Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1873
(1873)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 87]
| |
Reis naar Italie
| |
[pagina 88]
| |
Orario aanwijst; zij hebben geen tempo fisso en gewoonlijk komt en vertrekt men op tusschenstations later. Toen wij aankwamen, bemerkten wij niet, zooals men ons later verhaalde, dat de facchini de heeren eens goed opnamen en dat twee er over twistten of zeker heer in Bologna bleef of doorging. Hij die het eerste beweerde zeide: ‘Sta qui,’ (hij blijft hier) ha figura di congressoGa naar voetnoot1); zoo was het congres reeds vóór de opening er van lippis et tonsoribus notum, bij jan en alleman bekend. Zeker ook door de korte maar krachtige proclamatie, dien dag, door den Sindaco C. Casarini uitgevaardigd: ‘Stadgenooten! Morgen zal onze stad vereerd worden met de tegenwoordigheid van de vermaarde (illustri) geleerden, die uit alle deelen van Europa herwaarts snellen en Italië rekent er op, dat wij ze waardig zullen ontvangen. Zorgt dat, als zij vertrekken, zij, bij de oude herinneringen aan Bologna la dotta (het geleerde Bologna), nog een nieuwe voegen Bologna la cortese!’ (het hoffelijke Bologna). Reeds het inrijden van het volkrijke (74,000 inwoners bevattende) Bologna door de breede en toch nog met arcaden omzoomde Via Galliera maakt een vrolijken indruk. Die arcaden of galerijen langs vele straten nemen de levendigheid er van evenwel vrij wat in zich op: men ziet de passanten bijna niet; maar bij eene warmte als wij in Bologna hadden (1-8 October), toen zelfs buitengewoon in dien tijd in Italië, en bij regen zijn zij voortreffelijkGa naar voetnoot2). Ons hôtel Brun, vroeger Albergo grande Svizzero, nog vroeger Palazzo Malvisia, en oorspronkelijk een tempel van Jupiter (zooals men lezen kan op een gedenksteen rechts in den breeden ingang) was nog betrekkelijk spoedig bereikt. Natuurlijk vond men in dezen geheel gemoderniseerden tempel van Jupiter de noodige bustes, en in een ledig oogenblik vermeerderde | |
[pagina 89]
| |
ik mijne physionomie-kennis met het beschouwen daarvan: want zestien Romeinsche keizers of groote heeren waren onze naburen op de breede galerij, die wij altijd moesten passeren. - Bij eene eerste wandeling in de nabijgelegene Via Veterini merkte ik op, dat daar, waar geene arcaden of portici zijn ook de trottoirs ontbreken, de geheele breedte der straat met steenplaten is geplaveid en, vermits de rijtuigen hier gewoonlijk snel rijden, is het ‘schipper pas op!’ Gelukkig zijn aan wederzijden openstaande winkels, vooral barbiers-etablissementen, in menigte, waarin de rijen stoelen altijd bijna bezet waren: want geen Italiaan bijna is zijn eigen Figaro. Toch ziet men zelden een Italiaan ‘comme il faut,’ geheel ruig als zoo menig Duitscher en voor den knevel dragen zij veel zorg. Iemand zonder knevel in Italië is zeker een geestelijke. - Gewoonlijk zijn in geheel Italië en bijzonder alhier de mannenkoppen veel knapper dan de vrouwenhoofden en in Bologna ziet men ook vele wel doorvoede menschen, vooral zeer dikke vrouwen. Waarom? Omdat zoo ergens in Italië dan hier bij uitnemendheid vette kost gegeten wordt. Bologna la grassa! Wie kent dien bijnaam niet aan hare saucysen ontleend, en onder de benaming van salami, mortadella of zampone opgedischt, naarmate zij omvangrijker zijn? Vooral op de laatste is het versje ten volle toepasselijk bij zekeren spekhandelaar eens te lezen: Gelijk deez' beuling onder de worsten
Zoo prijkt Napoleon onder de vorsten. -
Het uitstekend hôtel Brun was reeds vol met de geannonceerde ‘illustri savanti’ en de deze vergezellende dames, met wie wij weldra kennis maakten, zoodat menig onzer nu eens in persoon mocht spreken wiens schriften hij alleen kende of met wien hij slechts briefwisseling had gehad. Daarin, zelfs meer nog dan in het actuele, de acta van een congres, ligt het nut van dergelijke bijeenkomsten. Wetenschappelijke betrekkingen worden aangeknoopt en versterkt en vriendschapsbanden gelegd of bevestigd. De voorloopige bijeenkomst in het Archiginnasio, strekte dien avond ook tot kennismaking en verwelkoming. Den volgenden morgen gingen wij dezelfde straten eens bij daglicht zien, die wij den vorigen avond waren doorgereden. Zij waren nu in feestgewaad. De Gazetta dell' Emilia van | |
[pagina 90]
| |
2 October zegt: ‘Onze stad had gisteren een feestelijk aanzien. De nationale vlaggen, (rood, wit en groen) wapperden overal. Sedert den morgen merkte men in de straten eene buitengewone drukte op, die op den namiddag toenam: want men was nieuwsgierig om de “illustri savanti” te zien, die zich naar het Congres begaven.’ Het CongresGa naar voetnoot1) werd in het UniversiteitsgebouwGa naar voetnoot2) (Via S. Donati) gehouden in de aula of bibliotheekGa naar voetnoot3), omringd met galerijen, door een talrijk publiek bezet. Zij was met festoenen en vlaggen versierd; naast iedere Italiaansche was een vreemde vlag en tusschen die vlaggenbundels prijkten wapenschilden, waarvan dat van Frankrijk - rood, wit en blaauw, drie horizontale strepen en daarover heen République Française - bijzonder veler aandacht boeide en tot nadenken opwekte over hetgeen er binnen één jaar tijds kan geschieden. Boven een en ander prijkten eenige troféën waarin men lezen kon: Fondation du Congrès à Spezia 1865. Premier Congrès à Neufchâtel 1866. Second à Paris 1867. Troisième à Norwich 1868; Quatrieme à Copenhague 1869. Cinquième à Bologna 1871. - Om 1 uur traden de prefect Conte Bardesono, de Syndaco Casarini, de president van het Congres Conte Gozzadini, de secretaris en ziel daarvan Professore Cavaliere Capellini, gevolgd door andere leden der commissie benevens den Syndaco van Ravenna Cosimo Fabri en den Deenschen staatsraad Worsaae, de zaal binnen. Terstond deed het stedelijk muzijkcorps zich uitstekend wel hooren; trouwens, de beoefening der muzijk staat op zulk eenen hoogen trap in Bologna dat men aldaar, het eerst in Italie, met uitnemenden uitslag, in het najaar van 1871, den Tannhäuser van Wagner heeft ten tooneele gebragt. - Voor het eerst klonk ons de Hymne des Nations van Antonelli (de combinatie is niet onaardig) in de ooren, later zoo menigmaal gehoord. | |
[pagina 91]
| |
‘Chose singulière d'entendre la marche royale Italienne confondue avec la Marseillaise et l'hymne autrichienGa naar voetnoot1).’ Ons Wiens Neerlandsch bloed! volgde zeer spoedig op de Marcia reale, waarmede de krachtige Hymne aanving en eindigde. Na de hymne las de graaf Gozzadini zijne openingsrede in het Fransch, de officiele taal van het Congres, voor. Hij heette de geleerden welkom. ‘Venez repandreici les tresors de la science, où vos ayeux venaient les cueillir.’ Hij gewaagde van den rijkdom van Italie in préhistorische voorwerpen en van de mannen, die het meest hebben bijgedragen om ze te ontdekkenGa naar voetnoot2). De bronnen voor préhistorische studien zijn in Italie de plaatsen waar de mensch geleefd en het graf waarin hij is ter ruste gelegd. - De eerste vindt men terug in de grotten en de palafitten of paalmeerwoningen in het Noorden van Italie, en de terramaren in het Circumpadaansche gebied. De tweede vertoonen zich in de begraafplaatsen uit de steenperiode van Cantalupo Mandala en San Polo en in die uit den aanvang van de bronzenperiode van Camarola. Maar de belangrijkste necropolen (begraafplaatsen) in Italie zijn, zonder tegenspraak, die uit het begin van de ijzerperiode, van Albano, Golasecca en Villanova. Daar vindt men de sporen van de laatste préhistorische periode, terwijl de eerste schemering van den historischen tijd doorblinkt in de necropolis van Marzobotto, waarop de zuivere Etrurische van Felsina, eerst onlangs onder het tegenwoordige Campo Santo La Certosa van Bologna ontdekt, volgt. - Uit deze bronnen en toelichtingen hoopte de eerbiedwaardige voorzitter, dat het congres eene gewichtige quaestie zou oplossen: ‘la liaison entre les temps antehistoriques et les temps classiques dont l'histoire a conservé le souvenirGa naar voetnoot3).’ Handgeklap begroette dezen en den lateren welkomstspeech | |
