Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1872
(1872)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 737]
| |
De levensverzekering.
| |
[pagina 738]
| |
liever u eenige inlichtingen geven. Want de man heeft wel degelijk aan de mogelijkheid van vroegtijdig sterven gedacht. Dikwerf ging hij daaronder gebukt en zon hij op middelen om de toekomst, die hem zoo donker scheen voor de zijnen, eenigszins te verhelderen. Hij had een goede praktijk, maar een ‘zwaar huishouden,’ en gij weet wat dit zeggen wil voor iemand, die geen kapitaal bezit. Hij wilde wel sparen en hij heeft het inderdaad meermalen beproefd, doch telkens smolten de opgelegde penningen voor ‘noodzakelijke behoeften.’ Dan vleide hij zich met de hoop: het zal later wel beter gaan; terwijl hij zich troostte met de opmerking: de interest van die weinige honderde guldens zou mijne vrouw en kinderen toch niet voor gebrek kunnen bewaren, indien onverhoeds het ergste gebeuren mocht. Daartegen viel inderdaad niet veel in te brengen. - ‘Moeten ik en anderen dan den last maar dragen van hunne ondoordachte verbintenis?’ - Met uw verlof, mijnheer! Wees zoo goed enkele tientallen jaren terug te denken en ik ben er zeker van, dat gij die harde woorden intrekt. Ook zoudt gij minder bitter zijn in uwe uitdrukkingen, indien men uwe mededeelzaamheid in den laatsten tijd niet zoozeer van alle zijden op de proef had gesteld. Dat weet ik. Gij vreest dat men misbruik begint te maken van uwe goedheid. Van daag is het de weduwe van een advocaat, gisteren waren het de kinderen van een rijksambtenaar. Binnen drie weken zoekt men uwe deernis op te wekken met de nagelaten betrekkingen van een predikant, een rechter, een koopman, een beroemd acteur en een algemeen geacht letterkundige. 't Gold telkens diep beklagenswaardige gezinnen, waaraan het hoofd en daarmede het brood was ontvallen. Het is wel jammer, dat die ontslapenen niet tijdens hun leven afdoende maatregelen voor de toekomst hebben genomen. Hunne echtgenooten en kinderen zouden dan nu geen genadebrood behoeven te eten en gij kondet ongestoord voortgaan, uwe werkzame liefde te betoonen jegens hen, die volstrekt buiten staat zijn zichzelf te helpen. - ‘Hoe heb ik het nu met u? Zoo even berispt gij mij over hetzelfde kwaad, waaraan gij u thans schuldig maakt. Waarom verwijt gij nu toch dien overleden advocaat en zijnsgelijken den behoeftigen staat hunner familiën?’ - Omdat zij hebben verzuimd, wat zij hadden behooren te doen. Zij hadden hun leven moeten verzekeren. | |
[pagina 739]
| |
- ‘Hun leven verzekeren?! Zouden zij dan niet gestorven zijn?’ - Dat weet gij wel beter. De dood is onverbiddelijk en tegen den dood zijn geen kruiden gewassen, zegt een bekende spreekwijze. De brandwaarborgmaatschappijen beletten ook niet, dat gedurig heel wat goederen door het vuur worden vernield. Toch denkt gij er niet aan, uwe polis te laten verloopen. Gij draagt veeleer zorg voor de stipte betaling der jaarlijksche premie, opdat mogelijke schade, door brand in uwe woning veroorzaakt, ten spoedigste worde vergoed. Even zoo bedoelt de levensverzekering: herstel van schade, door den dood veroorzaakt. 't Is waar, hare werkzaamheid moet zich bepalen tot herstel van materiëele schade. Ten aanzien van het leven zelf is zij onmachtig. Ware het anders, zij zou het heirleger harer cliënten onmogelijk naar eisch kunnen bedienen, gelijk Fleulard zeer ter snede opmerkt, in zijne Monographie des Assurances sur la vieGa naar voetnoot*). Maar het zegt toch reeds veel, dat wij het duurzaam genot van geld en goed, met welks vernietiging de dood ons dreigt, kunnen waarborgen. - ‘Ik begrijp u niet volkomen. Wat bedoelt gij met die materiëele schade en de verzekering daartegen?’ - Eenvoudig dit. Het leven van den mensch heeft waarde, dat van den een meer, van den ander minder; doch altijd vertegenwoordigt het eenig kapitaal, dat rente afwerpt. Dat kapitaal en die rente gaan tegelijkertijd door den dood te niet, tenzij men de hoofdsom geheel, of ten deele, tegen den ondergang heeft gewaarborgd. De gelegenheid daartoe te laten voorbijgaan, is, op zijn zachtst genomen, onverstandig. Wie klaagt niet over de verregaande onbedachtzaamheid van den man, wiens inboedel door vuur werd verwoest en niet tegen brandschade was verzekerd? Men noemt hem bij uitstek dom, roekeloos, soms zelfs: waard gebrek te lijden. Niet anders is het met den mensch, die verzuimt zijn leven te verzekeren. Eigenlijk is de roekeloosheid hier nog veel grooter. Want ten opzichte van brand kan men zich nog vleien met de hoop, dat het vuur zijne goederen zal sparen. Een beroep op de kansrekening stelt ons zelfs in staat te verwachten, dat wij tot het vergelijkenderwijs oneindig groot aantal gelukkigen zullen behooren, die nooit brand in | |
[pagina 740]
| |
hunne woning hebben gekend of zullen kennen. Maar aan den dood ontkomt niemand. Elks leven wordt onherroepelijk vroeg of laat verwoest. Het verlies van dat kapitaal langs dien weg is onvermijdelijk. - ‘Wat schade, indien kapitaal en rentenier tegelijk verdwijnen? En zoo geschiedt het altijd. Het leven, dat veel of weinig waarde heeft, gaat verloren; maar op hetzelfde oogenblik bezwijkt de mensch, die daardoor schade zou leiden.’ - Zijt gij nu reeds den brief vergeten, die u zoo uit uw humeur heeft gebracht? Heeft het leven dan alleen waarde voor ons zelf? Dat zullen de ongelukkige weduwen en kinderen, wier echtgenooten en vaders het dagelijksch brood verdienden met handenarbeid, of welke hunne eigenaardige talenten geweest zijn, u anders weten uit te leggen! Zij zullen u zeggen, dat zij leefden van de lichaamskracht, de geestesgaven, de kennis, het doorzicht, den muziekalen aanleg, den kunstzin, in één woord: van alle stoffelijke en zedelijke vermogens, waarover die mannen konden beschikken en waarmede zij zich het noodige geld, ter voorziening in de behoeften der huishouding, verwierven. Hun sterven was vernietiging van het kapitaal, met welks rente niet alleen zij, maar tevens hunne gezinnen moesten worden gevoed. Dat personen als dezen hun leven niet verzekeren, is meer dan onverstandig; het is onzedelijk. Eugène Reboul heeft dat reeds jaren geleden betoogdGa naar voetnoot*), en kon daarbij tot motto de woorden van Alfred de Courcy gebruiken, volgens wien de levensverzekering een bewonderenswaardige instelling is, gebouwd op de algebra, gekroond door de moraal. Gij hebt uwe zaken aan kant gedaan en leeft tegenwoordig als rentenier. Ge weet wel, op uw leeftijd kunt gij meer interest maken van uw geld, dan gij nu hebt, indien gij er een lijfrente voor koopt. Waarom doet gij dat niet? - ‘Omdat een lijfrente ophoudt bij den dood en mijn sterven dus de mijnen aan den bedelstaf zou brengen.’ - Welnu, zijn de verdiensten van onze nijverheidsmannen, kooplieden, ambtenaren, arbeiders enz. enz. iets anders dan een lijfrente? De betaling wordt voor eeuwig gestaakt, op het oogenblik van hun verscheiden. Gij zoudt het slecht, in strijd met uwen plicht, mitsdien onzedelijk achten, door het nemen van | |
[pagina 741]
| |
een lijfrente, kapitaal en interest op te maken, zoodat uwe vrouw en kinderen, ten dage van uw sterven, doodarm zouden zijn. Even slecht en onzedelijk is het van den echtgenoot en vader ‘zonder middelen,’ alles wat hij verdient te gebruiken. Zijn plicht gebiedt hem, zich met minder tevreden te stellen en het kapitaal, dat zijn leven vertegenwoordigt, voor de zijnen te bewaren. De levensverzekering verschaft hem daartoe de gelegenheid. - ‘Dat wordt mij inderdaad te ingewikkeld. Eerst vergelijkt gij de waarde van het leven bij een kapitaal, dat men moet trachten te behouden; en daarna spreekt gij in gelijken zin van een lijfrente, die toch, zooals gij zelf herinnert, noodwendig ophoudt bij den dood.’ - De zaak is niet zoo duister als het u toeschijnt. Laat mij u slechts vertellen, wat de straks genoemde Eug. Reboul ergens verhaalt. Een ongehuwd heer, voor wien het echtelijk leven niets bekoorlijks had erfde van zijn vader f 100.000. Ten einde zich zoo ruim mogelijk en onbezorgd te kunnen bewegen, kocht hij voor die som een lijfrente, groot f 8000, terwijl hij zich naar de gewone soliede interestberekening met f 5000 had moeten vergenoegen. Doch ziet, na verloop van eenigen tijd ontmoette hij een jonge dame, die zijn hart veroverde, waarom hij beproefde het hare in ruil te ontvangen. De poging gelukte; weldra zou het huwelijk worden voltrokken. Slechts even te voren kwam de aanstaande schoonvader tot de ontdekking, dat de bruidegom wel rijk werd genoemd, maar bij het beleggen zijner schatten alleen aan zich zelf had gedacht, zoodat de bruid, wier vermogen in schoonheid en beschaving bestond, met de grootste ellende werd bedreigd, indien haar echtgenoot eenmaal vóór haar sterven en haar dan wellicht in het gezegend bezit van eenige kinderen mocht achterlaten. Onder die omstandigheden weigerde de vader zijne toestemming tot de gewenschte verbintenis. Men kan zich de ontsteltenis der verloofden begrijpen. Geen smeeken of jammeren mocht baten. Goede raad was duur. Eindelijk heeft een der aanwezigen een gelukkigen inval. Hij ontvouwt zijn plan, wordt toegejuicht, en het huwelijk kon tot aller vreugde onmiddellijk worden gesloten. Het middel was eenvoudig genoeg; dom dat niemand er eerder aan had gedacht. De bruidegom moest zich nl. verbinden, tevreden te zijn met 5 pCt. rente van zijn oorspronkelijk vermogen, en voor de overige f 3000 een levensverzeke- | |
