenigingen en armbesturen, zoowel als de verklaringen van de eigenaars en besturen van | |
[pagina 173]
| |
fabrieken en andere industrieele ondernemingen stemmen allen overeen in de verzekering, dat door dit middel eene gansche revolutie in het leven van den arbeider en zijn gezin is teweeggebragt. Bij den arbeider zijn de liefde voor het famieleven, het gevoel van eigenwaarde, van naauwgezette pligtsbetrachting ontwaakt. Hij stelt zich niet meer tegenover den verhuurder als een verdrukten tegenstander, maar hij beijvert zich, om het tijdelijk bezit van het gehuurde zoo lang mogelijk te kunnen genieten. Vermoeid van de werkzaamheden van den dag keert hij regtstreeks huiswaarts, in de behagelijke woning om in het genot en de kalmte van het huiselijk leven zijne vrije uren te slijten. De vrouw aan haren kant gevoelt in de ruime, nette en geriefelijke woning lust om hare werkzaamheden naar behooren te volbrengen. Zij tracht daar reinheid en orde stipt in acht te nemen. De kinderen behoeven niet langs de straat te slenteren en daar dingen te zien en te vernemen, die hun zedelijkheidsgevoel kwetsen. Het schoolbezoek heeft getrouw plaats; de kinderen onderscheiden zich door zindelijkheid, ordelijkheid en vlijt. Hunne leerlust wekt de weetgierigheid der ouders op, die door en met de kinderen meer kennis en zedelijke begrippen opdoen. De scheiding der slaapplaatsen van volwassen en kinderen, van gehuwden en ongehuwden, behoedt tegen onzedelijke gedragingen. De echtelijke genegenheid en de kinderlijke liefde, in een woord de band die de leden van het gezin omsnoert, wordt vaster en het gevoel van eigenwaarde bij allen aanvankelijk verhoogd. Achterklap en onfatsoenlijke bejegening van geburen vinden niet meer plaats. Men leeft tevreden voor en met elkander. Men is dienstvaardig, zonder bemoeiziek te zijn. De openbare orde en rust worden niet meer verstoord, men heeft meer eerbied voor de algemeene orde en wet en neemt getrouw de voorschriften van de openbare magt in acht. Die ervaring heeft men opgedaan bij de bewoners van deze nieuwe woningen, dezelfde bewoners, die vroeger in oude, vervallen verblijven waren gehuisvest en daar gedurig klagten aan de overheid gaven over het storen van de openbare orde en het vernalatigen van de regels der openbare reinheid. De fabriekanten hebben meer orde in de fabriek, meer vlijt en zorg bij den arbeid, meer welwillendheid in den omgang waargenomen bij de arbeiders, die zij op zoodanige wijze bijstand verleenden. De armbesturen hebben daardoor veeltijds het verval | |
[pagina 174]
| |
tot armoede voorkomen en bij de werkelijk behoeftigen vele ongemakken van de bedeelde armoede verzacht. Alom werd een edele naijver opgewekt bij de bewoners van de omgeving, om ook eens in het voorregt van zulk eene goede woning te mogen deelen. Daardoor werden de huiselijke en maatschappelijke deugden aangekweekt en het zedelijk peil van een aanmerkelijk deel der bevolking verhoogd. Maar ook de physische, de hygieinische voordeelen bleven niet uit zich te vertoonen. De goede inrigting der woning, haar ruime toevoer van licht en lucht, van goed drinkwater, hare geschikte gelegenheid om de reinheid te bevorderen en alle schadelijke uitwasemingen te voorkomen, openbaarden zich spoedig op den welstand der bewoners, vooral op die daar een groot deel van het leven doorbrengen: de vrouwen en de kinderen beneden de 5 jaren. De vatbaarheid voor ziekten, die het gevolg van het verblijf in een vochtige, bedorven athmospheer zijn, werd daar bijna niet waargenomen. Daardoor werd ook de sterfte onder de kinderen minder. Een paar voorbeelden tot staving. De Metropolitan asscciation for Improving the Dwellings of the Industrious Classes en van de Soc. f. Imp. the Cond. of the L. Cl. te Londen in 1844 opgerigt, huisvesten in hare woningen, in de slechste buurten gelegen, eene bevolking van 5000 zielen, dezelfde menschen, die vroeger daar in ellendige woningen een onderkomen zochten. De sterfte onder die bevolking is tot 17 op de 1000 verminderd, terwijl de sterfte in de geheele stad 24, en in de wijken waarin die woningen staan 27 per 1000 inwoners bedraagt. Ongeveer dezelfde sterfteverhouding is bij de bevolking van andere arbeiderswoningen in de hoofdstad waargenomen. Ja, sommige verslagen geven voor enkele jaren eene sterfteverhouding van 7-8 per 1000 op. De sterfte onder de kinderen beneden de 10 jaren (ten getale van 490) bedroeg slechts 10 op de 1000, terwijl die onder de arbeidende klassen van Londen gemiddeld 46 per 1000 berekend wordt. Overweegt men nu, dat de sterfte in de Potteries, de ellendigste buurten met de slechtste huizen, in hetzelfde tijdvak onder volwassenen 49 en onder de kinderen 109 per 1000 was, dan ontwaart men, dat de sterfte in deze woningen 8-10 maal grooter dan onder de bevolking der nieuwe, betere woningen was. De sterfteverhouding der bewoners van de nieuwe woningen in Kopenhagen, dezelfde bevolking die vroeger in | |