[pagina 92]
| |
van den prefect van Bologna en den groet van den Koning van Denemarken aan het Congres bij monde van den staatsraad Worsaae overgebragt. De eerste vrucht der ongeloofelijke werkzaamheid van den secretaris Capellini maar tevens, gelijk hij zelf ons betuigde, van het verschuiven van het Congres van 1870 tot 1871, wegens den oorlog, zagen wij in de overrijke expositie, dicht bij de Universiteit geopend. Uit geheel Italie had men aldaar duizenden voorwerpen uit den préhistorischen tijd bijeengebragt en uitstekend geordendGa naar voetnoot1). Opmerkelijk was het aantal steenen wapenen b.v. dat het Museo nazionale d'Artiglieria van Turin, door de zorg van den kapitein directeur Angelo AngelucciGa naar voetnoot2), had gezonden en toch was het niet daarvan geheel ontbloot, gelijk wij, in loco, (25 October) zagen. Eere aan het Italiaansche gouvernement, dat de kosten van deze slechts tijdelijke verzameling vergoedde. Het totaal der ontdekkingen lag hier voor oogen en de vergelijking van voorwerpen werd daardoor zeer veel gemakkelijker gemaakt. Als eerste proeve verdiende deze poging om geconcentreerd licht te werpen over zulk een in de nevelen der grijze oudheid gehuld onderwerp van studie, alle hulde en was eene aansporing tot navolging voor volgende congressenGa naar voetnoot3). Lang zaten wij nog dien avond, onder den zoelen met flikkerende sterren bezaaiden hemel, hoogst gezellig met Denen, Zwitsers en Polen te keuvelen of staarden onze oogen op de platen en den tekst van het twintigtal boeken en brochures in quarto en octavo, die wij als geschenk op onze kamers vonden. Gelukkig, dat ik althans iets had medegebragt om die beleefdheid te beantwoordenGa naar voetnoot4). | |
[pagina 93]
| |
Wit gedast waren wij te 9 uren (Maandag 2 October) in de groote gehoorzaal van het Archiginnasio. - Dit gebouw beslaat als alle dergelijke inrichtingen in Italie, voor zoo verre wij ze zagen, een vierkant door galerijen omringd. Onder die galerijen zijn de muren geheel bekleed met monumentjes en vooral met wapensGa naar voetnoot1), soms zeer verkleurd zooals te Padua maar hier opgeschilderd. Dergelijk bekleedsel vertoonen ook de gehoorzalen, corridors, gangen en muren langs de trappen. Duizenden in getal, alle ter gedachtenis van mannen die hier gepromoveerd zijn of onderwezen hebben. Van vele is de zin der soms langeGa naar voetnoot2) opschriften duister. De meeste hebben slechts den naam en het vaderland onder het wapen van den schenker. - Na eene verwelkomingsgroet van den Syndaco Casarini, gezeten tusschen de geheele Municipaliteit van Bologna, in het Fransch, rees de Bolognesche ingenieur Antonio Zanoni op, sloeg een quartyn open en las daaruit zeer luid en zoo lang voor tot dat hij een wenk van den Syndaco kreeg om zijne mededeeling te staken. Zij was geput uit een werk (LVI en 135 pp.) dat wij later ten geschenke ontvingen getiteld: Cenni(indices) storici, relazioni e cataloghi del Museo civico diBologna per la inaugurazione fatta il 2 Ottobre 1871 in occasione del V Congresso internazionale di antropologia e archeologia preistoriche en de mededeeling geschiedde om ons voor te bereiden op hetgeen wij zien zouden. - Door eene lange reeks zalen, gevuld met de meer dan 150,000 boekdeelen der stedelijke bibliotheek, kwamen wij in het museum door den schilder Pelagio Palagi († 16 Maart 1860), met ⅓ van zijn vermogen, ook voor ⅓ aan de stad Bologna gelegateerd en waarvan de overige ⅔ van | |
[pagina 94]
| |
de erven voor ruim 200,000 francs was overgenomenGa naar voetnoot1). Het Museum van den schilder bestond echter geenszins uit schilderijen, gelijk men zou vermoeden, maar uit Egyptische oudheden, Etrurische vazen, medailles, munten en kunstvoorwerpenGa naar voetnoot2), in twee zalen ten toon gesteld. Twee daaraan sluitende zalen bevatten de onlangs onder de begraafplaats van Bologna, la Certosa, gevonden Etrurische oudheden door Zanoni aan het licht gebragt en beschrevenGa naar voetnoot3). Wij bezigtigen in dat nu voor het eerst geopende uitstekend gerangschikte tweede museum de kaarten of plans van de provincie Bologna, de stad, la Certosa, met aanwijzing van de opgravingen aldaar van December 1869 tot September 1871 gedaan; de grondteekeningen van de vier groepen Etrurische graven in La Certosa gevonden, drie groepen zeer interessante photographien der tombes, (aspetti delle tombe) (IV a-g) en exemplaren van de verschillende wijze waarop de Etruriers begroevenGa naar voetnoot4). Hoogst merkwaardig was de situla van brons (emmervormig) geheel met vier rijen of banden vol met beelden in relief bedektGa naar voetnoot5). De twee eerste vertoonen eene heilige en tevens burgerlijke processie waaraan de stedelingen van Felsina, het oude Etrurische Bologna van vóór ± 2500 jaren (en zoo oud is ook dit kunstvoorwerp), deelnemen. Het is een plegtige optogt in groot costuum, waarin militairen zigtbaar zijn, gedekt met pickelhauers als thans of helmen met | |
[pagina 95]
| |
afhangende paardenstaarten als vroeger de kurassiers droegen. Het einde is het offeren van een os en een ram. Op den derden band ziet men dagelijksche bedrijven; op den vierden beesten. Men vondt in deze situla of emmer slechts verbrande beenderen. Hoogst interessant waren ook de twaalf steenen graven, met hunnen geheelen inhoud uit La Certosa overgebragt. De skeletten lagen er nog in, zooals zij voor welligt dertig eeuwen daarin waren ter ruste gelegd, omringd van de voorwerpen daar bij geplaatst, zooals schalen, kommen (roode en zwarte met figuren) soms nog met een snoer om den hals en de ringen om de armen, ja, met het stuk geld, aes rude, als veerpenning voor Charon op de handGa naar voetnoot1). Vijf van die skeletten waren van kinderen, zeven van volwassenen, meest vrouwen. De 365 tot September 1871 in La Certosa geopende graven hadden meer dan duizend Etrurische oudheden opgeleverd; ossuarii of asch- en beenderen urnen, beschilderde vazen, bronzen kistjes, (ciste) koppen, schotels, groote vazen, bronzen en zilveren gespen, (fibule) knoopen, kralen van glas, geheele halssnoeren van barnsteen, bronzen spiegels soms met figuren en balsempotten. Ook ronde beenen schijven, gelijk men ze in Friesland in de terpen vindt enz. enz. Zeer voldaanGa naar voetnoot2) verlieten wij het Archiginnasio om in de Universiteit de eigenlijke werkzaamheden van het Congres aan te vangen, die na zeven zittingen op Zondag den 8sten October geëindigd werden. Het zou de grenzen mij gesteld verre overschrijden, indien ik het gesprokene hier ging mededeelen. Hen die daarin belang stellen moet ik verwijzen naar het uitvoerig Compte Rendu van het vijfde Congres, dat weldra het licht zal zien of naar het beknopt overzigt daarvan in La Revue Scientifique de la France et de l'Etranger 1871 no. 23-24 te vindenGa naar voetnoot3). Genoeg zij het | |
[pagina 96]
| |
