Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1873
(1873)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 119]
| |
De legers der nijveren in de laatste helft der XIXe eeuw.
| |
V.
| |
[pagina 120]
| |
De coöperatieve beweging van onzen tijd is de krachtigste uiting van de zucht naar zelfstandigheid der arbeidende klasse; zij is de meest praktische wijze, om het groote vraagstuk van den dag, de economische en politieke wanverhouding, waarin een schakel van de maatschappelijke keten verkeert, geleidelijk op te lossen. Zij openbaart zich onder drieërlei vormen: als onderstandsvereeniging, als consumtieve en als produktieve vereeniging. Ofschoon de coöperatie niet altijd onder die streng gescheiden vormen zich vertoont, zoo treedt bij de eene natie of volkengroep de eene vorm toch meer dan de andere op den voorgrond, een verschijnsel dat in een naauw verband staat met het volkskarakter, de zeden en gewoonten, de behoeften, in een woord met de geheele maatschappelijke inrigting. Uit het overzigt van de coöperatieve vereenigingen bij de voornaamste volken in de laatste helft dezer eeuw aanwezig, zal die voorliefde tot de toepassing van den eenen of anderen vorm, naar we vertrouwen, duidelijk genoeg aan den dag treden. Engeland, met zijne reusachtige industrie en zijn ontzaglijke legermagt van nijveren, was de baanbreker ook op het gebied der coöperatie onder de arbeidendende klasse. Daar treft men alle vormen, typisch en reusachtig ontwikkeld aan, nu eens gescheiden, maar meestal aan elkander verbonden. De arbeidersvereenigingen, onder den naam van trade-societies of trade-unions bekend, bekleeden daaronder eene eerste plaats. Wij hebben over haar ontstaan en hare organisatie bij haar eerste optreden in een vorig hoofdstuk (blz. 612) reeds gesproken. Wij hebben daarbij de Amalgamated society of Engeneers, Machinists, Millwrights and Patternmakers als de meest georganiseerde en omvangrijkste genoemd. De vereeniging telde in 1867 308 afdeelingen, over alle deelen van het V. Koningrijk en hare kolonien, in N. Amerika en Frankrijk verspreid. Van de andere groote vereenigingen van dien aard verdienen vermeld te worden de Amalgamated Tailors of England, in Manchester gevestigd, met 11,000, de Friendly Society of Ironfounders of England, Ireland and Wales met 10,000, de Engine drivers and firemans united Society met 15,000 en de National association of Coal-mine and ironstone miners of Great Britain met 36,000 leden. Men schat het aantal leden van dergelijke vereenigingen op meer dan een half millioen. Behalve het hoofddoel, betere regeling van de verhouding tusschen kapitaal en arbeid, door de regeling der | |
[pagina 121]
| |
loonen en der werktijden, bekleeden de zedelijk-verstandelijke verheffing en de bevordering van de stoffelijke belangen harer leden eene voorname plaats in den werkkring dier vereenigingen. Behalve onderstandskassen bij ziekte, ongelukken, werkeloosheid buiten schuld, ongeschiktheid tot werken door ouderdom en bij overlijden hebben sommige ook leeskamers, avondscholen, bibliotheken, spaarkassen en andere dergelijke inrigtingen tot stand gebragt. De pogingen door anderen aangewend op het gebied der productieve coöperatie, zijn niet altijd naar wensch geslaagd. Een gunstiger gevolg heeft de consumtieve coöperatie opgeleverd, vooral in de mijndistricten, waar het zoo verderfelijk trucksysteem de welvaart van den arbeider ondermijnde. De gewigtigste resultaten dier vereenigingen moeten echter gezocht worden in de groote mate van zelfbeheersching, onafhankelijkheid, energiè en zelfvertrouwen, die door hare organisatie en bestuur worden opgewekt en ontwikkeld. De strenge bepalingen bij de toetreding tot en de verdere deelname aan zoodanige vereenigingen strekken in hooge mate om het zedelijk-verstandelijk peil van den arbeidersstand te verhoogen. Evenals in de vroegere gildevereenigingen wordt hier een strenge contrôle geoefend op de handelingen der leden onder en buiten den arbeid, en zóó gunstig is die invloed dat de levensstandaard van de leden dezer vereenigingen veel hooger is, dan die van andere lieden uit dezen stand, niet alleen zedelijk-verstandelijk, maar ook naar het ligchaam, want hun gemiddelde leeftijd is veel langer dan van hen, die buiten zoodanige vereenigingen staan. Eene andere soort van vereenigingen, tot deze groep behoorende, zijn de bouw-vereenigingen. Deze zijn geheel scheppingen van onzen tijd. Ook zij zijn een sprekend bewijs van de zucht naar onafhankelijkheid en van gelijkheid in politieke regten die den engelschen werkman bezielt. Die bouwvereenigingen ontleenden grootendeels haar ontstaan aan de freehold-landsocieties (vereenigingen tot verschaffing van grondbezit), die opgerigt werden met het doel, om freeholders (bezitters van vrijerfleen voor 40 £) te worden en wel door den aankoop van groote landgoederen en de verdeeling daarvan onder de aandeelhouders. Dit doel is thans van ondergeschikte beteekenis, want het is den aandeelhouders nu minder te doen om het grondbezit of de politieke magt, die het oplevert, dan wel om op dat land een huis te bouwen en op deze wijze vrije eigendommen te | |
[pagina 122]
| |
vormen. Men treft ze tegenwoordig in de voornaamste middelpunten van nijverheid aan en sommige kunnen over een kapitaal van 12-14 millioen gulden beschikken, met 12 à 14 duizend leden. Het aantal leden der vereenigingen in Engeland werd in 1861 op omstreeks 100.000 geschat, die jaarlijks voor een som van £ 1.750.000 inschrijven, terwijl door de vereenigingen aan hare leden voor een bedrag van £ 5 millioen zou voorgeschoten zijn. Volgens een andere schatting zou het aantal land- en bouwver-eenigingen alleen in Engeland en Wales 2000, met meer dan 200.000 leden bedragen, terwijl de aan die vereenigingen verstrekte gelden tot 1861 een bedrag van £ 11 millioen, zouden uitmaken, waarvan alleen 8 millioen in onroerende goederen belegd. Een derde soort van vereenigingen, die tot deze groep gebragt kunnen worden, zijn de vereenigingen met het uitsluitend doel, de verstandelijke ontwikkeling onder de arbeidende klassen te bevorderen. Wij hebben daarop reeds bij eene vroegere gelegenheid (blz. 542) met een enkel woord gewezen. Het zijn de Workingmen's clubs and Institute-Unions en de Mechanic's Institutes. Men schat het aantal dier Institutes in het V.K. op 250, met 20000 leden; sommige Institutes tellen 800 leden. Hoe betrekkelijk gering dit getal ook moge schijnen, vergete men niet, dat de meeste onderstandsvereenigingen (zie boven) als een deel van haren werkkring de verstandelijke ontwikkeling harer leden beschouwen en bevorderen. De vereenigingen tot de tweede groep behoorende, de consumtieve vereenigingen, zijn niet zoo algemeen verbreid als de eerste, doch hebben in de weinige jaren sedert haar ontstaan eene aanzienlijke ontwikkeling verkregen. Meestal staan ze in verband met vereenigingen tot de beide andere groepen behoorende, nu eens met crediet- en spaarbanken, dan met productieve vereenigingen. In haar zuiversten vorm doen zij zich als winkelvereenigingen, distributive stores, voor. Zij worden gewoonlijk in 't leven geroepen door de bijdragen van een zeker aantal arbeiders. Met het bijeengebragte kapitaal worden zekere levensmiddelen van de beste kwaliteit in het groot tot de billijkste prijzen ingeslagen, die dan aan de leden en soms ook aan anderen in het klein verkocht worden, tegen den gewonen winkelprijs; terwijl na verloop van een jaar, na aftrek van de kosten van administratie en de rente van het kapitaal en soms van | |
[pagina 123]
| |
een zeker tantum voor het reservekapitaal, de winst, naar gelang van de gedane inkoopen of den gestorten inleg, aan de aandeelhebbers uitgekeerd of tegen rente in bewaring wordt gehouden. De eerste, meest bekende en volkomen geslaagde onderneming van dien aard is de Equitable Pioneers Store te Rochdale, in 1844 door 28 flanelwevers aldaar met een kapitaal van £ 28 opgerigt. Hunne pogingen vonden in den aanvang slechts bespotting en tegenwerking. Maar bezield met een ongewone mate van energie, goede trouw en volharding mogten zij de sympathie van het publiek voor hunne zaak winnen. De winkel, van den primitiefsten aard, bevatte slechts eene geringe hoeveelheid van de eerste levensmiddelen. Door eene goede bediening wonnen zij klanten en door een goed beheer ook deelnemers. De verkoop vond sneller plaats, het bedrijfkapitaal werd vergroot en meer omgezet, waardoor de winsten merkbaar toenamen. Contante betaling was een eerst vereischte, en elk lid kreeg een bon van het door hem gekochte, die op het einde van het jaar in rekening werd gebragt bij de verdeeling der winst. Zoo erlangden de leden goede waren, goed gewigt en in plaats dat zij zich in schulden staken, een gewoon gevolg van den inkoop in de kleine winkels van de plaats, vergaarden zij nu nog een stuivertje over, dat hetzij voor andere nuttige doeleinden kon aangewend worden, hetzij als bijdrage tot vergrooting van het bedrijfskapitaal der store werd geleverd en alzoo op nieuw rente gaf. In het jaar 1866 bedroeg de omzet eene som van £ 249.122, waarop eene zuivere winst van £ 31931 werd verkregen. Het aantal leden bedroeg toen 6246, met een inlegkapitaal van £ 99989. Maar het bleef niet bij deze eerste poging. De vereeniging betrad van lieverlede elk gebied der moderne coöperatie en dat met even gunstig gevolg. Zoo rigtte zij eene vereeniging tot de exploitatie van korenmolens op, die in 1866 niet minder dan £ 200.000 had omgezet. Evenzoo werkt een stoomspinnerij op reusachtige schaal als tak van bestuur dezer vereeniging. Voorts werd door haar gansche reeksen arbeiders-woningen gebouwd, die aan de aandeelhouders worden overgedaan; eene zieken- en begrafenisfonds verschaft onderstand bij ziekte en overlijden en tal van andere nuttige instellingen zijn door deze vereeniging tot stand gebragt, die niet enkel aan hare leden maar ook aan de geheele bevolking der streek ten goede komen. Het onaanzienlijk vlekje, dat in 1844 het tooneel van de 28 eenvoudige werklieden was, waarop | |
