Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1873
(1873)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
De profetie van den monnik Hermann.Het vreemdsoortig geschrift, dat wij hier den lezer in originali willen meedeelenGa naar voetnoot1), is in Duitschland algemeen bekend, reeds meer dan anderhalve eeuw. Het wordt toegeschreven aan een monnik uit het klooster te Lepninn, met name broeder Hermann, die omstreeks het jaar 1270 geleefd heeft. Het werd voor de eerste maal afgedrukt in een Tijdschrift getiteld: Das gelehrte Preussen, en geredigeerd door professor Lilienthal, van de universiteit Koningsbergen, die er een afschrift van had bekomen door tusschenkomst van een ‘hooggeplaatst persoon’, met wien hij in betrekking stond. Het is zeer waarschijnlijk dat het oorspronkelijke afkomstig was uit de bibliotheek zelve van de abdy van Lepninn, waarvan markgraaf Joachim I zich had meester gemaakt. Hoe dit zij, de profetie, gedrukt in 1722, maakte weinig indruk op het publiek, tot op het oogenblik dat koning Frederik II den troon besteeg, namelijk in 1740. Men begon toen zich te verwonderen over de nauwkeurigheid, waarmeê de gebeurtenissen uit de regeering van dien vorst daarin vooruit waren aangekondigd, en van toen af verschenen er afdrukken van in de meeste steden van Duitschland. Het klooster te Lepninn, behoorende tot de orde der Cisterciënsen, was gelegen in het Mark Brandenburg, aan de Havel, eenige mijlen van Potsdam. Tegenwoordig is het een jagtslot. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Het was gesticht in 1180 door markgraaf Otto I, uit den huize van Anhalt, gesproten uit Albert ‘den Beer’. Deze laatste was markgraaf geworden van dat gedeelte van Brandenburg, 't welk het Mark van Soltwedel wordt genoemd, en hij was tot die waardigheid verheven door keizer Koenraaad III, in 1152. In 1156 veroverde de nieuwe markgraaf het eigenlijk gezegde Mark Brandenburg, dat hij aan de Wenden ontweldigde. Wat betreft het klooster te Chorinn, waarvan mede in deze profetie melding wordt gemaakt, dat was insgelijks gelegen in het Mark Brandenburg, en gesticht in 1282, door de markgraven Johan I en Otto III, die dien staat gezamenlijk hebben geregeerd. De vraag doet zich, natuurlijk, aanstonds op: Is de profetie, aan broeder Hermann toegeschreven, authentiek? Daarop kan met alle gerustheid dit antwoord worden gegeven: Men hehoort tot grondslag van het onderzoek naar de echtheid te nemen het feit, dat de profetie van den monnik Hermann in Das gelehrte Preussen, in 1722, door Lilienthal is opgenomen. Aangezien iedereen haar gedrukt kan lezen in dat Tijdschrift, in de bibliotheek der hoogeschool te Koningsbergen, zoo is het onweêrsprekelijk dat de feiten van nà het jaar 1722 (die eene duidelijkheid hebben, zooals iedereen ze in de noten, die wij zullen laten volgen, kan lezen) zouden moeten aangemerkt worden als dragende het karakter van hetgeen men gewoon is te noemen profetie, d.i.: het vooraf voorspellen van gebeurtenissen, die later vervuld zijn geworden, en die niet vooraf konden berekend worden. Bijaldien de feiten van vóór 1722 (d.w.z. voor dat het handschrift in druk verscheen) niet waren voorzegd, maar door een geschiedschrijver verhaald, dan zou de profetie in twee deelen moeten worden verdeeld, waarvan het eene de vijfenzeventig eerste verzen, en het andere de vijfentwintig laatste bevat; het eerste gedeelte zou dan het werk zijn geweest van een historieschrijver, het andere dat van een profeet. Maar hierbij doet zich de zwarigheid op: dat de geheele profetie wel allerklaardblijkelijkst van een en denzelfden auteur afkomstig is. Zij bestaat uit honderd hexameters, van de soort, die men ‘Leoninische verzen’ noemt, d.w.z. die in 't midden en aan 't slot een rijm hebben. Die soort van metrum moet in 1270 zeer bekend zijn geweest, alzoo zij was uitgevonden in 1154, | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
door zekeren Leoninus of Leonius, monnik van S. Victor, die een gedicht in dien vorm had opgedragen aan paus Alexander III. In de XIIIde eeuw was het eene algemeene mode geworden om in Leoninische verzen te dichten. Men heeft er onder anderen nog, die door de school van Salerno zijn nagelaten, en zeer bekend zijn. Nu draagt de profetie van den monnik Hermann het duidelijke kenteeken van de XIIIde eeuw, door den Leoninischen vorm, in die eeuw zoo zeer in gebruik. En zulks van het eerste tot het laatste vers. Voorts herkent men overal den stijl van denzelfden auteur. Doorgaande vindt men dezelfde talrijke fouten tegen de prosodie, een stellig bewijs dat die verzen afkomstig zijn uit een tijdperk, toen men begon meer acht te geven op het rijm dan op het getal lettergrepen, en toen het rijm, zooals alles wat nieuw is, meer in den smaak viel, en zijne heerschappij begon uit te strekken tot zelfs daar, waar het in 't geheel niet thuis behoorde: in den eerwaardigen klassieken Latijnschen hexameter. Wanneer wij nu de denkbeelden en gevoelens beschouwen, in die honderd Leoninische verzen uitgedrukt, dan vinden wij van het eerste tot het laatste vers hetzelfde enthousiasme voor het kloosterleven, dezelfde ingenomene gehechtheid aan de abdij van Lepninn, denzelfden ijver voor den katholieken godsdienst, dezelfde verontwaardiging tegen zijne vervolgers, denzelfden trouwhartigen eenvoud in de uitdrukking van de indrukken en aandoeningen, die de gebeurtenissen opwekken in de ziel van den kloosterling, naarmate hij ze voor het oog zijns geestes ziet voorbijgaan. Er is dus niets tegen om te besluiten: dat het document, afgedrukt in 1722, door Lilienthal, in Das gelehrte Preussen, tot auteur heeft een monnik uit het klooster te Lepninn, die geleefd heeft omstreeks het laatst van de XIIIde eeuw. Overigens is de monnik Hermann niet de eenige, die het einde van Pruisen heeft voorspeld. Men zou er nog verscheidene anderen kunnen noemen. Tot voorbeeld alleen deze paar gezegden, afkomstig van zekeren Spielboehn, te Keulen overleden in 1783. ‘Ik zie de vernietiging der ketters en het vreeselijk gerichte over hen; die zwakke geesten hebben gemeend dat zij den raad Gods konden doorgronden. Maar de langmoedigheid des Heeren nadert haar einde; hij zal hunne dwaasheid en ongerechtigheid straffen.’ En voor alle duidelijkheid voegt hij er bij: | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Geef acht, o gij land van Berg! het koninklijk geslacht, dat van een markgraaf afstamt, zal op eens van zijne hooge plaatse worden vernederd, en dalen tot beneden den rang der markgraven.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||