[pagina 175]
| |
slechte woningen was gehuisvest, verbeterde met ⅘ van die van vroeger. De gemiddelde levensduur der bewoners van de cité ouvrière te Mulhouse, die vroeger in ellendige woningen leefde, was vóór 1840 slechts 18 jaren, thans is die tot het normale cijfer, gelijk aan dat van de meest gegoede klassen, opgevoerd. Vooral heeft zich die gunstige invloed geopenbaard bij het heerschen van volksziekten, inzonderheid van cholera en typhus. Terwijl de sterfte aan cholera in Londen in het jaar 1854 gemiddeld 13 per 1000 bedroeg, werden van de bewoners der nieuwe woningen slechts 1 van de 1000 aangetast, en in de onmiddellijke nabijheid 26 van de 1000. De typhus, die gemiddeld 12 pCt. van alle sterfte-oorzaken in Londen bedraagt en in de arbeiderswijken aanmerkelijk hooger stijgt en tot een altijd heerschende ziekte is geworden, wordt in de nieuwgebouwde woningen in die wijken zelden of nooit waargenomen. In de door genoemde vereenigingen gebouwde kost- en slaaphuizen en andere, waar gepaste sanitaire verbeteringen zijn ingevoerd, komen op eene bevolking van 30,000 personen, jaarlijks niet meer dan 10 gevallen van typhus voor, terwijl vroeger, bij een verwaarloosden toestand, elk huis een contingent van 20 slagtoffers aan die ziekte leverde. Zoo werden in de cholera-epidemie van 1854 daar slechts 0.8 per 1000 sterfgevallen door die ziekte veroorzaakt, terwijl de sterfte daaraan in de stad 4.4 en in de Potteries 26 op de 1000 was. Dergelijke voorbeelden zouden wij bij menigte ook van andere landen kunnen aanvoeren. Wij zullen nog een voorbeeld daarvan, aan ons land ontleend, hierbij voegen. In de woningen van de Vereeniging tot verbetering der woningen van de arbeidende klasse te 's Gravenhage, met eene bevolking van 1530 zielen, was de sterfte aan cholera in 1866 gemiddeld 1.81 pCt., terwijl de gemiddelde sterfte in de stad 15 pCt. bedroeg. Het spreekt van zelf, dat die betere gezondheidstoestand gunstig terug werkt op den economischen toestand van het gezin. De werkman die minder door ziekte behoeft te verzuimen en minder kosten aan de geneeskundige verpleging van zijn gezin behoeft te besteden, kan zijne inkomsten vermeerderen èn door meer verdiensten èn door besparing voor de uitgaven aan ziekte. Hij kan dit nu ten koste leggen aan betere voeding en verhooging van levensgenot. | |
[pagina 176]
| |
Met het oog op die gunstige uitkomsten moet men het betreuren, dat de beweging, in dien geest aangevangen, tot dusverre zich binnen betrekkelijk zoo enge grenzen openbaart, vooral nu het blijkt dat de finantieele voordeelen zulke ondernemingen tot eene soliede geldbelegging maken. Wel maken de speculatiegeest en de concurrentie in den bouw van woningen voor de meergegoede klassen de bezwaren van het verstrekken van goede en goedkoope woningen met den dag grooter, maar er blijven voor het streven naar eene gezonde liefdadigheid overal nog wegen genoeg open, om bij het verschaffen van een weldaad op zulk eene wijze ook nog geldelijk voordeel te behalen. Het verstrekken van voorschotten tegen eene matige rente, des noods onder hypothecair verband, aan de arbeiders-vereenigingen, met het doel om huizen te bouwen (de zoogenaamde latente coöperatie), verdient aanbeveling en meer algemeene toepassing. Vooral kon de overheid hier van veel nut zijn. Hoe afkeerig wij ook zijn van staatshulp en van bevoorregting van bijzondere standen, zoo komt het ons echter voor, dat het een maatregel van algemeen belang is om de gezondheid en welvaart van eene bevolking te bevorderen door de gelegenheid tot betere huisvesting van een groot deel der bevolking, dat uit eigen middelen daartoe niet in staat is, gemakkelijk te maken, zoo al niet