[pagina 742]
| |
ring sluiten. Dat kwam met de premie, op zijn leeftijd verschuldigd, zoo uit, dat hij aldus bij zijn overlijden aan vrouw en kinderen het volle bedrag der geërfde som, nl. een kapitaal van f 100.000 waarborgde. Dat voorbeeld leert o.a. hoe men van lijfrenten nieuwe kapitalen kan maken en hoe het dus eigenlijk op hetzelfde neerkomt, of men de waarde van 's menschen leven vergelijkt bij een kapitaal, dan wel haar een lijfrente gelieft te noemen. In het eerste geval spreekt men van verzekering van de hoofdsom, in het andere van afzondering van een deel der rente. De toepassing blijft in beide gevallen onveranderd: men waarborgt aan zijne erfgenamen de uitbetaling eener hehoorlijke som, wier jaarlijksche rente geheel of ten deele in hunne behoeften zal kunnen voorzien. - ‘Maar die waarborg kost geld, en als men van zijn traktement of nagenoeg geregeld wederkeerende verdiensten moet leven, kan men gewoonlijk niet veel missen.’ - Daarin hebt ge volkomen gelijk; maar ge weet ook, dat ieder verstandig man, hoe klein zijn inkomen moge zijn, altijd wel zorg draagt, dat hij in staat is, de onvermijdelijke uitgaven te kunnen voldoen. De premie, die zijne levensverzekering hem kost, is een onvermijdelijke uitgaaf. Althans hij behoort haar als zoodanig te beschouwen, wanneer hij de zijnen voor broodsgebrek wil behoeden, indien hij plotseling uit hunnen kring mocht worden weggenomen. Die mogelijkheid mag hij geen minuut uit het oog verliezen. Het baat hem niet, of hij jong, krachtvol, sterk en gezond boven duizenden is. Hij staat even goed als alle anderen bloot aan doodelijke ziekten, gevaren op het land, gevaren op reis, spoorwegongelukken en wat ge maar wilt noemen, dat gedurig aan zooveler leven onverwacht een einde maakt. Hij moge voor zichzelf geen vroegen dood verwachten; hij heeft die zoete meening met de meesten zijner natuurgenooten gemeen. Toch ziet hij telkens, hoe velen van dezen zich hebben misrekend. Zal het met hem anders wezen? Zoo neen, wat moet er dan worden van het broodelooze gezin? Begrijpt ge nu, hoe het ieders plicht is, zijn leven te verzekeren, en de verschuldigde premie op het budget der huishouding onder de noodzakelijke uitgaven te plaatsen? Eenmaal dáár gebracht, zal de geregelde afdoening geen bezwaar opleveren, zoo min als eenige andere rekening, waarvan men den vervaldag | |
[pagina 743]
| |
zonder schroom heeft te gemoet gezien. Dit heeft de levensverzekering in de praktijk juist voor, boven het sparen in den gewonen zin, waarbij zij overigens het best kan worden vergeleken, indien men nl. uitgaat van de onderstelling, dat men eerst op zeer hoogen leeftijd sterven zal. Tot dat sparen komt men niet gemakkelijk, en bij het toenemen der levensbehoeften, of het vermeerderen der wenschen naar gemak en genot, is het zoo verleidelijk, een greep te doen uit het overgelegde van vroegere jaren. De assurantie-premie daarentegen, meent men al licht, ‘moet’ worden afgedaan. Wat van dien aard ‘moet’, gebeurt ook. Dat weet ieder. Voor ‘noodzakelijke uitgaven’ getroost men zich een opoffering, een bezuiniging op dit en op dat. De tering naar de nering te zetten, is het hoofdbeginsel bij het opmaken der huishoudelijke begrooting en de vaststelling van den voet, waarop men zal leven; voor 't minst bij hen die geen schulden willen maken, noch gebrek lijden. Die daaromtrent onverschillig zijn, handelen dikwerf anders. Hun zou het misschien meermalen ontbreken aan de gelegenheid tot tijdige afdoening der verschuldigde premie. Doch zij zullen daarvan geen last hebben. Want menschen van hun slag plegen zich niet te bekommeren om het lot hunner betrekkingen, ten dage dat zij zelf niet meer onder de levenden zullen zijn. Zij sluiten geen levensverzekeringen. Bij den last der ongerechtigheden, die reeds op hun geweten drukt, merken zij dat verzuim nauwelijks op. - ‘Met den besten wil is het toch mogelijk, dat men op den duur niet bij machte blijft, de jaarlijksche premie voor een eenmaal gesloten levensverzekering te voldoen. De zaken kunnen achteruitgaan, de verdiensten afnemen, door een handelspaniek, door oorlog, door langdurige ziekte en tal van andere redenen, te veel om te noemen. Intusschen is men de vroeger gestorte premiën kwijt. Doet men daarom niet beter, zijn geld zelf te bewaren?’ - Gij denkt aan onze brandwaarborgmaatschappijen en herinnert u het geval van uw buurman, die dertig jaren lang geregeld zijne premie had betaald, en juist in het een en dertigste, toen hij voor het eerst niet aan zijne verplichting had kunnen of willen voldoen, brand in zijne woning kreeg, waardoor hij alles verloor, zonder eenige schadevergoeding te erlangen. Maar zoo wreed zijn niet alle banken van levensverzekering ingericht. Zoodra gij driemaal uwe jaarlijksche premie hebt voldaan, en | |
[pagina 744]
| |
het daarna, vrijwillig of door den nood gedwongen, verzuimt, wordt bij uw overlijden, de uit te keeren som eenvoudig verminderd naar evenredigheid van wat gij werkelijk hebt betaald, zoodat gij inderdaad geen cent hebt verspeeld. Ook kunt gij, in dat geval, van de maatschappij, tegen 5% geld leenen, om die schuld af te doen, wanneer het u goed dunkt, of haar met uwe erfgenamen te laten verrekenen. Het bedrag der leening wordt geregeld naar de waarde van uwe polis. Eindelijk staat het u nog vrij, de aangegane verbintenis te verbreken en van de maatschappij terugbetaling van de reeds gestorte gelden te vorderen, doch dat gaat altijd met eenig, zij het ook geen groot, verlies gepaard, wat gij billijk zult achten, indien gij bedenkt, dat de maatschappij, gedurende de verloopen jaren, de risico eener mogelijke uitkeering der verzekerde som aan uwe erfgenamen, heeft moeten dragen. Gij ziet dus, dat niemand ernstig voor een verlies van zijnen inleg heeft te vreezen, indien hij slechts drie achtereenvolgende jaren aan zijne verplichtingen voldoet. Mocht hij zich binnen dat tijdsverloop willen of moeten terugtrekken, dan is hij afhankelijk van de goedheid der directie. - ‘Nu, dat is billijk; men behoeft ook niet lichtvaardig een levensverzekering te sluiten. Wie het geen drie jaren kan volhouden, heeft dan toch altijd kans, door dezen of genen te worden geholpen, indien de maatschappij hem niet zonder schade wil ontslaan. Ik kende de door u genoemde bepalingen niet; ze zijn waarlijk mooi genoeg.’ - Ik moet evenwel opmerken, dat ik niet weet, of ze overal gelden. Ze zijn althans van kracht bij de Compagnie d'assurances générales sur la vie, opgericht te Parijs in 1819. Die maatschappij is de oudste van deze soort in Frankrijk en doet ontzaglijk uitgebreide zaken. Haar waarborg-kapitaal bedraagt, blijkens de rekening van 31 December 1871, reeds ongeveer 100 millioen francs. - ‘Zoo. Maar hoe gaat het, als de verzekerde binnen de drie eerste jaren zijner toetreding sterft?’ - Wel, dan ontvangen de persoon, of de personen, op wier naam hij de polis heeft geplaatst, het volle bedrag der gewaarborgde som, zonder eenige korting. Dit is juist het groote voordeel, dat de levensverzekering geeft boven elke andere wijze om door spaarzaamheid voor de zijnen te zorgen tegen den tijd, waarin men dit door hoofd- of handenarbeid niet meer zal ver- | |
[pagina 745]
| |