I. De profetie.Ga naar voetnoot1)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
II. De vervulling.Lepninn is tegenwoordig een vlek, gelegen op 5 mijlen afstands Z.-W. ten W. van Potsdam. Het telt 848 inwoners, en men ziet er nog de beroemde bouwvallen van de abdij Himmelspforte. De zeven eerste verzen drukken met eene aandoenlijke zachtheid en naïeviteit de genegenheid uit, die de vrome monnik koestert voor zijne geliefde abdij. Hij noemt haar dan ook (vs. 9) ‘zijne moeder’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Al aanstonds verzekert hij bezield te zijn door den geest der profetie, aangeblazen door den Heer, den Schepper aller dingen. Het 8ste vers getuigt van zijne dankbaarheid jegens het huis van Anhalt, dat, in den persoon van Otto I, de stichter was van de abdy van Lepninn, in het jaar 1180. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 9.‘Als dat ondergaat, gaat ook gij onder...’ Het klooster te Lepninn hield niet op te bestaan na het uitsterven van het Anhaltsche huis; vs. 13 zal meer bepaald aantoonen hoe die uitdrukking: ‘als dat ondergaat, enz.’ moet worden opgevat en verklaard. Het huis van Anhalt stierf uit, in 1320, in den persoon van Markgraaf Heinrich III, overleden in den ouderdom van 18 jaren, en ongehuwd. Twee jaren te voren bestonden er nog negentien vorsten uit dat stamhuis, die, zeker al zeer geheimzinnig, allen in zoo kort een tijdsverloop zijn gestorven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 13.‘Alsdan zult ook gij beginnen te vervallen, maar nog zult gij niet ganschelijk ondergaan...’ Broeder Hermann richt nog steeds zijne orakeltaal tot zijne abdij, die toenmaals eene machtige bescherming verloor, maar toch bleef voortbestaan tot op de protestantsche markgraven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 14.‘Inmiddels zal het Mark met vreeselijke rampen bezocht worden.’ Onderscheidene vorsten, zooals o.a. de hertogen van Saksen, van Mecklenburg en van Pommeren, verdeelden onder zich het erfdeel der vorsten van Anhalt; maar elk hunner, ontevreden over zijn aandeel, trachtte onophoudelijk zich te vergrooten ten koste van de anderen, en het ongelukkige Mark, het tooneel hunner bloedige veeten, was ten prooi van al de rampen, die onafscheidelijk zijn van zulk een voortdurenden staat aan krijg, van tweedracht en van regeeringloosheid. Tot overmaat van ramp, was er op dat pas geen keizer van Duitschland, in wiens macht het alleen zou gestaan hebben om aan zulke ellende paal en perk te stellen. Lodewijk van Beieren en Frederik van Oostenrijk streden reeds sinds zeven jaren om het bezit van den rijksschepter. Eindelijk zegevierde, zooals men weet, de eerstgenoemde over zijn mededinger in den slag bij Mühldorf, in het jaar 1322. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 15.‘En het huis der Ottonen zal een kuil der leeuwen worden.’ Eene der eerste zorgen van keizer Lodewijk van Beieren was | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
dat hij den rijksdag te Neurenberg samenriep in 1323. Hij deed daar het voorstel, om het Mark te geven aan zijn zoon Lodewijk. Nu voerde die prins, als hertog van Beieren, in zijn wapen een gekroonden leeuw, met twee leeuwen als tenanten, en als paltsgraaf aan den Rijn, een leeuw in een veld van sabel, met een helm, waarboven een gekroonde leeuw. 't Is op dat blazoen, dat de profeet zinspeelt als hij van een kuil der leeuwen spreekt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vss. 17 en 18.‘Wanneer de vreemdelingen zullen komen tot het klooster Chorinn, Zal 's keizers beleid weldra den helschen hoogmoed fnuiken.’ Markgraaf Lodewijk van Beieren vertrouwde het beheer over zijne nieuwe staten aan onderscheidene landvoogden, waaronder een, genaamd Johann von Culmbach, burggraaf van Neurenberg. Die edelman had eene bijzondere voorliefde voor Augustijner monniken, voor welke hij zelfs later een klooster stichtte te Culmbach. Die monniken kwamen hem dikwerf bezoeken, gelijk natuurlijk is bij monniken jegens hunne machtige beschermheeren, en, bij dergelijke gelegenheden werd het klooster te Chorinn hun tot nachtverblijf aangewezen. Diezelfde Johann von Culmbach werd later gehaat bij den adel, die zich van hem trachtte te ontslaan; maar de keizer wist door beleid en standvastigheid al hunne lagen tegen den plaatsbekleeder zijns zoons te verijdelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 20.‘De koninklijke leeuw zal wederom zijn loop richten op andere dingen.’ Sinds langen tijd zocht Lodewijk van Beieren, die aasde op het bezit van Tirol, eene gelegenheid of een voorwendsel om er zich meester van te maken. Men weet dat keizer Lodewijk het in geestelijke en wereldlijke dingen in het geheel niet nauw nam met recht, wet, goede trouw, eerlijkheid, en al zulksoortige dingen, die alleen maar goed zijn voor burgermenschen, niet voor vorsten en wereldgrooten. Hij zocht, en vond, een middel om Margaretha ‘Maultasch’ (zij voerde dien zonderlingen bijnaam, hetzij naar haren grooten en scheeven mond, hetzij naar een kasteel in Tirol, aan haar toebehoorende) van haren eersten man, Johann Heinrich van Karinthië, te doen scheiden (waarbij hij den pauselijken banvloek niet ontkwam, dien hij evenwel trotseerde), en haar ter vrouwe te geven aan zijn zoon, den markgraaf van Brandenburg. En daar deze vorst geen behagen | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
schiep in het verblijf in Brandenburg, zoo verliet hij het om bij zijne nieuwe echtgenoote te gaan wonen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 21.‘En dit land zal noch zijne wettige heerschers, noch zijne meesters zien.’ Inderdaad aanschouwde van toen af het Mark noch den hertog van Saksen, den wettigen erfgenaam van het huis van Anhalt, noch zijne meesters, de Beiersche vorsten. De stedehouders en de edelen zijn en spelen de meesters, en doen zulks smartelijk gevoelen aan de burgers, de landlieden en de geestelijkheid (zie op vss. 22, 23 en 24). Keizer Lodewijk van Beieren stierf in 1347, en had tot opvolger Karel IV, markgraaf van Moravië, broeder van den boven vermelden echtgenoot van Margaretha ‘Maultasch.’ Die vorst voegde zich bij de vijanden van markgraaf Lodewijk, en veroorzaakte hem zoovele moeielijkheden, dat hij ten laatste besloot om afstand te doen van zijne souvereiniteitsrechten op Tirol en op Brandenburg, en terugkeerde naar Beieren. Brandenburg ging alstoen over op Lodewijk II ‘den Römer’, en later op Otto, zijn broeder. Deze laatste was gehuwd met Catharina, dochter van keizer Karel IV; hij had bij haar geene kinderen, en liet het Mark nà aan zijn schoonvader. Karel IV was uit den huize van Luxemburg, dat, evenals het Beiersche huis, een leeuw in zijn wapen voerde. Karel IV gaf Brandenburg eerst aan zijn zoon Wenceslaus; deze werd daarna koning van Bohemen, en liet het Mark bij zijn sterven aan zijn zoon Sigismund. Gedurende al die lotwisselingen waren de vorsten van het Mark, op eenige weinige uitzonderingen na, altoos afwezig; zij zonden er stedehouders, die het volk deden gebukt gaan onder opbrengsten en afpersingen. De adel was meester geworden over een groot gedeelte van het openbare inkomen des lands, en dat wel door allerlei middelen; de tollen, de domeinen, zelfs geheele steden waren aan den adel verpand; de edelen huurden benden bandieten (condottieri), aan wier hoofd zij de gewesten afliepen, de bewoners op contributie stelden, de steden plunderden, de geestelijken uit de kloosters verdreven, enz.; dat waren de waardige voorvaderen, waarop nu sommige edellieden der XIXde eeuw nog zoo trotsch zijn!... | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 25 en 26.‘En zij zullen met haar handelen evenals men indertijd met Christus gehandeld heeft; | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Eene menigte menschen zullen wederrechtelijk worden verkocht.’ De geschiedenis van die dagen levert inderdaad voorbeelden genoeg van volken, die door hunne souvereinen werden verkocht of verpand. Wat betreft het markgraafschap Brandenburg der XIVde eeuw, zoo werd de provincie, die genoemd wordt het Kur-Mark, verpand aan Josse van Moravië, in 1388, daarna weêr ingelost door Sigismund, vervolgens weêr verpand aan Frederik, burggraaf van Neurenberg. Buigt u eerbiedig neder, o volken! Hier doet Hohenzollern zijne intrede in de wereldgeschiedenis. Burggraaf Frederik was een der schuldeischers van Sigismund, aan wien hij nog al aanzienlijke sommen gelds had voorgeschoten, en waarvoor het bestuur over het Mark hem tot pand moest verblijven tot aan de betaling. Men ziet hieruit dat dat geslacht van den beginne af aan goed heeft weten om te gaan met schacheren, handelen, enz. Het Neu-Mark werd almede verhanseld en verkwanseld aan keurvorst Frederik II, in 't jaar 1403. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 27 en 28.‘Opdat niet, o mijn Mark, u geheel en al een heerscher ontbreke, Rijst gij omhoog uit uwen nederigen staat, thans doorluchtig door twee burgen.’ Die twee bedoelde burgen zijn: 1o het burggraafschap van Neurenberg; 2o het markgraafschap van Brandenburg. Toen Frederik die alzoo onder zijne heerschappij vereenigde, werd hij door ‘twee burgen’ doorluchtig. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 29.‘En gij zult eene brandfakkel ontsteken, terwijl uw naam pocht van vrede.’ De naam Frederik, in 't Hoogduitsch ‘Friedrich’, komt van ‘Friede’ (vrede) en ‘reich’ (rijk), en beteekent dus ‘Vredenrijk’. Toen de burggraaf van Neurenberg, die maar zeer klein en onaanzienlijk van gestalte was, bezit kwam nemen van het keurvorstendom Brandenburg, vond hij het geheel en al verarmd door de regeeringloosheid, waarvan wij boven een tafereel hebben opgehangen. De nieuwe keurvorst werd als een Messias begroet door het volk, het arme, uitgezogene volk, maar door de baronnen als een vijand. ‘Wat wil dat Neurenburger poppetje van ons hebben?’ vraagden zij. De Hohenzoller deed eene kleine bende krijgslieden uit Fran- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
kenland bijeenverzamelen, en liet een nieuw werktuig komen (de ‘brandfakkel’ van broeder Hermann), waarvan de jonkerpartij het gebruik en de uitwerkselen nog niet kenden. Het was een kanon, van eene buitengewone grootte voor dat tijdperk (de stammoeder van de Kruppkanonnen), waarmede 24ponds kogels werden geschoten. Men noemde dat stuk geschut ‘faule Grete’ (luie Griet), wegens de groote moeielijkheid aan de manoeuvres verbonden. Aldus heeft die ‘brandfakkel’ in Brandenburg veel goeds gedaan om de oppositie der jonkers te bedwingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 30.‘Terwijl gij de wolven zult slachten, snijdt gij de uiërs der schapen af.’ Frederik stond in hooge achting bij keizer Sigismund, die hem het opperbevel opdroeg over het rijksleger, dat afgezonden werd tegen de Hussieten, die de vaan des oproers hadden omhoog geheven. Het waren, in zekeren zin, de ‘communisten’ van dien tijd. Zij maakten zich schuldig aan ontzettende verwoestingen en aan de ongehoordste wreedheden in de steden, die in hunne macht vielen. Frederik voerde tegen die lieden een ijverigen verdelgingsoorlog, eerst op het grondgebied des keizers, en daarna op zijn eigen. Hij ontwikkelde daarbij veel geestkracht, dapperheid en bekwaamheid; maar daarbij richtte hij zijne eigene onderdanen te gronde door zijne ongehoorde afpersingen voor oorlogskosten. Dat is wel waarschijnlijk de zin der allegorie van broeder Hermann. De Hussieten zijn de ‘wolven’; de eigene onderdanen de ‘schapen’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vss. 31-34.‘Ik zeg u de waarheid, uw geslacht is bestemd om een lengte van dagen te bestaan, En een klein gebied uit te oefenen in de landen onzer vaderen, Totdat zij zullen vernederd worden, die alsdan in de hoogte zijn, Die de steden verwoestten en de (wettige) heerschers verhinderden om te regeeren.’ Hier schijnt het dat de toekomstige grootheid van het huis Hohenzollern voorspeld is van den eersten heerscher uit dat geslacht af aan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vss. 35 en 36.‘De zoon, die zijn vader opvolgt, zal zijn broeder van zijn recht berooven, | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
En zal diet kunnen maken dat men een ourechtvaardig testament voor rechtvaardig aanziet.’ Frederik I overleed in 1440, na bij uitersten wil als zijn opvolger in het keurvorstendom te hebben aangewezen prins Frederik, zijn tweeden zoon, met voorbijgaan van Johann ‘den Alchimist’, die, volgens dom Calmet, in die schikking door afstand had toegestemd. Die schikking was intusschen in openbaren strijd met de ‘gouden bulle’, die het eerste geboorterecbt bij de erfopvolging had ingesteld als een vasten regel, die behoorde te worden in acht genomen bij alle troonsopvolgingen in keurvorstendommelijke landen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vss. 37 en 38.‘Wanneer hij zal vermoeid zijn door vele oorlogen en velerlei evensstormen. Dan zal een broeder, aan zijn lot verbonden, hem ten dage zijns doods opvolgen.’ Frederik II bijgenaamd ‘dentibus ferratis’ (met de ijzeren tanden), ter oorzake van zijne kracht en volharding, gevoelde zich ten laatste vermoeid en walgend van de regeeringszorgen, en deed daarom afstand van de regeering in 1471, ten voordeele van een derden broeder, Albert, bijgenaamd ‘Achilles’, uit hoofde van zijne dapperheid; hij wordt bedoeld in vs. 39. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 39.‘En die zal wel voorzeker een dapper man zijn, maar ook tevens een vervaarlijk ijdel mensch.’ Aeneas Silvius, later als paus benoemd onder den naam van Pius II, zegt van hem: dat hij meer veldslagen heeft geleverd, dan anderen er beschrijvingen van hadden gelezen. Hij was overwinnaar geweest in zeventien steekspelen; maar ook was hij bovenmatig ijdel. Zijn hof was het weelderigste en praalvolste van geheel het toenmalig Duitschland. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vss. 40-42.‘Terwijl hij meent een berg te kunnen bestijgen, zal hij ter nauwernood eene brug kunnen overgaan. Zie, daar wet hij de zwaarden! Wee u, o bewoners van Lepninn! Wat zal hij zich om de broeders bekommeren, hij, die de vaders wil verdelgen?’ Toen paus Paulus II zich bedreigd zag door een oorlog met de Turken, had hij aan de geestelijkheid in Duitschland om eene liefdegave gevraagd. De bisschop van Wurzburg maakte aanstalten | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
om ook het land van Anspach daartoe te doen bijdragen, dat tot zijne diocese behoorde, en dat aan den keurvorst van Brandenburg gehoorzaamde. Albert kwam daartegen op; de bisschop beklaagde zich daarover bij den paus, die den keurvorst eene breve zond, waarin hij hem zijn misnoegen te kennen gaf, en poogde hem van gedachte te doen veranderen. Toen die vermaning niet geholpen had, sprak de paus den banvloek over hem uit. Ziedende van toorn schreef hij den paus een brief vol verwaanden hoogmoed, en waarin hij hem zijn voornemen te kennen gaf om de Alpen over te trekken en een inval te doen in Italië. Maar de vertoornde Achilles liet het bij de bedreiging: immers zijne twisten met de Duitsche vorsten gaven hem te veel werks. Inmiddels sloeg hij de excommunicatie in den wind of verzuimde althans om middelen in 't werk te stellen ten einde haar te doen opheffen. Nu trof het, eens op een Zondag, dat hij zich bevond in de nabuurschap van de abdij te Lepninn; hij wilde er den mis gaan bijwonen; maar de monniken wilden hem niet toelaten omdat hij onder den banvloek der kerk lag; zij hadden de wipbrug opgehaald, die over de Havel lag en die men moest overgaan om in het klooster te komen. De keurvorst geraakte daarop in groote woede, liet zijne soldaten komen en maakte aanstalten om zich met geweld den toegang te banen. Toen de monniken die toebereidselen zagen, begrepen zij dat verdere tegenstand nutteloos en wellicht gevaarlijk zou zijn, en zoo geschiedde het dat keurvorst Albert, die niet durfde over de bergen gaan, eene brug kon overschrijden. Hij overleed te Frankfort, in 1486, nà de verkiezing van Maximiliaan tot Roomsch Koning. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 43.‘Die nà hem komt weet Mars te foppen door middel eener kunst.’ Dit ziet op zijn zoon Johann, bijgenaamd ‘de Cicero van Duitschland’ (Cicero Germaniae), ter oorzake van zijne welsprekenheid. De krenieken verhalen daaromtrent het volgende voorbeeld, dat de vervulling zal moeten heeten van de profetie: Drie vorsten twistten om het bezit van Silezië, namelijk: Matthias, koning van Hongarijë, Wladislaus, koning van Bohemen en Casimir IV, koning van Polen. Op het hevigst tegen elkander verbitterd, begonnen zij een oorlog, die dreigde zeer verbitterd te zullen worden, en Brandenburg vreesde in den twist te worden betrokken. Ten einde dat ongeluk te voorkomen, vormde | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
keurvorst Johann, in overleg met hertog Ernst van Saksen, het plan om de partijen tot een vergelijk te brengen, dat plaats zou hebben in het dorp Grossmochler. Maar de wijze waarop zij daar bijeenkwamen bewees al aanstonds, dat zij niet zeer gezind waren tot verzoening: onder anderen wilden zij al reeds elkander de allereenvoudigste beleefdheden niet bewijzen. Casimir nam de koude tot voorwendsel, en wikkelde zich zoo dicht in eene menigte pelsgewaden, dat het hem volslagen onmogelijk was om zich tot eene groete te buigen. Matthias kwam blootshoofds en slechts gekroond met een bladerenkrans, alleen opdat hij niet zou behoeven den hoed af te nemen. Maar de ‘Cicero van Duitschland’ hield tot hen eene rede, die verscheidene uren duurde, en door de overtuigende kracht zijner woorden wist hij zulk een indruk op hunne verbitterde gemoederen te maken, dat hun geschil op minnelijke wijze werd vereffend. En aldus werd de oorlogsgod gefopt door de kunst der welsprekenheid. De ‘Cicero van Duitschland’ was juist bezig met het oprichten van eene hoogeschool te Frankfort a.d. Oder, toen de dood hem overviel te Arneburg, den 9den Januari 1499. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vss. 44-46.‘Hij biedt aan zijne kinderen het toekomstig geluk; En terwijl zij dat behouden, wordt hun een groot fortuin bereid. Zijne kinderen zullen door een gelijk goedgunstig lot gezegend worden.’ Inderdaad werden zijne beide zonen keurvorsten van het Heilige Roomsche rijk. Zij heetten Joachim en Albert. De eerste volgde zijn vader op; de tweede omhelsde den geestelijken stand, werd kanunnik van Mentz, daarna ook van Trier, vervolgens aartsbisschop van Maagdenburg, bisschop van Halberstadt, en ten laatste keurvorst van Mentz en kardinaal. Hij was het, die, na het dreigend verbond der protestanten, te Smalkalden gesloten, met hunne hoofden, in 1532, te Neurenberg een tractaat sloot, dat de eerste godsdienst-vrede mag genoemd worden. Desniettegenstaande had hij een grooten afkeer van de Lutherschen, en Luther predikte dan ook openlijk in zijne schriften en redenen tegen den kardinaal, dien hij voorstelde als den grootsten vervolger van het Evangelie, en hij vermaande zijne toehoorders om God te bidden om zijnen dood..... | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vss. 47-49.‘Maar te dier tijde zal eene vrouw eene betreurenswaardige [pest in het vaderland brengen, Eene vrouw, besmet met het gif van eene nieuwe slang. En dit zal duren tot aan de dertiende kroon.’ De slang is Luther; het gif is de nieuwe ketterij; de vrouw, die er mee besmet is, is Elisabeth van Denemarken, gemalin van den keurvorst van Brandenburg, Joachim I. Die vorstin had de Hervormde leer beleden, en hare kinderen daarin laten opvoeden. Men lette inzonderheid op vs. 49: Wanneer men de regeeringen eens natelt, dan zal men bevinden dat wij thans (1873) aan de dertiende ‘kroon’ of regeering zijn.
