Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1873
(1873)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 20]
| |
Reis naar Italie
| |
[pagina 21]
| |
Gelukkig kwamen er nu geen hinderpalen op nieuw en den 12 September vertrok ik uit Leeuwarden, bleef dien dag te Zutphen en voegde mij den volgenden morgen bij mijnen reisgenoot (professor Boot van Amsterdam) te Arnhem. Onder het aangenaam gezelschap van den uit Frieschen stam gesproten schilder Tj. v. St. en diens echtgenoot geb. C., onder het praten over diens kunstreize in de schoone bosschen van Noord-Amerika, en over menig een van onze letterkundige producten is Dusseldorp, waar ons reisgezelschap ging wonen, spoedig bereikt. Te Keulen (2.30) moeten wij lang, tot 5 uur, wachten, maar het fraaie gezicht op den dom, het beschouwen der fresco-Rhijngezichten, in de restauratie (boven), ons hartelijk lagchen later over de prellerei in den Waschzimmer für Herrn, waar men eerst flink betaalt voor het wasschen en dan nog eens duchtig voor het poetsen door drie seigneurs te gelijk, verkort den tijd. - Heerlijk spiegelen de door den avondzon verlichte steile Drachenfels en het landelijke Königswinter en Honnef zich in den Rhijn en de kronkeling van den spoorweg laat ons menige vroeger bezochte plek tusschen Unkel en Remagen herkennen. Lahnstein tegenover den Stolzenfels is ter eere van de Koningin-Douarière van Pruissen verlicht. Te Mainz gekomen heeft een ultramontaansch congres de Aartsbisschoppelijke vesting geheel bezet. Eindelijk geraken wij in het zeer klein ‘hôtel (!) de Bonn’ onder dak waar het Salve!, in het portaal in den grond ingelegd, ons verwelkomt als waren wij in Pompeji. - Eén kamertje valt ons ten deel, zoo klein, dat wij de in de hitte zoo lastige dekbedden niet eens over boord kunnen werpen; toch slapen wij goed maar zijn den volgenden morgen al vroeg op. Wat wij toen in den Dom zien kan Bädeker u vollediger mededeelen dan ik. Wij raden ieder, die eenigen tijd heeft, het bezoeken van dit in herstel zijnde gebouw zeer aan. Aan graf- en gedenkteekenen van Keurvorsten, Aartsbisschoppen, Bisschoppen en Domheeren is het rijker dan eenige andere Duitsche Dom. Er zijn er meer dan 30 uit bijna elf eeuwen 794-1833 of later.Ga naar voetnoot1) Men maakt ons | |
[pagina 22]
| |
bijzonder opmerkzaam op den schoonen Saturnus-kop onder aan het monument van den Domproost Georg von Schönenburg van 1529. Het wachten tot 10.35 in de restauratie van den Bahnhof wordt vervrolijkt door het gezicht van een mageren Engelschman, die de coteletten stuk voor stuk met zijn neus in aanraking brengt. In zeer gemêleerd gezelschap van Holsteiners, Duitschers, Franschen sporen wij naar Heidelherg. Een wel doorvoed jongmensch uit het land der Deensche ossen wordt omstrikt door een jong, zeer bewegelijk, uit Wiesbaden naar Stuttgart verhuizend dametje, maar hij laat de schoone doortrekken en blijft te Heidelberg. Te Oos bij Baden alles in groot tenu voor de aanstaande komst des keizers, die onze koningin te Friedrichshafen aan de Bodensee bezocht heeft. Vlak op de brug over de Kinzig even achter Offenburg, waar alles op de been is, passeren wij den keizer, maar zien natuurlijk niets. Aangenaam en met vrucht raadgevend gezelschap tot Basel, waar wij in het hotel Schrieder tegenover den Bahnhof gaan logeren. Een dag later: Hartelijk dank, Dr. nu proffessor E.! voor een oud recept, al zeide de knecht dat de Baseler apothecar het vierde bestanddeel niet in het geneesmiddel gedaan bad ‘omdat hij het niet kon lezen,’ Nu dit was zeer natuurlijk: want er stond ‘alle uren een lepel vol.’ Na een bezoek aan de galerijen van den Dom te Basel, waar de talrijke soms interressante inscripties door groote herstelling onzigtbaar waren, na den heerlijken blik op de stad van het hooge domterras weder eens te hebben genoten, gaat het om 10 uur oostwaarts op. Al weder aangenaam gezelschap aan twee Leeuwarder stadgenooten tot Waldshut. Een lichtschuw Engelsch paar doet echter het onmogelijke om iederen zonnestraal uit den waggon te keeren en dat nog wel juist aan den Rhijnkant, de kant der schönen Aussichten, zooals te Rheinfelden en vooral te Lauffenburg. Sterk schuimend stort zich midden door Rhein- | |
[pagina 23]
| |
felden de stroom over de rotsen en vorm een Strudel, den zoogenaamden Höllenhaken. De evenals te Luzern bedekte Rhijnbrug verhoogt het schilderachtige gezicht. De ligging van Lauffenburg op den linker Rhijnoever is nog schooner; de stroom, tot 17 voet ingeperst, wordt alleen bevaarbaar voor die zijn leven niet lief heeft. Een Lord Montague, de laatste van zijnen stam, zegt Bädeker, liet het hier op denzelfden dag waarop zijn stamslot Cowdray in Engeland afbrandde. - Wij volgen den raad ons gisteren avond gegeven en stappen aan het station Neuhausen uit. Pas is men den hoek van het stationsgebouw regts omgeslagen, of men ziet den trotschen, toen door tamelijk veel water breeden Rhijnval. Heerlijke wandeling, regtsom naar boven en onder zwaar hout links van Bellevue tot aan het 1324 voet hoog gelegen Hotel Schweizerhof. In het zweet onzes aanzijns loopen wij den zonnigen weg naar Neuhausen heen en terug, daar de tegen 2 uur geannonceerde table d'hôte in het Wirtshaus zum Rheinfall eene mystificatie van een op buit loerenden commissionair is. Het slotje Wörth vlak over den Rhijnval, laat ons dien, naarmate wij door geele of roode glazen zien, bij maanlicht of brandlucht beschouwen en bewonderen. Het dineetje is spoedig vergeten na de steile klimpartij naar het Schweizerhof en om 5½ sporen wij naar Schaffhausen. Een Oberlehrer(?) verveelt ons van Schaffhausen naar Constanz door steeds Engelsch met ons te willen spreken. De opweg bij Diessenhofen naar Hohentwiel, brengt ons den roman Ekkehard, die keurige schildering van het leven in deze streken, in de tiende eeuw, voor den geest. Omstreeks 9 uur neemt het hotel Paul am See ons binnen zijne ouderwetsche maar goede kamers op. De morgen van Saturdag (16 September) ziet ons al om 6¼ uur aan boord van den stoomboot Kaiser Wilhelm. Het is een fonkel nieuw, prachtig schip, Amerikaansch model in étages. Boven op een groote wandelplaats; de algemeene kajuit daaronder met notenboomen-, een andere, nog lager, met acacia-hout bekleed. Een dubbel stuurtoestel in het midden. Het is frisch op het dek en de demi-saison niet te dik. Te Friedrichshafen, na 1½ uur varen, verwisselen wij onzen colossalen boot met eenen anderen kleinen, opgepropt vol met passagiers, waaronder een heer uit Vorden. Bij het oversteken van het woelige Friederichshafen naar Rorschach vertoont de Bodensee zich in hare volle breedte en zijn hare oevers, vooral bij eenigen nevel op de ber- | |
[pagina 24]
| |
gen, zooals nú, onzigtbaar. In schoonheid vind ik haar ver beneden de meeren van Zürich, Luzern, Thun en Genève; maar ik geloof gaarne dat zij wel eens dezelfde uitwerking kan hebben als de Zuiderzee. Is het uit herinnering daarvan dat wij een cognakje snoepen of vinden wij het nog steeds frisch? De Vorarlberg, het vaderland van den zich zelven gevormd hebbende novellist Felder, laat zich maar flaauw zien. Te Rorschach eindigt onze eerste stoombootvaart en een der welbekende doorloopende waggons van de Vereinigte Schweizerbahn neemt ons op. De hooge geele maistrossen of knoetels, die wij in het Rhijndal hier en daar al op de daken ter drooging zien liggen, verplaatsen ons al min of meer in het zuiden. De Rhijn van Rheinfelden of Lauffenburg moet men echter hier niet verwachten. Het is hier meer moeras dan stroom, steeds van bed veranderend, in een leelijke modderige vlakte, totdat men Reineck en St. Margarethen is voorbijgespoord en de rotsen bij Heldsberg nevens zich ziet. Hoe zuidelijker echter men komt hoe stouter en schilderachtiger het landschap wordt. N.W. de zeven Keurvorsten, naakte hörner van 6465-7090 voet hoog. West de graauwe pyramide van de Falkniss (7889) en de witte toppen van den Siesaplana (9136). Als men van Pfäffers terugkeert, ziet men dezen laatsten vooral steeds voor zich. Zeer afwisselend reisgezelschap tot Ragatz: een Italiaan geeft aanleiding om voor het eerst op deze reis zijne schoone taal eens te hooren. De vrolijke, en evenals wij beiden zestigjarige K.H., propriétaire van een villa te Zihlschlacht aan het liefelijke Züricher meer, wandelt van het station Ragatz met ons naar dat welvarend, net dorp in brandenden zonneschijn. Wij dineren in het Schweizerhof met hem en twee Duitsch sprekende Elsasser dames. Zij zijn zeer anti-pruissisch gezind, vooral de jongste, die als logée, afgesloten, den slag hij Weissenburg gezien heeft. Wij schertsen wat over haar goed Duitsch en anti-Duitsche gezindheid. - Drie uren (2½-5½) besteden wij voor onze wandeling, zonder rusten, naar bad Pfäffers en terug door Ragatz naar het station. De wandeling langs de diep stroomende Tamina herinnert mij aan die langs de Bode in de Harz, maar ik vind de laatste schooner. Deze mist evenwel het heerlijk eindpunt, de Taminaschlucht. Vrij warm bereiken wij bad Pfäffers. Hier is eene der merkwaardigste punten van Zwitserland. Ofschoon ik weet, dat iedere beschrijving, | |