mogen, dat zij den uitslag dier zorgen geheel onafhankelijk maakt van het oogenblik, waarop die tijd zal komen. Hetzij ge van daag sterft of over tien of twintig jaar, onmiddellijk na uw verscheiden wordt de som, waarvoor ge uw leven hebt verzekerd, uitbetaald, indien ge slechts ééns de jaarlijksche premie hebt voldaan. Ja, zelfs dit is geen vereischte. Want ge kunt bepalen, dat ge uwe premie in twee of vier termijnen, om het halfjaar of om de drie maanden, betaalt. Mocht ge reeds na afdoening van den eersten termijn sterven, dan wordt niettemin de volle som uitgekeerd, slechts met aftrek van de onvoldaan gebleven gedeelten der premie voor het geheele jaar. Had de advocaat, over wiens weduwe men u schreef, en die naar ik gis 35 jaren telde, een maand voor zijn dood, toen hij nog volmaakt gezond was, f 284 gezonden aan de genoemde fransche levensverzekeringmaatschappij; zijne vrouw zou nu in het bezit worden gesteld van f 10.000. Doch ik onderstel, dat hij, met eenig overleg, het dubbel wel had kunnen betalen, waardoor hij f 20.000 zou hebben nagelaten, een inderdaad niet verwerpelijk sommetje voor een arme weduwe met zes jonge kinderen. Door sparen en zorgvuldig beleggen van het afgezonderde, had de man het nooit zoover kunnen brengen. Gij moet daarbij ook in het oog houden, dat de premie lager is, naarmate men op jeugdiger leeftijd zich verzekert. Had de overledene, van wien wij spraken, dit gedaan, bij zijne meerderjarigverklaring, hij zou dan slechts f 210 's jaars hebben behoeven te betalen om f 10.000 na te laten. Neem nu aan, dat hij die f 210, gedurende de 12 jaren, die sedert zijn verloopen, geregeld had ter zijde gelegd, men zou hem dan bij zijn overlijden in het bezit van f 2520 hebben gevonden. Al wilt gij er den interest, en zelfs interest op interest, bij rekenen, gij zult toch ver beneden de f 10.000 blijven. Wij kunnen daarbij de vraag onaangeroerd laten, of hij wel altijd de gelegenheid zou hebben gevonden, de jaarlijksche f 210, ter kapitaliseering bestemd, met den verschenen interest, op soliede wijze te beleggen. Maar niet onopgemerkt mag ik laten, al is het een herhaling, dat de genoemde maatschappij reeds vóór 11 jaren f 10.000 zou hebben betaald, indien onze rechtsgeleerde toen ware gestorven, na slechts eenmaal f 210 in hare kas te hebben gestort. In het gegeven geval had hij door zijn aandeel van 50% in de winst, een deel zijner betaalde gelden kunnen terug ontvangen in die 12 jaren, of het bedrag zijner premie | |
[pagina 746]
| |
kunnen verminderen, of de verzekerde som kunnen vergrooten. - ‘Het is waarlijk jammer, dat hij dit niet heeft gedaan. Ik heb er nooit zoo over nagedacht, maar ik geloof met u, dat eigenlijk ieder huisvader, die geen kapitaal heeft, een levensverzekering behoort te sluiten.’ - Niet alleen ieder huisvader, die door dagelijkschen arbeid het brood voor zijn gezin moet verdienen, maar ook de kapitalist en de coelibatair. Of heeft het leven van dezen geen waarde? Stelt gij geen prijs op uwe kennis ter richtige administratie uwer goederen? Werpt die kennis geen rente af en zal zij niet onherroepelijk verloren gaan bij uwen dood? Gij kunt de stoffelijke waarde, die zij vertegenwoordigt, behouden, en als gij gehoor geeft aan de natuurlijke zucht tot redding van wat gered kan worden uit het groote sloopingsproces, dat nooit schijnt af te loopen, dan zult gij dat doen, door een verzekering op uw leven te sluiten. Gij hebt u een aardig kapitaal verworven; maar als gij morgen sterft en uwe kinderen aan het deelen gaan, ontvangt ieder een betrekkelijk kleine som. Daarom legt ge u voortdurend toe op uitbreiding van uw vermogen. Maar hoe, als uw leven eindigt, voordat gij uw doel hebt bereikt? Ge kunt dat gevaar ontkomen, door uwe toevlucht te nemen tot de levensverzekering. Dat is de zekerste weg om nieuwe kapitalen te scheppen. Er zijn immers vijftig zomers over u heengegaan? Welnu, voor elke f 466, door u jaarlijks te betalen, vermeerdert gij het erfdeel uwer kinderen met f 10.000. Het is daarbij geheel onverschillig of gij nog lang, dan wel slechts kort zult leven. Gij wilt aan uwe vrouw, voor het geval dat zij u overleeft, meer nalaten dan de wet u toestaat, aan het erfdeel uwer kinderen tijdelijk te ontnemen. Gij verlangt een uwer zoons of dochters boven de overigen te bevoorrechten, omdat de ongelukkige niets heeft kunnen leeren en dubbel hulpbehoevend is. Gij hebt andere uitverkorenen, personen of nuttige instellingen, waaraan gij een legaat wilt schenken. In al die gevallen staat geen uitnemender middel u ten dienste dan de levensverzekering. Gij sluit een overeenkomst met de maatschappij, dat zij na uwen dood aan dezen of dien, met name genoemd, zóóveel uitbetale; gij voldoet uwe premie, en de zaak is in orde, terwijl geen uwer erfgenamen iets heeft te maken met uwe volbrachte handeling. Geen goed- of afkeurend oordeel kan daarin verandering bren- | |
[pagina 747]
| |
gen. Niemand is bij machte de gewaarborgde som tot de nalatenschap te trekken. - ‘Maar als die uitverkorenen, gelijk gij hen noemt, vóór mij sterven, of ik hen, bij nader overweging, de betoonde gunst niet waardig acht?’ - Dan wijst gij een ander aan, die de som moet ontvangen. Gij noemt zijn naam aan de directie, zoo gij hem niet reeds vroeger, uit voorzorg, in de polis hadt vermeld, en uw wil wordt wet. Gij kunt er zeker van zijn, het geld zal niet in verkeerde handen komen. Zelfs uwe schuldeischers mogen niet raken aan de op die wijs door u nagelaten schatten, indien de boedel ongelukkig tegenvallen en het passief het actief overtreffen mocht. De coelibatair kan, evenzeer als gij, zijne uitverkorenen hebben, aan wie hij legaten wenscht te vermaken, kapitalen of lijfrenten. De levensverzekering biedt hem daartoe den gemakkelijksten en voordeeligsten weg aan. Op geen andere wijs kan hij geruster vertrouwen, dat zijn laatste wil zal worden uitgevoerd. Zoo helpen maatschappijen van deze soort hem, in het belang van anderen, overeenkonstig zijn verlangen, te handelen. Doch zij bieden hem wellicht te eeniger tijd grootere voordeelen aan. Hij weet immers niet, of hij altijd ongehuwd zal blijven. De hardnekkigste tegenstander van den echt bezwijkt soms onverwacht voor Amor's pijlen. Maar hij heeft geen kapitaal, waarop hij de bloedverwanten zijner vriendin kan wijzen; zijne winstgevende betrekking is geheel zijne bezitting. Dit schrikt het meisje of de jonge vrouw niet af; liefde vraagt naar geen geld en denkt niet in de eerste plaats aan een vroegtijdigen dood van den beminde. Doch de ouders weten te goed, dat men niet leeft van rozengeur en maneschijn, noch het leven verlengt door den wensch: ‘wij scheiden niet van elkander!’ Zij wenschen de toekomst hunner dochter, ook van de meest prozaïsche zijde beschouwd, verzekerd te zien. Daarom vindt de rijke minnaar gewoonlijk spoediger gehoor dan zijn mededinger, die minder met aardsche goederen is gezegend. De polis eener levensverzekering kan die ongelijkheid wegnemen. Wie in staat is, haar aan te bieden, voegt een krachtigen steun bij zijn welgemeend aanzoek. Zij heeft te meer waarde, naarmate zij vroeger is gesloten en eischt tegelijkertijd geringer opofferingen voor het vervolg. Mocht onze onbekende vriend evenwel volharden bij den on- | |
[pagina 748]
| |
gehuwden staat, dan kan hij toch zoo menig voordeel hebben van de eenmaal gesloten levensverzekering. Zij is, wat men noemt, een appeltje voor den dorst. Want zij heeft altijd waarde, ook tijdens het leven van den verzekerde. De maatschappij zelf, gelijk ik reeds opmerkte, leent er geld op, zoodra zij drie jaren oud is. Anderen kunnen hetzelfde doen, daar zij een duidelijk omschreven kapitaal vertegenwoordigt, zonder kosten aflosbaar bij den dood van hem, op wiens naam het is geplaatst. Tal van hypotheken, waarop soms groote sommen worden voorgeschoten, bieden minder soliede waarborgen aan. Zoo valt het licht, door eigen gevormde middelen, mogelijke schulden af te doen, bij het klimmen der jaren zich ruimer te bewegen en minder inspanning van zijne krachten te vorderen, of een belangrijke uitbreiding aan zijne zaken te geven. Reboul heeft, in een afzonderlijk verkrijgbaar gestelde studie, behartigenswaardige wenken gegeven over het groote nut der levensverzekering ten bate van industriëele ondernemingenGa naar voetnoot*). - ‘Voor menigeen zou het toch gemakkelijker zijn, wanneer hij, op zijn ouden dag, niet met hypotheken en rente-betaling had te maken en rustig zijn pensioen kon genieten, hoogstens onder de verplichting, van tijd tot tijd coupons te knippen. Wie echter zijn geld aan een levensverzekeringmaatschappij toevertrouwt, krijgt het kapitaal zelf, dat hij op die wijs overlegde, nooit in handen. Dat is toch wel een schaduwzijde van die operatie.’ - Niet meer, dan voor zoover men dit zelf verlangt. De bedoelde vereenigingen werken niet op één, maar op tal van de meest uiteenloopende wijzen. Zij verzekeren een bepaalde som aan uwe betrekkingen, doch ook, indien gij het begeert, aan uzelf. In het laatste geval hangt het wederom van u af, wanneer men u zal betalen: over 10, 20, 30 jaar, hetzij vroeger of later. De afrekening geschiedt dan op het aangewezen tijdstip, door uitkeering der hoofdsom in eens, of eener jaarlijksche rente, die ge trekt tot aan uwen dood. Gij kunt de verbintenis ook in dier voege sluiten, dat gij, indien gij het beleeft, b.v. over 10 of 20 jaar, f 10.000 ontvangt, terwijl dezelfde som onmiddellijk aan uwe erfgenamen, of aan wien gij het mocht goedvinden, zal worden uitbetaald, indien uw leven vroeger eindigt, | |