dit te vermelden, dat men de te behandelen onderwerpen in drie groote afdeelingen gesplitst had, de bekende steen-, brons- en ijzerperiode; dat de eerste de hoofdrol speelde en dat men soms wel eens in de beide andere terreinen overstapte of gelijk, men triviaal zegt, in twee slooten tegelijk sprong. De schrijver dezer mededeelingen althans maakte zich hieraan schuldig, toen hij in de avondzitting van 4 October, ook door het quart d'heure fatal slechts aan iederen spreker toegestaan daartoe gedrongen, over de hunnebedden in Drenthe, de terramare (?) van Paterwolde en de Groninger en Friesche terpen iets mededeelde. - Maar al kunnen wij, op verre na, niet alles teruggeven wat men verhandelde, een zeer kort overzicht mag hier niet ontbreken. Afwisselend met het verhaal der uitstappen van het congres geven wij dat dag aan dag. In de namiddagzitting van Maandag 2 October, opende deze de cavaliere Giustiniano NicolucciGa naar voetnoot1) van Isola di Sora met eene mededeeling ‘Sur l'âge de la pierre polie dans les provinces napolitaines. Hem volgde de hoogleeraar en senator uit Rome G. Ponzi met de voorlezing van een, zooals onze vriend P. Cazalis de FondouceGa naar voetnoot2), een der secretarissen van het congres zegt, ‘mémoire important sur l'Homme dans ses relations avec les phénomènes géologiques dans l'Italie centrale et principalement dans les environs de Rome.’ Hij naderde tot den tijd der achtste eeuw vóór Christus geboorte, toen Romulus den grondslag van Rome lag en wees op de sporen er van zelfs bij Livius te vindenGa naar voetnoot3). Twee stukken door A. Roujou (van Parijs) ingezonden werden voorgelezen handelende over le Quaternaire des environs de Paris. Daarna trad Dr. Felix Garigou uit Tarascon (Ariège) op en sprak lang over zijne onderzoekingen van de gletschers in de Pyreneën in verband met de bewoonde holen aldaar. Zoowel Ponzi als Garigou trachten door de medegedeelde natuurfeiten het eerste optreden van den mensch in die streken tot klaarheid te brengen. Hierop volgde eene interessante dis- | |
[pagina 97]
| |
cussie waaraan de bekende Hoogl. Carl Vogt, thans te Genève, de Hoogl. Artur Issel van Genève en Gabriel de Mortillet, van St. Germain en Laye vooral deelnamen. Dr. E. Rivière uit Parijs deelde daarop mede hetgeen door de spoorwegwerken tusschen Nice en Genua uit de holen van Baosses-Rousses bij Mentone was voor den dag gekomen. Eene zinsnede in deze mededeeling lokte eene discussie uit, die het Congres in gevaar bragt om zich te verdiepen in de Darwinsche kwestie der ‘soorten’. Zeer gevat brak de president van deze zitting de Hoogl. E. Désor, uit Neufchâtel die af en vatte zelf het woord op om namens den Hoogl. Fraas uit Stuttgart, door ziekte verhinderd, eene mondelinge zeer belangrijke mededeeling te doen over hetgeen een hol, tusschen Ulm en Blaubeuem gevonden, opgevuld met wagenvrachten beenderen van den mammouth, den rhinoceros, van eenen zeer grooten leeuw, antiloop, enz., had opgeleverd. Menschenbeenderen waren er wel niet in gevonden, maar duidelijke sporen van 's menschen verblijf, als: steenen messen, ruw uit de hand gevormd potwerk, een doorboorde knok van een wilden kat, als halssieraad gedragen enz. Eens in de holen verdwaald, bleven de congresleden daarin nog lang door de mededeelingen van J. Zawisza uit Warschau over vijf holen, door hem bij Krakau, en van den graaf A. Przezdziecki, ook uit Warschau, over twee ook bij Krakau in de Karpathen onderzocht, die bijna dezelfde voorwerpen als het Wurtembergsche hol opleverden. Deze zitting sloot E. Dupont, directeur van het Museum van natuurlijke historie te Brussel, met mededeelingen over la Faune mammifère quaternaire de la Belgique, toen aldaar de hippopotamus en de wilde geit en marmot onder hetzelfde klimaat leefden. Het klimaat moet toen meer evenredig gematigd, zonder die strenge uitersten, vooral van koude, geweest zijn. De N.O. wind, zeide de spreker, brengt ons nu (in België) de koude in den winter en in den zomer de warmte als gevolg van de groote vlakte in die rigting. ‘Il faudrait donc chercher l'explication du climat de l'époque quaternaire dans l'absence de ces terres et la présence, à cette époque, d'une grande mer au N.E. de l'Europe.’ Inderdaad, wanneer men in de Harz zich b.v. op den Ziegenkopf bevindt en den blik Noordwaarts wendt, dan ziet men den Teufelsmauer en den Regenstein als het verbrokkeld voorland liggen en, in onze oogen althans, heeft de geheele Harzstreek ten | |
[pagina 98]
| |
N. het aanzien van een voor eeuwen door woeste golven besprongen bergrug. De uren tusschen de namiddag- en de avondzitting werden grootendeels zeer genoegelijk aan den feestdisch in het hotel Brun gesleten. Ter naauwernood waren wij aangezeten of het ‘Wien Neerlands bloed!’ klonk op het ruime binnenplein, als welkomsgroet aan Neêrlands koningin. - Onder de toasten herinner ik mij nog die van Désor op de oude grootheid van Bologna. Hij wees er op welke groote stappen van vooruitgang die stad, die het woord Libertas in haar wapenschild voert, sedert de weinige jaren van vrijheid (1859-1871) reeds gedaan had. ‘Wat heeft men niet te verwachten voor de wetenschap, wanneer mannen van hooge geboorte en rang als de conte Gozzadini, haar inwoner, onze president, zulk een deel nemen aan de bevordering daarvanGa naar voetnoot1)?’ Onder den indruk welligt van het opgewonden diner, was de discussie in de avondzitting (8-10½) zeer levendig. Vooral over de vraag of in de fracturen der beenderen, in de holen van Tarascon gevonden, de hand van den mensch is te herkennen of dat die zonder zijn toedoen zijn ontstaan? - Men weet dat, om het merg der beenderen [van overoude tijden her een geliefkoosd voedsel] te verkrijgen, deze veelal moeten gebroken worden. Garigou, zijne morgenspeech vervolgende, betoogde uit exemplaren ter tafel nedergelegd van ja! Dr. Steenstrup, de beroemde hoogleeraar in de zoölogie te Kopenhagen, van neen! Ook anderen mengden zich in deze quaestie, te weten, Prof. Joly uit Toulouse, de Mortillet, Dupont en Paul Gervais, Hoogl. te Parijs. De Oostenrijksche graaf von Wurmbrandt las daarop een stuk voor over de Palafitten in Opper-Oostenrijk, waarop Désor nog een aanhangsel gaf. Dr. Perrando Deo Gratias, uit Ligurie (Stella St. Justina) was de laatste spreker op dezen wel besteeden dag. Hij handelde over de grotten van la Malta en van Pian Marino. Dinsdag, 3 October. Uitstap naar Modena en de terramare van Montale. Broederlijk deelde ik in den vroegen morgen mijn thee met een Engelschman en mijn brood en eijeren met een Zweed. | |
[pagina 99]
| |
Het bedienend personeel was in de war geraakt door het vertrek, te 3 uur, naar Ravenna van onze Landsvorstin, die de weinige uren, welke zij in Bologna doorbragt, onvermoeid besteed had met het bezigtigen der pas geopende rijke musea en de prachtige begraafplaats La CertosaGa naar voetnoot1). Ons vertrek had te 7½ uur plaats en het traject van Bologna naar Modena, vooral met dezen exprestrein, was kort en duurde maar een uur. Alleen te Castel Franco, naar men wil het Forum Gallorum waar Antonius door Hirtius en Octavianus, den 15 April van het jaar 43 vóór Christus, werd geslagen, werd even stil gehouden. Bij het vertrek uit Bologna heeft men een fraai gezicht op den Monte Guardio, beroemd door de pelgrimaadje naar de Madonna di San Lucca. De omstreken van Bologna ten Z.W. zijn zeer schoon door de laatste uitloopers der Apennijnen. Westwaarts een zware vette grond, geheel vlak, waardoor de thans bijna waterlooze Reno, de Italiaansche Rhijn, kronkelt. Wij passeerden die een half mijl boven de brug tusschen Treblo en La Crocetta waar een eilandje is, waarop Octavianus, Antonius en Lepidus, in het jaar 43 v. Chr., na den oorlog van Mutina (Modena), het berugte triumviraat sloten. Men is hier geheel op klassieken bodem: want ook de weg volgt steeds de oude Via Emilia, in het jaar 187 v. Chr., door den consul M. Emilius Lepidus, van het tegenwoordige Piacenza tot Rimini aan de Adriatische zee, aangelegd, waar zij zich aansloot aan de Via Flaminia, te gelijker tijd door den anderen consul C. Flaminius Nepos door Umbria en Etruria tot Rome gemaakt. Te ModenaGa naar voetnoot2), anders eene stille stad van 31,000 zielen met ruime straten en arcaden, was alles in beweging...maar laat ik hier liever eene onzer bevallige togtgenooten sprekende invoerenGa naar voetnoot3). | |
[pagina 100]
| |