[pagina 25]
| |
hoe volledig en nauwkeurig ook, toch slechts een flaauw denkbeeld van de wezenlijkheid kan geven, nu toch voor de duizend en eerste maal iets over die Taminaschlucht. Stel u voor een kloosterachtig lang badhuis of hotel, zóó tusschen 600 voet hooge rotsen gekneld, dat in Junij de zon het maar van 10-4 uur beschijnt. Daar achter eene 660 schreden lang houten brettersteg of planken pad, 30/40 voeten boven de wild brullende Tamina verheven. Boven dat pad naderen de rotsen elkander zoo sterk, dat men geen hemel ziet en zich onder een gewelf bevindt. Aan het einde, links, de toegang tot een warme bron. Trek uw jas uit, doe uw mantel af en toch zult gij het maar weinige seconden in de grot der bron uithouden. Hoe die Tamina kan woeden leert ons eene inscriptie, hoog boven onze hoofden geplaatst. Op den 25 Julij 1865 steeg het water door eene wolkbreuk tot 50 voeten. Het is hier al zoo somber en donker om 4 uur, dat wij maar terstond, zonder rusten, rechts om keert maken. Onze vrolijke togtgenoot, die op zijne villa er eene kleine menagerie op na schijnt te houden, verkort den tijd van onzen terugmarsch door verhalen over het instinct van dieren. Wij bezien nog even op het kerkhof het monument voor den wijsgeer Schelling (20 Aug. 1854 alhier gestorven) door Koning Maximiliaan II van Beijeren opgerigt. Vrij vermoeid en dorstig komen wij aan het station, waar niets te krijgen is, zelfs geen glas water; maar spoedig zijn wij in Chur en wandelen naar het hotel Luckmanier, het digst bij den Bahnhof en tegenover de post, waar wij terstond plaatsen in de diligence naar Splügen op morgen nemen. Het gezelschap van een Noord-Hollandschen Burgemeester E. met zijne vrouw en van een aardig Berlijnsch paartje; het schrijven van een brief aan vrouwlief nemen de avonduren in, terwijl een glas Completer, een vrij goede wijn, onze dorst verdrijft. Een dag later. - Het is Zondag en ook Zondagsweder. Uit de slechts door houten beschotten van elkander gescheiden bovenkamers van ons hotel hebben wij een vrij gezicht op het Rhijndal opwaarts tot aan den Brigelser Horn nabij den Todi (11115). Chur, (Coire, Coira) ligt zeer lief in een dalketel. Wij klimmen om 8 uur op naar den St. Lucius-Dom; het portaal daarvan is met steenen leeuwen versierd als zinspeling op den leeuw van Juda. Het herinnert mij het kerkelijk zegel van Leeuwarden met dit omschrift: Vicit Leo ex tribv Judae. Apoc. 5. 5. Het innerlijke dezer merkwaardige kerk kunnen wij slechts gedeelte- | |
[pagina 26]
| |
lijk zienGa naar voetnoot1). De kerk is toch zeer bezet door het oogstfeest en ter eere daarvan met bloemen versierd. Er wordt gepreekt. Het aantal der mannen is grooter dan dat der vrouwen. Als men hier in de hooge bovenstad is en daar het bisschoppelijk hof ziet, zou men denken dat niets dan Catholieken in Chur wonen. En toch is dit niet het geval: want ¾ der bevolking is protestantsch en woont beneden. Wij begroeten onze eerste Romeinsche oudheden, de torens Marsoel (Mars in oculis) en Spinoel (Spina in oculis) die de hoeken vormen van het bisschoppelijke slot. Een jongen geleidt ons door de stad naar den Rosenhügel, 10 minuten daar buiten links van de Julia strasse. Het gezicht hier op de stad, het Rhijndal en de bergen is schoon. Het vreemde dialect treft ons bij het doorloopen der stad. De prediker in de kerk sprak Duitsch met accent. Hij handelde over St. Klaas of Nikolaus von der Flüe: onzen ouden kennis uit het Sarnerthal (Zie Bädeker S. 109). Om 10½ rijden wij af. Reisgezelschap; een Italiaan met twee donkeroogige kinderen, een artist en een dikke industrieel. Tot Thusis ontzettend veel stof, zooals ik het nog nooit gezien heb, vooral toen wij onbedacht de schermen laten vallen. Hoe meer men klimt des te schooner wordt het landschap, want ook steeds hooger worden de bergen. Een togt in open rijtuig is te verkiezen, maar een eigen rijtuig van Chur naar Colico aan het meer van Como voor twee personen loopt hoog in prijs. Voor hen die niet verder dan de Via Mala gaan en terug op Chur zeer aan te raden. Te Thusis zijn wij al tot 2182 voet geklommen. Door den Zondag is de halve bevolking op het voorplein vergaderd om de hoofdgebeurtenis van den dag, het aankomen der diligence Chur-Colico, te zien. Wij hebben maar even tijd om een glas wijn in den Adler te drinken en op te merken, hoe een en ander alhier reeds een Italiaansche tint krijgt. Osteria, voor Gastwirthschaft, fresco schildering naast de poort op het postplein, eene repetitie van het doorzigt, maar de illusie valt weg door den naar boven geplaatsten, in de lucht zwevenden postillon te paard! - Wij zijn nu weldra weder en route: het stof houdt op. Zuidwaarts van Thusis stort zich de zwarte Nolla | |
[pagina 27]
| |
in den Hinterrhein en verft dien. Wij benijden de jongens, die zich daarin in Adams costuum verkoelen en groeten een half dozijn in Thusiaansch Zondags costuum gedoschte gezonde deerns, nadat wij de diligence hebben verlaten om zoolang wij schaduw hebben op te klimmen. Onze artist loopt zelfs in zeer gezwinden pas door tot de Via Mala en toont ons later eene schets daarvan. Indrukwekkend is het gezicht op de Nollabrug vlak achter Thusis. Het Rhijndal schijnt afgesloten door hooge bergen; de ruinen van den oudsten burg Hoch-Realt, zooals het luidt, door den fabelachtigen Etrurier Raetus, eeuwen voor onze jaartelling (587?) gebouwd: die van de St. Johannes kapel, langen tijd de eenige kerk van dit dal (dat laat het Christendom aannam), op 600 voet hoogte boven ons; en op den achtergrond van het Nolladal de 9234 voet hooge Piz-Beverin. Op een half uur afstand van Thusis loopen wij door het door druipwater vrij vuile Verlorne Loch, een 90 schredenlange galerij. Achter het dorpje Rongella naderen de rotsen meer en meer elkander. 1500 voeten stijgen zij ter wederzijden omhoog. De, tot het jaar 1822, zes voet breede Via mala is nu meer dan 24 voeten breed; maar slechts hier en daar met muurtjes meest met houten leuningen gezoomd. Driemaal rijdt men hier, met korte tusschenpoozen over den op 300 voeten diepte zeer sterk bruisenden Rhijn. Het riviertje moet zich door zulk eenen nauwen rotskloof wringen, dat de rotswanden elkander bijna raken. Het gezicht bij den middelsten brug is het schoonste. - Wij komen nu in het 2663 hoog liggend Schamserdal. Prachtig koesteren zich dorpjes, zeer hoog gelegen en die wij telkens na de vele kronkelingen terugzien, in den zonneschijn, terwijl boven hen nu (17 Septb.) nog sneeuw blinkt. Wij passeren Zillis, het Pigneuer bad en Andeer steeds klimmende. De Rofflaschlucht is zeer schoon, bijna zoo schoon als die bij de Via Mala. Een menigte kleine watervallen en eindelijk een schoone van den Averser Rhein, op 3220 voet hoogte. De waterstofwolken stijgen daaruit omhoog. Eindelijk opent zich het Rheinwaldthal, regts het dorp Suvers (4076 voet), vlak vooruit hemelhooge bergen: de Pizzo Uccello (8361) en de Einshorn (9053); links van Splügen de Tambohorn (10086), westwaarts de Zapporthorn (9198). Men denkt echter niet dat die reuzen zoo hoog boven het zeevlak zijn: want Splügen, waar wij nu in het hotel Bodenhaus, tevens Post, om 5 uur afstappen, ligt zelf reeds 4463 voet hoog. De koelheid der | |
[pagina 28]
| |