En nu moeten wij bij dit 49ste vers vergelijken vs. 93; men komt alsdan tot allercurieuste resultaten..... | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vss. 50-52.‘En nu komt hij, die u, o Lepninn, grootelijks zal haten; Hij snijdt als een mes, hij, de goddelooze, de wellusteling, de echtbreker. Hij verwoest de kerk, en laat de geestelijke goederen openlijk verkoopen.’ Hiermede is bedoeld Joachim II. Hij haat Lepninn, en geeft daarvan het bewijs, als hij de stoffelijke overblijfselen van zijn vader en grootvader, die er begraven lagen, laat wegnemen, en ze laat bijzetten te Collin, waar hij de kerk verheft tot een domkapittel. Ten laalste heft hij zelfs het klooster te Lepninn op. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij laten hier nog eenige bijzonderheden volgen, rakende zijn overgang tot het nieuwe geloof: Toen Joachim I in 1536 overleed, verdeelden zijne beide zonen, Joachim en Johann, zijne staten onder elkander. Johann, de jongste, haastte zich om, in overleg met zijne moeder, Elisabeth, de nieuwe leer intevoeren in de gewesten, die hem waren ten doel gevallen. Keurvorst Joachim, de oudste, was minder haastig gezind om toe te geven aan de vermaningen, aanlokselen en schoone redenen der keurvorstin-moeder, en zelfs toen hij voor de tweede maal in het huwelijk trad, in 1536, met Hedwig, dochter van Sigismund, koning van Polen, welke vorst zeer gehecht was aan den Roomschen godsdienst, moest hij plechtig beloven van niet te zullen gedogen dat er aan dat voorvaderlijk geloof eenigerhande nadeel zou worden toegebracht in zijne staten. Na eene worsteling van vier jaren tusschen zijne neiging tot de nieuwe leer, en een verkeerd begrepen gevoel van eer en hetgeen hij meende de trouw te zijn aan het gegeven woord, kwam hij er eindelijk toe om den Lutherschen godsdienst aantenemen. Hij deed daarvan belijdenis in de kerk te Spandau, den 1sten November 1539, en zijn voorbeeld werd gevolgd door een groot aantal van de voornaamsten en edelsten onder zijne onderdanen. De overgang gaf intusschen het sein tot de allertreurigste verdeeldheden in de familie. 't Is daarop dat de profetie van Hermann zinspeelt, als hij hem bij een ‘mes’ vergelijkt. Van het standpunt van een ijverig Roomsch kloosterling verdiende Joachim, natuurlijk, ‘goddeloos’ te worden genoemd, van wege het schenden van het gegeven woord aan zijn schoonvader en van zijn dusgenoemden afval van God. ‘Wellusteling’ en ‘echtbreker’ mocht hij heeten met het oog op de ongeoorloofde betrekkingen met andere vrouwen, die hij aan zijn hof onderhield, en waaronder de meest beruchte was zekere Anna Sietow, dochter van een geschutgieter, bij welke hij verscheidene natuurlijke kinderen had, en die den onwil des volks opwekte door hare weelde, hare onbeschaamdheid en den invloed, dien zij zich aanmatigde in regeeringszaken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vss. 53, 54.‘Gaat, mijn volk; daar blijft u geen beschermer meer over, Totdat de ure komt dat de teruggave zal geschieden.’ Deze beide verzen zijn gericht tot de monniken van het klooster Lepninn, dat in 1542 werd opgeheven. Zij zouden geen beschermer meer hebben in Brandenburg, tot aan het tijdstip der | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
‘teruggave’, die - zich tot den huidigen dag nog heeft laten wachten, maar toch zeker in vervulling zal komen, zooals ten minste verwacht wordt door degenen, die aan de profetie en hare vervulling gelooven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vss. 55, 56.‘De zoon keurt de verordeningen van zijn onzinnigen vader goed, Hij, geheel en al een dwaas, hoezeer hij meestal als een vrome luistert.’ Johann George, zoon en opvolger van Joachim II, bevestigde al de beschikkingen zijns vaders, die ten doel hadden om den Roomschen godsdienst te onderdrukken en het Luthersche geloof in Brandenburg in te voeren. Hij liet een godsdienstonderwijsboek vervaardigen naar de leer van Luther, en zijne onderdanen ontvingen bevel zich daarnaar te richten. Johann George geloofde aan de bovennatuurlijke macht van toovenaars, aan wie hij den dood van verscheidene zijner kinderen toeschreef. Hij was een beschermer van de alchymie, een hater van de Calvinisten en een ijverig Lutheraan, en hij had den naam van heel vroom te zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 57.‘Hij is niet streng genoeg, daarom gaat hij door voor een goed meester.’ Inderdaad betoonde hij zich zachtmoedig jegens de kloosterlingen, die hunne kloosters verlieten, en die veel goeds van hem zeiden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 58.‘Hem wordt het gegeven iemand te zien voortkomen uit zijn geslacht, die niet is zooals hij.’ Zijn zoon Joachim Frederik, die opgevoed werd in de Roomsche leer, werd bisschop van Havelsburg en Libus, en daarna aartsbisschop van Maagdenburg. Later ging hij over tot het protestantismus, maar de profetie schijnt duidelijk genoeg op hem te zinspelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 59.‘En hij sterft op noodlottige wijze op eene eerlijke plaats.’ Johann George stierf plotseling in zijn vorstelijk rijtuig. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vss. 60, 61.‘Zijn zoon eischt in de stad, de heerschappij voor zijn gegeslacht, | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