te verschaffen. In de eerste plaats kunnen doelmatige wetsbepalingen medewerken. In Engeland en Frankrijk o.a. is daardoor veel verbetering in den toestand der woningen van de arbeidende klassen gebragt. De staat geeft aan de plaatselijke overheid de bevoegdheid, om, bij gebleken noodzakelijkheid, gronden en voorschotten van gemeentewege tot den bouw van arbeiderswoningen af te staan. Eene oordeelkundige bouwpolitie en een streng toezigt kunnen daartoe ook medewerken, vooral om de schandelijke praktijken van de zoogenaamde huisjesmelkers tegen te gaan. Ten opzigte van het derde punt kunnen wij, na het voorafgegane, kort zijn. De betere inrigting van de woning toch is reeds een belangrijk middel tot bevordering der reinheid onder de arbeidende klassen. Een van de eerste voorwaarden van verhuring is het inachtnemen van de voorschriften die betrekking hebben op het goed onderhoud der woning. De ruime toevoer van water, de doelmatige inrigting van privaten en geschikte gelegenheid om het huishoudelijk vuil te verwijderen, zijn alle zoovele aanleidingen om de | |
[pagina 177]
| |
woning in een behoorlijken staat van reinheid te houden. En dat deze haar invloed op de bewoners uitoefent valt niet te miskennen. Waar de woning rein wordt gehouden, wordt de reinheid op ligchaam en kleederen niet verzuimd. Maar ook daartoe is de weg gemakkelijker gemaakt, waar aan de woning eene gelegenheid is verbonden tot wasschen en baden. Bij den bouw van arbeiderswoningen op groote schaal, hetzij volgens het kazerne-, hetzij volgens het cottage-systeem, kan niet genoeg worden aangedrongen op het verschaffen van die gelegenheden tot bevordering der reinheid. De arbeider heeft meer dan anderen behoefte aan gedurige reiniging van ligchaam en kleeren. De aard van zijn werk veroorzaakt aanhoudend eene verontreiniging van de huid en de kleeren. Nu is het gemis of de moeijelijkheid om die reiniging naar behoefte te doen plaats hebben de gewone aanleiding, dat die niet naar behooren geschiedt. De arbeider heeft er in den regel behoefte aan, om minstens eenmaal's weeks het geheele ligchaam aan den invloed van het water bloot te stellen en zijne kleederen zelfs meer dan eens. Maar de inrigting, zelfs van zijne ruimere woning, en de bekrompen middelen waarover het gezin voor eene voldoende reiniging te beschikken hebben, laten veeltijds niet toe, dat zijne leden aan die noodzakelijke behoefte naar behooren voldoen. Het is gemakkelijk op reinheid aan te dringen, maar moeijelijk is het, om met de beperkte middelen van het gezin de povere plunje zijner leden steeds in goeden staat van reinheid te houden. De waschtobbe moet dan altijd over den vloer zijn en als, vooral in den winter, het droogen op den zolder dagen vordert, blijft er geen ander middel over, dan het woonvertrek daarvoor in te rigten en dat tot groot ongerief van de orde en de gezondheid van het gezin. Kan de vrouw echter, in de onmiddellijke nabijheid harer woning, met geringe kosten, in een paar uren de gelegenheid vinden, om het vuile linnengoed te reinigen en voor het gebruik geschikt te maken, dan zijn alle voorwaarden aanwezig, om ook aan die gewigtige levensbehoefte te voldoen. Dat heeft de ervaring dan ook genoegzaam bewezen, overal waar men zoodanige inrigtingen aan de arbeiderswoningen heeft verbonden. Het oprigten van baden waschhuizen in bepaalde wijken, die op grooteren of kleineren afstand van de arbeiderswoningen zijn gelegen, beantwoorden niet voldoende aan het doel, dat men daarmede beoogt. De noodzakelijkheid, om zich eenigen tijd van huis te verwijderen, | |
[pagina 178]
| |
houdt vele vrouwen terug van de wasch-inrigtingen gebruik te maken. Vandaar, dat in slechts enkele landen, maar het volkskarakter minder voor huiselijkheid is gestemd, zoodanige inrigtingen aan haar doel beantwoorden en dat ze in enkele plaatsen slechts voor een zeer klein getal arbeidersgezinnen doel treflen. Over 't algemeen laat de reinheid op ligchaam en kleeren bij de arbeidende klassen, hoezeer die gunstig bij vroegere eeuwen afsteekt, nog veel te wenschen over en is zij nog de bron van veel ziekten en ongemakken. De billijker prijzen van kleedingstoffen, door de vorderingen van de hedendaagsche nijverheid veroorzaakt, hebben wel veel toegebragt tot bevordering van reinheid, maar geven eigenlijk meer aanleiding