lucht doet het ons echter, nadat wij de warme diligence hebben verlaten, bemerken. Het kloosterachtige, hooge, vierkante gebouw, met dikke muren, steenen trappen en gewelven is vrij bezet. Wij hebben geen lust om een paar als een duiventil tegen of in die muren geplakte kamertjes te betrekken en krijgen dus één holle groote kamer. De zon verlicht nog maar de toppen der bergen bij onze wandeling tot aan den eersten zig-zag opgang van den Splügenpass: wij groeten onze reisgenooten, die dien nog overtrekken en gaan te 6 uur met een paar dozijn andere reizigers aan tafel. Lang, na tafel, praten wij nog zeer aangenaam met een dubbel echtpaar, van de Italiaansche meeren teruggekeerde Hamburgers, en een zeer beleefde Engelschman deelt ons mede, dat boven Bellaggio, op het schoonste punt aan het meer van Como (onze bestemming voor den volgenden dag), de Villa Serbelloni eerst sedert 1 September l.l., als hotel is geopend. Eene mededeeling waarvan wij later veel genieten. Maandag 15 September. De reis vangt al te zes uren aan, terwijl het hier tusschen de bergen pas dag is. Onze reisgenoten zijn allen Duitschers: een jong paar dat wij later nog eens in Venetie ontmoeten en een paar jonge menschen uit Hagen bij Elberfeld. Terstond bij Splügen begint de chaussée, 10-12 malen, in zig-zag te klimmen, totdat men de 262 voet lange galerij bereikt, eensdeels tot schuilplaats, anderdeels gemaakt om de sneeuwvallen te laten schieten. In den beginne zien wij nog eene koedrift de bergen afhuppelen, maar allengs houdt bijna alle vegetatie op. Bij een geheel eenzaam liggend huis, op 6264 voet hoogte, wordt even stil gehouden. De grenssteen staat op 2117 meters hoogte. De pas van dezen van 1815-1821 gemaakten weg ligt op 6517 voet. De Tambo- of Schneehorn verheft zich daarboven tot 10086. Men kan dezen op den dom van Milaan zien. Westelijk is de Surettahorn (9312) waarvan de gletschers of sneeuwvelden blinken. - Het gaat nu naar beneden voorbij het eerste cantonièra of schuilplaatshuis tot de Dogana (5561), waar het vinnig koud is. Wij worden zeer beleefd ontvangen en gevisiteerd. Alleen naar sigaren wordt scherper gezien en een nagemaakte of liever in gips afgegoten antiquiteit, eene in een sigaren kist gepakte huisurn uit de veenen van Paterwolde, bestemd voor eene demonstratie op het congres, krijgt toen welligt den doodelijken druk, die haar tot scherven maakt. | |
[pagina 29]
| |
De tijden van plagerij in Italie zijn voorbij. Kephalides raadGa naar voetnoot1), om op de grenzen van dat land alle aanmatigingen te laten varen en alleen den mensch in eene vrolijke en luchtige gemoedstemming mede te brengen, kunnen wij gemakkelijk opvolgen; want wij dalen in opgewekte stemming naar beneden. Het gaat vliegend in zig-zag tot aan het oude Italiaansche tolhuis, nu een grenswachtersstation waar wij, voor het eerst, een soort van Italiaansch hooren spreken. Het gehucht is echter nog verre van een Italiaansch klimaat, gelijk wij dit ons meestal voorspiegelen, te bezitten. 's Winters kan de sneeuw zich tot de vensters der eerste verdieping ophoopen evenals bij den Sneeuwkop te Oberhof in Thuringen. Hier beginnen de vrouwen open klompen te dragen gelijk die der barrevoeter monnikken. Men passeert nog drie galerijen van 700-642 en 1530 voeten lang: sterke muren met afhellende daken en met schiet- of luchtgaten voorzien. 's Winters bij sneeuwstormen wordt er in geluid om de voetreizigers op den goeden weg te houden. - Fraai gezicht bij het uitkomen der tweede galerij op het zeer diep liggend dorpje Isola. Te Pianazzo, nog 4463 voet hoog gelegen, gaan wij uit de diligence om den 700 voet hoogen prachtigen waterval te zien. Eene menigte hoogst vuile kinders omringt ons, zij werpen steenen in den val dien wij nog eens bij het afdalen zien. Te Campo Dolcino (3333) is vrij wat drukte onder de staljongens, maar van hunne aardigheden versta ik geen woord. Het Lira dal is hier bezaaid met de kollossaalste rotsblokken, gedeeltelijk door kastanje- en notenboomen gemasqueerd. Een steenchaos, veel woester, veel stouter dan die op de Brocken, doordien hier nederploffing heeft plaats gehad. De Zuidzijde der Alpen is veel steiler dan de Noordzijde en daardoor gaat het nog altijd in zig-zag steil naar beneden. Fraaie gezichten op het dorpje Madonna di Gallivaggio. Bij S. Giacomo geheele kastanjewouden op de berghellingen. Wijngaarden tusschen de boomen als slingers gespannen, mais, zuidelijke plantengroei. Ziedaar Italie! al is het niet het Italie van Napels en SorrenteGa naar voetnoot2). - Nog steeds | |
[pagina 30]
| |
dalen wij tot dat wij Chiavenna, slechts 975 voet hoog gelegen, binnen rijden. Het is eene eigenaardige gewaarwording, voor het eerst in eene plaats te komen, waar al de talrijke opschriften van neringdoende personen, de aankondigingen enz. in eene andere taal zijn geschreven. Zij zijn in Italië mijne meesters om de namen van bedrijven te leeren kennen, die in het Italiaansch veelal zeer van de Fransche verschillen. Wij rijden echter zoo snel door het echt Italiaansche stadje, dat daarvan nu geen sprake kan zijn. Op het plein voor het hotel Conradi is het zeer warm, de overgang dus snel en even snel die van de vruchen- en plantengroei. Daarboven niets dan kale rotsen en nog hooger sneeuwvelden en hier perzikken, abrikozen, druiven en vijgen voor spotprijzenGa naar voetnoot1) ons te koop aangeboden. De perzikken hier gegeten blijven nog lang in onze herinnering: want later vinden wij ze altijd hard, hetzij dat men ze te vroeg afplukte of uit de natuur. Voor het eerst van mijn leven vind ik eene vijg een lekkere vrucht, en het zijn nog maar zwarte, want de groene zijn fijner.Ga naar voetnoot2) Wij rijden weldra door naar Colico; de zon brandt op de muren der villa's, geene villa's als de onze, maar tuinen vol olijf-, noten-, vijgen- en kastanjeboomen, waartusschen de wingert zich slingert. Tallooze hagedissen, die zich in den zonneschijn koesteren, verschuilen zich in de spleten. Te Riva bereiken wij het meer van Como, maar het is hier nog niet bevaarbaar. Om 2 uur komen wij te Colico en zijn spoedig aan boord van den vollen stoomboot, waarop het Fransche element domineert. Tusschen Colico en Bellaggio komen mij gedurig Rhijnherinneringen voor den geest, maar het meer van Como is breeder en de bergen die het omzoomen zijn hooger. Om 5 uur landen wij te Bellaggio en rijden door het | |
[pagina 31]
| |
plaatsje steil op naar de villa Serbelloni. Reeds bij dien oprid boeijen ons oog de talrijke groote aloës langs den weg als heg geplant. De villa Serbelloni heeft een eigenaardig aanzien; een tuin, waarin een gebouw in den vorm van een half parallelogram, met eene lange galerij beneden in het front, waaronder men kan zitten, en eene opene aan de zijden, waarop de bovenkamers uitkomen. Onder de eerste galerij hangen eene menigte niet altijd leelijke portretten uit de 16-18e eeuw, heeren en dames tot keizers en keizerinnen toe. De kardinalen met hunne roode mutsen blinken ons uit de openstaande spijskamer der bedienden toe en in de achterzaal hangen kopijen van beroemde Venusbeelden, waaronder een naar TitiaanGa naar voetnoot1). Alles toont aan, dat de villa pas uit handen eener adelijke familie met haar inhoud in huur is overgegaan in die van den eigenaar der beneden liggende hotels: la grande Bretagne en Giulia. Dat het niet uit weelde geschiedde toont de hoogst verwaarloosde toestand van den uitgestrekten tuin aan. Wij hebben nog juist tijd en licht genoeg om ons van de hoogst prachtige ligging dezer villa te vergewissen; op het punt waar het meer van Como en dat van Lecco zich scheiden, zoo hoog en à pic dat men er waarschuwingen vindt om geen steenen naar beneden te werpen daar deze doodelijk voor de menschen in de booten, die daar vlak onder varen, konden zijn. - Heerlijke gezichten, waar men zich ook wendt; want de villa Serbelloni heheerscht den omtrek. Eene tropische natuur; enorme aloës, juca's, ceders, kolossale cactussen, zeer hooge oleanders, duizende bigonia's en dan die kleine nette Italiaansche tuintjes, die donkere bloemperken met een groen bladerenhengsel er over, als waren het groote bloemenmanden. Heerlijk lommer, koele maar gedelabreerde grotten, met zeer bouwvallige trappen en opgaande terrassen aan de oostzijde. - Uitstekend diner te 7 uur, waaraan de Douarière Gravin Grisani met haar zoon, de eigenaars, nog deelnamen; gezicht op het meer Lecco met maan- en flikkering van weerlicht. Illuminatie, muziek en een tir beneden in den tuin de la Grande Bretagne! - In opgewonden stemming, schrijf ik mijnen tweeden zendbrief. Dingsdag. Aangename ontmoeting met de hollandsche dames M. en S. en jonker S. aan het ontbijt even voor hun vertrek van Serbelloni. Het vleijende ‘nous sommes très contents,’ be- | |
[pagina 32]
| |
antwoordt de cameriére met bouquetten. Lange wandeling op de villa; overal verval in de waterwerken, grotten, terrassen enz. Groote klagten van den tuiman over het wegblijven van den regen gedurende tien weken. Zware ceders, magnolia's enz. Een der ceders omvatten onze vier armen ter naauwernood. Wij dalen af naar Bellaggio. Ik koop op de markt voor mijnen tuinman roode bonte sparsieboonen en een eetbaar vruchtje chichinga of zoo iets, geheeten, een citroenappeltje met een weefsel er om, delicieus fijn. De groentevrouw zegt: het kan den geheelen winter durenGa naar voetnoot1). Inmiddels zoekt mijn reisgenoot den patroon der booten en weldra zitten wij met Giovanni in een schuitje, dat ons naar de villa Carlotta tegenover Bellaggio, lommerrijk in de helling van den heuvel gelegen, voert. Voorheen onder den naam van de villa Sommariva bekend, omgedoopt door den erfprins van Saksen-Meiningen, gemaal van prinses Charlotte († 1855), dochter van Prins Albert van Pruissen en onze Prinses Marianne, die er vroeger woonde maar nu nooit meer komt. Overrijk aan marmeren kunstschatten is deze villa; de triomftogt van Alexander den Groote, een basrelief, dat het geheele vierkant van de middenzaal omgeeft, door den graaf Sommariva met fr. 430,000 betaald, een meesterstuk van ThorwaldsenGa naar voetnoot2). Amor en Psyche; (ik zag in gansch Italie geen bevalliger groep) de H. Magdalena, Palamedes, Venus en Paris, allen van Canova, Mars en Venus van Aquisti. De schilderijen: afscheid van Romeo en Julia; de dood van Attala; Augustus bij Agrippina en Livia, staan niet in evenredigheid met het beeldhouwwerk. - Druk keuvelende met Giovanni steken wij over naar de villa Melzi, meer vlak gelegen met prachtige lanen van kastanje of notenboomen langs het meer. Ook aldaar heerlijk beeldhouwwerk: een colossale David van N. Fraccaroli; eene veel kleinere keurig fijn bewerkte Bacchante, een jongen Faun torschende van Boijer; een jager met een ree op den schouder; bustes van Napoleoniden (want een graaf Melzi was | |