[pagina 124]
| |
ze een schijnbaar onzinnig spel aan de wereld te aanschouwen gaven, is thans door hun initiatief een der welvarendste fabrieksplaatsen van Lancashire geworden. Hun voorbeeld vond spoedig navolging, en zóó groot is de beweging op dat gebied in het V.K. geworden, dat elke plaats van eenige beteekenis daar thans hare consumtieve store bezit. Met vrij voldoende zekerheid kan men aannemen, dat meer dan 200.000 leden uit de arbeidende klasse in de voordeelen van de winkeliers deelen. De jaarlijksche toeneming van die vereenigingen wordt op 200 geschat, met een gemiddeld aantal leden van 30000, behalve de gewone vermeerdering van leden in de bestaande vereenigingen. Gemis van crediet om het benoodigde kapitaal voor de oprigting te erlangen, en van een voldoenden waarborg voor het goede beheer waren de voornaamste oorzaken, waarom die beweging niet sneller heeft plaats gegrepen; maar de wettelijke bescherming die deze inrigtingen bij de Industrial and Provident Societies Act van 30 Junij 1852 hebben verkregen en het toenemend crediet aan de arbeidende klasse in de laatste jaren geschonken, vooral door de bouwvereenigingen, hebben daaraan een belangrijken stoot gegeven. De derde groep van vereenigingen, de productive societies, hebben als zelfstandige vereenigingen hetrekkelijk de minste uitbreiding verkregen. En hierover zal men zich niet verwonderen, als men overweegt de vele bezwaren aan de oprigting en de besturing daarvan verbonden. Begeeft men zich op het gebied der fabriekmatige industrie, dan wordt een aanzienlijk aanleg- en bedrijfkapitaal gevorderd; wil men zich tot het gebied der handwerksnijverheid bepalen, dan heeft men te strijden met eene magtige concurrentie van de reeds bestaande kleine en groote industriëelen. Daarbij komt, dat niet alle bedrijven voor zulk eene coöperatieve werkzaamheid geschikt zijn en dat eene groote mate van goede trouw, energie en volharding zich moet paren aan de noodige kennis en het beleid om de eerste bezwaren van zulk eene onderneming te overwinnen en den goeden gang van zaken te verzekeren. De meeste vereenigingen die goed slagen, moeten gelijk gesteld worden met de gewone vennootschappen, waarbij een groot deel van de winsten niet aan de eigenlijke arbeiders of aan de leden der vereeniging ten goede komt. In verhouding tot het groot aantal proefnemingen op dit terrein plaats gegrepen, zijn dan ook weinige geslaagd. Nogtans kan Engelaud op enkele | |
[pagina 125]
| |
schitterende voorbeelden wijzen. Als zoodanig verdienen vermelding de North of England coöperative Wholesale Industrial and Provident Society te Manchester, die meer dan 25000 leden telt en zich voornamelijk met den aankoop van grondstoffen in het groot bezig houdt, om die aan kleine bazen tot gemeenschappelijke productie over te doen. Na een bestaan van 2 jaren bedroeg de omzet ¼ millioen p. st. De Wolverhampton and Brewood Industrial and Prodivent Plate-lock Manufacturing Society, die, gedurende een strike, door 7 slotenmakerswerklieden, met een kapitaal van £ 13, werd opgerigt en in 1866 met 60 man werkte, welke wekelijks voor een som van £ 100 afleverden. De Working-Gilders coöperative Association te Londen met een kapitaal van £ 8 aangevangen, had in 1866 een omzet van £ 2500. Zoo bestaan er nog eene menigte vereenigingen van dien aard, die op grootere of kleinere schaal werkzaam zijn. Maar hoe loffelijk haar streven ook moge genoemd worden, men kan de bestaande vereenigingen slechts als voorbeelden van energie en zelfstandigheid beschouwen, geenszins als de meest praktische wijze, om verbetering in den toestand der arbeidende klasse te brengen. Duitschland, in politieke magt Engeland op zijde strevende, staat echter verre bij dit land ter achteren ten opzigte van de bevordering der belangen van den zoogenaamden vierden stand. Deze zuchtte tot dusverre onder de beperkende bepalingen van het gildewezen, die de geest des tijds van lieverlede wel krachteloos heeft gemaakt, maar die toch de vrije ontwikkeling van dien stand, vooral tegenover de wet, belemmerden. Die beperkende wetten, in verband met de snelle ontwikkeling van de groote fabrieksnijverheid in de laatste helft van deze eeuw, hebben het arbeidersproletariaat daar vreeselijk doen toenemen en aan den anderen kant den stand der kleine industriëelen tot een nieuw soort van proletariaat verlaagd. De opheffing van de drukkende gildewetten en strafbepalingen tegen zamenspanningen heeft den geest van associatie bij de arbeiders doen ontwaken, die al te lang onderdrukt was, om nu het volle genot van de vrijheid te kunnen waarderen. Het sirenengezang aan gene zijde van den Rhijn had een geest van communisme bij een aanzienlijk deel van de arbeidersbevolking der groote middelpunten van nijverheid in Duitschland opgewekt. Reeds lang was de magt van de bourgeoisie haar een doorn in de oogen. Deze had, volgens | |
[pagina 126]
| |
de meening van een groot deel der arbeiders of van die van zijne leiders, de magt van het kapitaal en van den staat in handen, die zij ten hunnen nadeele misbruikte. En nogtans stonden uit den boezem der burgerij mannen met een helder hoofd en een warm hart op, die zich ten taak stelden de belangen van den vierden stand te behartigen. Het Centralverein für das Wohl der arbeitenden Classen in Preussen trachtte de hulpmiddelen aan te geven, waardoor die belangen het best zouden bevorderd worden. Maar, ofschoon dit ligchaam de zaak aan de orde stelde en langs wetenschappelijken weg besprak, greep het echter niet regtstreeks in de bemoeijingen van de arbeidersbevolking. Dit was meer het werk van de afzonderlijke individuën tot deze partij behoorende, onder welke Schultze-Delitsch een eerste plaats bekleedt. Wij hebben hem reeds vroeger als de stichter van de voorschotbanken in Duitschland leeren kennen. Zijn streven droeg gewenschte vruchten. De coöperatieve beweging trad het eerst in dien geest in Duitschland te voorschijn. Zij berust op het beginsel van eigenhulp. De volksbank moet strekken om den kleinen ondernemer crediet te verstrekken. Dit wilde hij verkrijgen door wederzijdsche borgstelling. De leden van de crediet-inrigting brengen het stamfonds bijeen door de wekelijksche bijdragen. Het kapitaal, aldus verkregen, wordt gebezigd tot allerlei nuttige doeleinden, hetzij ten behoeve van de afzonderlijke leden of van allen te zamen. Zoo worden daarmede winkels van de noodzakelijkste levensbehoeften opgezet, op de wijze van de engelsche distributive stores. Vervolgens worden daarmede inkoopen gedaan in het groot van verschillende grondstoffen, die de leden van de vereeniging voor hun bedrijf noodig hebben, terwijl de bewerkte grondstoffen in magazijnen te koop gesteld en voor gemeenschappelijke rekening verkocht worden, waaruit ten slotte de productieve vereenigingen haar ontstaan hebben. In die reeks van vormen der coöperatie meent Schultze een systeem gevonden te hebben, dat in alle behoeften der arbeidende klassen zal voorzien en alle bezwaren tegen eene geleidelijke en vreedzame oplossing van het arbeidersvraagstuk volkomen zal uit den weg ruimen. De grondslag van de coöperatie stelt hij in het crediet en het eindstreven in de productieve vereeniging. De beide uitersten, het moeijelijkst op te lossen probleem voor den man zonder bezitting, zullen, volgens hem, door dit stelsel het geleidelijkst vereenigd worden. Hij heeft door woord en daad medegewerkt | |
[pagina 127]
| |