‘Op het stationsplein stonden meer dan 60 rijtuigen gereed om ons naar Montale (een uur rijdens ten Zuiden van Modena) te brengen. Hoofd aan hoofd stonden langs den weg de in feestkleed gehulde inwoners, die van het station tot in de stad, ja langs de straten als heggen geschaard waren om de ‘Préistorici’ toch van zoo nabij mogelijk te beschouwenGa naar voetnoot1). Helder en warm scheen de Octoberzon uit den diepen blaauwen hemel neder op het als een tuin er uitziende land, waar de lange rij wagens digte stofwolken op strooide. De groote oogst was reeds binnen, hennep en tarwe waren ingeschuurd, maar nog blonken de donkere druiven in de groene guirlandes, die van boom tot boom zich slingerden. Het zijn moerbezieboomen, die de landman op bepaalde afstanden op zijnen akker plant en die hem daardoor een drievoudige opbrengst geeft: koorn, zijde en wijn. Hier en daar zag men tusschen de groene takken vrouwen en meisjes bezig om de rijpe druiven te plukken; voor de met vlaggen versierde hoeven langs den weg stonden velen der ingezetenen de hoeden zwaaiende en viva's roepende; maar het meerendeel der bevolking was de Préistorici vooruitgesneld naar de kerk van Montale, waar wij spoedig onder klokkengelui onzen intogt hielden en door het muziekkorps der burgergarde ontvangen werden.’ ‘Uit eene vlakke weide nevens de kerk rijst als een eiland eene hoogte, waarop het huis van den pastoor. Duizenden jaren geleden, toen deze weide nog moeras of een meer was, kozen menschen deze plek tot hunne woonplaats. Zij sloegen palen in den drassigen bodem, bouwden er verblijven op en vestigden zich hier met der woon. De afval van hunne maaltijden, de asch en kolen van hunne haarden en alles wat een mestvaalt vormt, viel in het water en bleef op den bodem liggen. Door deze ophoopingen klom het terrein en vormden zich allengs kunstheuvels, in welke men thans de sporen van hun verblijf vindt, te weten met kolen vermengde aschlagen, den afval van hunne maaltijden, de scherven van hun kookgereedschap en toevallig verloren gereedschap of tooisel. Ziedaar de zoogenaamde Terra maren waarvan men reeds | |
[pagina 101]
| |
in de districten van Modena, Parma en Reggio geen gering aantal ontdekt heeft. Lang stond men in twijfel of het bezinksel van stroomend water was, dat in zijnen loop oude bewoonde gronden of oude graven had omgewoeld, of dat men hier oude plaatsen vond waar men vroeger de lijken verbrandde De ijverige nasporingen van PigoriniGa naar voetnoot1), StrobelGa naar voetnoot2), GastaldiGa naar voetnoot3) en anderen hebben intusschen tot klaarheid gebragt ‘dat de Terramaren verlatene woonplaatsen zijn, evenals de Deensche KjökkenmoeddingsGa naar voetnoot4) en de Zwitsersche paalwoningen. De boeren groeven deze hoogten af om er hunne akkers mede te bemestenGa naar voetnoot5) en daarom noemde men die groeven Marniere, Mergelgroeven en de aarde zelve terra Marna (Mergelaarde). Vermits echter deze aan meststoffen rijke aarde geen mergel bevat, zoo sloeg ter voorkoming van dwaling, indien ik mij niet bedrieg, zegt Mlle. Mestorff, de heer Pigorini voor, om in plaats van de benaming marniere of terra marna, den bij het volk in gebruik zijnden naam terra mara aan te nemen, die dan ook in de Archeologische terminologie is ingevoerd. De terramaren behooren meerendeels in het bronzen tijdvak ofschoon eenige in de onderste lagen steenen gereedschap opleveren, terwijl andere tot in de ijzerperiode schijnen op te klimmenGa naar voetnoot6).’ ‘Treden wij nu in den voortuin van den pastoor en door zijn huis op het daarachter gelegen en met kastanje- en notenboomen beplante terrein, dan ontwaren wij drie groevenGa naar voetnoot7), in welke de hongerigste archeologen weldra verdwijnenGa naar voetnoot8), terwijl anderen de voorkeur geven aan een overzigt van het terrein. | |
[pagina 102]
| |
De groeven zijn eenige ellen diep. Op den bodem ziet men schuins afgeknotte half vergane palen; aan de loodregt afgestoken wanden vertoonen zich beneden den bouwgrond, vette kleiasch en kolenlagen. Hier en daar steekt een potscherf uit; men grijpt naar de houweelen, begint te arbeiden en haalt het stuk er uit; hier een fraai oor, ginds een dikke grijze scherf met strepen bekrasd, soms een onderkaak van een hert of rundGa naar voetnoot1). Slechts een heer is zoo gelukkig een bronzen haarpriem te vindenGa naar voetnoot2). Ieder kon behouden wat hij vond; ook een aantal potscherven, al vroeger gevonden, lagen ter beschikking der liefhebbers; de bronzen voorwerpen, als van meerdere waarde, waren alleen voor het Museum van Modena gereserveerd. ‘Hij’, zegt Mlle. Mestorff, ‘die in Denemarken een Kjökkenmoedding gezien heeft, wordt door de gelijkheid van dezen kunstbodem verrast. Schelpen alleen, het hoofdbestanddeel van de maaltijden der Deensche kustbewoners, vindt men hier in het binnenland van Italië niet.’ ‘Onder de boomen van zijnen tuin, aan een met papieren bedekt tafeltje, zit de Aartsdiaken en pastoor van Montale, Dr. Tassi; aan ieder die hem nadert reikt hij een pen over en verzoekt hem zijn naam in een opengeslagen boek te schrijven. Uit dank daarvoor ontvangt men een sierlijk gedrukt sonnet in het Italiaansch en Latijn tot lof der wetenschap en hare beoefenaars. Niet minder hupsch zijn de vrouwen des huizes. Alle arbeid staat stil; het met zijdespinsel omwoelde spinnewiel is met een doek overdekt: want de bezige handen bereiden den disch waarop ons koffij gediend wordt. - Bij het afrijden rijken allen den gastvrijen priester de hand en onder een ‘Evviva l'archiprete di Montale! beklimt men het rijtuig. Getroffen wenkt de oude heer met de hand tot afscheid; buiten de deur wordt het Evviva! door de zamengevloeide boeren en boerinnen honderdvoudig herhaaldGa naar voetnoot3) en onder klokkengelui en vrolijke muziek, | |
[pagina 103]
| |
zet zich de lange rij wagens weder in beweging en rijdt terug naar Modena.’ Tot zoo verre onze bevallige en geleerde congresgenoot....In Modena stapten wij af aan het paleis van de voormalige hertogen van Este, een wijdsch gebouw met het in Italië onontbeerlijke, door ruime overdekte galerijen omringde binnenplein. Bij den omgang daarvan viel ons oog op de eerbaarheidshalve met vrij vuile hembden bekleede standbeelden van goden en godinnen, die de wanden moesten versieren. - Zeer verfrischt door het water uit talrijke fonteintjes springende, ontstofd door een tal van bedienden en de maag zeer geprepareerd door een vasten van zeven uur en een even lange gestadige beweging, was het sein van aan tafel te gaan ons zeer welkom. Het dejeuner ons aangeboden door de regering van Modena, wier Syndaco, graaf Tardine, het Congres reeds bij zijne aankomst 's morgens verwelkomd had, werd in eene zeer groote, rijk versierde zaal, van welks plafond de vlaggen van Europa afdaalden, gehouden. Het was echt vrolijk: want ieder verkeerde in eene opgewonden stemmingGa naar voetnoot1), en het toeval deed mij aan tafel in het Deensche kwartier, het meest roerige, verzeilen. Vraagt gij naar het menu, omdat wij in Italië dejeuneren? Le voici! Vier hors d'oeuvres gingen de soep vooraf. Sardines de Nantes, Caviar, Beurre frais voor het brood, dat bij de Charcuterie assortie (salami, worstjes) gegeten wordt. De Vin blanc Livizziano vieux, daarbij geschonken, hoe lekker ook, was toch niet zoo welkom aan onze bestoven keelen als het Weener bier. Al viel een der knechten met een colossale terrine soep, er bleef toch genoeg Consommé aux pâtes d'Italie over. Vols au vent, enorme worsten als Zampone chaud geannonceerd, eindelijk Roastbeef, besproeid met den koppigen LambruscoGa naar voetnoot2) en Champagne. Onder de vele toasten was een klein discours van A. de Quatrefages lid van het Instituut te Parijs. ‘L'Italie a toujours été une terre prédestinée...’ daarvan zijn de Etrurische beschaving en de Romeinsche grootheid de bewijzen, ziedaar het rijke thema en het schoone slot: ‘Si par le passé l'Italie divisée | |
[pagina 104]
| |