[pagina 33]
| |
vice-president van Helvetie onder Napoleon I); bustes van groote mannen waaronder een zeer fraai van Homerus door Canova. Een groot marmeren monument voor Dante staat bij een sierlijke koepel op den N. hoek der villa. Boven in de villa een kabinetje van oude schilderijen, waaronder èén - zegt de lakei - van Gerardo dat is Gerard Dou - gelijk wij hem beduiden. Wij zoeken een poos naar Giovanni, zelfs tot in het huurtje van zijnen heiligen, S. Giovanni; onze vriend nam zijne siesta in een ander meer overdekt schuitje en sliep den slaap der vromen. - In Bellaggio teruggekomen koopen wij vele aardige snuisterijen van olijvenhout, versterken ons met salami, brood en birra di Chiavenna bij eenen zeer driftigen trattatore en koopen eenige grootere en kleinere uitstekende photographien van gezigten op Bellaggio en van sommige beelden bij signore Genazzini. Aan het diner maken wij eens kennis met den zeer aanbevelingswaardigen vino d' Asti spumante, en verlustigen ons in den heerlijken avond onder den warmen, met sterren als diamanten bezaaiden, blaauwen, Italiaanschen hemel. Woensdag 20 Sept. - Te zes uur zijn wij al aan het meer en wachten een poos op den stoomboot van Colico. Het wordt donker, het begint te regenen en de hevige donderbui loopt precies zoo hard als onze boot tot Como toe, zoodat wij weinig zien van de soms met prachtige villa's omzoomde oevers van het meer. Te 9.20 nemen eenige omnibussen de talrijke passagiers te Como op en voeren ze naar Camerlata waar de spoor aanvangt. In deze buurt aan het einde van het meer heeft Manzoni het tooneel van zijnen roman Promessi Spozi geplaatst. Te 10.30 van Camerlata over Monza, waar vroeger de ijzeren kroon van Lombardije bewaard werd, naar Milaan. De omnibus van het ons aanbevolen hotel Cavour neemt ons niet op; de conducteur vraagt den naam, ziet zijne lijst na en zegt: ‘nó inscritti!’ Het is zeer vol in Milaan door het eerste verjaarfeest van de inname van Rome, dat heden avond zal gevierd worden. Ook verwacht men den koning en is er eene tentoonstelling van industrie die vele bezoekers lokt. De omnibus van den Albergo Europa (Corse Vittorio Emmanuele) neemt ons nu op. Ofschoon den meer nedrigen titel van Albergo voerend, is het een goed hotel, digt bij den Dom. Het rijden derwaarts door een groot gedeelte van de stad geeft reeds een denkbeeld van de welvaart en betrekkelijke reinheid van het half Fransche | |
[pagina 34]
| |
en ‘la grande Milano.’ Het geraas der talrijke rijtuigen wordt er vrij wat getemperd door het plaveisel. De wielen der rijtuigen glijden er toch over breede platte steenen tusschen welke kleine veldkeijenGa naar voetnoot1). Ook veel trekkracht wordt er door bespaard en het snelle rijden bevordert. - Ons eerste bezoek geldt den naburigen Dom. Het sombere weer, (de regen houdt pas op) en de zwarte vlakken op het witte marmeren bekleedsel zijn welligt de oorzaken, dat dit kolossale gebouw mij niet zoo treft als ik verwacht, naar aanleiding vooral der twee prachtige groote gekleurde afbeeldsels die ik er van bezitGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot2). In concurrentie met de oud-Amsterdammers ten opzigte van hun stadhuis verklaarden de oud-Milanesen het voor het achtste wonder der wereldGa naar voetnoot3). Welligt hadden wij daarmede ingestemd als wij de 494 trappen beklommen en de 98 Gothische torens en 4500 marmeren standbeelden op het dak bezigtigd haddenGa naar voetnoot4). Wij stellen dit om den nevel uit. Bij provisie hebben wij al genoeg aan de 70 trappen in ons Europa. In den DomGa naar voetnoot5) zelf is het donker en zoo ledig dat wij er niemand ja toch iets....één philosopherende kat in aantreffen: dus ook tot morgen. - Getrouw aan ons stelsel om geene cicerones of wegwijzende facchini op te slaan, een vervelend ras, levende op kosten van de onwetenden, wandelen wij den Corso Vittore Emmanuele, die verder op Corso Venezia heet, af. Een prachtig in 1861 gebouwd geheel rood paleis van den bankier Ciani, la casa | |
[pagina 35]
| |
rubra, links, trekt onze aandacht. Zelfs de 12 cariatiden onder de balcons zijn van gebakken steen. Aan het einde van den Corso Venezia is de pas geopende tentoonstelling van de Associazione industriale Italiana, reeds in 1867, onder het Eerevoorzitterschap van Prins Humbert opgerigt. Zeer wijsselijk heeft men deze eerste tentoonstelling niet geopend voor alle vakken van Italiaansche industrie maar alleen voor eene eerste groep daarvan, gelijk het voorberigt van de Guida Ufficiale ons mededeelt. Die eerste groep bevatte de costruzzioni ed arti usuali. Ofschoon door den oorlog eerst in Maart 1871 aangekondigd is deze eerste poging geheel gelukt. In de afdeelingen A-N. althans vinden wij vele bewijzen van den hoogen trap waaaarop de Italiaansche industrie is gestegenGa naar voetnoot1). Bijzonder trekken onze aandacht de ledekanten en meubels van ijzer der fabriek La Vittoria van D. Baldizzone te Milaan, de groote spiegels met overschoon uit linden hout gesneden lijsten, het rijkoetsje van het dochtertje van Prins Humbert en Prinses Margaretha, de navolgingen van de majolica's van Gubbio enz. enz. Na het goede diner in het café der expositie rijden wij N.W. waarts door de stad en langs de zeer groote Piazza d'armi. Bij de Porta Sempione staat de trotsche Arco della Pace, door Napoleon I als eindpunt van den weg over den Simplon in 1804 begonnen. Het monument is echter eerst in 1838 voltooid. Het geheel is zeer imposant; vooral de Vredegodin op een kar met zes paarden bespannen en de vier victories te paard op de hoeken. Van 7½ tot 10 uren wonen wij het concert bij, dat voor het Kon. Paleis achter den Dom wordt uitgevoerd of rusten en wandelen in de à giorno verlichte fonkel nieuwe en prachtige Galleria (of passage) Vittore Emmanuele, een meesterstuk van den Architect Mengoni, met wien wij te Bologna kennis maakten. Ik zou niet durven beslissen wat meer opgewonden is, de tekstGa naar voetnoot2) | |
[pagina 36]
| |
de muziek of de uitvoering door een 600 tal zangers en zangeressen. Gloeijend, Italiaansch gloeijend zijn de woorden van de Cantica Roma. Daarin treden op: koren van krijgslieden, wijzen, martelaars, stemmen uit het Campidoglio, het forum, de katacomben, van de Alpen tot Sicilie en de genius van Italie. Tot 10½ wachten wij op de illuminatie met bengaalsch vuur van het koorend van den dom. De regenbuitjes, die dien avond vielen, zullen het aansteken verhinderd hebben. Zij bekoelden de geestdrift van het publiek nietGa naar voetnoot1). Trouwens in de geheele stad wapperde de Italiaansche driekleur uit sympathie voor dit eerste verjaringsfeest eener wereldgebeurtenis waarvan wij eerst later in Rome zelve al het gewigt aanschouwden. Donderdag 21 Sept. Von RaumerGa naar voetnoot2) zegt teregt: ‘Jeder Tag in Italien hat seine Eigenthümlichkeiten des Sehens, Hörens, Lernens.’ Het een en ander vooral als men woekert men den tijd. Wij beginnen den dag vroeg met den Dom. Het standbeeld van den H. Bartholomeus, met het afgestroopte vel op de schouders en het allerpedantste onderschriftGa naar voetnoot3) trekt onze aandacht. De twee prachtglasramen, vooral het oudste links met 350 bijbelsche voorstellingen, boeijen die lang. Ook de fraaije biechtstoelen ‘réservés aux pénitens français, allemands et anglais,’ vlak daarbij. Verder het onderaardsche graf van den H. Karel Borromeus, dat 4 millioen francs zou gekost hebben en de enorme kolommen uit één stuk bij den ingang. Het is weder te nevelachtig om naar boven te klimmen: wij kunnen onzen tijd beter besteden met het bezoeken van het Museum van schilderijen La Brera. Mijne Guida per la Pinacoteca di Brera, ofschoon van het jaar 1838, is nog geheel bruikbaar: ‘De verzameling is een voorbeeld - zegt PechtGa naar voetnoot4) - ‘van geheel stelsellooze expositie, geen an- | |
[pagina 37]
| |