In de hoop van ook het overige te hebben; uit vrees laat hij hier zijn zoon wonen.’ Toespeling op de erfopvolging van Johann Wilhelm, hertog van Kleef, Berg en Gulik, kinderloos overleden in 1609. Er waren vier voorname pretendenten, gesproten uit de vier zusters van den overledene, waaronder Eleonora, schoonmoeder van den keurvorst van Brandenburg, de oudste was. Hem viel een deel der nalatenschap toe, maar hij noch zijn zoon ging er ooit wonen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 62.‘'t Geen hij vreest is duister, maar het zal zekerlijk geschieden.’ Wat de keurvorst vreesde, namelijk het verlies van een gedeelte der erfopvolging van hertog Johann Wilhelm, had plaats in 1666, onder de regeering van zijn kleinzoon. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 63.‘Eene (nieuwe) orde van zaken komt welhaast, door Jehovahs langmoedigheid.’ Namelijk de verandering van godsdienstbelijdenis van Johann Sigismund, die in 1613 overging tot het Calvinisme. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 64.‘(Deze) is vol van duizend vlekken; zijn duur is overigens kort.’ Hij was een woestaard en een dronkaard; hij beging eene beklagenswaardige daad van geweld jegens den persoon des paltsgraven, wien hij een oorveeg gaf. Hij overleed in 1619, na eene elfjarige regeering, en in den ouderdom van 47 jaren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 65.‘Hij beroert vele dingen door een besluit, maar nog meer door een slag.’ Zijne overgang tot het Calvinisme had eene groote beroering in het Brandenburgsche teweeggebracht. De Luthersche predikanten schreeuwden luide over zijn gedrag en over zijn karakter. Hij dacht daar orde op te stellen door een ‘besluit’, dat hij uitvaardigde in 1614, en waarbij den predikanten scherpelijk werd geboden zich te onthouden van alle scheldwoorden, beleedigingen en vervloekingen. Doch dit besluit deed het kwaad nog verergeren. Wat betreft den ‘slag’, daarmede is bedoeld de ‘oorveeg’, aan den paltsgraaf gegeven. Die daad van geweld deed eene belangrijke onderhandeling met den beleedigde afspringen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vss. 66, 67.‘Maar datgene wat verkeerd gegaan is ten gevolge van zijne verordeningen Kunt gij gelooven dat door het lot beter zal uitkomen.’ Later werden, door de beschikkingen van het Weener Congres, alle staten, waaruit die erfnalatenschap had bestaan, aan een zijner nakomelingen toegewezen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vss. 68, 69.‘Na den vader wordt de zoon vorst en markgraaf.’ Hij duldt niet ongestraft dat de menigte leeft zooals 't haar goeddunkt.’ Onder de regeering van Georg Wilhelm waren de ongodsdienstigheid, de zedeloosheid en de verkwisting overal aan de orde van den dag. De straf bleef niet uit; de geduchte 30jarige oorlog verwoestte Duitschland te vuur en te zwaard. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 70.‘Terwijl hij te goed is van vertrouwen, verslindt de wolf de arme kudde.’ Georg Wilhelm had tot gunsteling den prins van Schwarzemberg, een werktuig van den Duitschen keizer, die zulk een slecht gebruik maakte van de hem toevertrouwde macht, dat een geschiedschrijver hem noemt: ‘de plaag van Brandenburg, de roede en de toorn Gods om het Mark te kastijden.’ In hem ziet de profeet den ‘wolf’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 71.‘En de onbeschaamde dienaar volgt weldra het lot zijns meesters.’ Georg Wilhelm overleed in 1640, den 21sten November; Schwarzemberg den 4den Maart 1641. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 72.‘Daarna komen zij, die drie burgen in hunne namen hebben.’ De profeet bedoelt hier Frederik Wilhelm I, den grooten keurvorst, en Frederik III. Eerstgenoemde hechtte het geseculariseerde aartsbisdom van Maagdenburg aan zijne staten, en die annexatie voegde een derden ‘burg’ bij de beide andere titels van ‘burggraaf’ van Neurenberg en van keurvorst-markgraaf van Branden-‘burg’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 73.‘En de staat, reeds zoo uitgestrekt, breidt zich onder beide vorsten nog meer uit.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Munstersche vredestractaat gaf hem, behalve Maagdenburg, ook nog de bisdommen van Minden, Halberstadt, Camin, en het graafschap Hohenstein. Hij sloot met den graaf van Neuburg eene overeenkomst, waarbij hem voor zijn deel toevielen het hertogdom van Kleef, de graafschappen van Lamarck, van Ravenstein en van Meurs. Frederik III, zijn opvolger, verkreeg van Saksen ook nog Petersberg, de abdij van Quedlinburg, het land van Nord-hausen, van Neuf-Chàtel en van Valengin, na den dood der hertogin van Nemours, en hij verkreeg het graafschap Feckemburg door aankoop van den graaf van Solms. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 74.‘De gerustheid des volks berust op de kracht van den heerscher.’ Frederik Wilhelm was de eerste die een staand leger vormde, dat door zijn zoon Frederik III werd gebracht op 40,000 man. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 75.‘Maar wat helpt die kracht, wanneer de voorzichtigheid slapen gaat?’ Wanneer men in aanmerking neemt dat de profetie voor 't eerst gedrukt is in 1722, gelijk boven is bericht; daarbij dat vs. 76 doelt op Frederik Wilhelm, zoon van Frederik III, den eersten koning van Pruisen, dan wordt de profetie belangrijk. De tweede koning, Frederik Wilhelm I besteeg den troon in 1713, en overleed in 1740. Men geraakt dus niet weinig in verlegenheid, wanneer men de laatste 25 verzen, die stellig vóór 1722 hebben bestaan, niet als prophetie wil aanmerken. De eerste uitgave in druk in 1722 is een onweêrsprekelijk en onweêrsproken feit. De Pruisen, reeds van 't jaar 1740, zijn dan ook niet weinig getroffen geweest door de zonderlinge en merkwaardige profetie van broeder Hermann, die dan ook sinds dien tijd in Duitschland eene algemeene bekendheid en eene groote vermaardheid heeft verkregen. Moge men ook al ten opzichte der 75 eerste verzen met een glimlach de schouders ophalen, en nog altoos liever gelooven aan een apocalypse, eene letterkundige mystificatie of eene supercherie, zooals die dikwerf voorkomen, - de laatste 25 zullen altoos aan den scepticus handen vol werks blijven geven, bij het vaststaan der authenticiteit althans sedert 1722. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 76.‘Die hem zal opvolgen, zal niet wandelen in de voetstappen zijns vaders.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Frederik Wilhelm, de tweede van dien naam als keurvorst, en de eerste als koning, volgt niet de verkwistingen zijns vaders nà. Deze laatste, die Lodewijk XIV wilde napen, is bekend vanwege zijne geldverspillingen. De zoon daarentegen is berucht geworden door zijne ontzaglijke zuinigheid, die slechts eene haarbreedte gescheiden was van vrekkigheid. Hij mocht in waarheid een Noordsche beer heeten. Hij was als echtgenoot zoodanig een woestaard, dat hij zijne vrouw bijna gedood zou hebben; als vader was hij onzinnig, tot waanzin toe, en heeft hij zijn zoon willen laten fusilleeren. Maar als financier kan hij aan alle vorsten tot voorbeeld worden gesteld. Niet zelden liet hij de beambten, die ontrouw werden bevonden in 't beheer van 's lands penningen, doodeenvoudig ophangen. Hij was een verklaard vijand van alle verwijfde modes, en zelfs van de aangename en bevallige manieren, die de Fransche adel toenmaals in Europa in de mode bracht. Hij had een afkeer van kunsten en geleerdheid, leefde ruw en onbeschoft, en verlangde dat iedereen zou doen als hij.