a été si grande, aujourdhui qu'elle est réunie elle le sera encore davantage. Les étrangers sont surpris de voir chez le peuple de l'Italie tant de respect pour ceux qui cultivent une science qui est la moins intèressante pour eux.’ Als intermezzo dringen plotseling tot ons eenige Latijnsche woorden door, die ik in druk meester word. De spreker wenscht, dat op volgende congressen de discussies in het Latijn zullen gehouden worden. Goede man! oudgast! Wist gij dan niet, dat het Latijn in Italië, zijn vaderland, en helaas ook elders te gronde gaat!? Wist gij dan niet dat slechts nog maar twee professoren, Valauri te Turijn en een ander nog, volhouden het Latijn in het Latijn te doceren en dat de Rana (de Kikkert) en de Fanfulla (de Uilenspiegels van Italië) het kamerlid Valauri zoo lang met menige spotprent begroet hebben om zijne gehechtheid aan de klassieke literatuur, dat het wetgevend ligchaam zijne voorlichting moest missen? - Was het misschien ten gevolge van dien aristcoratischen wensch van den geleerden Modenist en het slot van het discours van Quatrefages, dat de ‘citoyen de la libre et démocratique Helvétie’, gelijk hij zich noemde, Vogt (die trouwens altijd moest spreken) werd opgewekt om een toast aan het Italiaansche volk te brengen, ‘parceque la “science court le danger de s'écrouler si elle ne se base sur le “peuple”? Zeker is, dat die toast door velen niet werd beaamdGa naar voetnoot1), al waren er ook claqueurs zoo dikwijls hij sprak.”’ Na het diner had men gelegenheid om een dozijn kerken en musea waaronder de pinacotheca te gaan zien. ‘Welk genot geeft echter een vlugtig bezoek waartoe eenige dagen noodig zouden zijnGa naar voetnoot2)?’ zoo dacht ik ook. Ik gevoelde weinig lust om na die Lambrusco en die Zampone chaud eene indigestie van (13) musea en kabinettenGa naar voetnoot3) in deze brandende warmte | |
[pagina 105]
| |
op te doen, ja zelfs om slechts de elf zalen met schilderijen gevuld, en grande compagnie, (waarbij men toch niets ziet) in haast, te doorloopen. Bovendien ‘man trieb zur Abfahrt,’ zegt Mlle. Mestorff. Met anderen hoorde ik liever op het balcon staande naar de muziek van de Guardia Nazionale, die ons met de Inno delle Nazioni van Verdi begroet had en met een Marcia, ‘Un salut au Congres’ van Zavertal eindigde. Daarna ging ik eens rustig in onze kales, in de schaduw staande, zitten om al dat Italiaansche gewoel op het binnenplein aan te zien. Als illustre forestiere gaf ik 5 centimes voor een paar lucifers en deze edelmoedigheid lokte terstond jongens met munten en penningen bij mij...of ik bij de figura di congresso toen ook eene figura numismatica had, weet ik niet; maar zeker is, dat de gamin de Modène zeer in zijn schik was met het vuile briefje van 2 Lires en mijn vriend Morel Fatio later met het half dozijn middeleeuwsche italiaansche muntjes, aan den smeltkroes ontrukt. - Onder tallooze Viva's vertrekken wij te 5 urenGa naar voetnoot1). Lang keuvelen wij te Bologne nog onder de arcaden, want na tien weken droogte, vallen er eindelijk eenige druppelen. - De toekomst van l'Italia unita is het hoofdthema. Wij zien die allen gunstig in, mits eene radicale partij niet het roer in handen bekome. Hetgeen wij later in Rome vooral zagen en hoorden bevestigde ons in deze meening, die wij hier slechts aanstippen. De nachtrust in het hotel Brun was niet ongestoord: want H.M. onze koningin kwam onverwacht terug en wat later arriveerde Italie's kroonprins Humbert, die zich met de opgeruimde billardkamer moest vergenoegen. Het was prachtig weder en het aantal vlaggen en wandelaars verdubbeld in de straten. Te 12½ trad Z.K.H., die inmiddels de exposities had bezigtigd, onze vergaderzaal binnen. De prins, een niet groot, zwart jong man, met veel baard en eenen scherpen doordringenden blik, plaatst zich tegenover het bureau, waarin de staatsraad Worsaae, in deze deftige | |
[pagina 106]
| |
morgenzttting the right man on the right place, de chairman is. De minister van Openbaar onderwijs Correnti en de Syndaco-commandatore Casarini plaatsen zich ter zijde van den beschermheer van het congres. Dr. Pigorini ontwikkelt uitvoerig zijne denkbeelden over de terramaren in het algemeen of over die van Montale, gisteren onderzocht, in het bijzonder. Slotsom: - het zijn verlatene woonplaatsen uit overoude tijden. Mijn buurman in het Hotel Brun, de graaf J.C. Conestabile, hoogleeraar te Perugia, de groote klok voor de Etrurische oudheden, spreekt daarna over de oorspronkelijke (Ur) bevolkingen van Italie. Vier Indo-germaansche stammen drongen er in en verdreven de Arische bevolking; het waren de Aborigines, de Umbriers, beide uit het Noorden komende, de Pelasgen en de Etruriers, beide uit het Zuiden, over zee landende. Over de laatsten deelt hij interessante bijzonderheden mede. De confederatie van 12 Etrurische steden (Perugia c.s.), na centraal Italie te hebben overheerscht, ging over de Apennijnen en stichtte de nieuwe foederatie van Noord-Etrurie, waarvan Felsina de hoofdstad was. Dat Felsina (Bologne) stichten zij omstreeks 14 eeuwen vóór onze tijdrekening. Mariette vond te Carnac, in Ègypte, eene inscriptie, die mededeelde dat Menephta, een koning van de 19de dynastie, door eene expeditie van zeevolken werd aangevallen. Onder deze worden de Siculer (Siciliers) en Turchas (Etruriers) vermeld; het hoofd der expeditie was zelf een Etrurier, een bewijs hoe bloeijend en magtig het Etrurisch rijk in de 15de eeuw vóór Chr. was. Hij eindigde met eene beslissing over deze twee vragen uittelokken: gingen de bewoners der terramaren die Etruriers vooraf en ging in het bronzen tijdvak de beschaving uit Italie noordwaarts op? - Désor spreekt daarop vooral over de palafitten, soms zijn het kunsteilanden, zoo groot dat op het Rozeneiland een koninklijk kasteel is gebouwd. Het eiland Zita in het meer Varese (Bädeker II, 196) is hoogst waarschijnlijk ook een kunsteiland. De bewoners der palafitten en der terramaren, blijkens hetgeen zij achterlieten, waren vreedzame lieden. Daarentegen heeft het onderzoek der begraafplaatsen van Villanova en Marzabotto door graaf Gozzadini, en van Felsina door Zanoni, ons een meer ontwikkeld, strijdlustig, industrieel volk leeren kennen, waarvan de opklimming in ouderdom en ontwikkeling is: Villanova - Marzabotto - Felsina. Eene grondige vergelijkende studie | |
[pagina 107]
| |
van al deze vonden is nog noodig om met zekerheid te kunnen bepalen wie daar woonden. Hij bespreekt nog de vraag: vanwaar ontleende het Noorden de bronzen voorwerpen? ‘Tous les pays, même ceux du Nord, ont reçu à cette époque de la Péninsule, si non les objets fabriqués, au moins les modèles et les types.’ Worsaae bestrijdt deze laatste stelling. Hij laat deze teekenen van beschaving uit Azie overkomen, over Klein-Azie en Griekenland en treedt in eene interessante vergelijking tusschen de voorwerpen uit den bronzen tijd in het Noorden en Zuiden van Europa. - ‘A propos de bottes’ wees hij er op, hoe Désor gewag had gemaakt van terramaren in Duitschland en stelde de vergadering voor om Virchow, den beroemden Berlijnschen hoogleeraar, uit te noodigen hierover mededeelingen te doen. - Het had er iets van als of alle sommiteiten van het congres dien morgen op de koord moesten komen. Virchow, dus opgeroepen, was zelfs niet eens present maar wierd in de bibliotheek gevonden en medegevoerd. Met groot handgeklap ontvangen, deelde hij, in gebrekkig fransch, met behulp van eenige souffleurs mede, dat men in het N. van Duitschland inderdaad eenige ‘circonvallations’, kleine hoogten vrij wel overeenkomende met die van Montale, had ontdekt. Men hield ze langen tijd voor oude vestingen maar nu voor primitieve woonsteden. Opgravingen op de standplaats van een oude stad, ‘dans la Volhynie’, waren door hem begonnen. Hij eindigde met te zeggen dat, ten tijde van de bewoning der Duitsche terramaren, Italie reeds lang den bronzen tijd voorbij was. - Vogt was de laatste spreker in deze zitting, vooral over het ontbreken der begraafplaatsen van de bewoners der terramaren. Deze moeten er beter uitzien: ‘car en Italie on logeait mieux les morts que les vivants.’ De bewoners hadden geen godsdienst; althans men vond tot heden niets dat daarop wijst. Hij laat ze uit Egypte komen lang voor de Egyptische beschaving, enz.