tot voldoening aan een onmatige zucht naar opschik, door het aanschaffen van schitterende overkleederen, dan dat zij de zucht tot het erlangen van voldoend linnengoed aanwakkeren. Menige bont opgeschikte man of vrouw uit de arbeidende klasse heeft het naakte ligchaam dan ook zeer onvoldoende gedekt en moet zich, bij gemis aan een voldoenden voorraad van linnengoed, eene behoorlijke wisseling van die soort van kleedingstukken ontzeggen. Laat de bijzondere reinheid veel te wenschen over, ten opzigte van de openbare reinheid verkeeren de arbeidende klassen over 't algemeen nog in een staat van middeleeuwsche onverschilligheid en onkunde. De verpligtingen, die op ieder burger ten opzigte van dit punt rusten, schijnen zij niet te kennen; de nadeelen die uit een verzuim daarvan ontstaan schijnen hare aandacht niet op te wekken. Zelfs die gezinnen, welke door reinheid in de woning zich gunstig onderscheiden, meenen te kunnen volstaan met het verwijderen van het vuil uit hun midden. Zij bekommeren er zich niet om, waar dit vuil buiten de woning eene plaats vindt. Als zij er maar van bevrijd zijn meenen zij aan alle eischen van reinheid voldaan te hebben. Of door de verplaatsing de bodem, het water of de lucht van de bewoners der omgeving bedorven worden, dat is eene zaak waaraan zij zich niet het minste gelegen laten zijn. Onkunde, gemakzucht, verkeerde begrippen van individuele vrijheid zijn de gewone aanleidingen tot zoodanige misbruiken. Het baat niets, of de overheid strenge verordeningen in het belang der openbare reinheid maakt, of een naauwgezet toezigt de overtreders straft: trots dat alles blijft men zondigen, blijft men voor zich en anderen bronnen van ziekten en ongerief veroorzaken. Hier worden mestvaalten | |
[pagina 179]
| |
voor en achter de woning, in de onmiddellijke nabijheid van welputten gevormd, daar dierlijke en andere afval in de openbare wateren geworpen en deze in modderpoelen veranderd. Verwonderen moet het dan ook niet, dat de buurten waarin dergelijke misbruiken plaats grijpen, de brandpunten van allerlei kwaadaardige en besmettelijke ziekten worden, brandpunten van dood en verderf voor de bedrijvers van het kwaad en voor de geheele bevolking, die met hen in maatschappelijk verkeer is. En wat is daartegen te doen, wat gedaan? Men heeft getracht het kwaad te onderdrukken door strenge wetten en verordeningen. De zorg voor de openbare gezondheid vindt in de zorg voor de openbare reinheid hare gereedste oplossing. Die zorg is daarom in al de beschaafde landen aan de plaatselijke overheid opgedragen. Deze tracht zich voornamelijk daarvan te kwijten door het maken van strenge verordeningen. Maar de ervaring heeft tot dusverre geleerd, dat die verordeningen, zelfs bij een naauwgezet toezigt, bij de bewoners der achterbuurten weinig of geen ingang hebben gevonden. Meer nut dan van zoodanige verordeningen heeft men gezien van openbare werken die de volksgezondheid kunnen verbeteren. Als zoodanig gelden het verbeteren van openbare wegen, het reinhouden van openbare wateren, het dempen van stinksloten, het graven van kanalen, het droogleggen van den grond, het verschaffen van goed drinkwater, het verwijderen van vuil, het nemen van al die maatregelen welke het ontstaan en de verbreiding van besmettelijke ziekten voorkomen of beteugelen. Maar hoe doeltreffend deze allen ook genoemd mogen worden, het doel: de bevordering der volksgezondheid, zal dan eerst naar behooren worden bereikt, indien bij het volk van de prille jeugd, door goed en praktisch ingerigt onderwijs, de overtuiging wordt gevestigd, dat de verpligting op ieder lid van de maatschappij rust, om tot bevordering van het algemeene welzijn, in zijne ruimste beteekenis, mede te werken. Is eens die volksovertuiging gevestigd, dan zullen vele wetten overbodig en de noodige minder drukkend worden; dan zullen de kosten die tot bevordering van de algemeene gezondheid tot dusverre vereischt worden, aanmerkelijk verminderd en vruchtdragend worden. Dan zal het peil van de volksgezondheid verhoogd worden, de gemiddelde levensduur toenemen en het menschelijk kapitaal in nog meerdere mate dan thans het geval is, aanwassen. Is toch de gemiddelde leeftijd van het beschaafde menschdom in die | |
[pagina 180]
| |