[pagina 749]
| |
al ware het morgen. Men noemt dat een gemengde verzekering omdat zij u tegelijkertijd twee dingen waarborgt: de uitbetaling van een flink legaat aan uwe betrekkingen, ingeval ge spoedig mocht sterven; én de ontvangst eener gewenschte som op zeker tijdstip van uw leven. Natuurlijk moet ge voor het genot dier dubbele kans meer betalen, dan wanneer ge u tevreden stelt met de uitbetaling der verzekerde som na uw dood'. Maar het voordeel, dat ge langs dien weg bereikt, is de verhoogde premie overvloedig waard; altbans in tal van omstandigheden, b.v. indien gij voor een rustigen ouden dag en tevens, in geval van vroegtijdig overlijden, voor vrouw en kinderen wilt zorgen. Onderstel: gij zijt 30 jaar oud en gij wenscht, indien gij nog 30 jaar hebt geleefd, over een zekere som te kunnen beschikken, die gij intusschen ook gaarne zoudt nalaten, indien gij binnen den genoemden tijd werd weggenomen. Ge hebt dan slechts f 3.40 's jaars te betalen voor elke f 100, die gij in dier voege aan uzelf of aan de uwen wilt waarborgen. Hebben uwe betrekkingen het geld niet onmiddellijk na uwen dood noodig, dan doet gij in het aangenomen geval nog beter een verzekering tegen een bepaalden termijn te nemen. Dat is goedkooper en biedt u dezelfde voordeelen aan, indien gij den bepaalden termijn beleeft. Doch mocht gij binnen dien tijd sterven, dan houdt wel alle betaling aan de maatschappij op, maar zij keert de verzekerde som niet uit, voordat de daartoe vastgestelde dag is aangebroken. Deze methode verdient bijzondere aanbeveling, als de voordeeligste en beste, voor hen die aan hunne dochters een uitzet, aan hunne zoons een fabriek, een boerenerf, studiekosten, remplaceering bij de militie, of wat ook van dien aard, waartoe over een bepaald aantal jaren geld zal noodig zijn, wenschen te waarborgen. Zij loopen geen gevaar, de gespaarde penningen te verliezen, noch ze door nood, of zoogenaamden nood gedwongen uit te geven, en kunnen in dit opzicht zonder zorg voor de toekomst hunner kinderen, het hoofd rustig nederleggen, indien zij, naar de bekende spreekwijze, te vroeg uit hunnen kring worden gerukt. Verplaats u in den toestand van een vader zonder middelen, of althans zonder voldoend kapitaal, ter bestrijding van uitgaven als de zoo even genoemde. Neem aan: ge zijt 24 jaar oud, terwijl uw eerstgeborene het levenslicht aanschouwt. Wat zal er van dit kindeke worden? Ge zult voor de opvoeding zorg dragen | |
[pagina 750]
| |
en jaarlijks iets trachten over te houden, opdat gij in staat moogt zijn, het meerderjarige kind een flinke som mede te geven, bij zijne intrede in de wereld, waardoor de volwassene zich behoorlijk zal kunnen vestigen. Maar als de dood u het sparen en opleggen onmogelijk komt maken, en uwe vrouw hoogstwaarschijnlijk buiten staat is, het begonnen werk voort te zetten? Dan zullen uwe schoonste verwachtingen en beste bedoelingen in rook verdwijnen. Sluit daarom op uw leven een verzekering tegen een bepaalden termijn. Voor elke premie van f 3.49 's jaars, zal de maatschappij aan uw kind, ten dage zijner meerderjarigheid, indien het intusschen vaderloos mocht zijn geworden, f 100 betalen. Heeft het omgekeerde plaats van wat gij vreest, en moet gij uw kind grafwaarts begeleiden, dan zult ge over 23 jaar toch wel weten, hoe ge het verzekerde geld voor uwe andere kinderen of op andere wijze nuttig kunt besteden. Er gaat op die wijs niets verloren en daarom verdient deze verzekering aanbeveling boven de enkelvoudige op het hoofd van uw kind. Die is wel veel goedkooper, maar schenkt u niets, als het kind binnen den vastgestelden termijn sterft. - ‘Kan men het dan toch ook op die wijs doen?’ - Zeker; de levensverzekeringmaatschappijen bewandelen allerlei wegen. Indien ge er meer van wilt weten, doorloop dan eens de gedrukte tarieven van de fransche vereeniging, wier naam ik u straks noemde. Ze zijn onlangs ook in het hollandsch verschenen. Gij vindt daar de voornaamste combinaties, waartoe zij de hand leent, bij elkander. Zij laten zich in twee hoofdgroepen splitsen, waarvan de eerste betrekking heeft op verzekeringen, die in geval van overlijden het beoogde doel bereiken, terwijl de andere die omvat, welke alleen gedurende het leven van den verzekerde werken. Voorop in de eerste afdeeling staat de verzekering voor het geheele leven op één persoon. Dit is de meest gebruikelijke en in den regel meest aanbevelenswaardige methode. Haar hebt gij uit het gesprokene reeds genoeg leeren kennen. Ten overvloede herinner ik u, hoe zij hierin bestaat, dat gij levenslang jaarlijks een vaste premie betaalt, waarvoor de maatschappij zich verbindt, onmiddellijk na uw sterven, de vastgestelde som aan de door u aangewezen personen uit te keeren. Bovendien schenkt zij u 50% van hare winst. Wat dat beteekent, hoop ik u straks uit te leggen. Desverkiezende kunt gij ook, in plaats van een jaarlijksche | |
[pagina 751]
| |
premie, in eens het door u verschuldigde voldoen. Het juiste bedrag hangt, voor beide gevallen, gelijk trouwens voor elke levensverzekering, van uwen leeftijd en van het cijfer der te waarborgen som af. B.v. voor elke f 100, die ge wenscht na te laten, stort ge op 23jarigen leeftijd f 2.10 's jaars, of f 35.89 in eens; op 30jarigen leeftijd f 2.49 's jaars, of f 39.91 in eens; op 40jarigen leeftijd f 3.28 's jaars of f 46.86 in eens; enz. Gij begrijpt natuurlijk, dat de jaarlijksche premie niet klimt met uwen ouderdom. Zij blijft op het cijfer, dat bij het sluiten der verzekering als het uwe werd aangewezen. Schijnt u die levenslang verschuldigde jaarlijksche premie te drukkend toe, omdat gij voor het oogenblik wel een behoorlijk inkomen hebt, maar over 10 of 20 jaren waarschijnlijk niet meer, dan kunt gij u verbinden haar tijdelijk, b.v. voor den duur van 5, 10, 20 jaren, te voldoen. Het spreekt van zelf, dat gij dan jaarlijks meer betaalt. B.v. indien gij 30 jaren telt, en slechts gedurende vijf jaren een premie wilt storten, bedraagt deze, voor elke f 100 gulden, die ge wenscht te verzekeren, f 8.89. Verbindt ge u voor 10 jaar, dan f 5.06; voor 20 jaar f 3.24 enz. Is de termijn van 5, 10 of 20 jaar verstreken, dan hebt ge niets meer uit te keeren en de maatschappij wacht slechts op uwen dood om de f 100 aan uwe betrekkingen over te maken. Intusschen doet zij dit dadelijk, indien gij binnen den genoemden tijd sterft: terwijl zij u levenslang 50% van hare winst aanbiedt. In de derde plaats kan de verzekering voor het geheele leven op twee personen worden gesloten, onder dien verstande, dat het gewaarborgde kapitaal aanstonds na den dood van één der verzekerden wordt uitbetaald. B.v. gij zijt 30 jaar oud en uwe vrouw 20. Voor elke f 3.79 's jaars door u voldaan, zal de maatschappij aan den langstlevende f 100 bezorgen, terwijl zij u mede voor 50% in hare winst laat deelen. Wildet gij juist niet uzelf, maar een derde bevoordeelen, door de op u beiden gesloten verzekering, en zijt ge tevreden, wanneer dit geschiedt na uw beider overlijden, dan kunt gij, in het gestelde geval, met een premie van f 1.76 's jaars volstaan en zoodra gij uwe vrouw, of zij u verliest, behoeft de langstlevende tot aan zijnen dood slechts f 1.17 's jaars te betalen. Men kan ook een tijdelijke levensverzekering sluiten, voor den duur b.v. van 1, 3 of 10 jaren. Valt de dood van den verzekerde | |
[pagina 752]
| |