Het wetenschappelijk gedeelte dezer morgen-zitting was hiermede afgeloopen; het hoffelijke begon: de voorzitter bedankte den prins en den minister voor hunne vereerende deelneming aan de werkzaamheden van het congres. De minister zeide of liever las voor: ‘dat de regering er zich over verheugde Italie door het bezoek van zoovele geleerde vreemdelingen vereerd te zien, terwijl de | |
[pagina 108]
| |
erfprins zich in hun midden bevond. Italie toont thans groote belangstelling in studie en werken des vredes. De nieuwe paléontologische wetenschap heeft eene groote vlucht aldaar genomen, en dat nog wel in een tijdperk, waarin Italie zich vormde tot Italie. Het is opmerkelijk’ (zeide Correnti, (en wij zeggen het den Minister na) ‘dat zelfs te midden van de politieke bewegingen er niet alleen mannen waren, die deze studien opvatten, maar die er zich eenen naam in maakten.’ Na een lofspraak op den koning van Denemarken: ‘grandissant en science à mesure que son territoire devenait plus petie,’ eindigde hij met deze woorden: ‘Messieurs, je vous souhaite que vos discussions arrivent à des conclusions nobles et consolantes pour l'humanité.’ Had hij hier Vogt en de clericalen, twee antipoden op het oog? of de praatjes die door tegenstanders van het congres waren uitgestrooid?Ga naar voetnoot1) - De prins liet zich eenige leden voorstellen en onderhield zich in het bijzonder met VirchowGa naar voetnoot2). In de avond-zitting, onder voorzitterschap van M. Dupont, sprak de graaf Pozezdziecki over oudheidkundige ontdekkingen in Polen gedaan, en de schrijver dezer reisherinneringen vooral over de terpen en wierden in Groningen en Friesland. Eene gekleurde groote teekening van den heer D. Cannegieter te Hallum, voorstellende 42 gegroepeerde voorwerpen gevonden in de terpen aldaar, ter opheldering vertoond, trok later veler aandachtGa naar voetnoot3). Vele leden van het congres toonden ook daardoor hunne belangstelling in dit, zoo het scheen, voor hen nieuwe onderwerp van vergelijkende archéologieGa naar voetnoot4). Eere aan de staten van Friesland | |
[pagina 109]
| |
die nu (Junij 1872) door de bekostiging van het in orde brengen van een locaal voor een Friesch museum van oudheden mildelijk getoond hebben, op prijs te stellen wat Friesland's bodem voor de kennis van het voorgeslacht oplevert. - Dr. H. Hildebrandt uit Stockholm komt op de kwestie: ‘de l'âge du bronze’ terug; hij is het niet geheel en al eens met Worsaae, Nillson en DésorGa naar voetnoot1). Cartailhac, van Toulouse, brengt een kaart ter tafel waaruit blijkt, dat de dolmens (hunnebedden) in het Dept. van den Aveyron in alle rigtingen geplaatst zijn. Hij deelt mede, dat in het Dept. Haut-Languedoc ook heuveltjes zijn, ‘mottes’ genaamd, met terramaren in vele opzigten overeenkomende. Met discussies en andere mededeelingen wordt het laat eer men scheidt. | |
Een middag op eene Etrurische begraafplaats in de Apennijnen (5 October).De congres-vergaderingen en de togt naar Modena - Montale hadden ons tot heden verhinderd de uit onzen dagelijkschen cours (hotel Brun - Arcigimnasio - Università, vice-versa) liggende merkwaardigheden van Bologna te zien. De kerk San DomenicoGa naar voetnoot2) ten Z. van de San Petronio gelegen was dezen morgen daarvoor uitgekipt. Hoog, op kolommen in de lucht verheven, prijkt op het pittoreske pleintje, daarvóór gelegen, het grafmonument van den regtsgeleerde Rolandino Passeggieri, uit de 13de eeuw. De man had zich deze hooge rustplaats verworven door zijnen ijver om in Bologna de twisten tusschen de Lambertazzi en de Geremei te stillen. De H. Dominicus († 1221) is in deze kerk begravenGa naar voetnoot3). Zijn graf boeide ons minder dan dat van den poëtischen | |
[pagina 110]
| |
koning van Lombardije, EnzioGa naar voetnoot1), die hier in Bologna van 1249-1272 in het palazzo van den podesta gevangen zat en stierf, of dat van den schilder Guido, † 1642, of de engelachtige knielende engel van Michel Angelo. - Ongelukkig werd het juist zeer duister door een onverwacht opgekomen donderbui, die nog aanhield toen wij te 11½ uur met een expres-trein, waaronder de koninklijke wagon, die den kroonprins en gevolg opnam, zuidwaarts naar Marzabotto spoorden. Daar, op 27 kilometers afstand van Bologna, lag, schilderachtig in de Apennijnen, hoog boven den wit bruischenden Reno, de villa van onzen 83jarigen gastheer, cavalière Giuseppe Aria. Het stortregende nog toen wij, in omnibussen gezeten, den heuvel, waarop het groote vierkante gebouw met een toren ten zuiden prijkt, opreden. Maar naauwelijks zijn wij boven of de regen houdt op en de nevels, die de bergen kroonen, verdwijnen. - Na toevallig kennis met onzen grijzen gastheer te hebben gemaakt, bezigtigen wij het rijke museum van Etrurische oudheden, alle op de gronden dezer uitgestrekte villa gevonden. De Renseignements sur une ancienne nécropole à MarzabottoGa naar voetnoot2) van onzen president, ons met zoovele andere geschriften geschonken, hadden ons eenigzins op de hoogte gebragt van hetgeen wij zien zouden. - Reeds voor eeuwen had men op dit punt waar de Reno zich door de Apennijnen wringt, oudheden gevonden; maar eerst sedert het jaar 1862 was de cavalière Aria (op dringend verzoek van conte Gozzadini, en onder diens leiding) begonnen stelselmatige opgravingen te doen. De vruchten daarvan lag Gozzadini bloot in twee rapporten, in 1865 en 1867, met 37 platen, op kosten van den heer Aria uitgegevenGa naar voetnoot3), maar ongelukkig niet in den handel verkrijgbaar. Wij vonden die vruchten zoowel in het genoemde Museum als onder den blooten hemel, hetzij op het plateau Milano of op de hellingen daarvan en beneden aan den voet. Gozzadini ontblootte aldaar een terrein van 700 ellen breed en 340 ellen lang, doorsneden van het W-O en N-Z door twee lange toegangen tot de necropolis of begraafplaats daarnevens, waarin Conestabile en anderen sporen van de straten eener stad zien. Rondom dien vier- | |
[pagina 111]
| |
sprong vond men cellen of compartimenten van 1.15 tot 8 meter lengte en van 1.50 tot 6.40 breedte met massale muren ter dikte van 0.25, 0.40, 0.60 tot 2 meter, allen uit keisteenen, zonder cement, opgezet; soms dubbele muren, gescheiden door nauwe kanaaltjes (fossés) van weinig diepte, geplaveid met keisteenen, terwijl de wanden er van met platte tegels bekleed waren. Men vond de muren gewoonlijk slechts 0.25 onder den grond: zij drongen er niet dieper in door dan 1.50, soms slechts eenige centimeters; ook vertoonden sommige al sporen van vroegere opgravingen, gedaan om de cellen van hare kostbaarheden te herooven. In die cellen vond men eene menigte potwerk, weinig fijn of geschilderd aardewerk en vele platte tegels. Deze hadden waarschijnlijk gediend om de afzonderlijke lijkkisten te vormen, even als andere dergelijke kisten, die nog stonden en aschlagen en kleine lijkvazen bevatten. Men vond er ook beeldjes in en aes rude. Atijd was er eene groote, meestal gebroken urn in, die misschien gediend had om de overblijfsels van den brandstapel te bergen, ofschoon twee er van vol asch en keijen waren. Men vond er asch en verspreide, verbrande runderen, zwarte en vette rot-aarde, vele menschengeraamten, zes met hunne wapens daarnevens, ook begravenis putten met plaveisel bedekt, de putten van keisteenen opgezet en met menschen- en dierengeraamten gevuld. - Zulke, hier op het hoogste gedeelte der necropolis gevonden, begravenis-putten waren nog niet eerder in Italie ontdekt. Sommige hebben een vreemden vorm; in plaats van cylindervormig of rond te zijn, gelijken zij op eene verlengde amphora of klokklepelGa naar voetnoot1). Zij zijn van 2.25 | |