weinige jaren van deze eeuw met een achtste van een menschen leeftijd toegenomen, nog aanzienlijker zou die toename zijn, indien een groot, het meest werkzaam, deel der bevolking daaraan geene belemmering zou stellen. Het verschil tusschen den gemiddelden levensduur van de arbeidende en welgestelde klassen is over 't algemeen toch nog meer dan een achtste, of 7½ jaren, van den normalen duur van 's menschen leven; ja, in sommige - meest beschaafde en welvarende - landen is de gemiddelde leeftijd der welgestelde eens zoo hoog als die der arbeidende klassen. Dat verschil is te groot om normaal te heeten, te groot voor eene eeuw, die op materieel en intellectueel gebied zulke reuzenschreden heeft gedaan. Ofschoon we dankbaar mogen erkennen wat vroegere geslachten op het gebied van sociale hervorming verrigt hebben en wij met voldoening mogen neerzien op hetgeen de XIXe eeuw, inzonderheid het tegenwoordige geslacht, in het belang der arbeidende klassen gedaan heeft, ofschoon wij ons verheugen mogen in den aanmerkelijken vooruitgang van die klasse van burgers, mogen wij ons echter niet ontveinzen, dat nog slechts de eerste stappen op dit uitgebreide gebied gedaan zijn en dat er nog, voor ons en latere geslachten, ontzaglijk veel te doen over blijft, om de arbeidende klassen haar geregt deel in het maatschappelijk welzijn te verschaffen. Zij gaan, ontegenzeggelijk, eene groote toekomst te gemoet, eene toekomst die niet zonder invloed op het geheele sociale leven zal blijven en gewisselijk het beeld der maatschappij volmaakter, schooner, meer aan het ideaal nabij komende, zal doen worden. | |
VII.
| |
[pagina 181]
| |
herhaling gelegenheid gehad aan te toonen, dat de rigting die de arbeidersbeweging onzer dagen heeft genomen, in menig opzigt goed genoemd mag worden. Wij hebben tevens uit het medegedeelde kunnen opmaken hoe menigvuldige belemmeringen onze maatschappelijke inrigting aan een behoorlijke oplossing van dit gewigtige vraagstuk in den weg stelt. Wij willen, als slotsom van onze beschouwingen, de hoofdpunten van den ontwikkelingsgang der arbeidersbeweging onzer dagen zamenvatten en deze aansluiten aan hetgeen verder, naar ons bescheiden oordeel, voor de arbeidende klassen te doen, wat van haar te wachten is, in één woord: wij willen een blik in hare toekomst trachten te werpen. Tot dat einde zal het noodig zijn, om beknopt het standpunt aan te duiden, dat de afzonderlijke bestanddeelen van de maatschappij moeten innemen, ten einde de gewigtige taak, de oplossing van het groote vraagstuk, naar eisch te kunnen vervullen. Aan de arbeidende klassen zelven komt daarin de eerste plaats toe; van haar wordt het meeste geëischt, van haar moet de beweging voornamelijk uitgaan. Zij zal die aan den gang en in de juiste baan moeten houden, zij zal ze tot het doel moeten brengen. Uit haar midden moet het ernstig streven, de redelijke wilskracht, de onbezweken volharding ontstaan en gaande gehouden worden, om voor hare zaak te strijden in gesloten gelederen, vol te houden tot op den laatsten man. Daar de arbeiders echter, trots alle mogelijke inspanning, niet in staat zullen zijn, geheel op eigen krachten steunende, tot het doel te geraken, zoo moet de staat het arbeidersvraagstuk als een van zijne gewigtigste bemoeijingen uit eigen beweging ter hand nemen. De staat kan tot dat einde zich op velerlei wijze met vrucht werkzaam betoonen en hij zal dan eerst zijn roeping te dien opzigte goed begrijpen, als hij met staatswijsheid toegerust, den loop der gebeurtenissen zal weten te voorzien en de beweging te leiden, in plaats van door haar geleid te worden. Ontwikkelen, opwekken, bevorderen, voorgaan, hier de toepassing van stoffelijke hulp mogelijk maken, daar de belemmeringen, die haar in den weg staan, opheffen, dat zal zijn streven en handelen moeten zijn. Roekeloos ingrijpen in de belangen der arbeidende klassen is even schadelijk, als laauwheid en onverschilligheid, achter welk motief die zich ook mogen verschuilen. Altijd de sociale belangen voor oogen houdende, het algemeen belang tegen dat van het individu beschermend en | |
[pagina 182]
| |