om het in toepassing te brengen. En werkelijk zijn zijne pogingen thans voor een goed deel gelukt. Hij mogt er in slagen, zijne beginselen ingang te doen vinden in die streken, waar de kleinhandel en handwerksnijverheid door kleine industriëelen nog niet door de groote industrie op den achtergrond zijn geschoven. Het aantal van zoodanige vereenigingen bij de Anwaltschaft bekend, bedroeg in 1866 1433, waarvan 1047 voorschot- en credietvereenigingen, 187 grondstof-, magazijn- en productie-vereenigingen en 199 consumtieve vereenigingen. Zij hadden een kapitaal van 9 millioen Th., een jaarlijkschen omzet van 110 millioen Th. en telden 500.000 leden. Hieruit ontwaart men, dat de credietvereenigingen de meeste toepassing hebben verkregen, de productiefvereenigingen de minste. De wet van 27 Maart 1867, waarbij zoodanige vereenigingen regtspersoonlijkheid erlangen, was eene gewenschte aanleiding tot hare snellere ontwikkeling en uitbreiding. Vooral na het aftreden van het reactionaire ministerie von Manteuffel, in 1859, heeft zich een meer opgewekt leven op economisch en politiek terrein geopenbaard. Van dit tijdstip dagteekenen de talrijke arbeiderscongressen in Duitschland door de hoofdleiders van de Arbeiterbildungsvereine in het leven geroepen, waar de bekende sociaal-democraat Lassale zulk eene veel beteekenende rol speelde en het beginsel van staatshulp tot verwezenlijking der coöperatie werd aangenomen, terwijl in het algemeene regtstreeksch kiesregt het middel gezocht werd, om den vierden stand eene plaats in de vertegenwoordiging te verzekeren en daardoor die staatshulp mogelijk te maken. In 1863 werd een Allgemeine deutsche Arbeiterverein tot stand gebragt, welks doel was het zoo even genoemde te verwezenlijken. Deze beweging tegen de partij van eigen hulp, eigenlijk tegen de magthebbende bourgeoisie, verspreidde zich spoedig over alle deelen van den N.D. Bond. Met al dat strijden en agiteren is de arbeidersvraag echter geen duim breed op praktisch terrein gevorderdGa naar voetnoot*). Het algemeen en regtstreeksch kiesregt en de staatshulp, als eerste voorwaarden tot verwezenlijking van het denkbeeld om den toestand der arbeiders duurzaam | |
[pagina 128]
| |
te verbeteren en de magt van het kapitaal te fnuiken, door productieve vereenigingen op uitgebreide schaal in 't leven te roepen, zullen vooralsnog tot de utopiën van den duitschen arbeider blijven behooren. Nogtans zal die strijd dit gunstig gevolg hebben, dat daardoor de arbeider in de gelegenheid is zijne belangen in het openbaar te bespreken en daardoor de aandacht op zijn toestand meer te vestigen. De Bildungsvereine zijn tevens uitstekende middelen om het zedelijk-verstandelijk peil van dien stand te verhoogen, eene eerste voorwaarde tot verbetering van zijne stoffelijke welvaart. Zoo is op het algemeen congres van duitsche bandwerkslieden, den 27 September jl. te Dresden gehouden, o.a. besloten, om bij den Rijksdag aan te dringen op wettelijke bepalingen, waarbij het bezoeken van herhalingsscholen aan de leerjongens verpligtend wordt gesteld. Voorts is een centraal comité benoemd, dat te Berlijn zitting zal houden, terwijl ook in de hoofdsteden van de onderscheidene staten van Duitschland dergelijke hoofdcomités zullen benoemd worden, aan welke de zorg is opgedragen, om afdeelingen over het geheele land te vormen. In alle staten zullen tevens zoogenaamde Handwerkerkammern worden opgerigt, om voor de belangen der handwerksklasse te zorgen. In hoeverre de coöperatie zich werkzaam betoont tot betere regeling van de loonen en den werktijd, hebben wij vroeger met een enkel woord vermeld. Uit het medegedeelde zal men dus ontwaren, dat de arbeidersbeweging op het gebied der coöperatie in Duitschland zich eerst begint een weg te banen, waarop de arbeiders met nog zeer onzekere schreden tot hun doel trachten te geraken. Het initiatief van den arbeider heeft daar nog weinig tot stand gebragt. Oostenrijk behoort tot die landen, waar het ethnologische verschil zijner bevolking zich duidelijk openbaart in de wijze waarop en in den vorm waaronder zij aan de coöperatieve beweging onzer dagen deelneemt. Die beweging dagteekent van het laatste tiental jaren. Dit staat grootendeels in verband met de politieke en economische ontwikkeling van het volk. Gelijk wij reeds vroeger aantoonden bepaalde zich de werkzaamheid van het groote gedeelte der arbeidersbevolking aldaar tot het landbouwbedrijf en de nijverheid was deels in handen van den staat, deels in die van groote kapitalisten. Die beide takken van volksvlijt stonden geheel onder de bescherming der regering en onder even beperkende wetten als in N. Duitschland. Alle coöpe- | |
[pagina 129]
| |
ratieve en andere zuiver economische vereenigingen onder de werklieden werden door de wet op de vereenigingen van 1852 beperkt. De intellectuele onwikkeling van den arbeidersstand stond op een laag peil en daardoor was de arbeider tot een staat van onmondigheid gedoemd. In weerwil van die belemmeringen door de wet en het kapitaal hun in den weg gesteld, openbaarde zich echter een streven van vooruitgang onder de werklieden en hunne voorstanders. De bemoeijingen van de arbeidende klassen in naburige en meer verwijderde staten maakten hen steeds wakker en wekte hun lust naar ontwikkeling, hun energie tot handelen op. Er ontstond van alle kanten een begeerte naar wetenschappelijke ontwikkeling en een zucht naar vereeniging, om de belangrijke vragen van den dag te bespreken. De arbeiders namen hierbij het initiatief. In 1853 hebben een zeker aantal boekdrukkersgezellen te Weenen eene vereeniging tot leering en vermaak opgerigt, onder den naam van Buchdrucker, Schriftzetser und Schriftgiesser-Bildungs-Verein, in navolging van eene dergelijke vereeniging te Berlijn. Hij telt thans meer dan 1500 leden. Hier worden elken avond lezingen of besprekingen gehouden over wetenschappelijke en sociale onderwerpen. Hij bezit een bibliotheek en een dagblad. Sedert de wet van 15 Nov. 1867 het houden van politieke vergaderingen en vereenigingen heeft toegestaan, worden in die vereenigingen de politieke regten van den vierden stand, volgens het program van Lassale, ijverig besproken. Aan den anderen kant vereenigden zich fabriekanten en andere belangstellenden in het lot van de arbeidende klasse, om langs wetenschappelijken weg de economische ontwikkeling dier klasse te bevorderen. Een van die pogingen was het houden van populaire lezingen over verschillende praktische onderwerpen van de arbeiders-kwestie. Deze gingen uit van den Volkswirthschaftlichen Verein te Weenen. Het beginsel van Schultze werd daar krachtig voorgestaan. De oprigting van verscheidene consum-vereine in de hoofdstad was daarvan het gevolg. Intusschen werd de drang naar algemeene ontwikkeling bij den arbeider steeds grooter. Eenige arbeiders in Weenen vatten in 1866 het grootsche denkbeeld op, om eene Algemeinen Arbeiter-Bildungs-Verein te stichten, die in de behoeften naar verstandelijke ontwikkeling als voorbereiding tot krachtig en rigtig | |
[pagina 130]
| |
handelen, zou voorzien. Na een hevigen tegenstand overwonnen te hebben, slaagden zij er in om de vereeniging in December 1867 te vestigen. Binnen weinig tijds was zij in het bezit van 1000 leden. En van stonde af was de arbeidersbeweging in Weenen in vollen gang. Men hield een arbeiders-congres, waarvan het gevolg was de oprigting van een central-comité zum Wohl der arbeitenden Classen, dat het beginsel van eigen-hulp voorstond. Die Verein strijdt tegenwoordig hevig voor de beginselen van Lassale en heeft op het tweede arbeiders-congres in 1868 de overwinning op de partij van Schultze behaald. Op het voorbeeld van den Verein te Weenen zijn van lieverlede dergelijke vereenigingen in andere deelen van het rijk ontstaan, die als afdeelingen van de hoofdvereeniging te Weenen werken. Het centraal-comité vertegenwoordigt alle takken van handel en nijverheid. Dit comité deelt zijne besluiten mede aan de afdeelins-comité's (Fachvereine), uit de vertegenwoordigers van elk vak bestaande. De Verein beheert ook de Algemeine Arbeiter Kranken,- Unterstützung- und Invalidenkasse, eene vereeniging die van lieverlede alle vrijwillige vereenigingen van dien aard in zich opneemt. Het laat zich echter verwachten dat, bij eene eventuële afschaffing van de bepalingen op de coalitien en na de afschaffing van de wet op de Genossenschaften, de fondsen van deze vereeniging grootendeels zullen strekken, om arbeidstakingen aan den gang te houden. De vereeniging telde in 1869 alleen te Weenen omstreeks 8000 leden. Zij staat ook met den internationalen werkmansbond in verband. Haar invloed neemt bij den dag toe en het laat zich verwachten dat, indien zij haar program niet zonder staatshulp kan verwezenlijken, die vereeniging een brandpunt van aanhoudende politieke agitatie zal worden. Bij de werklieden met meer gematigde beginsels ontwikkelt zich gaandeweg het stelsel van Schultze. Met goed gevolg zijn zoodanige vereenigingen - voorschotbanken en winkels - door kleermakers, letterzetters, wevers, door de arbeiders van de meeste gouvernementsfabrieken en door de geëmploijeerden van groote spoorwegmaatschappijen tot stand gebragt. De belangrijkste, althans meest energieke vereeniging van dien aard is de Silezische arbeidersvereeniging te Troppau, die zich als een hevige tegenstander van de leer van Lassale heeft verklaard en in een Blad, de ‘Vereinde Kraft’ geheeten, openlijk de sociaal-democratische beginselen bestrijdt. | |
[pagina 131]
| |