[pagina 112]
| |
tot 10.25 meter diep en de opening van 0.30 tot 0.77 en zamengesteld uit kleine puntige keijen, zonder cement, met groote nauwkeurigheid zamengevoegd, uitgezonderd den bodem die uit den mergelgrond is gehouwen. In iedere put vond men 1 tot 3 menschengeraamten, eene groote urn, bronzen en aarden, soms beschilderde vazen en andere voorwerpen, onder anderen in ééne daarvan een gebroken, gebakken tablet, waarop de afgebroken Etrurische familienaam MVDV = MVDMV, volgens Gozzadini ll. p. 11-12 = Umrus, in de klei was gesneden. Ook waren er vele beenderen van dieren in en brokken afgezaagd hertshoorn. De rijkste graftomben vond men op het plateau. Dertig er van, slechts tumuli in keijen opgezet, bevatten onverbrande geraamten en steentjes als scarabëen gevormd en besneden met Aziatische en Grieksche mythen. Andere, gemaakt uit opeengestapelde baksteenen met spitse deksels er op, bevatten ook onverbrande geraamten met sieraden er bij. Eindelijk 170 grafsteden bij een klein kunstmeer of grooten vijver, digt bij de plaats, door een bord aangewezen als: ‘les tombeaux’, waar de groote tent, die onlangs bij het feest der opening van den tunnel onder den Col Fréjus gediend had, voor het diner was opgeslagen. Zij hadden den vorm van koffers en waren uit groote stukken bewerkte tufsteen gemaakt. Bijna alle bevatten overblijfsels van den brandstapel, maar ook beschilderde of bronzen, albasten en glazen vazen, beeldjes, spiegels van brons en gouden sieraden. Kennelijk waren zij vroeger doorwroet en geplunderd. Eéne tombe, die ongeschonden was gebleven als onoogelijk en klein, bevatte niet minder dan 57 gouden voorwerpen. Men kan daarnaar den oorspronkelijken rijkdom der zeer vele andere geplunderde afmeten. Op die tombes stonden kleine zuilen en groote cylinder- of lensvormige bloksteenen (moëllons) ‘waarschijnlijk,’ zegt Gozzadini, ‘de σημιὰ van Homerus.’ Opmerkelijk zijn nog de trappen bij een dier grafputten, die zich boven de oude oppervlakte der necropolis verheft. Goz- | |
[pagina 113]
| |
zadini meent, dat zij gediend hebben om op die begraafplaats te klimmen ter viering van de silicernia of doodenmalen. Ook bij eene tombe, volgens hem 10 meters lang en breed, waarvan alleen de tufsteenen grondslag over was, vond men die trappen. - De ruime omvang van dezen grondslag, 100 □ meters, deed Conestabile en anderen denken dat bij die necropolis ook huizen waren. Een ander lid, de abt Chierici van Reggio Emilia, zag hier zelfs een tempel inGa naar voetnoot1). Vraagt men mij nu, hoe oud waren al die voorwerpen, gelijk ik zulks den graaf Conestabile, in loco deed, dan geef ik zijn antwoord terug: ‘Minstens 500 en hoogstens 1500 jaren vóór Christus lag men hier deze dooden ter ruste.’ Gozzadini l.l. p. 17 stemt hiermede overeen: ‘De necropolis van Marzabotto, zegt hij, dagteekent uit het laatst van de Etrurische heerschappij en van vóór het midden van de vierde eeuw na de stichting van Rome. Toen overstroomden de uit het N. komende Galli Boji dat gedeelte van Etrurie, waarvan Felsina (Bologne) de villa princeps was, verjoegen de Etruriers en breidden zich uit tot aan de Utis, dat is de Ronco, die bij Forli stroomt.’ De naam der plaats, die zich bij de necropolis bevond, is onbekend; maar zeker was de beschaving er ontwikkeld en had men er smaak voor kunst, voor een goed leven en lust tot weelde. Wat er in het Museum op de villa Aria te zien was, vermeldt Gozzadini ll. p. 9-19. Als men echter, 250 personen in getal, en défilé, eenige kamers door moet trekken, ziet men maar half. De twee bronzen situla of kleine emmers, het aes rude, de bronzen beeldjes, vooral de groep van Mars en Venus, de menigte gouden sieraden zijn mij nog bijgebleven. Mlle. Mestorff zag onder al die kostbaarheden ‘ein zum Anhangen in Gold gefasster Kinderzahn.’ S. 25. De sieraden munten soms uit door smaak, rijkdom en zeer fijne bewerking, ‘exécution très fine et inimitable,’ zegt l'Italie er van. Waren wij tusschen heggen van de prachtigste bloemen opgeklommen, wij daalden ook langs trappen daarmede omheind naar het uitgestrekte, smaakvolle en waterrijke park af. Beneden een grooten vijver, op het plateau, had men drie groeven geopend, vrij | |
[pagina 114]
| |
diep, waarin men drie nog ongeroerde Etrurische graven kon zien. De hevige donderbui had echter die groeven zeer glibberig gemaakt en zeker zijn er dien dag honderden koude voeten opgeloopen, die voor de meesten slechte gevolgen hadden, ja, eenen der bezoekers, een jong mensch uit Toulouse, een neef van Quatrefages, den volgenden Dingsdag in het hotel Brun deden bezwijken. - Zelfs de prins daalde in eene der groeven af en was even nieuwsgierig als de andere leden om te zien, wat die drie graven zouden opleveren. Het eene graf was ledig; maar in het tweede vond men een vrouwengeraamte en in het derde een mannengeraamte met bronzen braceletten om de voorarmen. Nadat ik mijn weetlust had bevredigd, ging ik mijn zie nlust stillen. Een open koepel op een voorsprong bood daartoe eene heerlijke gelegenheid aan. - Wat zijn die Apennijnen schoon, als men zich eensklaps bij een helderen, echt Italiaanschen herfsthemelGa naar voetnoot1) en prachtigen zonneschijn van hunne rood gekleurde, steile wanden, glinsterende van den pas gevallen regen of van hunne meer glooijende hellingen, bedekt met dorpjes en villa's, omringd ziet! Daarbij in de diepte, die bruischende, door den donderbui opgezwollen Reno en de gillende locomotief met zijn ‘qui vive’! voor de tunnels van het naauwe Renodal! Tegenover mijGa naar voetnoot2) lagen de steile Monte Caprara en de Monte Sole. Links de Monte Croce en achter mij de Monte di Vignola. Ten Z.W. sloot zich het dal geheel. Met moeite scheurde ik mij los van dit heerlijk gezicht om plaats te nemen bij een groep, die gephotografieerd werd. Daarop ging ik de villa bewandelen met den jongen Zweedschen doctor in de letteren L. uit Upsal en den Archidaken T. uit Brindisi (Zuid-Italie). De blonde zoon van het Noorden was nog de levenslustige echte student, die maanden lang in Sicilie de Grieksche, in Napels de Herculaansche en Pompeesche oudheden had bestudeerd, die nu zich in Bologna op de kennis der Etru- | |
[pagina 115]
| |