beveiligend; zal de staatshulp hier steeds op hare plaats zijn, zal zij kunnen tot stand brengen, wat de hulp van de individuën, in gesloten massa vereenigd, niet vermogen. In hoeverre en wanneer die staatshulp noodig zal zijn, hangt voor een ander deel van de kapitaal-bezittende klassen af, wanneer deze tot de juiste erkenning van de ware toedragt der zaak, die ons thans bezig houdt, zullen gekomen zijn. Zij zullen de regtmatige vorderingen der arbeiders niet met koelheid en minachting moeten afwijzen; zij zullen den arbeider niet altijd met genadige hooghartigheid de alleenzaligmakende zelfhulp moeten aanbevelen en al het overige als dwaasheid, als zwakheid, als vernederende eigenwaarde hun voor de voeten werpen. Maar zij moeten, op de grondslagen van ware humaniteit en van gezonde economie, hem met raad en daad bijstaan, hem zijnen moeielijken weg banen. De meer-vermogende zal tot het bewustzijn moeten komen, dat het bezit van verstandelijk en geldelijk fortuin hem pligten tegenover de maatschappij oplegt, en dat hij dit vermogen niet enkel ten meesten nutte van zich zelven, maar ook van het algemeen moet aanwenden. Vooral de werkgevers dienen zich van de vervulling dier pligten tegenover hunne loontrekkenden beter te kwijten. Zij moeten den arbeid van den werkman niet enkel als een ruilmiddel voor hun kapitaal, als een koopwaar beschouwen, dat zij tegen den minst mogelijken prijs en onder de meest bezwarende omstandigheden van hem magtig zoeken te worden. Zij zullen de beginselen van humaniteit hierbij wel degelijk regt moeten laten wedervaren. Even als zij voor hun levenlooze machine de meeste zorg dragen, opdat deze hun voortdurend en goed werk levere, moeten zij - in hun eigen belang - ook aan de levende werkkrachten de noodige zorg wijden. Vooral mogen zij de zwakke krachten van de vrouw en van het kind niet aan hunne onredelijke eischen opofferen. Zij moeten bedenken, dat al wat zij in het belang van die levende werkkrachten aanwenden, hun later ten goede zal komen. Geven zij te weinig loon, in verhouding tot de gevorderde diensten en het verbruik van krachten, de menschelijke machine zal een even wissen ondergang te gemoet gaan, als het levenlooze werktuig, dat veel gebruikt, maar niet behoorlijk onderhouden wordt. De uitputting, waaraan het individu gaat lijden, plant zich voort over de geheele massa, en het verminderd massaal arbeidersvermogen, dat daardoor | |
[pagina 183]
| |
ontstaat, werkt nadeelig op de productie en het bedrijfkapitaal terug. Werken zoo alle elementen der maatschappij zamen, dan zal de staatshulp tot het geringste deel teruggebragt worden. En dat is zeker de meeste gewenschte, de meest natuurlijke toestand. Wij verlangen van den staat niet het onmogelijke en zeker niet het meeste; maar wij meenen, dat het zijne roeping is, de pogingen zijner burgers om zich te verheffen, om zelfstandig te worden, in den geest van ware gelijkheid te bevorderen, te steunen, te helpen verwezenlijken. Allereerst en bovenal zal de staat zijn zorgen onverdeeld aan de verstandelijke ontwikkeling van het opkomend geslacht moeten wijden en waken, dat noch de zedelijkheid, noch de gezondheid van dat deel zijner burgers, wier eenig kapitaal in hunne werkkracht bestaat, door de overdreven eischen van het kapitaal in gevaar worden gebragt. Hij zorge voor een volksonderwijs, dat tot zelfstandigheid leidt; de Kerk voor een godsdienstig onderwijs, dat opvoedt voor het leven; de meer bevoorregte standen voor de verspreiding van eene zedelijkheid, die meer is dan een maatschappelijke vorm. Zijn de arbeidende klassen door goed volksonderwijs tot het bewnstzijn gekomen van hun toestand, dan is de eerste schrede op den weg tot verbetering gedaan. Dat bewustzijn begint zich van lieverlede bij de massa te openbaren. Het heeft geleid tot handelingen, die aanvankelijk reeds bevredigende uitkomsten hebben opgeleverd. De legers der nijveren hebben zich tot eene aanzienlijke magt vereenigd, en met de wapens van kennis, eerlijkheid en vlijt, een strijd aanvaard, die nu reeds de bewondering van elken regtschapen en helderen, de vrees van elken zelfzuchtigen en bekrompen geest gaande maakt en in de toekomst zeker nog gewigtiger uitkomsten, ongetwijfeld de overwinning zal tengevolge hebben. Maar nog lang zal het duren eer het zoover gekomen zal zijn. Nog veel meer zal dat bewustzijn tot gemeengoed moeten worden, dan tot dusverre het geval is. Veel van wat tot nu toe door de arbeiders tot bevordering van hun welzijn gedaan is of beproefd wordt, draagt nog het kenmerk van onzekerheid, wankelmoedigheid, gebrekkig inzigt, in een woord, van een gemis van een hechten grondslag, waarop voortgebouwd moet worden. De arbeiders moeten de magt der kennis leeren op prijs stellen, zij moeten klaar en onpartijdig hun toestand leeren inzien, zij moeten den | |