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 77.‘Bidt, broeders! en gij, moeders, weêrhoudt uwe tranen niet.’ Met dit vers zijn bedoeld: de vervolgingen der Roomschgezinden en de invoering van de afgrijselijkheid der conscriptie, die bron van moederlijke tranen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 78.‘In dezen bedriegt u de naam als voorbeduiding van een gezegende regeering.’ Frederik (in 't Duitsch: Friedrich, samengesteld uit ‘Friede’ en ‘reich,’) = Vredenrijk, de oude Frits, een der grootste oorlogshelden (zooals men in de taal der vorsten en hovelingen zegt) en een der grootste menschenslachters (zooals men zich uitdrukt in de sprake des volks en des gezonden verstands). | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 79, 80.‘Daar blijft niets goeds meer overig; ontvliedt het land, gij vroegere bewoners! En daar ligt hij dood ter neder, van buiten en van binnen reeds tot ontbinding overgegaan.’ De vader van Frederik den Groote stierf aan de waterzucht, in 1740. Vóór zijn dood reeds was hij zoodanig misvormd en afzichtelijk, dat hij op een lijk geleek. Trouwens, het is bekend dat zulks met waterzuchtlijders veeltijds 't geval is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 81.‘Weldra siddert de jongeling, terwijl de groote zwangere vrouw zucht.’ De jongeling is Frederik II, die toen 28 jaar oud was. Hij schreef aan zijn vriend Voltaire: ‘Ik ben begonnen, sedert de eerste maand mijner regeering, met de strijdkrachten van den staat te vermeerderen met zestien bataljons, met vijf escadrons hussaren en een escadron gardes du corps. Ik heb de grondslagen gelegd van eene nieuwe academie; ik heb Wolf, Maupertuis en Algarotti overgehaald om in Pruisischen dienst te treden; ik verwacht nog antwoorden van 's Gravesande, Vaucanson en Euler. Ik heb eene nieuwe school geopend voor den landbouw en de nijverheid; ik roep schilders en beeldhouwers om mij heen, en ik vertrek naar Pruisen, om mij te laten inhuldigen, enz., zonder de zoogenaamde heilige zalfolie, en die andere onnoodige kinderachtige plechtigheden, die de onwetendheid en de bijgeloovigheid hebben uitgevonden, en die door den sleur worden staande gehouden.’ (Uit een brief van Voltaire, van den 27sten Juni 1740, de eerste maand zijner regeering). In October 1740 overleed keizer Karel VI, en op het vernemen van die tijding schrijft Frederik, den 26sten dierzelfde maand: ‘Dat sterven verandert al mijne vredesdenkbeelden, en ik geloof dat er in de aanstaande maand Juni meer over buskruit, soldaten en loopgraven zal worden gesproken, dan over actrices, balletten en tooneelvoorstellingen’..... De ‘groote zwangere vrouw’ is Maria Theresia, toenmaals zwanger van een kind, dat zij ter wereld heeft gebracht den 13den Maart 1741. Frederik begon al spoedig met aanspraak te maken op de graafschappen van Liegnitz, op grond van een zoogenaamd oud recht, dat de koningen van Pruisen in voorraad en in gereedheid hadden om er zich van te bedienen bij de eerste gelegenheid, die zich zou opdoen. Annexatiezucht is altoos eene manie der Hohenzollern geweest. Frederik eischt dus de graafschappen van Liegnitz, valt, toen Oostenrijk weigert, den 16den December 1740 in Silezië, en verovert in twee veldtochten die schoone provincie, ‘de parel van het rijk’, zooals Maria Theresia zich weeklagende uitdrukte. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 82.‘Maar wie zal de verstoorde rust in den staat herstellen? | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
De Silezische oorlog was de oorzaak en het begin van den 7jarigen oorlog, in welken Pruisen voor de eerste maal aan den rand des ondergangs is geweest. Frederik, die niet anders te beschikken had dan over de hulpmiddelen, die een land van slechts 2½ millioen inwoners hem konde verschaffen, zag zich genoodzaakt het hoofd te bieden aan bijna geheel Europa: Frankrijk, Rusland, Oostenrijk, Zweden, allen verbonden om het te vernielen, en den buit onder elkaâr te verdeelen. Hij moest den maarschalk de Richelieu vruchteloos om vrede smeken. (Brief van Frederik aan den maarschalk de Richelieu, van den 6den September 1757, in de Correspondance générale de Voltaire). | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 83.‘Hij zal zijn standaard verheffen, maar te treuren hebben over droeve lotgevallen.’ Zóó droevig, dat hij op het punt is geweest de handen aan zichzelven te slaan. ‘Hij schrijft mij dat hij besloten beeft zichzelven te dooden.’ (Brief van Voltaire aan den maarschalk de Richelieu, van den 12den September 1757). Bij het begin van den oorlog waren de Pruisische staten, overheerd en verwoest, en zelfs de hoofdstad, Berlijn, werd berend door een vliegend legertje van den keizerlijken generaal Haddick. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 84.‘Wanneer de zuidewinden zullen waaien, zal hij zijn leven aan een klooster willen toevertrouwen.’ Woordspeling met ‘Austris’ dat ‘zuidewinden’ èn ‘Oostenrijkers’ beteekent. Inderdaad is Frederik eens, toen hij van zeer nabij vervolgd werd door de Oostenrijkers, genoodzaakt geweest zich in een klooster te verbergen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 85.‘Die hem opvolgt, is diep bedorven, en volgt zijne verdorven voorvaderen nà.’ Geheel en al het portret van Frederik Wilhelm II. Hij is berucht geworden door zijne zedeloosheid en door zijne omgeving van lichtekooien, kwakzalvers, avonturiers, illuminaten, en allerlei gespuis, zooals het zijne eeuw opleverde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 86.‘Geen kracht des geestes is bij hem, geen geluk is er voor zijn volk.