binnen den vastgestelden termijn, dan betaalt de maatschappij de gewaarborgde som, b.v. f 100 voor iemand, die zich op 30jarigen leeftijd verbonden heeft, gedurende 3 jaar f 1.58 's jaars, of f 4.48 in eens, te voldoen. De premie is hier veel lager dan bij een verzekering voor het geheele leven; maar zij is ook geheel verspeeld, indien de verzekerde den vastgestelden termijn overleeft. Deze methode verdient daarom slechts in zeer bijzondere gevallen aanbeveling. Zij bewijst b.v. uitmuntende diensten aan hem, die voor een bepaald aantal jaren geld wenscht op te nemen, hetzij ter afdoening van schulden, of ter uitbreiding van zaken, terwijl hij geen enkelen waarborg aan zijn principaal kan geven, voor het geval dat hij vóór den vervaldag van den laatsten termijn der terugbetaling mocht sterven, en het zelfs zeer waarschijnlijk is, dat die vroegtijdige dood de terugbetaling onmogelijk zou maken. Hoewel de levensverzekering geen instelling van philanthropischen aard is, kan op die wijze menigeen door den menschenvriend zonder schade worden geholpen. Men kan het contract zoo opmaken, dat de verzekerde, gedurende den geheelen tijd der verzekering, nooit grooter premie behoeft te betalen, dan hij naar evenredigheid der geleende gelden, na aftrek der jaarlijksche aflossing, verschuldigd is. B.v. gij hebt hem f 5000 voorgeschoten om, met jaarlijksche aflossing van f 1000, binnen vijf jaren terug te ontvangen. Nu laat gij hem een levensverzekering sluiten voor één jaar van f 5000, voor het 2e jaar van f 4000, voor het 3e jaar van f 3000, voor het 4e jaar van f 2000 en voor het 5e jaar van 1000. Op welk tijdstip gedurende de vijf jaren, dat hij uw schuldenaar is, hij mocht sterven, gij zijt gedekt, want de maatschappij betaalt u in zijne plaats uit; en hij is in ieder geval, ten koste eener geringe opoffering van zijne zijde, geholpen. Voor het innen der sommen, die ge wenscht dat na uw dood zullen worden uitgekeerd, kunt ge achtereenvolgens een aantal personen noemen, terwijl gij met een algemeen ‘of mijne andere erfgenamen’ besluit. Er is evenwel ook gelegenheid, een verzekering op uw leven te sluiten ten bate van één bepaald persoon, indien hij u overleeft, terwijl de polis in het tegenovergestelde geval is vervallen. Gij wilt b.v. als een liefhebbende zoon van 25 jaren, aan uwe 60jarige moeder f 1000 nalaten, indien ge onverhoopt vóór haar mocht sterven en mitsdien buiten staat gesteld worden, langer voor haar te zorgen; dan betaalt gij f 15.30 | |
[pagina 753]
| |
's jaars of f 129.70 in eens. Zaagt ge haar liever bij uw overlijden in het genot eener lijfrente, b.v. van f 50, dan kunt gij met een jaarlijksche storting van f 5.22, of van f 44.15 in eens, volstaan. Zijt ge zelf oud geworden, en zoudt ge niet gaarne zien, dat oude trouwe bedienden, hulpbehoevende bloedverwanten of vrienden, in wier behoeften ge nu geheel of ten deele voorziet, door uw sterven in finantiëele moeielijkheden zouden geraken; de aangewezen methode van levensverzekering kan u helpen. Doch ge moogt niet vergeten, dat uw geld weg is, indien de bedoelde personen u toch nog voorgaan bij het aanvaarden van de groote reis naar de eeuwigheid. De verzekeringen, in de tweede afdeeling samengevat, onderscheiden zich hierin van de genoemden, dat zij geen uitbetaling van kapitalen waarborgen na den dood, maar alleen bij het leven op een vooraf gestelden tijd, of ook een vaste rente aan den verzekerde gedurende diens geheele leven, of te beginnen op een bepaalden tijd. Zij vernietigen veeleer de kapitalen, doch ten voordcele van de oorspronkelijke bezitters, die zich, buiten de maatschappij om, niet zulken hoogen interest, als zij uitkeert, kunnen beloven, indien zij ten minste op soliede wijze hun geld willen beleggen. Het zijn vooral bejaarden en personen van geringe middelen, die gaarne zooveel mogelijk van het hunne genieten en geen reden hebben voor verre bloedverwanten o anderen te sparen, die van het koopen eener lijfrente gebruik kunnen maken. Op jeugdigen leeftijd verdient deze wijze van levensverzekering geen aanbeveling, omdat zij dan geen bijzonder groote voordeelen afwerpt. Voor den echtgenoot en vader moet zij volstrekt worden afgekeurd, omdat de rente ophoudt bij den dood van den verzekerde en de maatschappij alsdan niets heeft te betalen. Die rente bedraagt van 6.88 tot 18.03%, al naar gelang de levensjaren van den verzekerde tusschen de 41 en 90 vallen. Dit geldt n.l. voor den eenvoudigsten en meest gebruikelijken vorm, waaronder de maatschappij haar waarborgt; dat is als onmiddellijk ingaande rente voor één persoon. Wilt ge zorgen, dat uwe vrouw, indien zij u overleeft, mede levenslang de rente der gestorte som zal trekken, dan moet gij u met iets minder tevreden stellen en een onmiddellijk ingaande lijfrente voor twee personen nemen. Twee vrienden, twee broeders, twee zusters, mannen en vrouwen van allerlei leeftijd, kunnen in dit opzicht uw voorbeeld volgen. | |
[pagina 754]
| |
Het is ook mogelijk, dat ge gedurende de eerstkomende maanden of jaren, het bedrag der lijfrente, die ge u wenscht te verzekeren nog niet noodig hebt, maar het daartoe vereischte geld nu reeds best missen kunt. Gij hebt dan slechts te zeggen, wanneer de geregelde uitbetaling zal beginnen. Hoe verder gij dien termijn verschuift, des te hooger zal eenmaal het bedrag der jaarlijksche rente zijn. Men spreekt dan van een op korten termijn uitgestelde lijfrente. Gij kunt de ontvangst ook op langen termijn uitstellen en in dat geval, naar verkiezing, de door u verschuldigde gelden in eens, óf in den vorm eener jaarlijksche premie betalen. B.v. gij zijt 25 jaar oud, en wenscht, van uw 60e levensjaar af, in het genot eener lijfrente van f 100 te zijn. Dan hebt gij f 153.35 in eens, of f 9.13 's jaars te betalen. Zoo kan ieder, vooral die er niet te lang mede wacht, tegen een kleine opoffering, zich een pensioen verzekeren. Op dezelfde wijze kan men zich op een bepaalden tijd de ontvangst van een zeker kapitaal waarborgen. Doch deze verzekering van uitgestelde kapitalen heeft hetzelfde nadeel als de uitgestelde lijfrente, dat men gevaar loopt nooit iets van het gestorte geld terug te zien. Ware dit anders, gij zoudt gaarne voor uw driejarig kind f 39.79 in eens, of f 3.39 's jaars betalen, om het op zijn 21e jaar f 100 ter hand te doen stellen. Maar wie zal de premie voldoen, als gij binnen dien tijd sterft, en waarom zoudt ge het gevaar trotseeren van, bij den mogelijken dood van uw kind, uw geld te verliezen? Daarom doet men, althans in dergelijke gevallen, verstandiger, gebruik te maken van de gemengde verzekering, of van de verzekering tegen een bepaalden termijn, waarover ik u reeds sprak en waaromtrent ik nu alleen nog opmerken wil, dat ook deze beiden de verzekerden voor 50% laten deelen in de winst der maatschappij. Ge herinnert u, wie deze methode kiest, bezwaart door zijn sterven niemand met de uitbetaling van verschuldigde premiën, terwijl van het gestorte geld in geen geval iets verloren gaat. Ieder moet weten, welke vorm van levensverzekering hem, in zijne bijzondere omstandigheden het beste voegt. Over het algemeen zullen de twee laatstgenoemde en de gewone, die na het overlijden kapitalen afwerpen, of een onmiddellijk ingaande levenslange rente waarborgen, de meeste aanbeveling verdienen. Het is inzonderheid dat verzekeren of scheppen van nieuwe kapitalen, waarom wij de levensverzekering een instelling van | |
[pagina 755]
| |
onschatbare waarde achten en haar met nadruk een plicht voor elken onbemiddelden echtgenoot of huisvader mogen noemen. - ‘Zij heeft toch, bij al het voordeel door u aangewezen, één groote schaduwzijde, die te sterker in het oog valt, naarmate de verzekerde een hoogeren ouderdom mag bereiken. Sterft hij jong, ja dan is het behaalde voordeel onbetwistbaar en groot: f 10.000 na te laten, waarvoor men misschien één- of hoogstens tienmaal f 249 heeft betaald; dat heet rekening maken! Maar laat de 30jarige man, aan wien ik zoo even dacht, niet 31 of hoogstens 40, maar 70 jaar oud worden; dan heeft hij f 9960 moeten betalen aan jaarlijksche premiën, of gedurende 40 jaar den interest gemist van de in eens gestorte inlegpenningen, bedragende f 3991. Welk een verlies, indien gij daartegenover berekent wat hij zou hebben nagelaten, wanneer hij die laatstgenoemde som, of het bedrag der jaarlijksche premiën, tegen 4 of 5%, interest op interest had belegd!’ - Het verwondert mij, dat gij die opmerking niet eerder hebt gemaakt. Zij ligt zoozeer voor de hand, dat velen reeds daarom van een levensverzekering niets willen weten. Doch gij vergeet, dat de dertigjarige man niet wist, dat hij een grijsaard worden zou, en dat hij even goed in de kracht van den mannelijken leeftijd had kunnen bezwijken. In dat geval was de verzekerde som toch onmiddellijk uitbetaald. Heeft dit te weten dan geen waarde? Mag men zich daarvoor niet een mogelijke, doch altijd nog onzekere opoffering getroosten? Maar ik behoef niet op deze wijze voort te gaan, nu ik toch eenmaal de Compagnie d'assurances générales tot voorbeeld heb gekozen. De bepalingen door deze maatschappij gemaakt, heffen uw bezwaar volkomen op. Gij herinnert u immers, hoe wij in de tarieven hier en daar, juist in alle door u bedoelde gevallen, aangeteekend vonden: met 50% aandeel in de winst. Ik moet mij een kleine uitweiding veroorloven, om u duidelijk te maken, wat wij onder die winst en het aandeel daarin, hebben te verstaan. De grondslag, waarop de maatschappij hare tarieven bouwt, is de wetenschappelijke kansrekening, waardoor zij in staat is den gemiddelden levensduur van elken mensch, op iederen leeftijd, te bepalen. Zij ziet alzoo in ieder, die zich aanmeldt voor het sluiten eener levensverzekering, zoodra hij het jaar zijner geboorte heeft genoemd, een persoon die na verloop van een juist omschreven aantal jaren sterven moet. Zijne vraag: ‘hoeveel | |