dere regel is daarbij in acht genomen dan de smaak der opzieners. Reeds in de eerste zaal hangen Titiaan, Jordaens, Carracci, van Dijk, Caravaggio en anderen vreeedzaam naast elkander en bijten niet.’ Van de 12 zalen, waarin de 429 schilderijen (Cat. 1838) zich bevinden, werden nu de voorste ook gebruikt voor eene tentoonstelling van nieuwe stukken die veel der oude aan ons oog onttrokken. De parel van deze collectie is no. 230: Lo Sposalizio di Maria Vergine, van Raphael in zaal VIIGa naar voetnoot1). De Lombardijsche school is in deze collectie het meest vertegenwoordigd, daarna de Venetiaansche, Florentijnsche en Romeinsche. Wij vinden er echter ook stukken van Ferd. Bol, van Bloemen, van Breughel, van Dijk, Eeckhout, Geldorp, van Goijen, Willem Heus, Abraham de Heusch, Hobbema, Corn. Poelenburg, Rembrandt en Rubens. Onder de nieuwe schilderijen trok aller aandacht, (zoowel door de fijne schildering als om het zonderlinge der voorstelling) ‘L'Inspection (Russe) de la fiancée.’ Meer dan die nieuwe schilderijen boeijen ons denieuwe beeldhouwwerken beneden tentoongesteld: La Vanarella (het ijdeltuitje), L'Innocenza, precies Nella (zijne kleindochter), zegt mijn reisgenoot; La Vergogna, terwijl wij er bij zijn, wordt door een sapeur eens rondgedraaid. v. Raumer en anderen roemen het Italiaansche theaterGa naar voetnoot2), ook om het goedkoope. In La Scala alhier valt daarop, althans dezen avond, niet te roemen; men betaalt tweemaal en bekomt twee biljetten, een Biglietto d'ingresso fr. 3,50 en een voor de Sedia chiusa comune fr. 3,50, zamen fr. 7,-. Trouwens hetgeen wij dien avond zien is het dubbel waard. Vooreerst het inwendige van de enorme, rijk verlichte Scala zelveGa naar voetnoot3), dan de Opera-Ballo in 4 bedrijven van Il Guarany, van den Braziliaanschen componist Cav. A. Carlos Gomes en vooral het Divertimento Dansante, dat door netheid van uitvoering en pracht zeer uitmuntte en de opera halveerde, die zoolang duurde dat Il Guarany eerst lang na middernacht aan zijn einde kwam.Ga naar voetnoot4) | |
[pagina 38]
| |
Vrijdag 22 Sept. Te 10.10 uit Milaan. Te Bergamo kunnen wij ons niet ophouden, alhoewel MenzelGa naar voetnoot1) zegt, dat het een der schoonste steden van Italie is, minder bezocht en bekend dan het verdient. Men nadert hier weder de Alpen; tot hiertoe spoorden wij steeds door een Hollandsch landschap, want de olijfboomen zien er precies uit als wilgen. Fraai gezicht op Bergamo, de oude stad ligt tegen den berg, de nieuwe in de vlakte. Volgt BresciaGa naar voetnoot2). Hier weder zeer nabij ijzerrijke roode bergen met vele villa's. Lieve ligging. Ook dit verdiende wel een halven dag oponthoud maar onze tijd is bepaald, wij moeten over acht dagen in Bologne zijn en hebben Verona, Venetie, Padua en Ferrara nog voor het mes. A vanti! Heimelijke hoop op eene andere keer. Te Dezenzano houdt de trein zoolang stil, dat wij een blik kunnen werpen op het 16 mijlen lange en 1-5 mijlen breede Lago di Garda. Prachtig gezicht op de hoog gelegen viaduct over de volle lengte en grootste breedte van het meer. Het schiereiland Sermione met zijn oud kasteel komt oostwaarts zeer uit. Over Peschiera, een der vierhoek vestingen, komen wij te Verona aan het station Porta Nuova. Lange zonnige rid bijna door de geheele stad tot de Due Torri door v.d. Willigen reeds als een goed logement aanbevolen. Zeker een oud paleis; de eene toren dient nu om er een duiventil in op te hangen. Drie bont geschilderde galerijen omringen eene binnenplaats en mijn no. 32 ziet uit op een plein, waarop de kerk St. Anastasia, een kapel en curieuse grafmonumenten. Terwijl mijn reisgenoot, wat ongesteld, eene siesta houdt, ga ik de opgepronkte St. Anastasia zien. Eene | |
[pagina 39]
| |
groote annonce daar buiten leert mij, dat de 300ste verjaardag van den slag van Lepante er de oorzaak van is en de sacristano noodigt mij zeer uit om present te zijn te zes uur bij de illuminatie der kerk ter eere van de H. Rosalia. Ik neem deze kerk eens goed op maar geef geene beschrijving, gedachtig aan zekere opmerking van een der beste schrijvers over Rome, de StendhalGa naar voetnoot1). Van de beide bont marmeren bedelaars als cariatiden voor de wijwaterbakken, dergelijke als wij later te Ferrara zagen, wil ik toch gewagen en hoe ik, alleen in de kerk zijnde en op een bank uitrustende, zoo wat over den openbaren godsdienst philosofeerde als Matthews deedGa naar voetnoot2). Buiten de kerk liggen, hoog verheven, sedert eeuwen, een paar graven Castelbarco in zwart geworden marmeren sacrophagen te rusten. - Eene Amerikaansche familie aan de tavola rotonda vult eenigzins het gemis van mijnen reisgenoot daarbij aan. Een glas Val Polesella montert mij ook wat op, ofschoon de Lombardijsche wijnen mij anders volstrekt niet bevallenGa naar voetnoot3). - Ik vind mijnen reisgenoot zoo opgeknapt, dat wij ons op weg begeven met de schare, die St. Anastasia juist verlaat. v. Raumer wenschte zich voor de gansche Italiaansche reis te Verona eene tamelijke verkoudheid, om de zoo doordringende stank in vele straten. Ik zou dit eerder zeggen van ‘Venetie’ want bij onze wandeling naar de Piazza Bra hinderde het mij niet bijzonder. | |
[pagina 40]
| |
De maan beschijnt met haren sikkel het uitgestrekt plein en de Arena, het grootste monument der oudheid benoorden de Po. Het prachtige weder heeft vele wandelaars uitgelokt, men scherst, men lacht, de cafés zijn bezet: er is veel beweging in, ook door de bloemenmeisjes, courantenjongens, die er uit- in- en doorloopen, de handelaars in lucifers e tutti quanti, gelijk overal in ItalieGa naar voetnoot1). - Wij slapen heerlijk, beschut door gazen gordijnen tegen de 's nachts vooral lastige zancelli of muggen, neven noemen wij ze in Friesland, die hier vrij wat muskietachtig zijn. Zaturdag 23 Septb.: Een genotvolle dag, vooral voor antiquaren, ten koste van eenige zweetdroppelen: want het is zeer warm. In de Corso Cavour, de Porta dei Borsari gezien, door sommigen voor een triomfboog, door anderen voor eene oude poort der stad, onder keizer Galienus (Ao. 265) gesticht, gehoudenGa naar voetnoot2). De inscriptie daarop ten N. is nog vrij goed leesbaarGa naar voetnoot3). Over de gloeijend heete Piazza Bra naar het Arena; men doet wel dit open rond gebouw, hoe groot ook, (32 meters hoog, 161 lang, 133 breed, met 45 rijen steenen zitplaatsen, en ruimte voor 25,000 zittende en 70,000 staande toeschouwers) vóór het Colosseum te zien. ‘Het is de eerste betoovering van Romeinsche grootheid die lang den boventoon behoudt, totdat het Colosseum van Rome hem overwint en eene grootere te weeg brengtGa naar voetnoot4).’ De 72 arcades aan de buitenzijde bezigt men voor pakhuizen en werkplaatsen. Het is een klim, de 45 zitplaatsen op te stappen bij zulk eene warmte; maar het gezigt boven, over Verona, beloont de inspanningGa naar voetnoot5). Een zeer beleefd opzigter laat ons het | |
[pagina 41]
| |
niet ver daarvan gelegen Museo lapidario zienGa naar voetnoot1). Het is het eerste museum in Italie van oudheden, op de plaats zelve gevonden en bijeengebragt, dat ik zie. Met van OefeleGa naar voetnoot2), die het ook zag, maakte het op mij eenen wonderbaren indruk. ‘Want het wezen en geloof, de denk- en handelwijze der Romeinen is hier beter te bestuderen dan uit boeken. De beschouwing daarvan leidt ons het Romeinsche leven binnen.’ Een rijtuig brengt ons snel naar de afgelegen Piazza di S. ZenoneGa naar voetnoot3) de interessantste kerk van Verona. Links daarvan een scheeve toren, regts een campanile en daarbij het graf van Pepijn, Koning van Italie, zoon van Karel den Groote. De H. Zeno is de beschermheilige der visschers. Het oude gekleurd marmeren standbeeld in het koor vertoont hem als een hengelaar. Zeer interessant zijn de reeds in 1123 herstelde en nog zeer goed bewaarde kloosters ten N. der S. Zenone. Later zien wij den Cathedraal, de vijf monumenten der Scaligers, der familie die van 1262-1389 Verona beheerschte en een ladder (Scala) in haar wapen voerde. Eene opfrissching van deze zwart geworden gedenkteekenen is hoogst noodig. Een stoombrandspuit zou hier en elders in Italie groote diensten doen; vooral gevuld met loog van potasch om het vuil van eeuwenher daarvan af te bijten. De Piazza dell' Erbe is vol ooft- en groenteverkoopsters: het fruit is fraai, en zeer goedkoop. Er staat een schandezuil op het einde van het ruime plein, voor de bankroetiers, een Italiaansch middeleeuwsch gebruik gelijk bij ons vroeger de schandpalen met hunne draaikooijen. Hier en daar, zien wij groote huizen, palazzi, in Venetiaansch-Gothischen stijlGa naar voetnoot4), vooral in de Corsoen op de kleine maar interessante Piazza dei Signori. - Siesta. - Den indruk der laatste dagen deel ik mede in mijnen vierden algemeenen zendbrief en wij gaan na eene avondwandeling op de Brera zeer vroeg naar bed, want den volgenden morgen te 4½ uur bommelt mijne buuvrrouw St. Anastasia mij al wakker, en | |