Tot de vereenigingen, die geen bepaald stelsel aankleven, moet de reeds vroeger genoemde boekdrukkers-vereeniging te Weenen worden gebragt. Zij werkt met een gemeenschappelijke pers op groote schaal en breidt hare zaken gaandeweg uit. Volgens dit model hebben zich vereenigingen te Praag, Brünn, Laibach, Lenz en elders gevormd. Verscheidene hebben lagere en ambachtscholen gesticht, die een goeden naam hebben. Anderen bepalen zich enkel het tot oprigten van bibliotheken, deposito- en hulpbanken en onderstandskassen. Als een bewijs hoe sterk de coöperatieve beweging in de onderscheidene deelen van het rijk in de laatste 5 jaren is toegenomen, kan dienen, dat het aantal coöperatieve vereenigingen in 1866 slechts 123 bedroeg en in 1868 reeds tot een aantal van 671 was aangegroeid. Van deze waren 418 voorschot- en disconto-banken, 237 winkel- en 16 productieve vereenigingen. Van de eerstgenoemden wordt verreweg het grootste aantal, namelijk 288, in Bohemen aangetroffen; Opper- en Neder-Oostenrijk zijn er maar schaarsch, in 't geheel 38, van voorzien. Ook de winkelvereenigingen zijn het talrijkst, 159, in Bohemen, terwijl O. en N. Oostenrijk slechts 25 bezitten. Ook de productieve vereenigingen zijn genoegzaam geheel, 14, in Bohemen gevestigd; 6 dezer vereenigingen bestaan onder de kleermakers-, 5 onder de schoenmakers- en 2 onder de kastenmakersgezellen. Wanneer het er op aankomt, om het politiek karakter en gewigt van de arbeiders-vereenigingen te schatten, welke een politiek naast een economisch beginsel huldigen, dan dient men wel in 't oog te houden binnen welk een omvang al de politieke en sociale krachten in dit rijk worden gehouden door de tegenstrijdige neigingen van de verschillende nationaliteiten onder het oostenrijksch beheer vereenigd. De vereenigingen van den germaanschen tak huldigen deels het beginsel van eigenhulp en bestaan meestal in crediet- en winkelvereenigingen, voor een ander deel staan zij het beginsel van staatshulp voor en trachten ze het program van Lassale te verwezenlijken. De vereenigingen door het slavische gedeelte der bevolking tot stand gebragt, en vooral die in Bohemen, laten zich geenszins met dat laatstgenoemd beginsel in. Haar werkkring bepaalt zich hoofdzakelijk tot bevordering der stoffelijke en plaatselijke belangen harer leden. Ruim 68 pCt. der winkelvereenigingen, voorschotbanken en productieve vereenigingen worden door haar vertegenwoordigd. Van de italiaansche vereenigingen is de Socièta operosa te | |
[pagina 132]
| |
Triest de belangrijkste. Deze en de onderstandsvereenigingen in geheel zuidelijk Tyrol staan in regtstreeksche gemeenschap met de democratische vereeniging te Brescia, in Zwitserland. Ofschoon ze den naam van economische vereenigingen dragen, zijn ze werkelijk niet anders dan politieke vereenigingen. Onder de mijnbevolking sluimert tot dus verre de geest van coöperatie en wel doordien de eigenaars der mijnen in den regel met waarlijk vaderlijke zorg in al de behoeften van hunne arbeiders voorzien. De mijnbevolking is met dien staat van bescherming te vreden en voelt geene roeping om door eigen krachten tot stand te brengen, wat zij thans door het initiatief van den patroon zoo gemakkelijk erlangt. Zwitserland behoort tot die staten van de oude wereld, waar drie gunstige omstandigheden zamenwerken om de moderne coöperatie onder allerlei vormen te ontwikkelen. De tegenstelling van kapitaal en arbeid wordt in hunne vertegenwoordigers daar naauwelijks waargenomen. De afstand tusschen patroon en werkman is er schier niet merkbaar. De verhouding tusschen beide is van zoo welwillenden aard, dat de solidariteit van belangen patroon en werkman tot elkaar doet naderen. Daardoor wordt de energie en de zelfstandigheid van den werkman opgewekt en de welwillendheid van den patroon gaande gemaakt, die, beide vereenigd, datgene gemakkelijk kunnen tot stand brengen, wat in andere landen de grootste bezwaren oplevert. De meer bevoorregten verleenen gaarne hun stoffelijken en geestelijken bijstand aan de minder bedeelden, waar deze door energie en zedelijkheid zich die hulp waardig betoonen. Eene andere gunstige omstandigheid is het verschil van nationaliteit der bevolking. Daardoor kiest elke nationaliteit dien vorm van coöperatie, die met hare zeden en gewoonten, hare leefwijze en be hoeften overeenstemt. Maar de solidariteit van belangen, die de verschillende nationale bestanddeelen aan elkander verbindt, bewerkt dat juist dit verschil het veld der coöperatie zoo vruchtbaar maakt. De derde gunstige omstandigheid, die welligt het meeste gewigt in de schaal legt, is de volkomene gelijkheid van sociale en politieke regten van alle burgers dezer republiek, terwijl daar tegenover gelijke verpligtingen staan, die door allen naar vermogen vervuld worden. Onder deze regten moet de voortreffelijke volksopvoeding, waarin alle klassen deelen, hier nogmaals met | |
[pagina 133]
| |
name genoemd worden, omdat zij de grondslag voor de zelfstandigheid van het volk uitmaakt. We hebben bij eene vorige gelegenheid, (blz. 544 vorigen jaarg.) hierop gewezen. De ruimte, waarover wij te beschikken hebben, laat niet toe daarover nader uit te weiden, maar het getuigenis moet hier afgelegd worden, dat in geen land, zelfs niet in Engeland, zulk eene goede methode gevolgd wordt, om de ligchamelijke en verstandelijke ontwikkeling van het volk harmonisch te bevorderen, als hier. Er vindt op dit punt de meest volmaakte zamenwerking tusschen regeerders en burgers plaats. De goede grondslag die er in dit opzigt bij het volk is gelegd, openbaart zich dan ook in de pogingen, die de arbeidende klassen zelven aanwenden, om haar lot te verbeteren. De Internationale werkmans-vereeniging, die in Zwitserland zoo sterk is vertegenwoordigd, heeft, bij uitzondering van andere landen, voor hare leden de heilzaamste vruchten gedragen. Vooral in Lausanne, waar zij de meeste leden telt, heeft zij, behalve eene verhooging der loonen, eene menigte nuttige andere zaken in het belang der arbeidende klasse tot stand gebragt. Haar werkkring steunt op een gezonden economischen grondslag. Als hare voorname grondslagen van de moderne coöperatie moeten de crediet-banken worden aangemerkt. De arbeider bezit in den regel weinig stoffelijke waarborgen om zich crediet te verschaffen, en toch slaagt hij er in, door eigen werken en de hulp van meer bevoorregten, om het benoodigde kapitaal voor zijn handel of bedrijf te erlangen. De voorschot- en credict-banken zijn over alle deelen van de republiek verspreid en, opmerkelijk, vindt men ze meer in de kantons met eene romaansche dan in die met eene germaansche bevolking. De 43 inrigtingen die opgaven deden, bezaten in 1867 een kapitaal van aandeelen tot een bedrag van 7.487.259 frs., een reservefonds van 882.941 frs. en aan depositos 27.251.424 frs. Sommige spaarbanken werken tevens als hulpbanken. De crediet-Anstalt te St. Gallen heeft in de laatste jaren een voorschotbank op de loonen gevestigd. Van de voorschotbanken op koopmansgoederen, die tevens als verkoopmagazijnen dienen, de Gewerbehallen, hebben we reeds vroeger met een woord melding gemaakt. Men vindt ze in verscheidene groote en kleinere gemeenten. De Gewerbehalle te Soleure heeft in 1865 voor 18.145 frs. aan dergelijke goederen verkocht. Een bedrag van 5 pCt. wordt voor algemeene kosten gerekend. De meeste crediet-en voorschot-banken zijn door meergegoeden en | |
[pagina 134]
| |
fabrikanten opgerigt, doch tellen een groot aantal aandeelhouders onder de arbeidende klasse. Het gebied der consumtieve vereenigingen wordt ijverig betreden vooral in het duitsche gedeelte van Zwitserland. Die van den primitiefsten vorm zijn de vereenigingen tot verkrijging van goedkoop brood en vleesch. Zij worden vooral in Lucern, Bern, Genève, Bazel, Sauleure, Neuchatel, Locle en Vaud aangetroffen. Tot dat einde gaan een zeker aantal hoofden van gezinnen contracten aan met bakkers en slagers, om tegen den billijksten prijs de beste kwaliteit te erlangen. Een tarief wordt maandelijks vastgesteld en toezigt op de leverantie gehouden. De Société vaudoise de consommation exploiteert beide takken van nijverheid en tevens een volks-gaarkeuken. Zij werd in 1864 opgerigt met actiën van 8 frs. In 1865 debiteerde ze 77.291 porties spijs. Ze maakte een winst van 6.718 frs. De actiën gaven toen 5 pCt. rente. De vereeniging bezat toen reeds een vastgoed. Van de eigenlijke winkelvereenigingen is die te Zürich, in 1851 door 8 leden van de Société de Grutli, met een kapitaal van 75 frs. opgerigt, de voornaamste. Ze begon met een inkoop van sigaren, ter waarde van 24 frs. Vier jaren later bezat ze reeds aan vaste goederen voor een waarde van 600.000 frs.; in hare winkels werd voor 2.666.787 frs. omgezet, waarop eene winst van 20000 frs. werd behaald. Het getal aandeelen werd in 1861 op 2350 gesteld, elk lid mogt slechts een bezitten. De Consumverein te Bazel, in 1865 door 100 fabrieksarbeiders opgerigt, werkt even gunstig. Met een kapitaal van 3000 frs. werd in 15 maanden een som van 180.000 frs. omgezet, met een nettowinst van gemiddeld 9 pCt. Voor de aandeelhouders was de werkelijke winst 16 pCt.; ⅔ van de winst komt den aandeelhouders ten goede, ⅓ wordt als waarborgkapitaal rentegevend belegd. Tegen een intreegeld van 13 frs. kan ieder toetreden. Eene menigte Consumvereine zijn met de gelden van de spaarbank tot stand gebragt en leveren dubbele rente voor de aandeelhouders op. De cantonnale autoriteiten en de eigenaars van groote fabrieken zijn in sommige gemeenten de behoeften der arbeiders in dit opzigt te gemoet gekomen. De volksgaarkeukens zijn in menigte door het land verspreid, de meeste door weldadige genootschappen en goedgezinde fabriekanten, enkele door de arbeiders zelven opgerigt. Als zoodanig moet de cantine ouvrière te Bern worden genoemd, die, in 1862 | |
[pagina 135]
| |