[pagina 756]
| |
moet ik u, in eens of jaarlijks betalen, opdat gij zonder schade, bij mijn overlijden, aan mijne betrekkingen f 10.000 zult kunnen uitkeeren?’ staat dus, in de schatting der maatschappij, volkomen gelijk met de vraag: ‘hoeveel moet ik u, in eens of jaarlijks, betalen, opdat gij zonder schade, b.v. over 20 jaar, f 10.000 zult kunnen uitkeeren?’ Het is een eenvoudige interestberekening, waardoor men het antwoord vindt. Hetzelfde geldt van hem, die wil weten hoeveel kapitaal hij zal moeten storten voor het genot eener lijfrente. Hij vervoegt zich bij de maatschappij, als iemand die van den cijferaar wenscht te hooren, hoeveel men jaarlijks van het kapitaal, b.v. f 10.000, bij den dan verschenen gewonen interest à 4 of 5%, mag voegen en verteren om dit een bepaalden tijd, b.v. 10 of 20 jaren, te kunnen volhouden. De bron mag niet opgedroogd zijn, voordat de vastgestelde termijn is verstreken. Maar die ‘gemiddelde levensduur’, waarop de maatschappij hare berekening bouwt, is een abstractie. Niemand bereikt dien, dan bij toeval, gelijk wij gewoon zijn te spreken. De een sterft vroeger, de ander later, soms met geringe, soms met verbazend groote afwijkingen van den tijd, dien men hem als den gemiddelden had toegekend. Doch dit deert de maatschappij in het minst niet. Wat zij aan u te veel betaalt, keert zij aan mij te weinig uit. Die volgens hare berekening te lang, en die naar denzelfden maatstaf genomen te kort leven, helpen elkander. Zij bewaren het evenwicht, onmisbaar in een goede administratie. Ware de gemiddelde levensduur met juistheid op te geven, de maatschappij zou in staat zijn, elken cliënt precies te zeggen, hoeveel hij aan jaarlijksche premiën, of aan kapitaal in eens, moet bijdragen, om zich de verlangde uitkomst te verzekeren. Na aftrek van onvermijdelijke onkosten en een billijk honorarium, waarop natuurlijk gerekend moest worden, zouden de boeken op elken oudejaarsavond sluiten, zonder winst of verlies. Maar nu is die ‘gemiddelde levensduur’ niet met juistheid te bepalen. Hij wordt berekend naar sterftetafels. Sterftetafels, die in nauwkeurigheid niets te wenschen overlaten, heeft men nog niet kunnen samenstellen. Zij zijn of te pessimistisch of te optimistisch, wijzen te ongunstige of te gunstige resultaten aan. De naakte waarheid is hier uiterst moeielijk te vinden, aangezien de kring der menschen, waarbinnen men de sterftetafels opmaakt, een stad, een provincie, een land, altijd beperkt is en | |
[pagina 757]
| |
zijne bijzondere eigenschappen heeft, die voor- of nadeelig zijn voor den duur van 's menschen leven. Maakt een maatschappij gebruik van sterftetafels, die den gemiddelden levensduur te hoog doen opvoeren, of te laag laten plaatsen, dan faalt hare berekening. Zij komt te kort, of houdt over, al naarmate zij met lijfrenten, of met verzekering van kapitalen na het overlijden heeft te doen. Daarom bedient men zich, althans in Frankrijk, voor het laatste geval van de sterftetafels van Duvillard, die den vermoedelijken dood te vroeg en voor het eerste geval van die van Deparcieux, die het einde des levens ietwat te laat stelt. In beide gevallen is alzoo het voordeel der foutieve berekening aan de zijde der maatschappij; en dat is goed ook, zij moet liever overhouden dan te kort komen, zal men met reden vertrouwen stellen in haar werk. Het genoemde voordeel wordt nog door andere omstandigheden aanmerkelijk verhoogd. De sterftetafels toch, omvatten alle klassen en standen, rijken en armen, sterken en zwakken, kinderen en volwassenen. De maatschappij, die verzekeringen op het leven sluit, neemt daarentegen niet dan gezonden aan. Kinderen en armen, wier ongunstige levensomstandigheden hen, blijkens de ervaring, spoediger doen sterven, komen uit den aard der zaak zelden in de rijen der verzekerden voor. Op gezondheid en normale levenswijs ziet elke goede maatschappij bijzonder scherp toe, wanneer het de verzekering van kapitalen geldt. Daarentegen neemt zij allen aan, die volgens hare tarieven, een lijfrente begeeren, waardoor zij van deze zijde alle voordeelen van zwakte, armoede, ouderdom of verwaarloosde gezondheid trekt. Zoo snijdt het mes van twee kanten. Want, natuurlijk, hoe spoediger de gelukkige bezitter eener lijfrente sterft, des te voordeeliger voor de maatschappij, die dan onbelast eigenaar van het gestorte kapitaal wordt. Omgekeerd: hoe langer de man, die zijn leven verzekerde, het zonlicht geniet, des te voordeeliger wederom voor de maatschappij, want des te meer premiën ontvangt zij van den verzekerde en des te langer uitstel wordt haar gegund voor de uitbetaling der gewaarborgde sommen. Zij moet intusschen de ontvangen gelden uitzetten, zal zij in staat zijn aan hare verplichtingen te voldoen. Hoe grooter de sommen zijn, die zij te beleggen heeft, des te meer voordeel kunnen dezen haar aanbrengen. Terwijl zij hare berekeningen heeft gebouwd op een vermoedelijken interest van 4 of 5% van | |
[pagina 758]
| |
de ontvangen premiën, maakt zij dikwerf veel meer van de in hare kas gestorte sommen. De Compagnie d'assurances générales heeft reeds menigmaal bijzonder voordeelige aankoopen gedaan, omdat zij over aanzienlijke kapitalen kon beschikken. Een en ander heeft ten gevolge, dat een maatschappij, vooral wanneer zij uitgebreide zaken doet, aanzienlijke winsten afwerpt. De fransche maatschappij, waarop ik u wees, deelt deze winsten in twee gelijke helften tusschen hare aandeelhouders en de bij haar verzekerden voor kapitalen, bij den dood of na verloop van een vastgestelden termijn uit te keeren. Zoodra uwe premie, of de in eens gestorte gelden, een jaar onder haar berusten, deelen zij op die wijs voor de helft in de gemaakte winstenGa naar voetnoot*). De afrekening heeft om de twee jaar plaats. Dan worden alle verzekerden, die krachtens den genoemden maatregel mede aandeelhouders zijn geworden, uitgenoodigd te verklaren, in welken vorm zij hun gedeelte van de winst wenschen te ontvangen: óf in een verlaging van de jaarlijks verschuldigde premie, óf in verhooging van de gewaarborgde som, óf in contanten. Telken reize kiest ieder op nieuw wat hem het aangenaamste is. Doch het behoeft geen betoog, dat het raadzaam is voor zich zelf een vasten regel te volgen, indien men althans veel vrucht van een goede keus wil zien. Intusschen heeft men, onverschillig hoe men het bedrag bestede, interest van zijn geld, zoodat dit volstrekt niet, gelijk gij meendet, renteloos ligt. - ‘Op hoeveel kan men dien interest rekenen?’ - Indien men zich voor een misrekening wil wachten, op 3½% 's jaars. Het verschil kan wel eens vrij aanzienlijk zijn en daarom doet men verstandig, het gemiddelde cijfer liever iets te laag te stellen, dan het te hoog op te voeren. Ik moet u evenwel doen opmerken, hoe b.v. Fleulard, die een bijzondere studie heeft gemaakt van ons onderwerp, van oordeel is, dat men op ruim 4% 's jaars kan rekenen. Hij constateert, in de straks genoemde Monographie, hoe de toenmalige jongst verloopen afrekening met 4.47% sloot, en houdt dezen interest voor nagenoeg zeker. De laatst goedgekeurde rekening wijst evenwel een minder gunstig | |
[pagina 759]
| |
cijfer aan. Dit zal echter niemand verwonderen, indien men bedenkt, dat die rekening loopt over de ongelukkige jaren 1870 en l871, toen een hevige pokken-epidemie en de oorlog het getal der gestorvenen in Frankrijk buitengewoon hoog hadden opgevoerd, terwijl buitendien de zaken der maatschappij, gedurende het tweevoudige beleg van Parijs, maanden lang stil stonden. Toch kon zij nog 3.569.011 francs, als zuivere winst over de twee genoemde jaren uitkeeren, waarvan de helft, dus 1.784.505,50 francs, aan de bij haar verzekerden. Dit gaf voor ieder, die een gewone verzekering voor het geheele leven had gesloten, een interest van 3% 's jaars van zijne reeds gestorte premiën. Aangezien hier alles naar evenredigheid van de gestelde kansen wordt geregeld, ontvangen zij, die een gemengde verzekering hebben gesloten, meer, bij de laatste afrekening 4½%; en die zich tegen een bepaalden termijn verzekeren, wederom meer, b.v. over 1870 en 1871: 6% 's jaars. Op dit verschil, en niet alleen op het verschil in het bedrag der verschuldigde premiën, had ik vooral het oog, toen ik de verzekeringen tegen een bepaalden termijn, boven de gemengde, aanbevelenswaardig noemde voor allen, die aan hunne kinderen, bij hunne vestiging in de maatschappij, of ter bestrijding van studiekosten en dergelijken, de noodige sommen willen waarborgen. Zij maken intusschen van hun geld een mooie rente, minstens 6%, waarschijnlijk 7 en misschien nog meer. Die hun leven op de meest gebruikelijke wijs verzekeren, kunnen ook tevreden zijn. Minstens 3%, zoo goed als zeker 3½%, en zeer waarschijnlijk in den regel 4 à 4½% te maken, dat is slechts weinig minder, dan men bij iedere andere soliede geldbelegging kan bedingen; terwijl men langs dezen weg bovendien een kapitaal zal hebben gevormd, onverschillig wanneer men sterft. Daarom ook verdient de levensverzekering de bijzondere aandacht onzer kapitalisten, die altijd een deel van hun vermogen zoo soliede mogelijk beleggen, zij het ook met opoffering van eenigen elders verkrijgbaren interest, om zich voor het overige, met een geruster geweten, in meer gewaagde ondernemingen te durven steken. Laat mij u nog wijzen op het bijzondere voordeel, dat de drievoudige keus voor de ontvangst der verschenen rente, den verzekerde geeft. Mag hij vertrouwen, tot zijn dood toe, de verschuldigde premie jaarlijks zonder bezwaar te zullen kunnen voldoen, en is bijeenbrenging van een kapitaal, zoo groot moge- | |