[pagina 42]
| |
te 5 uur rijden wij al naar het andere station van Verona bij de Porta Vescovo. - Bij het broodje, met moeite aan het station bekomen, komt de koffij te Vicenza. Het spijt ons zeer, dat wij de paleizen en gebouwen, aldaar door PalladioGa naar voetnoot1) gesticht, niet kunnen aanschouwen; maar Verona heeft ons al proeven van zijn talent laten zien. Van Padova zien wij nu letterlijk niets door een uit zee opkomenden mistGa naar voetnoot2). A revoir! tot Donderdag e.k. Te Mestri scheidt de trein voor Triest zich van den onzen af. Allengs doemt Venetie uit de golven op; de één mijl lange brug (3600 el) is spoedig overgespoord; wij zien de eerste gondels op de Lagunen; in een oogwenk zitten wij in een daarvan en langs kleine kanalen en een gedeelte van het Canal grande varen wij door de wonderlijke peer- of karafvormige stad, waardoor het hoofdkanaal als een slang heenkronkelt. Men zet ons aan de achterzijde van het hotel San Marco af; door een doolhof van gangetjes, het een duisterder dan het andere, bereiken wij onze kamer en eensklaps zien wij op de piazza San Marco neder, begrensd door het Kon. Paleis of de oude Procuratie, terwijl links de Dom en vooral de Campanile ten hemel rijzen. ‘Alles, zegt von RaumerGa naar voetnoot3), wat gij ooit gezien en gedroomd hebt, moet voor de tooverkracht van het gezigt op het plein van San Marco wijken.’ De doodkistachtige, vrij vuile gondel is ons niet bevallen. Wij gaan liever te voet uit, om onze brieven van de post aan het Canal Grande, links van de Ponte Rialto, te halen. Wij kunnen den San MarcoGa naar voetnoot4) evenwel niet voorbijgaan. Eerst bij eene derde rustige bezigtiging begrijp ik iets van de bouworde der façade, waarvan de herstelling, vooral der fresco's daaraan, zeer noodig | |
[pagina 43]
| |
en dan ook reeds begonnen isGa naar voetnoot1). Vergeleken bij den stout ten hemel rijzenden Campanile is er iets gedrukts in: ‘plus pittoresque que grandiose, grace à sa construction tout-à-fait extraordinaire et à la magnificence à moitié orientale de son ornementation,’ zegt BädekerGa naar voetnoot2) zeer juist. In plaats van de ons aangewezen hoofdstraat van Venetie, la Merceria, onder de Torre del Orologio (half zoo breed als de Kalverstraat) in te slaan, gaan wij een straatje daar naast in, loopen echter, met de zon als gids, maar steeds door straatjes, stegen (calle) en gangen en vinden toch eindelijk na veel dwalen den ponte RialtoGa naar voetnoot3). Het is er nu in die calle door den Zondag, wat rustiger en minder vol, maar als men bedenkt, dat in die naauwe straatjes nog allerlei bedrijven, zelfs smederij onder den blooten hemel worden uitgeoefend, waaronder nu, in de herfst, op honderde plaatsen het braden van kastanjesGa naar voetnoot4), voorts dat de kleine kanaaltjes die men overgaat geene frissche beken zijn maar allengs opslibbenGa naar voetnoot5), dan zeggen wij met Mr. BoerGa naar voetnoot6): ‘De reukorganen worden hier niet altijd even aangenaam aangedaan.’ Terwijl ik op straat een passage uit mijn van de post gehaalden brief aan mijnen reisgenoot voorlees, zegt een heer: ‘zijn de heeren Hollanders? ik ook. Kapitein D., pas uit Rotterdam met de Triest aangekomen.’ Wij maken afspraak tot een bezoek. Bezigtiging van San Marco, wandeling langs den Molo en de Riva dei Schiavoni, voorbij de Ponte dei SospiriGa naar voetnoot7), het zien van eene ragazza of wedstrijd op de Lagunen, een mager | |
[pagina 44]
| |
dinerGa naar voetnoot1), militaire muzijk en eene wandeling met duizenden menschen op de met candelabres verlichte Piazza, ziedaar onze werkzaamheden tot 10 uren. De zancelli (moucherons) plagen ons 's nachts; wij missen de gazen gordijnenGa naar voetnoot2). Maandag, 25 September. Onder genot van zonneschijn roeit Foscarini ons een paar uren lang, door het groote kanaalGa naar voetnoot3) in eene barca. Onze knappe roeijer, door zijne collega's il duogoGa naar voetnoot4) bijgenaamd, wijst ons zeer juist alle paleizen aan, zooals Bädeker I p. 285-288 die vermeldt. De ellendige toestand van vele, vooral van de onderste gedeelten hunner muren, hindert ons. Hoe zij er gerestaureerd uitzien, vertoont de Fondaco dè Turchi met zijnen prachtigen Oosterschen voorgevel, terwijl het binnenste nog niet voltooid is. De palazzi FoscariGa naar voetnoot5) en Balbi, in de bocht van deze Heeregracht, ziet men het meest op de platen van het Canal Grande. Wij bezien het Palazzo Pesaro, en het Museo civico of Palazzo CorrerGa naar voetnoot6). In het laatste kan men veel kennis opdoen van het leven der oude VenetianenGa naar voetnoot7). Welk een rijkdom in die gouden kleeding op die twee lange afbeeldingen van eene Venetiaansche bruiloft in de 16de | |
[pagina 45]
| |
eeuw! Aan de collectie gouden Zecchini ontbreekt alleen de hoogstzeldzame van den Doge Marco Barberini (1485-1486). Treurig gezigt op de den 16 Aug. 1867 verbrande overblijfselen van het schilderij (Titiaan's meesterstuk) S. Pietro MartireGa naar voetnoot1). Curieuse munten, zoo als mij toeschijnt, uit de kist van S. Marco (1096) voor den dag gekomen. - Foscarini zet ons af aan de Piazetta. Vier uren lang besteden wij aan het bezigtigen van het Palazzo DucaleGa naar voetnoot2). Het binnenhof is onbeschrijfelijk schoon en indrukwekkend, verhoogd door de historische herinneringen; er heerscht, zoo vaak wij het bezoeken, eene eigenaardige Venetiaansche bedrijvigheid, wegens het water halen uit de fraaie bronzen putten door niet altijd onbevallige vrouwen en meisjes, in eigenaardig costuum. Zij dragen de koperen pot-emmers aan een stok dwars over den schouder wijd en zijd door de stadGa naar voetnoot3). Op deze plek zeggen wij met SharpGa naar voetnoot4) ‘de wezenlijke voorwerpen overtreffen hier alles wat de verbeelding zich uit prenten voorstelt.’ De Oostelijke façade van het Binnenhof valt vooral in het oog. Daar zat Silvio Pellico gevangen. Ongemeen trotsch is | |
[pagina 46]
| |
de Scala dei Giganti, dus genaamd naar de kolossale standbeelden van Mars en Neptunus..Die trap is in vakken verdeeld. Op de bovenste wierden de doges gekroond en de tachtigjarige Doge Marino Faliero (17 April 1355) onthoofdGa naar voetnoot1). Wij gaan de Scala d'oro op; vroeger mogt deze alleen door den adel, die in het gouden boek ingeschreven staat, betreden worden. Aan zulk een gouden boek zal Fiesole te Florence ons later nog eens herinneren. Wij bezien eerst de 50 ellen lange, 25 ellen breede en 15 ellen hooge Sala del Maggior Consiglio met hare 76 portretten van dogesGa naar voetnoot2) links in den N. hoek beginnende. Een zwart bord (no 36) in de Z.W. hoek vervangt dat van den zoo evengenoemden grijsaard. Onder de portretten 21 groote Venetiaansch-historische voorstellingen. Aan de Oostzijde het grootste (25 ellen breede) schilderij der wereld: het paradijs van Tintoret. Prachtige plafonds in vakken door vijf der voornaamste Venetiaansche schilders in de 16de eeuw beschilderd. Heerlijke afwisseling bij al dat vermoeiend omhoog zien is het verrukkelijk gezicht benedenwaarts op het balcon (bij No. 3 der 21 groote stukken), waar het oog zweeft over de Lagunen en rust op de kerk van St. George en de GiudeccaGa naar voetnoot3). Dezelfde rijkdom in plafonds en schilderwerk in de volgende kleinere zalen en vertrekken ten getale van zeven door Bädeker p. 271 vermeld. - Wij gaan daarop het museo archeologico zien in drie zalen, vroeger woonkamers der doges. Vooral zeer oude kaarten van Fra Mauro en Zeno waarop het eiland Frisia hoog in het Noorden voorkomtGa naar voetnoot4) | |
[pagina 47]
| |
en een mappe-monde van 1457-1459 boeijen mij meer dan beneden onder de galerijen de menigte bustesGa naar voetnoot1). - Na het betere diner in de uitmuntende Quaddri, avondwandeling langs de Lagunen bij helderen maneschijn en lang vertoef in de Giardino reale op den hoek van het Grande Canal waar de Banda Cittadina muzijkstukken van Verdi, Donizetti en andere Italiaansche componisten uitvoert. Onder het genot van ijsGa naar voetnoot2) werpen wij een blik op de Venetiaansche beaumonde, die hier zeker tot laat in den avond vertoeft. In den zomer toch maakt een echte Venetiaan van den dag half nacht en van de halve nacht dag, het laatste op de Piazza San Marco met hare talrijke koffijhuizen. Het slenteren daarop, heen en weder, uren lang is geen tijdverdrijf, het is eene bezigheid evenals voor sommigen bij ons dagelijks uren lang het wandelen ‘gezondheidshalve.’ Bij de Venetianen heeft dat vele wandelen zeker geene gezondheid ten gevolge. De lucht is er menigwerf veel te onzuiver om zooveel luchtbad met vrucht te genieten. Er heerschen vele koortsen; die leelijke vliegen tieren dan ook het best in moeraslucht. De tint der Venetianen is geel, de vrouwen hebben veelal lange, bleeke gezichtenGa naar voetnoot3). Wat mij bijzonder trof in deze steeds zoo aristocratische stad was, dat vooral op de piazza San Marco het onderscheid van standen zoo geheel wegvalt. Niet alleen dat, zooals B. zegt, ‘le prince y prend son sorbetto à côté du petit bourgeois’, maar de aanraking is er volkomen op gevaar af van erfenis, van het vuile in lompen gehulde popolo, dat alleen acqua fresca!Ga naar voetnoot4) drinkt en daardoor nuchter en fatsoenlijk blijft. Dinsdag 26 Septb. Slecht geslapen door de zanzareGa naar voetnoot5) en | |