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Zinspeling op zijn ongelukkigen veldtocht tegen de Fransche Republiek en zijn smadelijken nederlaag bij Valmy. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 87.‘Hij, aan wien hij om hulp heeft gevraagd, heeft zich als wederpartijder hem tegenover gesteld.’ Frederik Welhelm wilde den keizer van Duitschland overhalen om met hem gemeene zaak te maken tegen Frankrijk; doch Leopold II was ellendig genoeg om, in tegenspraak met zichzelven, niet te velde te trekken tegen het gepeupel, dat zijne zuster Maria Antoinette naar 't schavot sleepte. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 88.‘En hij komt om in het water, terwijl hij nog bezig is het al onderst boven te werpen.’ Frederik Wilhelm II stierf insgelijks aan de waterzucht, en nog bovendien op een zijner lustsloten, genaamd Am See, alzoo het van alle zijden met water omgeven was. Het tweede gedeelte van het vers zinspeelt op zijne verandering van politiek, alzoo hij, inziende dat hij de Fransche revolutie niet zou overwinnen, met haar een verbond aanging omdat hij er zijn belang bij vond. Het huis Hohenzollern heeft altoos naar belang, nooit naar beginselen gehandeld. Het Directoire had met hem een geheim tractaat gesloten, waarbij het hem, in ruil voor Kleef en Gelder, en de bezittingen op den linker Rijn-oever, het recht verzekerde om de geestelijke heerschappijen te annexeeren, die bijkans geheel Westfalen uitmaakten, en Frederik Wilhelm was juist bezig met dat plan van seculariseering en schadeloosstelling (waarvan de uitwerking zou geweest zijn de omverwerping van de samenstelling en het staatkundige recht van het Duitsche rijk), toen de dood hem verraste in 1797. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vss. 89-91.‘Zijn zoon zal bloeien, en zal bekomen 't geen hij nimmer had durven hopen: Maar terzelfder tijd zal zijn bedrukt volk treuren, Want men ziet wonderbare slagen van het lot in aantocht.’ In die drie versregels is de geschiedenis aangeduid van Frederik Wilhem III. Die vorst regeerde van 1797 tot 1840. Hij was getuige en slachtoffer tevens van de zonderlingste luimen der fortuin in de eerste jaren van deze eeuw. Maar de tractaten van 1815 zouden hem geven ‘'t geen hij nimmer had durven hopen’. Pruisen, dat, bij den dood van Frederik II niet grooter | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
was dan 200.000 □ kilometers, met 5.200.000 inwoners, verkreeg bij de nieuwe verdeeling van Europa 278.000 kilometers, bewoond door ongeveer 10.000.000 zielen. Het Weener tractaat gaf aan Pruisen de helft zijner oude Poolsche provinciën terug, en daar het overige aan Rusland kwam, ontving Pruisen, als vergoeding, de schoone en rijke Rijnprovinciën, geheel Westfalen en een groot gedeelte van Saksen, dat de Pruisen wel geheel en al zouden hebben willen annexeeren. Sedert dien tijd kon men Pruisen noemen: een zwaard, welks punt is gericht op het hart van Frankrijk, en welks greep berust in de hand van Rusland. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 92.‘En de vorst ziet niet dat eene nieuwe macht in 't opkomen is.’ Het Duitsche volk, dat sterk wordt, de democratie, vertegenwoordigd door het Parlement van Frankfort, dat de keizerskroon aan den koning van Pruisen aanbiedt in 1849. Maar die koning, die de nieuwe macht niet kent noch erkent, weigert en verklaart zich tegen haar. De prins van Pruisen, de tegenwoordige koningkeizer, versloeg de demokraten in 't gevecht bij Ladenberg. De rekening is dus nog openstaande tusschen het volk en de Hohenzollerns..... | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 93.‘En eindelijk zal hij den schepter voeren, die de laatste is van zijn geslacht.’ Vergelijk hiermee vs. 49, en 't geen daarbij is aangestipt. De dertiende, die de kroon draagt, zit thans op den troon, en heet Wilhelm I. Volgens de voorspelling moet hij de laatste koning van Pruisen zijn. Dat zulk eene voorspelling wel eens zou kunnen vervuld worden, zou niemand mogen verwonderen. Pruisen heeft twee machtige natiën zich tot doodvijanden gemaakt. Sadowa en Sedan worden door Oostenrijk en Frankrijk nooit vergeten. Bovendien zijn de ontbindingselementen in het nieuwe keizerrijk zichtbaar voor een iegelijk, die oogen heeft om te zien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 94.‘Israël begaat een onuitspreekbaar schelmstuk, dat met den dood wordt geboet.’ Evenals alle profeten noemt Hermann Israël de ketterij, in tegenstelling van Juda, het getrouwe. Israël is dus de kettersche (zoogenaamd-‘evangelische’) Wilhelm I, koning van Pruisen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
keizer van Duitschland. De schelmstukken aan het arme Denemarken, aan Hanover, aan Hessen-Kassel, aan zoovelen gepleegd, in één woord: de Pruisische staatkunde der laatste jaren, een ongehoord samenweefsel van trouweloosheid, schelmerij en onoprechtigheid, zijn wereldkundig genoeg. De profeet voorspelt ook de wrake ‘morte piandum’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vs. 95.‘En de herder hervindt zijne kudde, en Duitschland zijn Koning.’ Ook dit vers is merkwaardig en belangrijk. Gelijk alle profeten, verkeert Hermann in het zonderlinge wanbegrip, dat aan herstelling (restauratie) de voorkeur geeft boven hervorming (reformatie). Hij droomt van herstelling van den Roomschen godsdienst en van het einde van het protestantisme. Ten opzichte van het protestantisme dat en zooals het thans nog aan de orde is in Pruisen en in Duitschland, zou hij kunnen gelijk hebben. De doodstrijd van het formalisme, het piëtisme, het orthodoxisme, de hiërarchie, den letterdienst, de huichelarij, het farizeïsme, den staatsgodsdienst, en al die kankers, die aan het Christendom knagen, zouden wel eens kans hebben om te worden uitgesneden en uitgezuiverd. Of Habsburg gemeend is met den ‘hervonden koning van Duitschland’?.... Dat frater Hermannus in de laatste vijf verzen het herstel, de wederoprichting en een vernieuwden bloei van zijne geliefde abdijen Lepninn en Chorinn bezingt en profeteert, verwondert zeker niemand.
Wat men overigens van de profetie van broeder Hermann te denken heeft, laten wij over aan de scherpzinnigheid onzer lezers. -
C.N. |
|