opgerigt, in de eerste maanden 56000 porties spijs (soep-groenten, spek en vleesch) verkocht tegen een bedrag van 6.840 frs. Een rijkelijk maal wordt tegen 40 centimes verschaft. Het bouwen van goede en goedkoope woningen wordt op groote schaal in sommige kantons geëxploiteerd, maar in den regel door weldadige vereenigingen en fabriekanten. Het initiatief van de arbeiders zelven heeft op dit gebied nog weinig tot stand gebragt. De voorbeelden daarvan zijn zoo schaars en zoo weinig beteekenend, dat ze geen aanspraak op bijzondere vermelding maken. Ook de productieve coöperatie geschiedt hier op eene zeer eigenaardige wijze. Zij heeft geheel het karakter van de duitsche Rohstoffen-Vereine. Zoo slaan de schoenmakers te Zürich en Genève, de landbouwers te Corcelles (Vaud) en sommige molenaars te Bern en te Soleure voor gemeenschappelijke rekening in het groot de grondstoffen voor hun bedrijf, leder en granen, in. In eenige gemeenten van het kanton Genève hebben de landbouwers een fonds bijeengebragt, om daaruit groote landbouwwerktuigen tot gemeenschappelijk gebruik aan te schaffen. Elk lid kan tegen eene kleine vergoeding een werktuig ter leen krijgen, niet-leden tegen eene hoogere som. Andere gemeenten hebben een gemeenschappelijken bakoven, waar ieder zijn brood kan doen bakken. Vooral verdienen de talrijke fromageries, ook onder den naam van fruitières bekend, eene bijzondere vermelding. Het doel daarvan is, om door gemeenschappelijk kapitaal al het noodige gereedschap tot bereiding van kaas voor eene betrekkelijk geringe som te erlangen. Kleine veehouders, die 1 of 2 beesten hebben, welke niet voldoende melk geven om er met voordeel kaas van te maken, brengen elken dag hun voorraad melk in eene gemeenschappelijke karn, waarin voor gezamenlijke rekening kaas wordt gemaakt. Van elks aandeel wordt aanteekening gehouden, en hij die op zekeren dag de grootste hoeveelheid melk heeft aangebragt, heeft, zooals men het noemt, de bank (son tour de fruitière). Hij trekt dien dag al de winst van het fabrikaat, maar heeft dan ook de onkosten voor zijne rekening. Onder de wijnbouwers in de omstreken van Vouvrij (Valais) bestaat eene vereeniging om woeste gronden voor den wijnbouw te ontginnen. De opbrengst komt in een gemeenschappelijke kas, terwijl later naar gelang van de gestorte som en het verrigte werk een deel der winst wordt uitgedeeld. Overigens hebben de | |
[pagina 136]
| |
productieve vereenigingen in Zwitserland nog weimg wortel geschoten. Slechts eene vereeniging bestond in 1869, om horloges te maken en te verkoopen. Onder de kleine staten van Europa met eene germaansche bevolking bekleeden de noordsche staten een eervolle plaats ten opzigte van hetgeen door de arbeidende klasse op het gebied der coöperatie is tot stand gebragt. Ofschoon het gildewezen onlangs wettelijk is afgeschaft, zijn de bepalingen der gildevereenigingen daar nog van volle kracht. De patroon oefent nog een vaderlijk gezag over zijne werklieden uit, is verantwoordelijk voor zijne daden, voor zijn tijdelijk en toekomstig welzijn. Dit heeft echter de arbeiders niet teruggehouden zelven pogingen aan te wenden, om hunne zelfstandigheid en welvaart te verzekeren. Zieken- en begrafenisfondsen hebben in Zweden reeds lang bestaan. Maar de coöperatie dagteekent eerst van het jaar 1865, toen in Stokholm eene vereeniging tot bevordering van arbeidersvereenigingen in het leven is geroepen. Onder deze hebben de productieve vereenigingen den meesten bijval gevonden. Die vorm van coöperatie stemt geheel met het karakter van den zweedschen werkman overeen, die zijne onafhankelijkheid op hoogen prijs stelt en gaarne zijne spaarpenningen daaraan waagt. Onlangs is te Norköping een winkel voor levensbehoeften met 5000 aandeelen, tot een bedrag van f 6.50 ieder, geopend; terwijl de aldaar gevestigde werkmansvereeniging in 1867 bij de 2000 leden telde, onderstand bij ziekten en overlijden verleent en een werkplaats, winkel, schouwburg en een eigen gebouw voor bijeenkomsten door en ten behoeve van de leden gesticht heeft. Nabij Gothenburg is door 10 werklieden een fabriek in aandeelen, elk van f 60, tot stand gebragt. Voorts zijn eene menigte vereenigingen tot verstandelijk en genoegelijk verkeer onder de werklieden opgerigt en andere tot ondersteuning in ziekte en bij overlijden. In 1867 is te Gothenburg ook een goedkoope winkel geopend, waartoe 2000 werklieden hebben bijgedragen. Noorwegen telt 42 vereenigingen tot onderlingen onderstand onder de arbeidende klassen. Daarvan zijn 32 zieken- en begrafenisfondsen met omstreeks 5000 leden, 6, met omstreeks 3000 leden, verleenen geldelijken onderstand en bevorderen verstandelijke ontwikkeling, 6 andere, met omstreeks 2000 leden, hebben alleen verstandelijke ontwikkeling ten doel, 5, met omstreeks 22000 leden, zijn winkelvereenigingen. | |
[pagina 137]
| |
De bouwvereenigingen hebben zich in de laatste 20 jaren sterk aldaar ontwikkeld, meestal door fabriekeigenaars en weldadige genootschappen tot stand gebragt. De woningen gaan op zekere voorwaarden in handen van den werkman over. Enkele vereenigingen op kleinere schaal zijn met een gering kapitaal door de de arbeiders zelven in het leven geroepen. De werklieden van sommige bedrijven hebben, als overblijfsel van het gildewezen, nog hunne gemeenschappelijke woningen. Door het initiatief van een geestelijke hebben 83 werklieden een winkelvereeniging tot stand gebragt, die 200 leden telt en aanvankelijk goede resultaten oplevert. In het geheel bestaan er 37 zoodanige vereenigingen in dit rijk. De meesten verkeeren in bloei. Men rekent het aantal leden op 6 à 7000. In Faaborg is een soort van productievereeniging of liever een coöperatief magazijn, waar de werklieden-aandeelhouders hun arbeid, in vrijen tijd vervaardigd, te koop stellen. Te Kopenhagen vestigde zich in 1860 eene werkmansvereeniging op de puinhoopen van een vroegere; zij telde in 1870 2500 leden, waarvan 70 pCt. tot de arbeidende klasse behoort. Zij bezit een gebouw, waar de leden ruimschoots gelegenheid vinden zich verstandelijk te ontwikkelen. Er worden lezingen gehouden, cursussen over verschillende vakken van wetenschap gegeven, er is een bibliotheek, de vereeniging geeft een weekblad uit en stelt zich voor woningen te bouwen. De wekelijksche contributie is ongeveer 10 cts. De deensche werkman is van een degelijk karakter, maar alles behalve voortvarend. Het duurt daarom wel wat lang eer hij tot proefnemingen ter verbetering van zijn toestand kan overgaan. Het meeste, dat in 't belang van de arbeidende klasse is tot stand gekomen, is door anderen, buiten dien stand, verrigt. De coöperatieve beweging in Nederland dagteekent van weinige jaren herwaarts en begint thans eerst eenige beteekenis te erlangen. De nederlandsche werkman, gewoon als hij was op de krachten van anderen te steunen, miste alle hoofdvereischten om door de coöperatie zichzelven tot meerderen welstand te brengen. De eerste pogingen door eenige werklieden in Rotterdam en Amsterdam aangewend, om eene winkelvereeniging in stand te houden, mislukten wegens ongenoegzame zamenwerking, gemis van geduld, tact, inzigt, goede trouw en volharding. Later zijn in de provinciesteden, Zaandam, Deventer, Utrecht, Arnhem en elders zoodanige pogingen beproefd en met gunstiger gevolg | |
[pagina 138]
| |
bekroond. In andere steden vereenigden zich een zeker aantal arbeiders om in 't groot wintervoorraad, levensmiddelen en brandstoffen, in te slaan. Nog anderen hebben overeenkomsten aangegaan met bakkers tot het leveren van deugdzaam brood tegen verminderden prijs. Al deze pogingen staan echter te geïsoleerd, dan dat men daaraan den naam van eene beweging mag toekennen. Van meer beteekenis zijn de vereenigingen, die zich in de laatste jaren onder de werklieden van bepaalde vakken in groote steden en onder die van aanverwante vakken in kleinere steden hebben gevormd onder den naam van vereenigingen tot onderling hulpbetoon. Het oorspronkelijk doel was echter, om met de werkgevers, binnen de perken van orde en redelijkheid, door gemeen overleg eene verhooging van loon te verkrijgen. De statuten van de meeste dier vereenigingen bevatten een min of meer uitvoerig program van de onderwerpen, die zij zich voorstellen in het belang van den welstand der leden en van hunne gezinnen te behartigen. Als zoodanig komen in aanmerking onderstand in ziekte, bij ouderdom en overlijden, het oprigten van spaarkassen, spaar- en hulpbanken, het bouwen van woningen, het bevorderen van verstandelijke ontwikkeling en van verbroedering tusschen de werklieden van de onderscheidene vakken. Indien dit program met ernst, tact en volharding wordt ten uitvoer gebragt, dan laat het zich verwachten, dat ook voor den nederlandschen werkman een betere dageraad zal aanbreken. Het weinige, dat in den laatsten tijd door zijn initiatief is tot stand gekomen, levert het bewijs, dat ook bij hem de geest van onafhankelijkheid is ontwaakt en dat hij door eigen kracht wil trachten in de behoeften van de zijnen te voorzien en daardoor zijn stand te verheffen. Wij hebben gemeend ons bij die enkele opmerkingen ten opzigte van ons land te moeten bepalen, omdat de ruimte ons toegestaan niet toelaat dit onderwerp in nadere bijzonderheden uit te werken, zooals wij dit voor andere landen hebben gedaan. Het onderwerp is te gewigtig, om ons tot enkele oppervlakkige mededeelingen te bepalen. Wij stellen ons voor, te gelegener tijd en plaats, het ontstaan en de ontwikkeling van de coöperatieve beweging in Nederland in haren geheelen omvang te bespreken. In Amerika is het gebied der moderne coöperatie naauwelijks ontgonnen. Velerlei omstandigheden hebben daartoe bijgedragen. Vooreerst bestaat er meer afstooting dan toenadering tusschen de inboorlingen en de immigranten. Aan den anderen kant | |