[pagina 48]
| |
de cimici, een nog veel kwaadaardiger diersoort. Onweder daardoor in huis, terwijl een kort maar zwaar onweder met fellen regen uit zee opkomt. De duizenden vrij-duiven verlustigen zich in de lang ontbeerde plassen op het Sint Marcus plein. Met de muzijk der bezetting voorop marcheren wij naar het station, om des Konings aankomst te zien, maar wij geraken en muzijk en soldaten kwijt in den doolhof aan gene zijde van het groote kanaal, in al die nu zeer bedrijvige en volle straatjes en steegjes. Later bespeuren wij dat een handwijzer ‘Via alla strada ferrata’, de draad van Ariadne hier is. Wij bezoeken daarop het pantheon van Venetie, de kerk S. Maria gloriosa dei Frari of de Frari, gelijk men, bij verkorting zegt. Wij bezien er vooral het mausoleum van den doge Jan Pesaro († 1659) met de negerstandbeelden, zeer rijk maar bizar; het pyramiedevormig monument voor Canova († 1822)Ga naar voetnoot1), door Fabris volgens Canova's model als tombe voor Titiaan bestemd; het al te prachtige monument voor Titiaan († 1576, 98 jaren oud), door Keizer Ferdinand bekostigd en eerst in 1852 voitooidGa naar voetnoot2). Een gondel brengt ons naar de Ripetta terug. In een der kanaaltjes ontmoeten wij de gondels, die den Koning en zijn gevolg zullen afhalen. Keurig netjes zien de roeijers er uit, knappe kerels, grenadiers taille, in het wit met blauwe sjerpen, strooijen hoeden met fladderende bonte linten, gestreepte kousen en een zilveren plaat, waarop de roeiriem afstuit op den linker arm. Onze doge groet ons: nogal een groet! het zijn die van Zondag. Niettegenstaande het onweder, dat ons een paar uren tijd heeft genomen, is het nog zeer warm op de Piazza. Eindelijk komt Z.M. ‘il galant huomo,’ zooals zelfs de opgewonden La Stampa van heden hem noemt, met Prins Humbert, dien wij later uit Bologna naar Marabotto zullen vergezellen, en gevolg. Zij stappen in het Palazzo Reale vlak tegenover onze kamer af. Herhaald | |
[pagina 49]
| |
donderend Viva zoo dikwerf Vittoro Emanuele zich vertoont. Wij zien hem perfect door eenen tooneelkijker. - Wij bezien daarop vele winkels, maar men overvraagt te veel om preciosa te durven koopen en wij bepalen ons tot platen. Het café-restaurant Quaddri is dezen dag ons hoofdkwartier; daar tegenover ligt een café boudoir, zoo netjes ziet het er uit. In de buurt daarvan cafés voor Albanezen, Grieken en Turken, die hier in hunne schilderachtige costumes zitten. Te 7½ uur begint het echt Venetiaansch feest: duizenden bij duizenden menschen bewegen zich op de Piazza, de Piazetta en de Molo of Riva of zitten onder de galerijen. De Piazza, de dom, de torre del orologio en vooral de hemelhooge Campanile worden afwisselend of te gelijk met Bengaalsch vuur verlicht. Uit alle zijne gaten spuwt eensklaps de Campanile het als gloeijend gekleurd lava uit tot groote schrik der duiven, die daarin slapen. Zij tuimelen verblind onder de menigte. Twee bande spelen afwisselend. Prachtig maanlicht op de Lagunen. Vijftig duizend of nog meer opgewonden Venetianen bij een. ‘Mein Liebchen was willst du noch mehr?’ Eindelijk te 10½, nadat men nog achtmaal, ten slotte, de Marcia reale of di Roma ‘op vereerend, even zoo vele malen herhaald, zeer luid verzoek’ gespeeld heeft, kunnen wij gaan slapen. Onze flesch Liviziano is ook ledig. Woensdag 26 Septb. Zeer warm weder. Wij wandelen langs de Riva dei Schiavoni links af de stad in naar de kerk van S. Giovanni e Paolo, in de wandeling bij verkorting Zanipolo geheeten. Eindelijk vinden wij de Westminster abdij van Venetie, de begraafplaats der meeste dogen, na door tallooze steegjes en over menig brugje te zijn gegaan. Onder de mausolea, dat van Marco Antonio Bragadino † 1571, den verdediger van Famagosta, door de Turken gevild! De voorstelling daarvan is daarboven op eene schilderij zigtbaar; dat van Silvester en Elisabeth Valier, 24 passen of 48 voet breed, 100 voeten hoog; een enorm gevaarte voor twee onbekende grootheden opgerigt. In het koor het schoonste monument van Venetie van Leopardo, ter eere van Andrea Vendramino als 83 jarige doge, † 1478, 85 jaren oud. Dat het schoonste schilderstuk van deze kerk, de moord van den H. Petrus martelaar, verbrand is, vermeldden wij reeds. Nog vele monumenten en schilderijen en daarbuiten het fraaije bronzen ruiter stanbeeld van den veldheer Coleoni † 1475. De wandeling van Zanipolo naar het Arse- | |
[pagina 50]
| |
naalGa naar voetnoot1) is niet lang. De façade daarvan is hoogst schilderachtigGa naar voetnoot2). De grootste leeuw links vertoont kennelijk Runenschrift, dat dan ook door Rafn is ontcijferdGa naar voetnoot2). Wij worden in het Arsenaal hoogst beleefd ontvangen. Alles ziet er even netjes uit, maar vele voorwerpen, onder anderen het model van den door de Franschen vernietigden BucentaurusGa naar voetnoot3), zijn afwezig en prijken op de tentoonstelling van maritieme zaken te Napels, de eenige met die voor de visscherijen te Brest en te Christiania, waarop Nederland eens een goed figuur heeft gemaakt. Een vlag uit den slag van Lepante verplaatst mij naar de S Anastasia van Verona. Lange wandeling in brandende hitte, afgewisseld door eene afkoeling in eene kerk, tot op het oost-einde van Venetie, waar het lommer der Giardini Pubblici ons verfrischt. Het is er dood eenzaam; trouwens over dag ziet men alleen vreemdelingen als wandelaars en café-bezoekers. Heerlijk gezicht op de eilanden Muriano, Liddo, Elena, CertosaGa naar voetnoot4). Zij liggen op het water. Doodstille zee en azuren hemel. Met een barca teruggevoerd langs de stoomboot Triest. ‘Kapitein niet aan boord; in de stad!’ Dat Hollandsch verfrischt ons. Zeer koel is het in de pozzi, half in ruine overgegane onderaardholen, gevangenissen, tegenhangers van de heette piombi. Reeds in het begin der zeventiende eeuw toen men nog vroeg: ‘cipier! hoe maken het de gevangenen?’ in plaats van nu: ‘heeren: hoe maakt de cipier het?’ werden zij verlaten. Zij liggen over de achterzijde van het Palazzo Ducale naast den Ponte dei SospiriGa naar voetnoot5). Te 3½ uur verlaten wij Venetie, terwijl mijn reisgenoot den chef van het station gaat opzoeken om over de reductie van het tarief voor ons als led en van het congres te Bologna | |
[pagina 51]
| |
te spreken, moet ik aan de volgende personen ietsGa naar voetnoot1) offeren: aan den gondelier, aan twee oude mannetjes met haakjes voor het vasthouden van den gondel, twee sjouwerlui, twee visitateurs, (want Venetie is porto franco), en den commissionair van San Marco. Met vier zeer babbelende heerenGa naar voetnoot2), van wier discours wij door het dialect niets begrijpen, sporen wij naar Padova, en vinden aldaar een uitstekend hotel in de Stella d'oro. Er zijn slechts mannelijke bedienden, die de bedden opmaken, de glazen op straat poetsen of wasschen, iets ongehoords zindelijks in ItalieGa naar voetnoot3). Achter het wereldberoemde op marmeren zuilen rustende café Pedrocchi, vinden wij eene restauratie en openen het gevecht met het doodslaan van eenige groote, bruinachtige nog al ziltige oesters ‘colla barba’ van ChioggiaGa naar voetnoot4). - Onder een onophoudelijk ‘va et vient’ dóór het zeer lange café slijten wij den avond. Donderdag 28 Septb. Wij gaan te voet Padova te zien, zeker eene der oudste steden van Italie, al laat men den oorsprong er van niet tot Antenor, den verdreven koning van Troje en broeder van Priamus opklimmen. Nauwe straten, vele arcaden en zeer groote tuinen. Eerst, in de Eremitani, een bezoek gebragt aan het grafmonument van Canóva, voor Willem George Frederik Prins van Oranje († 1799 alhier) hier gesticht. De geschiedenisGa naar voetnoot5) zegt, dat hij, een uitstekend generaal, ten gevolge van het bezoeken der lazaretten bezweek; de sacristano zei: ten gevolge van onze nieuwe kennissen van gisteren avond uit Chioggia. Vlak daarbij is eene arena in een wijngaard veranderd en daarin eene begrafenis kapel della Madonna dell' Arena (Annunziata). Nog nergens zagen wij zulke prachtige geheel zuiver bewaarde fresco's als hier, zij bedekken de beide zijmuren, geheel en al verdeeld in 34 vakken, voorstellingen uit het N. Testament en aan een verbonden door ‘Het laatste oordeel’ allen | |