[pagina 760]
| |
lijk, het hoofddoel, waarmede hij de overeenkomst sloot, dan biedt de maatschappij hem daartoe de schoonste en gemakkelijkste gelegenheid aan, wanneer hij haar zijn aandeel in de winst laat behouden, ter verhooging van de oorspronkelijk gewaarborgde som. Doet hij dit geregeld en trekt hij nooit meer dan 3½% van de gestorte penningen, dan is toch na 30 jaren het gewaarborgde kapitaal verdubbeld. Hij heeft b.v. altijd een premie betaald voor f 10000, en laat f 20000 na. Velen evenwel zullen liever het geld, dat hun aandeel in de winst vertegenwoordigt, in ontvangst nemen, of verlaging van de premie verzoeken. Het laatste is vooral aanbevelenswaardig voor personen, die waarschijnlijk bij het klimmen hunner jaren, meer moeite zullen hebben met het afzonderen dier premie. De verdiensten kunnen verminderen, de huishouding kan kostbaarder worden, en dat terwijl de krachten dagelijks afnemen. Wie nu geregeld verlaging van premie heeft verzocht, betaalt steeds minder, totdat hij eindelijk niets meer schuldig is en, zonder een cent te betalen, een steeds klimmende lijfrente geniet. Dit oogenblik breekt aan na 22 jaren, wederom bij berekening van de winst op 3½%. Want dan is de jaarlijksche premie, ten gevolge van de steeds herhaalde verlaging, tot nul gereduceerd en kan de verzekerde beginnen, den interest zelf op te strijken. Heeft hij dit altijd gedaan en dus bij elke afrekening geld gekozen, dan heeft hij 30 jaren noodig om zooveel te ontvangen, dat hij, van het bedrag, zijne verschuldigde premie kan betalen en nog iets overhouden. Neem een premie van f 100 tot voorbeeld. Zij geeft den eersten keer slechts f 3.50 voor het aandeel in de winst, dat den verzekerde toekomt, doch na verloop van 30 jaar reeds f 105, dat is f 5 meer dan de premie zelf, want dan staat de verzekerde te boek als een aandeelhouder voor 30 × f 100 = f 3000. Elk volgend jaar houdt hij f 3.50 meer over, terwijl de maatschappij hem niets meer kost. Is men in de gelegenheid, het aandeel in de winst telkens goed te beleggen en interest bij interest te voegen, dan is dit zeker verreweg het voordeeligste. Men vormt op die wijs een eigen reservefonds, waaruit men te eeniger tijd de volle premie kan voldoen. Indien men kans ziet, geregeld 6% te maken van de dus belegde sommen en sommetjes, dan heeft men reeds na 26 jaren iets meer interest, dan de maatschappij voor de premie vordert. Die interest neemt van jaar tot jaar toe, omdat het | |
[pagina 761]
| |
fonds geregeld aangroeit, door het steeds hooger wordend bedrag van het ontvangen aandeel in de winst. Men heeft intusschen, behalve het gewaarborgde, een nieuw kapitaal gevormd, zich een klimmende lijfrente voor den ouden dag verzekerd; terwijl men, bij vroeger overlijden, niets van de genoten aandeelen in de winst zou hebben verspeeld, iets waarvan men, bij verlaging van de premie, wel altijd eenig gevaar loopt. De groote moeielijkheid schuilt hier echter in het vinden van een geschikte gelegenheid, om telkens de ontvangen winst, met de verschenen rente, tegen een flinken interest uit te zetten. Daarom schijnt premieverlaging voor de meesten de beste keus. Doch boe men in dit opzicht handele, het zal u nu wel duidelijk zijn, dat men in ieder geval geen finantiëele schade heeft bij een lang leven, indien men dit bij een maatschappij als de Générale, verzekert. Terwijl men in naam levenslang dezelfde premie voldoet, betaalt men in waarheid steeds minder en eindelijk niets, om daarna alleen te ontvangen Men heeft interest van het overgelegde geld en waarborgt aan de zijnen, zelfs bij den vroegtijdigsten dood, een kapitaal, welks omvang alleen afhankelijk is van den wil en de krachten van hem die de premie betaalt. Reboul heeft volkomen gelijk, wanneer hij het de omgekeerde wereld noemt,Ga naar voetnoot*) dat, gelijk nu nog het geval is, de maatschappijen personen zoeken, die hun leven bij haar willen verzekeren, in plaats dat de menschen de gelegenheden opsporen, waar zij kapitalen op hun leven kunnen waarborgen. Wie zijn belang begrijpt, wacht niet tot de gebraden ganzen hem in den mond vliegen; hij gaat zelf op de jacht. Indien de verklaring minder voor de hand lag, zou men er zich ook over kunnen verwonderen, dat men de levensverzekering geregeld onopgemerkt voorbijgaat, zoowel bij het bespreken der sociale kwestie, als bij het behandelen van andere algemeene en staatsbelangen. Het is toch geen onverschillige zaak voor den staat, dat de burgers in goeden doen verkeeien en steeds beschikbaar kapitaal voor handel en nijverheid bezitten, of ontvangen. Het is waarlijk geen te versmaden bijdrage tot oplossing van het lastige vraagstuk, dat men sociale kwestie heet, te weten, hoe men het dreigende spook der armoede buiten de woning van den nijveren arbeider en slecht bezoldigden ambtenaar zal | |
[pagina 762]
| |
houden; hoe de, kinderen straks, met behulp van eenig kapitaal, een sport hooger op de ladder der samenleving zullen kunnen stijgen, waar zij inderdaad van het verbeterde onderwijs vrucht zullen plukken; of op wat wijze het den wel gezeten burger mogelijk is, zonder al te groote opofferingen en zelfs bij een mogelijken dood in de kracht zijner jaren, aan zijne talrijke zonen en dochters een positie in de maatschappij te waarborgen, waardoor zij ten minste niet ‘achteruit gaan in stand.’ - ‘Maar als de levensverzekering zooveel goeds belooft voor individuën, huisgezinnen, ja voor de geheele maatschappij, waaraan schrijft gij het dan toe, dat zij over het algemeen nog zoo betrekkelijk weinig bijval vindt?’ - Aan onkunde en vooroordeel. Misschien moest ik in de eerste plaats het egoïsme noemen, dat alleen laat denken aan zichzelf en den mensch schijnt te ontlasten van alle zorg voor de toekomst van anderen, waarbij hier in de eerste plaats moet worden gedacht aan echtgenoot en kinderen, doch voorts ook aan zusters en andere bloed- of aanverwanten. Men meent reeds genoeg te doen, indien men gedurende zijn leven tracht te voorzien in de behoeften van zoovelen. Doch gaan wij dat egoïsnie, om niet te zwartgallig te worden, voorbij. Waar het zich aan ons voordoet, bedriegen wij ons dikwerf in het kleed. Zijn eigenlijke naam - wij willen het er maar voor houden! - heet vaak gedachteloosheid, gebrek aan doorzicht en nadenken, gemis van takt in de administratie enz. Ondanks den lof, dien wij, Nederlanders, elkander gaarne toezwaaien, als waren wij het meest bedachtzame en spaarzame volk van de wereld, leven velen onder ons als vlinders van den dag, die zich niet bekommeren om morgen, noch iets verstaan van den eersten regel voor elke huishouding, dat men de tering naar de nering behoort te zetten. Doch ik wil ook daarop thans niet drukken. Onkunde; ziedaar de eerste en voorname reden, waarom onze niet zelfzuchtige en overigens niet onverstandige medemenschen verzuimen, hun voordeel te doen met de levensverzekering. Onbekend maakt onbemind; en men kent te weinig den waren aard en de groote voordeelen van dit middel om te zorgen voor de toekomst van zich en de zijnen. De laatste jaren laten in dit opzicht wel eenige verbetering zien; doch men mocht redelijker wijze meer verwachten. Neem er de proef van, en vraag in den kring uwer kennissen: wat is een levensverzekering? De een | |
[pagina 763]
| |