[pagina 184]
| |
weg leeren vinden, die voor hen in de toekomst is afgebakend. Vóór alles moet de vaste overtuiging bij hen post vatten, dat zij geen heil van eene geweldige omkeering, maar alleen van eene vreedzame en aanhoudende werkzaamheid, een getrouwe pligtsbetrachting kunnen verwachten. Bij hen moet de bewustheid van regt en billijkheid gewekt worden. De arbeider mag niet van het denkbeeld uitgaan, dat hij het regt heeft, alles aan zich ongeschikt te maken en zich te beschouwen als de spil van het maatschappelijk leven. Ideale droomerijen laten zich niet verwezenlijken; de regten van anderen te schenden, om zelf in het bezit daarvan te komen, roept algemeen regtsonzekerheid in het leven. Een goede maatschappelijke orde is slechts mogelijk door de harmonische zamenwerking van alle verschillende elementen van het volksbestaan, wier verscheidenheid gewenscht en noodzakelijk is om het gezond bestaan van het geheel te verzekeren. Het is de pligt van alle burgers van den Staat, om tot bevordering van het algemeen welzijn mede te werken. Maar niet allen bezitten de daartoe noodige krachten en vermogens in gelijke mate. Ieder brenge echter het zijne daartoe bij; ieder trachte daarin het grootst mogelijke aandeel te erlangen. Dat moet ook het grondbeginsel van den werkman uitmaken en daarop voortbouwende, heeft hij kans zich op den maatschappelijken ladder te verheffen. Eerlijkheid, kennis en vlijt moeten de hefboomen zijn, die hem opwaarts moeten drijven. Elk ander middel zal op den duur blijken onhoudbaar te zijn. Naast kennis is aansluiting, eendragtig handelen een hoofdvereischte tot verbetering van den toestand der arbeidende klassen. Deze zullen, met de vermeerdering harer kennis, de noodwendigheid van eendragtige zamenwerking op prijs leeren stellen. De organisatie van de arbeiders, de moderne coöperatie, is de doeltreffendste wijze om hunne regtmatige wenschen verwezenlijkt te zien. Onvermoeid en uit één mond die wenschen kenbaar makende, zullen zij eindelijk gehoor erlangen, zullen hunne billijke eischen ten slotte bevredigd worden. De openbare meening, de staat zal ten laatste aan dien magtigen drang geen weerstand kunnen bieden. De arbeiders moeten vooralsnog alle aanspraken op meerdere politieke regten laten varen, geene politieke middelen tot bereiking van hun doel bezigen. Zij moeten zich streng tot hunne sociale belangen bepalen. Hebben zij eerst hunne stoffelijke zelfstandigheid verkregen, dan zullen hunne politieke | |
[pagina 185]
| |
regten van zelf volgen, omdat deze een uitvloeisel van gene zijn. Door het omgekeerde te willen, houden zij de bevordering hunner eerste belangen terug en verwekken zij meer tegenstand dan medewerking. Een derde vereischte, om tot het doel te geraken, is de bevordering van het crediet. Tot elke onderneming wordt eene zeker bedrag van kapitaal vereischt. Het kapitaal dat de arbeider tot dusverre bezit, bestaat grootendeels in zijn arbeidsvermogen. Dat strekt echter slechts om in de eerste behoeften des levens te voorzien. Hetgeen hij door besparing overhoudt, is niet voldoende, om zijn toestand te verbeteren langs de verschillende wegen, die de hedendaagsche coöperatie voor hem geopend heeft. Hetgeen hij tot nu toe door volharding en spaarzaamheid op dit gebied geleverd heeft, is prijzenswaardig, maar moet slechts als een zwakke proeve beschouwd worden van wat het in de toekomst moet worden en zijn, zal de coöperatie werkelijk aan het doel beantwoorden. Vele goede plannen zijn door dit gemis van kapitaal en krediet dan ook niet verwezentlijkt kunnen worden, vele ernstige pogingen zijn daardoor mislukt. Van elders zal hem dus het noodige kapitaal verstrekt moeten worden, niet als een aalmoes, maar als een voorschot, als een soliede en goede kapitaalbelegging. En zeker zal hem dat crediet niet ontbreken, indien hij in kennis en zedelijkheid de noodige waarborgen voor de goede aanwending van het kapitaal kan geven. Met kennis en crediet eendragtig aan het werk getogen, zal de groote hervorming haren weg vreedzaam kunnen voortzetten en het groote