[pagina 52]
| |
door Giotto reeds in de 14de eeuw geschilderd. Zeer lang boeijen zij ons. De wat ruwe maar daarom niet minder karakteristieke photographien er van kosten fr. 3 per stuk, zijn echter te groot om mede te nemen. Zeer voldaan gaan wij nu naar de kerk S. Antonio, de basilicaGa naar voetnoot1) van den H. Antonius van Padua († 1231), door het volk eenvoudig il Santo, de heilige genoemd, gelijk een Amsterdammer spreekt van de stad, een Nederlandsch letterkundige van het woordenboek en de Spectator in het berijmd A B C op. Oudejaarsdag 1871 van het Handschrift. De kerk van il Santo, bekend door zijn leerrede tegen de visschenGa naar voetnoot2), is kolossaal, zeven koepels vol met monumenten, die Bädeker l.l. p. 247 en Eser S. 294 vermelden, allen niet even mooi, leelijk onder anderen een zeer groot ter eere van Prof. Ferrari († 1684). De vorm van de urne wekt zelfs onze lachlust op. Prachtige hoog opgewerkte marmeren basreliefs voorstellende de mirakelen van den H. Antonius. De koster wijst ons veel meer aan dan in B. vermeld staat. Deze kerk is de tweede Westminster abdij voor Venetie, waaraan Padova onderworpen was. Ook hier slaven of geketende gevangenen als cariatiden van de prachtige tombes van Venetiaansche generaals. In het daarnevens liggende in 1849 gesupprimeerde Franciscaner klooster honderden grafsteenen onder de galerijen. Het is weekmarkt in Padova en het wordt allengs zeer levendig op de straten van deze anders zeer stille studiestad. Aan den voet van het oudste bronzen ruiterstandbeeld (der nieuwe kunst) ter eere van Erasmus de Narni, bijgenaamd Gattamelata (15de eeuw) zitten vrouwen in vreemd costuum. Zij vragen iets; de last van het bedelen is anders veel minder groot in Italie dan ik vermoed had. Wij wandelen naar den Prato della Valle, oudtijds eene weide, nu in eene zeer curieuse wandeling gefatsoeneerd, het is een ovaal omringd door 78 wit marmeren standbeelden. Het is veel te warm en zij zijn niet mooi genoeg om ze lang te bekijkenGa naar voetnoot3). In Pedrocchi is het zeer druk. Het is er half | |
[pagina 53]
| |
beurs, (even als bij van der Wielen te Leeuwarden, dank zij het verschil, sedert 1807, over de vraag: waar toch de beurs zal staan?). Cider met ijs hier aan te bevelen. - Er is veel te zien in PadovaGa naar voetnoot1) en wij hebben maar één dag er voor. Wij laten den pedel der Universiteit uit den kroeg halen en bezien intusschen de tallooze steenen inscripties en gekleurde wapenen waarmede de muren in de poort, op de trap en van de galerijen geheel ingelegd zijn, allen souvenirs door geleerde heeren in Padova achtergelaten. Een steenen album uit de 16de - 17de eeuw. Maar nog veel meer treffen zij ons, als de pedel ons de Aula magna of groote gehoorzaal opent. Omstreeks 1500 wapens, fonkelende van goud en frissche kleuren door de herstelling, die zij pas ondergaan hebben, bedekken geheel als schilderijen de wandenGa naar voetnoot2). Een monument van Galilei van 1855 en een prachtige koningstoel of zetel van nieuwen datum, getuigen van het herboren Italie. Van veel ouderen datum is hetgeen wij daarop in het Palazzo della Ragione hoog verheven zien. De grootste (?) zaal van Europa, 83 el lang, 28 breed, 24 hoog. Een enorm, hol, houten paard, vroeger bij het karneval gebruikt, moet aan de stichting der stad door Trojanen herinnerenGa naar voetnoot3). Merkwaardiger vinden wij een fraai Isisbeeld, geschenk van Belzoni, den Aegyptoloog, zijne buste, een grafsteen van M. Livius Halys, een bloedverwant van den geschiedschrijver. - Daarna Siesta! - Ik schrijf no. 6. Diner. Avondwandeling. Tocht gevat in het zeer doorluchtige café Pedrocchi waarin men alleen in de galerij en voorzaal mag rooken. Te 10.20 heb ik een gevoel alsof mijn ledikant onder mij wegschuift: ik denk dat het verbeelding is, maar den volgenden dag vraagt eene spraakzame dame ons in den spoorwagon of wij, kort nadat de muzijk voorbij was, die zij op het balcon staande hoorde, ook eene aardschudding hadden bespeurd. Juist die muzijk had mij wakker gemaakt. - | |
[pagina 54]
| |
De slechte nachtrust cum annexis is spoedig vergeten. Te 10.55, zegge 11,35, sporen wij naar Ferrara. Het vreemde van eene aardschudding in deze lage streken verdwijnt, wanneer men weldra (regts) de Monte Euganei nadert ‘chaine de collines volcaniques isolées s'élevant au milieu de la plaine.’ Zij moeten prachtige wandelingen bevatten en een zeer verliefd paar reisgenooten verlaat ons zeker daarom zoo spoedig. Of was het om het: E vietato anche di fare l'amore in pubblico! van den ouden heer der spraakzame dame, wijzende op het E vietato di fumare, het is verboden te rooken!? De stations Este waar Tasso, meen ik, toefde en Arqua, waar Petrarcha leefde en in 1374 stierfGa naar voetnoot1), liggen nog al ver van deze plaatsen. Overal vlak, zeer vruchtbaar maar soms aangespoeld landGa naar voetnoot2). Adria, vroeger aan zee, de stad die de naam aan de Adriatische zee gaf, ligt er nu zes mijlen af. In de oude tijden moeten de Appennijnen veel hooger en breeder geweest zijn; hunne hellingen spoelen allengs af en de steilte daarvan toont nu hoeveel grond zij verloren. Desgelijks de Alpen, gelijk de enorme blokken in het Liradal bewijzen. Italie is hier allengs (juist daar waar de kuit van de laars is) breeder geworden. Te 1.10 (zegge 2.40) (zoo zijn wij ten achteren) arriveren wij aan het station van Ferrara. Wij zijn nu in Romagna, waar het oude Italia begon: want te S. Maria Maddalena zijn wij de Po gepasseerd. - Een open rijtnig, een breed plein, stoffig door het afbreken van wallen, geen wind, gloeiende zonnestralen en een lange rid naar het hotel Europa, waar alles slaapt behalve de eigenares en een jongen of servo. Het is de tijd van de siesta; onze buurman heeft alles donker gemaakt en zijn nachtlichtje opgestoken. De siesta herstelt mij volkomen. Mijn reisgenoot komt lachende terug. De kapper heeft hem zijn naam voorgelezen uit de Gazetta Dell' Emilia van Bologna, waarin de namen der te verwachten Congresleden al prijken. Wij maken alleen de tavola rotonda uit en nadat de warmte wat over is wandelen wij door Ferrara. | |
[pagina 55]
| |
Onze weleer prachtige kamer (de zoldering daarvan geheel snijwerk, de muren met verbleekte schoone fresco's bedekt) had ons reeds, eene voorproef gegeven van Armoede en Grootheid; in één bedrijf, in Ferrara. Eens had het 100,000 inwoners; nu ⅓ daarvan. Breede en verlaten straten, met havelooze paleizen; een kasteel met vier dikke torens, waarin het vreesselijk drama van Byron Parisina speelt; de Duomo of Cathedrale door vier marmeren leeuwen bewaakt, met eene aan de façade van het Palazzo Ducale te Venetie herinnerende curieuse voorgevel; maar hier boogjes met vele basreliefs er boven. - Met moeite vinden wij een dragelijk café. De heerlijke verzen van Giacomo LeopardiGa naar voetnoot1) korten onzen avond. Zaturdag 30 Sept. 1872. Om niet in deze warmte te veel te dwalenGa naar voetnoot2), nemen wij de herhaalde aanbiedingen van een cicerone aan. Wij bezien de St. Francesco met de tombes van de familie d'Este, de oude beheerschers van Ferrara. Daarin hooren wij een echo, die zestien malen herhaalt, zooals men zegt. In de Studio pubblico worden wij zeer beleefd ontvangen. Er is eene boekerij van 80,000 banden en 900 Handschriften. Deze trekken ons hier niet alleen, maar vooral het graf van Ariosto, herwaarts in 1801 overgebragt en het eigenhandig Hs van zijn Orlando furioso, van den Pastor fido van Guarini (alhier in 1537 geb. † te Venetie 1612) en de brieven van Tasso, die hier aan het hof leefde. Een dier brieven is aan zijne waschvrouw gerigt. Ik sta in verzoeking die te copieren. Straks te Bologne zou zij mij bij de lavandaia van dienst kunnen zijn. Ook hier is een ghetto of jodenbuurt nu op den Sabbath passabel. Overal is alles even vuil en verwaarloosd, zelfs het Palazzo della ragione comune. Vlak naast ons hotel is het hospitaal St. Anna: daarin bezien wij de cel, waarin de ongelukkige Tasso, meer dan zeven jaren, 1579-1587, op last van Alphonsus II van Ferrara, was opgesloten. De gedienstige geleider legt ons duidelijk uit, hoe door verbouwing nu het uitzigt uit die cel op het Castello, waar Leonora d' Este woonde ‘connue par sa liaison malheureuse avec le poèteGa naar voetnoot3)’ | |
[pagina 56]
| |
is verloren. - Het bezoeken van zulke plekken en in het geheel van Ferrara laat bij mij een bijzonderen indruk achter. - Onder dezelfde warmte als die van gisteren verlaten wij Ferrara omstreeks 1.15 en komen omstreeks 2,20 te Bologna, het hoofddoel van onze reis.
(Wordt vervolgd.) |
|