rische en préhistorische toelegde en dien wij later in Rome in een kritiek oogenblik ontmoetten, waarbij zijn vlug Italiaansch babbelen van dienst was; - de lange zwarte, Zuid-Italiaan, de steeds snuivende directeur der boekerij en van het museum van het als inschepingsplaats voor Alexandrie herlevende Brindisi (het Brundusium der ouden), en de bewoner van het afgelegen Friesland spraken, al wandelende en soms eens op een althans 2300 jaren tellende tombe rustende, over ieders vaderland, totdat eenige raketschoten ons te 4 uren aankondigden, dat de tijd van het diner was aangebroken. Meer dan 250 gasten van den cavalière Aria namen plaats aan vijf tafels, waarboven de vlaggen van alle Europeesche natien wapperden. De prins zat tusschen de oostenrijksche gravin V. en de Deensche Mlle. de W. De jonge Aria, tegenover hem, tusschen de Hamburgsche Mlle. M. en de Zweedsche Mevr. H. - Onze koude onderdanen verkwikten zich in het dik gestrooide zaagmeel en al grijnsden ons regts de talrijke ‘tombeaux’ aan, het voortreffelijke dinerGa naar voetnoot1) was er niet minder vrolijk om, en zij gaven zelfs aanleiding tot eenen luimigen toastGa naar voetnoot2). Toen de firma Moët en Chandon hare tallooze raketten tegen het zeildoek deed terugkaatsen, stond de jonge Aria op en bragt een toast aan den koning door krachtig handgeklap gevolgd. De prins volgde met een helderen toast op de wetenschap, beantwoord door een: Vive le prince Humbert! door al de van hunne zitplaatsen opgerezen gasten. Dezelfde architect Bignami, die op de doode Etruriers dronk, had nog onder de koffij een slottoast die, vermits prinses MargarethaGa naar voetnoot3), de gemalin van prins Humbert, een toonbeeld van eene vorstin-huismoeder is | |
[pagina 116]
| |
en zeer bemind wordt, uitbundig werd toegejuicht. - Het was nacht toen wij opstonden: want de schemering is in Italie veel korter dan bij ons. Onder begeleiding van een aantal fakkeldragers daalden de 250 gasten, waaronder de aanzienlijkste Bolognezen en bevalligste Bologneesche dames, den nog altijd min of meer slijkerigen heuvel af. Een der Bolognezen, tusschen wien ik aan tafel verzeild was, conte C., had mij gewaarschuwd om, als de fakkels beneden uitgedoofd werden, mij terstond om te keeren. Ik deed dit en ziet, daar stegen achter de hoog en schilderachtig gelegen villa Aria een girandole van vuurpijlen en raketten uit donderbussen omhoog, als brak de Vesuvius los. - Maar pas is het donderend geknal voorbij en breekt de blaauwe hemel met zijne fonkelende sterren weder door of men ziet de prachtige Apennijnen in een stil tooverlicht gehuld. Overal tot op de hoogste toppen branden veelkleurige bengaalsche vlammen. Een tooneel uit de arabische nachtvertellingen wordt voor ons opgevoerd. Heerlijk einde van dit kostbare feest!Ga naar voetnoot1). Nog eens speelden de twee muziekcorpsen de marcia reale toen wij te 7½ onder de vivats der Marzabotters en Sporticaners met een exprestrein naar Bologne terugkeerden; dat Bologne, dat gisteren en heden avond door doelmatige, eenvoudige en sierlijke boven de gaslantaarns aangebrachte decoraties in een zee van licht was gehuld en waar duizenden menschen den prins begroetten. - Eene galavoorstelling van de opera Faust, tot welker bijwoning ons de regering van Bologne had uitgenoodigd, besloot dezen dag. Wij lieten Grätchen leven: want nadat het maanlicht op het tooneel was verdwenen zag het ons huiswaarts keeren, zeer voldaan over het afwisselend genot der laatste uren.....Viva il Cavaliere Giuseppe Aria! - Bij het billet ‘d'invitation pour assister au spectacle’ was nog een tweede gevoegd ‘pour visiter les fouilles de la Certosa.’ Men zou zich daartoe te 7.30 in het Arcigimnasio vereenigen, waar wij dan ook een vijftigtal rijtuigen gereed vonden. Op den langen wegGa naar voetnoot2) naar deze begraafplaats der Bolognesen volgt men bijna | |
[pagina 117]
| |
steeds arcaden, hetzij in of buiten de stad, sommige door corporaties gebouwd. De arcaden liefhebberij is hier zoo groot, dat de pelgrimskerk della Madonna di Santo Lucca op de Monte della Guardia, een half mijl lang, door 635 arcaden met de stad is verbonden. Bij den rid naar la Certosa zagen wij de galerij de berghoogte volgen. - De naam la Certosa komt dikwijls in Italie voor = la Chartreuse = Karthuizer klooster. Deze Certosa werd in 1801 tot Campo Santo hervormd. Het is eene voor ons zonderlinge begraafplaats bestaande in lange galerijen, door gangen, portieken rondom de oude Certosa, en in de dikte der muren zijn de lijken gelegd of ingeschoven. Duizenden marmeren platen met soms lange opschriften wijzen de rustplaatsen aan; honderden wit marmeren monumenten zijn onder die galerijen verrezen, waaronder kostbare en waarlijk zeer schoone, niet voor helden, staatslieden e tutti quanti maar b.v. voor een fabricante di carozze; een ander bijna zoo groot als het monument van de Ruiter, voor een jongen van 15 jaren, levensgroot daarop voorgesteld. Verrukkelijk schoon was meer dan een geknield vrouwen- of engelen beeld, in wit satijn, in marmer nagebootst. Na het bezigtigen van hetgeen op de aarde was, daalden wij, bij afdeelingen van 30 personen, onder de kapel van la Certosa neder. Daar onder waren de groeven, die de meeste Etrurische vroeger vermelde voorwerpen hadden opgeleverd. Zij liepen langs, ja soms dòór de fundamenten der kapel. Verlicht door lampjes was deze onderaardsche wandeling curieus. Voor dat ik kwam hadden de préistorische dames eene cista geopend, die echter niets bijzonders opleverde. - In Bologna terug gekeerd bezocht ik de digt bij de Universiteit zijnde Akademie der schoone kunsten, waarin de Pinacoteca, negen zalen met meestal colossale schilderijen. De parel van deze is de H. Cecilia ‘in verrukking’ met de Apostelen Paulus, Johannes, den kerkvader Augustinus en Maria Magdalena naast haar, van Rafael, vroeger, tot 1736, in de kerk S. Giovanni in monte, alhier, te vinden. De kerken en kloosters hadden kennelijk ontzaggelijk veel tot deze collectie bijgedragen, die bijna geheel op religieus gebied zich bewoogGa naar voetnoot1). Het sterk coloriet doet spoedig de schilderijen von Francia herkennen. | |
[pagina 118]
| |
Zij zien er nog bijna even frisch uit als toen hij ze schilderde. De kleuren, vooral groen en blauw, spreken sterk in de Bologneesche school. Er is iets bonts, iets Duitsch-Ghibellynsch in, zou men zeggen. - Afschuwelijk schoone martelaarsstukken b.v. die der H. Agnes door Dominico. Overal in Italie vindt men die horreurs: bij voorkeur de H. Sebastiaan door pijlen doorboord. Meestal ziet deze er zoo kalm uit als waren het speldeprikken. De schoonste S. Sebastiaan vonden wij in het Palazzo Brignole te GenuaGa naar voetnoot1). In het Congres werd weder dien dag veel behandeld. Nicolucci en Prof. Mantegaza van Florence spraken over l'homme préhistorique en Italie, Vogt over l'anthropophagie et les sacrifices humaines. Graaf Conestabile, Gozzadini, Chierici over de uitstappen naar Marzabotto en la Certosa en Dr. Montelius van Stokholm kwam op de twee bronzen tijdperken terug. In de avondzitting werd Belgie als het land waar het volgende congres in 1872 zoude bijeenkomen en de president der Belgische Akademiè van Wetenschappen, d'Omalius d'Halloy, als voorzitter aangewezen. Een portugees Architect, da Silva van Lissabon, gaf verslag van préhistorische ontdekkingen in Portugal. Ernest Chantre van Lyon sprak over ‘l'âge de bronze dans le sud-est de la France.’ Cazalis de Fondouce van Montpellier over ‘une station de l'âge du renne,’ terwijl veel voor het volgende congres werd besproken en bereid. (Wordt vervolgd.) |
|