[pagina 139]
| |
leidt het onderscheid in zeden en gewoonten, in behoeften en wenschen van de arbeiders, tot de verschillende nationaliteiten behoorende, niet tot die overeenstemming in denken en handelen, tot die solidariteit van belangen, welke bij de gezeten arbeidersbevolking van de natiën der oude wereld bestaat. Eindelijk is een groot deel der arbeidersbevolking minder gehecht aan de plaats, waar het zijn bestaan kan vinden. Ieder individu is er meer op uit, om door volharding, door zoeken van en trekken naar eene voordeeliger plaats zijn bestaan te verbeteren. De voornaamste pogingen, die in vereeniging werden aangewend, strekten om regtstreeksche verbetering in hun toestand door loonverhooging te verkrijgen. De vereenigingen tot werkstaking en loonverhooging waren dan ook de meest gewenschte en de meest bloeijende. Maar eindelijk kwam men ook daar tot de overtuiging, dat men duurzamer zijn toestand kan verbeteren door de vereeniging te gebruiken als middel om langs vreedzamen weg zijne inkomsten met zijn uitgaven meer in overeenstemming te brengen. Dit denkbeeld is het eerst door het uitvoerend bewind van de kleermakers-vereeniging in New-York uitgesproken. ‘Laten we het stelsel van werkstaking varen en nemen we het krachtige wapen van de coöperatie ter hand.’ Dat woord vond evenwel tot dusverre weinig ingang bij andere Trades Unions. De meeste coöperatieve vereenigingen zijn echter uit de Trades Unions voortgesproten en werden in het leven geroepen na langdurige, vruchtelooze werkstakingen. En de meeste dier werkstakingen waren vruchteloos ook al wegens het gemis van zamenwerking. Nogtans is het aantal dier hervormde vereenigingen uiterst gering. Op het arbeiderscongres, in 1869 te Philadelphia gehouden, waren 123 vereenigingen vertegenwoordigd, van welke omstreeks 100 Trades Unions en slechts 4 die het beginsel van coöperatie zuiver toepasten. De moderne coöperatie is daar dan ook van zeer jonge dagteekening en openbaart zich het meest in onderstandsvereenigingen, productieve en bouwvereenigingen. In New-York zijn verscheidene vereenigingen tot aankoop van land en den bouw van huizen voor de arbeidende klassen met goed gevolg door de vereenigde krachten van de arbeiders tot stand gebragt. In de staten van New-York en Massaschusetts zijn verscheidene coöperatieve metaalgieterijen opgerigt. De meest bloeijende is de ijzergieterij, die te New-York in 1866 met een kapitaal van omstreeks f 32,000 is tot stand gebragt, in aandeelen van f 240. | |
[pagina 140]
| |
In het eerste jaar vonden 32, in het tweede 75, in 1868 85 man daar werk. Het aantal aandeelen is door de regering op 2000 gesteld. Het eerste jaar werd een dividend van 10 pCt. uitgekeerd en werd 30 pCt. meer aan loon verdiend, het tweede jaar kon 80 pCt. en in 1868 100 pCt. dividend worden uitgekeerd. Tien pCt. dividend wordt echter uitgekeerd. Ieder aandeelhouder mag niet meer dan 50 aandeelen nemen. De dividenden beneden de 10 pCt. worden naar gelang van bekwaamheid uitgekeerd. Het aantal vaste aandeelhouders-werklieden is beperkt. Is er meer werk, dan worden tijdelijk werklieden aangenomen. De voornaamste werklieden kunnen, gestadig doorwerkende, hier gemiddeld f 420 meer verdienen dan in eene dergelijke particuliere inrigting. In 1868 kreeg ieder gemiddeld f 1464 dividend, dat is f 426 boven het gewone loon en f 1038 als aandeelhouder. De winsten worden niet uitgekeerd, maar gebruikt tot uitbreiding der onderneming. Indien het aandeel van een lid zoodoende is gestegen tot boven het bedrag van 50 aandeelen, dan wordt dit bedrag door de vereeniging overgenomen en gebruikt ten bate van nieuwe leden, om zoodoende het aantal leden met de uitbreiding der onderneming gelijken tred te doen houden. Zoodoende heeft de zaak reeds een drievoudigen omvang verkregen. De meest mogelijke zuinigheid wordt in het gebruik van werktuigen, grondstoffen en afval in acht genomen, waardoor aanzienlijke besparingen zijn gedaan. De grondleggers van de vereeniging waren Ieren, die in Amerika den meesten aanleg voor de coöperatie aan den dag leggen. De meest gestrenge regels van orde en zedelijkheid worden in acht genomen. Dronkenschap en ongehoorzaamheid hebben, zelfs bij een aandeelhouder van 50 aandeelen, ontslag ten gevolge. Speculatie met de aandeelen is onmogelijk gemaakt. Een paar kleine vereenigingen van dien aard bestaan onder de boekdrukkers en kleermakersgezellen. De duitsche kastenmakers hebben een bouwvereeniging met een aantal leden, dat tot 700 is beperkt. De New York Coöperative Building Lot Association is een van de bloeijendste vereenigingen van dien aard. Zij werd in 1868 opgerigt voor New York en New Jersey. Het doel is aankoop van land en uitgifte tegen kostenden prijs aan de leden. Het aantal leden is tot 1000 beperkt. Elk lid betaalt 60 cts s'weeks voor elk aandeel en 60 cts. twee malen 's jaars van ieder aandeel voor administratiekosten. | |
[pagina 141]
| |
De vereeniging telde in 1869 726 leden. De ontvangsten bedroegen in dit jaar f 66.524. Ofschoon de arbeidende klassen in Amerika erg gebukt gaan onder de woekerprijzen van den kleinhandel, zoo heeft het beginsel van winkelvereeniging daar toch nog weinig ingang gevonden. De meeste vereenigingen van dien aard vindt men in Massaschusetts; zij bepalen zich echter tot een 12tal met 2700 leden en f 120.000 kapitaal. De vereeniging te Charleston verkeert het meest in bloei. De knights of St. Crispin in dien staat hebben ook een bloeijende winkelvereeniging, waarin in 1868 een dagelijksch debiet van f 260 was. De hoofdvereischten voor het welslagen van zoodanige vereenigingen: ondernemingszucht, geduld en onderling vertrouwen worden bij de werklieden in Amerika in den regel gemist. Daarentegen wordt in dien geest veel gedaan door de eigenaars van groote fabrieken en mijnen. Deze verschaffen hunne werklieden de gelegenheid van goede en billijke woningen, deugdzame en goedkoope levensmiddelen en bevorderen in hooge mate den geest van spaarzaamheid. De coöperatieve beweging onder de arbeiders in Frankrijk heeft tot dusverre niet die van hare zuster aan de overzijde van het kanaal kunnen evenaren. Wij hebben bij een vroegere gelegenheid op sommige oorzaken daarvan gewezen. Wij moeten er echter thans op terugkomen. De fransche werkman mist over 't algemeen die hoedanigheden, welke voor het welslagen van zoodanige vereenigingen hoofdvereischten zijn: kalm overleg en onverstoorbaar geduld, om een plan te doen rijpen en de bezwaren van de eerste oprigting te boven te komen. Hij wil te veel op eens en ziet dadelijk naar het resultaat. Beantwoordt dat niet dadelijk aan zijne overdreven verwachtingen en eischen, dan stuurt hij de vereeniging in de war. Daarbij weet hij zijne politieke belangen niet altijd van zijne economische te onderscheiden, een ander vereischte om het welslagen van zijne zamenwerking te verzekeren. En eindelijk weet de Regering niet de gepaste mate van onthouding en medewerking in acht te nemen, om de pogingen dier arbeiders op dit gebied met een gewenscht gevolg bekroond te doen worden. Zij ziet in deze vereenigingen nog altijd de zwarte schaduw der revolutie. Vandaar, dat zij, door de verantwoordelijkheid tegenover de regering, zich niet zoo krachtig kunnen ontwikkelen als in | |
[pagina 142]
| |
Engeland. Ofschoon de coöperatie onder al de bekende vormen in de laatste helft dezer eeuw zich in Frankrijk heeft ontwikkeld, zoo is echter het ideaal van alle coöperatie voor den franschen werkman de productieve vereeniging. Daarmede denkt hij zich geheel vrij van het kapitaal te kunnen maken, daardoor zal zijne politieke en economische gelijkheid volkomen bereikt, daardoor de verbroedering van kapitaal en arbeid verwezenlijkt kunnen worden. De productie voor gezamenlijke rekening werd den arbeider reeds gepredikt tijdens de Restauratie en de regering van Louis Philippe. Zij was het wachtwoord van de democratische partij na de revolutie van '48. Het gouvernement had haar uit de staatsfondsen ondersteund. Maar de proef, onder ongunstige omstandigheden ondernomen, had weinig succes: de meeste arbeidersvereenigingen kwijnden tegen het einde van het jaar 1851. Onder meer andere grieven moet haar ook die worden toegerekend, dat zij politieke hartstogten in de belangen van den arbeid mengden. De politiek was haar in 1852 niet genegen; uit vrees voor geheime genootschappen en zamenspanningen hief zij een groot aantal van de toen nog bestaande op, zoowel productieve, als consumtieve en onderstandsvereenigingen, zonder veel onderscheid te maken in het doel, dat zij zich stelden. Zij veroorloofde naauwelijks het tot stand komen van nieuwe vereenigingen buiten den kring, dien zij toen voor de toegestane vereenigingen had afgebakend. Het denkbeeld van associatie scheen te sluimeren; het ontwaakte echter weder in 1856. De wetenschap en de philanthropie begonnen er zich meer aan te wijden. Twee productieve vereenigingen werden te Parijs opgerigt en de eerste vereeniging tot onderlingen onderstand trad schuchter te voorschijn, doch moest zich nog in de schaduw houden, uit vrees van beticht te worden van politieke bedoelingen. In 1863 brak een betere dageraad voor haar aan bij gelegenheid van de wereldtentoonstelling te Londen, toen de fransche werklieden aldaar met de inrigting en werking van dergelijke vereenigiugen nader bekend werden. Vooral trokken hunne aandacht de trades unions. Na hun terugkeer uit Engeland vroegen de arbeiders de oprigting van de arbeidersregtbanken en de uitbreiding van het regt van vereeniging. In de vereeniging meende men thans al zijn heil te zien, om tot zelfstandigheid te komen. Aan dit goede denkbeeld klemden zich echter een menigte dwaalbegrippen, voortgesproten uit de gebrekkige inzigten in de wetten van den ar- | |