vraagstuk eindelijk tot een bevredigende oplossing komen. Men behoeft daarbij de vraag niet angstig te overwegen, welke de beste wijze is, om langs den weg der coöperatie het doel te bereiken. Gene van de tot dusverre toegepaste vormen beantwoordt uitsluitend aan het doel. In de productieve vereeniging het einddoel van alle streven voor den arbeider te zien, is een herschenschim. De strijd tusschen kapitaal en arbeid zal er niet door ophouden. Altijd en immer zullen er meer bevoorregten in kennis en fortuin bestaan en zoolang ook ondernemers en werklieden. Dat verschil bestaat werkelijk ook bij de hedendaagsche productief-genootschappen. Alleen zullen in de toekomst meer ontwikkelde arbeiders hierdoor eene zekere mate van zelfstandigheid erlangen. | |
[pagina 186]
| |
Ieder kieze den vorm, die met zijne behoeften en wenschen, met zijne geaardheid en ontwikkeling het meest overeenstemt. Nationaliteit, zeden en gewoonten en zoovele andere omstandigheden zullen op de keuze van een en ander invloed hebben. Bij het gemeenschappelijk handelen dienen de arbeiders slechts het groote doel voor oogen te hebben. Door het aanhoudend kibbelen over bijzaken, door het aandringen op bijzondere voorregten, door droomerijen of geweld zal men de sociale kwaal niet genezen. Eenheid bij verscheidenheid moet de groote leus van den arbeider zijn. De arbeiders van alle landen moeten tot het groote doel met vereende kracht zamenwerken, maar iedere nationaliteit, ieder volkengroep kieze hare eigene middelen. De germaansche volkengroep kieze die middelen, welke met haren ernstigen en volhardenden geest het meest overeenstemt; de keltische gebruike die middelen, welke met minder volharding, spoediger tot een doel leiden. Toenadering tot elkanders beginselen en begrippen is echter een noodzakelijk vereischte. De zin voor orde, de strenge, volhardende geest die den Germaan eigen zijn, zullen met de vlugge bevatting en den smaak voor het schoone van den Kelt gepaard moeten gaan. De sociale verhoudingen onzer dagen werken die vereeniging in hooge mate in de hand. Dit zal in de toekomst nog meer het geval zijn, als de arbeider van het begrip der solidariteit van belangen meer doordrongen zal wezen. Dan zal het algemeen belang, trots alle nationale en ethnologische verschillen, toch zegevieren. De slotsom van deze en de voorgaande beschouwingen is dus, dat de verstandelijk-zedelijke ontwikkeling als de eerste voorwaarde, de coöperatie als de geschiktste vorm, de algemeene overtuiging als de hechtste grondslag, de zelfstandigheid als de edelste drijfveer, de eigen werkzaamheid als de meest natuurlijke uiting en de hulp van den staat en van de meer vermogende klassen als de beste waarborg beschouwd moeten worden, om het probleem van den dag tot eene bevredigende oplossing te brengen. Lang en moeijelijk moge die weg velen toeschijnen, maar groote dingen vorderen hun tijd. De arbeiders moeten slechts ernstig en met onbezweken moed aan die gewigtige taak zich wijden, dan zal ongetwijfeld ook hun dag komen, want niets gaat verloren, wat de mensch met ernstigen wil en volharding tracht tot stand te brengen. Het bewustzijn aan een grootsche | |
[pagina 187]
| |
taak te arbeiden, geeft kracht en moed en is op zich zelf reeds in staat den arbeider te verheffen. Ofschoon echter eerst latere geslachten datgene ten volle zullen genieten, waarvoor het tegenwoordige strijd voert, zoo is het toch de pligt van ieder, die aan zijne bestemming op deze wereld naar behooren wil beantwoorden, om zijn leven aan dat van de gansche menschheid te wijden: arbeider te zijn in de verhevenste beteekenis van het woord. Zoo zij dan zelfstandigheid de banier, associatie de strijdleus, kennis en zedelijkheid de wapens van de arbeiders der toekomst, waarmede ze de eer van hunnen stand zullen handhaven! Op dan, soldaten van den arbeid! Schaart u in digte gelederen en aanvaard den heiligen strijd met opgeheven banier, met uw strijdleus op de lippen. De wapens die gij gekozen en de eer, die gij verpand hebt, waarborgen u de overwinning. ‘Die zal gekomen zijn zoodra de mensch,
Niet meer door valsche eigenbaat verblind,
Zal zien en weten, dat zijn waar belang
Geen ander is dan dat van zijn geslacht,
En dat geluk rondom zich heen te scheppen
De zuivre bronwel is van zijn geluk.’Ga naar voetnoot*)
|
|