[pagina 143]
| |
beid van hen, die zich te groote illusien van zulk een toestand vormden. Na de verkiezing van Gedeputeerden voor het wetgevend ligchaam, in Junij 1863, waren eenige arbeiders er op uit, om hunne theorie van associatie in toepassing te brengen. De Société du credit mutuel werd opgerigt met het doel om de deelhebbers crediet te verschaffen en het tot stand komen van nieuwe productie- consumtie- en crediet-vereenigingen te bevorderen. Weldra zag men eene menigte plannen en vereenigingen te voorschijn treden. Onder de laatste namen de crediet-vereenigen eene eerste plaats in. Ofschoon van jonge dagteekening zijn zij toch het talrijkste. De eene reeks is voor kleine bazen en handelaars, de andere voor loontrekkende werklieden opgerigt. De eersten zijn voorschotbanken in den geest der duitsche, de andere zijn meer een soort van spaarbanken, om met het kapitaal productieve vereenigingen tot stand te kunnen brengen. Met dat ideaal voor oogen vereenigden zich patroons en werklieden. De eerstgenoemden slaagden er in, om het plan van den advocaat Bonnier te verwezenlijken en stichtten eene union nationale du commerce et de l'industrie. Deze vereeniging telde in 1867 5000 leden in 43 groepen of kamers verdeeld. De arbeiders waren daarin minder gelukkig. Zij vroegen ook voor zich van de wetgevende magt het regt om zoodanige kamers op te rigten geheel uit werklieden bestaande, die door het algemeene stemregt zouden worden gekozen. In de zitting van het jaar 1865 maakte dit verzoek een onderwerp van ernstig onderzoek en levendig debat uit. De keizer zeide: ‘Ik ben er op gesteld, dat al de hinderpalen worden uit den weg geruimd, die tot dusverre tegen de oprigting van vereenigingen met het doel, om het lot der arbeidende klasse te verbeteren, bestaan hebben. Door de oprigting dezer vereenigingen te gedoogen, zullen wij, zonder de zorg voor de openbare veiligheid te verzuimen, eene nuttige proefneming bevorderen.’ Maar wat men ook aanvoerde ten voordeele dier vereenigingen, de regering kon niet besluiten hare toestemming te geven tot algeheele vrijheid van handelen. Zij toonde zich slechts geneigd om eenige formaliteiten op te heffen, die de uitbreiding van de coöperatieve genootschappen tot dusverre belemmerden. Inmiddels nam die uitbreiding toe. Vele dier vereenigingen dankten haar kapitaal aan de Société du crédit au travail. Te Parijs heeft de discontokas van de volksvereeniging hare voetstappen gevolgd en de keizer schonk in | |
[pagina 144]
| |
1866 eene som van 500.000 frs., om eene kas voor coöperatieve vereenigingen tot stand te brengen. Deze discontokas bezat toen reeds een kapitaal van 1 millioen frs. In de departementen verrezen kort daarna 5 à 6 dergelijke kassen. In de tweede helft van 1866 telde men in Parijs 120 vereenigingen voor onderling crediet, 7 consumtieve en 51 productievereenigingen; in de departementen een honderdtal vereenigingen van gemengden aard. Natuurlijk maken niet alle even goede zaken. De oudste, die de proef hebben doorgestaan, zijn de soliedste. Van de productievereenigingen, die na de stormen van de februarij-omwenteling zijn staande gebleven, deels door de hulp van den staat deels door de energie en volharding harer oprigters, behooren de volgende tot de meest bloeijende. De associatie van de metselaarsgezellen van de straat Saint Victor werd in 1848 opgerigt door 17 arbeiders zonder kapitaal en zonder hulp van den staat. Zij maakte zich spoedig het vertrouwen van het publiek waardig. Ze kreeg volop werk. Zij dong naar de grootste werken mede. Verscheidene voorname hôtels, het nieuwe station van den spoorweg van Orleans en andere openbare werken zijn door haar ten genoege van de uitbesteders en tot haar eigen voordeel tot stand gebragt. In 1858 had zij reeds een kapitaal van 1.234.461 frs. omgezet, waarop een winst van 130.000 frs. overschoot; in 1864 had zij een omzet van 1.300.000 frs. en een kapitaal van 200.000 frs. In 1866 telde zij 83 aandeelhouders. Van hare inkomsten wordt 40 pCt. voor het bedrijfs-kapitaal afgezonderd en 60 pCt. bestemd voor uitbetaling van het loon. De arbeid wordt beloond naar den aard van het werk en de bekwaamheid van den werkman. De vereeniging bedient zich buitendien van een honderdtal werklieden, die niet in de winsten deelen. Twee personen uit de aandeelhouders-werklieden voeren het beheer der zaken. Nadat in 1848 350 patroons en werklieden in het pianovak vruchtelooze pogingen hadden aangewend, om van het gouvernement van '48 een voorschot te krijgen, besloten 14 arbeiders voor eigen rekening eene onderneming op touw te zetten. Zij bragten met moeite een som van 229½ frs. bijeen en de noodige gereedschappen en werktuigen. Zij vingen in Maart 1849 hunne zaak aan. In Mei deelden zij 6 fr. 61 cts. per hoofd. Zij hadden met onnoemelijk veel bezwaren te worstelen en moesten zich geruimen tijd aan broodsgebrek blootstellen. Nogtans wisten zij die bezwaren te boven te komen en mogt het hun gelukken | |
[pagina 145]
| |
in 1850 een bedrijfs-kapitaal van 40000 frs. te bezitten. In 1852 splitsten de aandeelhouders, die tot 32 waren aangegroeid, zich in twee vereenigingen, waarvan nog eene bestaat en eene uitgebreide inrigting bezit, door stoom gedreven. De pianomakers van de Rue Gatiol, onder dien naam zijn zij bekend, bezitten thans een groote reputatie in hun vak. De Association Remquet werd in 1848 door 16 gezellen van de gelikwideerde drukkerij van Renouard opgerigt. Remquet, als bestuurder van de gelikwideerde zaak, vereenigde zich met zijne werklieden, om de zaak voor gemeenschappelijke rekening voort te zetten. De staat schonk een voorschot van 80.000 frs., in 10 jaren af te betalen. Het voorschot werd binnen de bepaalden tijd terugbetaald en de winst van 155.000 frs. percentsgewijs naar ieders arbeid in den afgeloopen tijd onder de aandeelhouders verdeeld. Ook de hulparbeiders, die langer dan 3 maanden in de drukkerij hadden gewerkt, kregen een deel der winst. De vereeniging der bril-glazenslijpers werd door 13 arbeiders in 1849 met een voorschot van den staat begonnen en bezat na 17 jaren een uitgebreide fabriek, 400.000 frs. aan kapitaal, terwijl voor 640.000 frs. werd omgezet. Het intreegeld, dat vroeger 300 frs. was, bedroeg in 1866 10000 frs. De schrijnwerkers-vereeniging in de Rue St. Joseph, de vereeniging der blikslagers, der stoelendraaijers, der zadelmakers en vijlenhakkers zijn allen door den staat ondersteund en verkeeren thans in grooten bloei. Maar de beweging bepaalde zich niet enkel bij de hoofdstad. In een klein dorp, verscholen aan den rand der Ardennes, met name Fourmies, beproefden eenige arme werklieden eene machinale spinnerij op te rigten. Het kleine kapitaal, door 12 hunner bijeengebragt, was niet voldoende om de zaak te beginnen. Een pachter sloot zich bij hen aan, die het benoodigde kapitaal vol maakte. De ‘spinnerij der 13 apostelen’ begon te bloeijen. De naijver wekte ook anderen op, om zich te vereenigen en thans is het onaanzienlijke dorp tot een kleine industriele stad verheven, die eervol bekend staat op de markt van gekamde wol. In Lyon is in 1866 eene vereeniging onder de wevers tot stand gebragt, die van gouvernementswege ondersteund en door den keizer met een voorschot van 300.000 frs. is begiftigd. De consumtie-vereenigingen hebben in Frankrijk geen ont- | |
[pagina 146]
| |
wikkeling van eenige beteekenis verkregen. De meeste, van de weinige die tot stand zijn gekomen onder het tweede keizerrijk, worstelen nog met de bezwaren aan hare oprigting verbonden. Vooral zijn de pogingen, tot dat einde te Parijs beproefd, mislukt. Alleen vind ik van de oprigting eener association générale d'approvisement et de consommation melding gemaakt, maar van hare resultaten is mij niets bekend. Daarbuiten zijn sommige beter geslaagd. Als zoodanig verdienen vermelding de broodbakkerijen en de Societés alimentaires in de zuidelijke en noordelijke departementen opgerigt, deels door het initiatief van de arbeiders, deels door de medewerking van fabriekanten en philanthropische vereenigingen. De société alimentaire te Grenoble is een van de bloeijendste inrigtingen van dien aard. Alleen in Lyon bestonden in 1866 22 consumtieve vereenigingen, waarvan 17 sedert 1863 opgerigt. Een der meest belangwekkende is de Société de Beauregard, te Vienne; zij is te gelijk eene consumtieve en credietvereeniging. In 1851 ontbonden, ving zij op nieuw op kleine schaal hare werkzaamheden aan. Zij rigtte eene kleine hoeve en eene melkerij op, verkocht houtskool, vervaardigde laken en nam ook eene vereeniging voor voedingsmiddelen over. Zij bezit thans eene uitgebreide lakenfabriek, eene molen, eene bakkerij, een gaarkeuken en een kolenmagazijn. Buiten het voorregt van goedkoope en deugdzame levensmiddelen trokken de aandeelhouders in 1864 een dividend van 8 pct. De vrijheid en eenheid van Italie zijn feiten van de laatste 10 jaren. Van dit tijdstip dagteekent ook de ontwaakte geest van vrijheid en zelfstandigheid bij de arbeidende klassse aldaar. Er is zeker geen land in Europa waar, op zulk een betrekkelijk klein gebied, de zeden en gewoonten, de behoeften en middelen van de arbeidende klassen om tot welstand en zelfstandigheid te geraken meer uiteenloopen, dan in dit koningrijk. Die zucht naar zelfstandigheid door vereeniging heeft zich echter het meest in de noordelijke, industriële gemeenten geopenbaard. Vooral heeft zij zich sedert 1860 doen kennen in de menigte onderstandsvereenigingen (società di Mutuo Soccorso), die ten behoeve van en door de arbeidende klasse, zoowel voor het mannelijk als vrouwelijk deel, zijn in het leven geroepen. Haar getal bedraagt over de 600. Zij zijn echter nog niet wettig erkend, maar kunnen in regten vervolgd worden in de personen van hare respectieve voorzitters of secretarissen. Dit neemt echter niet weg, | |
[pagina 147]
| |
dat zij bewijzen van een krachtig bestaan geven. Van tijd tot tijd worden door die vereenigingen congressen gehouden, waarop de toestand van de arbeidende klasse en de middelen om daarin verbetering te brengen worden besproken. Ook worden onderwerpen van politieken aard niet onaangeroerd gelaten. Sommige vereenigingen, door de arbeiders van fabrieken gevormd, hebben op haar program ook de kwestie der loonen geplaatst en nemen dan het karakter van de engelsche Trades Unions aan. Zij staan dan meestal in verband met den Internationalen werkmans-bond, ofschoon zij zich gewoonlijk niet door handelingen kenmerken, die tegen de orde en wet indruischen. De meeste van die onderstandsvereenigingen steunen echter op valsche economische grondslagen, zoodat het staat te vreezen, dat haar toekomst niet zoo gunstig is. Om daarin te voorzien heeft het bestuur der spaarbank van Milaan (de Cassa di Risparmio) in 1863 drie premien uitgeloofd, van 3000-1000 lires, aan die vereenigingen, die een duidelijk overzigt geven van hare organisatie en van den staat harer kas. Jaarlijks herhaalt zij die premien en dat met zulk een goed gevolg, dat, van 1863-68, 289 dier vereenigingen hare organisatie bekend hebben gemaakt en op zekerder grondslagen zijn gevestigd. De voornaamste dier vereenigingen is de Associazioni Generale degli Operai di Torino. In 1851 opgerigt, telt ze thans 8000 leden met een reservekapitaal van 368.000 lire. In 1854 benoemde de vereeniging eene commissie en verstrekte ze eene som van 1000 lire, om daarmede en coöperatieven winkel op te zetten, die in 1863 voor een millioen lire had omgezet. Eene dergelijke vereeniging onder vrouwen aldaar telt 2500 leden en bezit thans een bloeijenden coöperatieven winkel. In Milaan zijn dergelijke vereenigingen van een gemengd karakter onder de werklieden van de verschillende takken van bedrijf zeer talrijk. De voornaamste van deze is de Societá General degli Operai di Milano e dei Corpe Santi. Zij telt thans 4474 leden, ofschoon ze vroeger het dubbel aantal sterk was, maar de helft werd geschrapt wegens wanbetaling. Zij bezat in 1867 een kapitaal van 178.903 lire en is op denzelfden voet ingerigt als de algemeene vereeniging te Turijn. Daar bestaat ook eene vereeniging onder vrouwen. Ook telt eene vereeniging van dienstboden 680 leden met een kapitaal van 100.000 lire. Zij heeft een afdeeling voor onderscheiding bij loffelijk dienstbetoon, een spaarbank en een coöperatieven winkel. In de onderscheidene | |
[pagina 148]
| |
provinciën van Lombardije munten vooral de vereenigingen te Lodi en Cremona uit. De eerste bezit een bank van eer, een volksbank, een circulerende leesinrigting, coöperatieve winkels, zondag- en avondscholen. De vereeniging te Cremona telt 1000 leden en bezat in 1867 een kapitaal van 51.658 lire. Zij gaf den stoot tot de oprigting van eene vrouwenvereeniging, met 500 leden, tot de vestiging van eene circulerende leesinrigting, een onderstandsfonds en eene winkelvereeniging. Door de ijverige bemoeijingen van professor Luzzati zijn dergelijke coöperatieve vereenigingen over geheel Noord-Italie verspreid. In Milaan hebben de werklieden het voorbeeld der metselaars te Parijs gevolgd door zich te vereenigen tot het aannemen van bouwwerken. De vereenigingen der kleermakers, boekdrukkers, sjouwerlieden, dienstboden, steenbakkers en waschvrouwen te Milaan, der boekdrukkers te Lodi, der timmerlieden en boekdrukkers te Turijn enz. zijn alle op coöperatieve grondslagen tot productie gevestigd. Deze productievereenigingen zijn echter van weinig beteekenis. De volksbanken hebben mede een groot voorstander en bevorderaar in professor Luzzati gevonden en zijn in Noord- en Midden-Italie zeer verbreid. Zij strekken echter grootendeels ten nutte van kleine kooplieden. Uit het overzigt, dat we van de coöperatieve beweging der hedendaagsche arbeidersbevolking in de voornaamste industriële landen hebben gegeven, ontwaart men eene verrassende overeenstemming in beginsel en einddoel, bij geringe verscheidenheid in de keuze der middelen, om tot het doel te geraken. Als eerste voorwaarde stelt zij zich kapitaalvorming ten doel, hetzij door vermeerdering van inkomen, hetzij door het inkomen ten meesten voordeele aan te wenden. Kapitaalvorming is op hare beurt een middel om nader tot het doel te geraken: vrijmaking en ontwikkeling van de arbeidende klasse. Daarom zien we overal, waar eene coöperatieve vereeniging van eenige beteekenis, onder welken vorm ook, wordt opgerigt, bevordering van stoffelijken welstand naast ontwikkeling van den geest als werkkring voorgeschreven. De solidariteit van belangen, die de leden der vereeniging verbindt, doet haar invloed krachtiger en duurzamer gevoelen, dan alle beschermende wetten of philanthropische instellingen immer vermogten; de naijver, die er uit ontstaat, verhoogt het gehalte van de massa aanmerkelijk. Door de betere | |
[pagina 149]
| |
begrippen van economie, die zij in de vereeniging opdoet, erlangt zij ook een beter begrip van hare sociale en politieke verhouding tegenover het overige deel der burgerij. Met die kennis toegerust zal zij eens een even werkzaam deel aan de sociale aangelegenheden kunnen nemen, als de overige politiek vrije burgers van den staat. De keuze van den vorm der coöperatie zagen we gewijzigd naar gelang van nationaliteit, behoeften en inzigten. De volken van den germaanschen tak worden daarin geleid door het beginsel, om het nieuwe aan het oude te verbinden, meer door hervorming dan door omverwerping; zij leggen daarbij een bezadigden geest en veel energie en volharding aan den dag, van het eenvoudige lot het zamengestelde overgaande. Hunne leus is: door eigen kracht uit kleine, maar goed gevestigde beginselen iets goeds en praktisch tot stand te brengen. Zij slagen daardoor meestal in hunne ondernemingen. De volken van den keltischen tak huldigen daarentegen meer het beginsel van omverwerping, zij breken liefst geheel met het oude. Zij gaan daarbij veelal met eene onbesuisde voortvarendheid te werk. Zij beproeven hun doel vaak te bereiken met middelen, die hunne krachten te boven gaan. Van daar gewoonlijk hun steunen op vreemde hulp, maar van daar ook veelal hunne teleurstelling. Is de crediet- en consumtieve vereeniging het voorname middel waardoor de arbeidersbevolking van den germaanschen tak hare stoffelijke welvaart tracht te verzekeren, de arbeiders der romaansche volken bezigen daartoe bij voorkeur de productieve vereeniging. De eene stelt daarbij eigenhulp, de andere vaak staatshulp op den voorgrond. De romaansche volken zien in de productieve vereeniging het einddoel van hun streven, de germaansche gebruiken de productieve vereeniging slechts als een middel om tot meer zelfstandigheid te geraken. De eerste willen den arbeid in het kapitaal doen opgaan, de anderen trachten slechts den arbeid van het kapitaal vrij te maken. De germaansche volken willen den vierden stand tot zelfstandigheid verheffen, de romaansche trachten den kapitaal-bezittenden stand ten onder te brengen, de democratie de plaats van de plutocratie te doen innemen. Van daar dat de coöperatieve beweging der germaansche volken meer een economisch-sociale, die der romaansche volken eene poliek-socialistische strekking heeft. Welke van die beide rigtingen het zekerst en snelst tot | |
[pagina 150]
| |
het doel zal leiden, dat de coöperatieve beweging onzer dagen beoogt, zal de toekomst moeten leeren. Daarvan zal de goede oplossing van het arbeiders-vraagstuk voor een groot deel afhangen. (Wordt vervolgd.) |
|