lacht en denkt, dat gij van den steen der wijzen wilt spreken, in welks nabijheid men het beroemde levens-elixir zal hebben gevonden. Een ander meent, dat gij een hooge vlucht wilt geven aan het eenvoudige gesprek en gewagen van de voorwaarden, waarop men het onsterfelijke leven deelachtig kan worden. Een derde - meer een man van zaken - oordeelt, dat gij doelt op zekere verleidelijke, inderdaad gevaarlijke speculaties, waarvan hij wel eens heeft gehoord en waarbij de vermoedelijke duur van 's menschen leven een groote rol vervult. Doch tien tegen één, dat niemand u een behoorlijk antwoord kan geven. In andere landen, met name in Engeland, is dat anders. Daar zijn de levensverzekeringen even populair, als bij ons de brandwaarborg-maatschappijen. Zij zijn er reeds sedert jaren in de zeden en gewoonten des volks ingeweven. De schatrijke lord neemt er deel aan en de eerzame werkman zoekt er zijn voordeel bij. Volgens een opgaaf van BatbieGa naar voetnoot*), hoogleeraar in de rechten te Parijs, telde Engeland in 1867 op de 70 personen één verzekerde. Hij voegt er als een beschamende opmerking voor Frankrijk bij, dat er daar nauwelijks één was op de 500 inwoners. Zou de statistiek ten onzent gunstiger luiden? De praktische Engelschman staat, als zoodanig, hier waarlijk niet laag aangeschreven. Wat de Franschen betreft, merkt Edmond About op, dat het inzonderheid kalme, redeneerende en geen opgewonden gestellen zijn, die hun leven verzekeren. Waarom volgt dan de Nederlander hun voorbeeld niet, tenzij bij zeldzame uitzondering? Omdat hij de zaak zelf niet kent. Zoodra dit anders wordt, zal hij juist krachtens zijn eigenaardig karakter, waarin overleg, nadenken, kalme redeneering en liefde voor het huisgezin, zulk een groote plaats bekleeden, een eerste voorstander worden van de levensverzekering. Ik acht het daarom wenschelijk, dat allen die, door menschlievendheid, of doo hunne betrekking er toe worden gebracht, veel met het volk, in den ruimsten zin des woords, om te gaan en zich bezig te houden met de behartiging van algemeene belangen of maatschappelijke vraagstukken, wat meer dan tot heden geschiedt, hunne aandacht vestigen op dit onderwerp. Het veld is van dien kant ten onzent nog nagenoeg geheel onbearbeid, terwijl toch mannen en vrouwen als de bedoelde, veel meer dan de agenten zelf van | |
[pagina 764]
| |
een of andere levensverzekeringmaatschappij, de geschikte personen zijn om proselieten te winnen. Het wantrouwen, waarmede de laatstgenoemden zoo licht te worstelen hebben, staat hun bij de verspreiding van kennis niet in den weg. - ‘Maar de vooroordeelen, waarop ge doeldet, zullen zij toch evenzeer ontmoeten.’ - Natuurlijk, doch als men tegenover redelijk denkende menschen staat, zal het niet moeielijk zijn, ze te overwinnen. Want wat zijn die vooroordeelen? Vooreerst gemoedsbezwaren, dezelfde redenen, waarom men tegen de vaccine, en hier en daar zelfs nog tegen brand-, hagel-, vee- of zee-assurantiën is. Men vreest aldus het werk des Heeren vooruit te loopen en zich te bemoeien met dingen, die den hoogen God alleen moeten worden overgelaten; iets wat niemand straffeloos zal beproeven. Intusschen bouwen die vreesachtigen een dak boven hun hoofd, ten einde zich tegen den regen te beveiligen. Zij eten hun dagelijksch brood en roepen den dokter als ze ziek zijn. Zij trachten, door vlijt en spaarzaamheid, aan hunne kinderen een erfenis te bezorgen. Hier laten zij het niet aan God over, hen en de hunnen voor koude, honger, ellende en gebrek te bewaren, en zij doen dat, zonder eenige gewetenswroeging te duchten. De inconsequentie hunner redeneering valt gemakkelijk aan te wijzen. Anderen vinden het dan ook dwaas, van gemoedsbezwaren te spreken, doch trekken zich terug achter het bijgeloof, dat het sluiten eener levensverzekering den dood spoediger zou doen komen. Hier treedt dezelfde reden op, waarom velen zich laten weerhouden, hun testament te maken, terwijl zij volkomen gezond zijn. Dat zou kwade gevolgen hebben! Het is opmerkelijk, dat dit bijgeloof dikwerf bijzonder sterk is bij menschen, die het woord God in het ontstaan, den samenhang en het vergaan der dingen geschrapt en de heerschappij van onveranderlijke natuurwetten daarvoor in de plaats hebben gesteld. Maar zal dan een voorzorgsmaatregel, van mijnen kant genomen in het belang mijner betrekkingen, de onveranderlijke natuurwet kunnen wijzigen? Verdient zulk bijgeloof iets meer dan de scherpe geeseling der satire? Gewoonlijk zullen zij, die het koesteren, ontkennen dat het bijgeloof is en gretig den grond aanwijzen, waarop hunne ‘overtuiging’ steunt. Het sluiten eener levensverzekering vermeerdert de gedachten aan den dood. Dat slaat neder, benauwt, | |
[pagina 765]
| |
werkt verlammend op zenuwen, spieren, enz., waardoor men inderdaad gevaar loopt vroeger te sterven. Zoo meent men, doch alleen omdat men het vreest. De ervaring leert juist het tegenovergestelde. JourdainGa naar voetnoot*) leeft veel gezonder, opgewekter, vrolijker, sedert hij een verzekering op zijn leven heeft gesloten; want nu behoeft hij niet meer te tobben over de toekomst der zijnen, indien hij vroegtijdig sterven mocht. Wat zulk tobben zeggen wil bij ernstige, liefhebbende menschen, die met hun dagelijkschen arbeid in de behoeften van hun gezin voorzien; hoezeer de zorgen van dien aard de gezondheid ondermijnen en een deel der beste krachten sloopen vóór den tijd; daarvan kunnen helaas al te velen, uit treurige herinneringen, mede getuigen. De fransche schrijvers zeggen, dat vooral de vrouwen zich verzetten tegen de levensverzekering, die haar echtgenooten juist grootendeels in haar belang willen sluiten; omdat zij het te akelig vinden, aan den dood harer geliefden te denken en geen oogenblik zonder hen wenschen te leven. De hollandsche vrouw zal, naar ik vertrouw, verstandiger zijn en bedenken, dat de dood er zich weinig om bekommert, of de daarbij betrokken personen niet van zijn slachtoffer willen scheiden, en dat het toch altijd veel harder zal zijn een broodelooze, dan een tegen gebrek bewaarde weduwe te worden. Mocht mijn vertrouwen evenwel te gunstig blijken, welnu dan moet de man, als vertegenwoordiger van het sterkere geslacht, zich wijzer betoonen en op eigen verantwoordelijkheid doen, wat het ‘zwakke vat’ hem zou willen verhinderen. Nog op andere gronden, dan de genoemde, vreest men soms van de levensverzekering een nadeeligen invloed op den duur van het leven. De begunstigde, het zij vrouw of kind, maar vooral de verre bloedverwant, in wiens voordeel gij een som op uw leven hebt gewaarborgd, zal haken naar uw verscheiden, u veronachtzamen, misschien wel de doodelijk kwetsende hand tegen u opheffen! - Inderdaad, is het zoo treurig gesteld met den eerbied voor 's menschen leven? Heeft de geldzucht reeds zoozeer alle vrees voor de strafwet overwonnen? Doch in ernst: hebt gij ooit personen ontmoet, die hun fortuin tijdens hun leven aan vreemden wegschonken, opdat hunne wettige erfgenamen niet zouden naar hunnen dood verlangen en dientengevolge tot | |
[pagina 766]
| |
boosaardige stappen worden verleid? Zoo neen, waarom zoudt ge dan niet de polis eener levensverzekering willen nalaten? Als erfenis staat zij met effecten en baar geld op één lijn. Maar, zeggen anderen weer, indien iemand zijn leven heeft verzekerd en daarna in finantiëele moeielijkheden geraakt, dan is de verleiding voor den wanhopige groot, een einde aan zijn leven te maken, opdat de schuld door het loskomend kapitaal gedekt zou kunnen worden. - Dat gevaar bestaat waarlijk en daarom heeft elke goede maatschappij gezorgd, het onschadelijk te maken, door in hare statuten de bepaling op te nemen, dat de zelfmoordenaar zijne levensverzekering vernietigt en de maatschappij van alle verplichting tegenover zijne betrekkingen ontslaat. Zoo rest ten slotte alleen de vrees, dat de liefde zal verkoelen, die echtgenoote en kinderen aan den verzekerde toedragen, terwijl deze hun steun, hunne woning, hun voedsel, hunne kleeding is. ‘Men zal den man en vader minder achten, indien zijn dood geen wezenlijk stoffelijk nadeel medebrengt!’ - Waarlijk? Is dat de ondervinding, opgedaan in de woningen der rijken? Wordt de man van aanzien, omdat hij veel geld heeft en slechts posten bekleedt, die eershalve worden waargenomen, minder diep betreurd door gade en kroost, dan de arbeider, wiens heengaan het gezin naar het armbestuur verwijst? Of vloeien liefde en achting uit een andere bron dan zelfzucht voort? Heeft de liefde soms opgehouden liefde's wetsteen te zijn, omdat het een vader is, die haar aan den dag legt jegens zijne kinderen? Zullen dezen niet veeleer dien vader dubbel hoogschatten en beminnen, omdat hij niet enkel voor het heden, maar ook voor de toekomst zorgvol aan hen heeft gedacht? - ‘Dat mogen wij veilig aannemen. Ik stem u gaarne toe, de vooroordeelen door u opgesomd, kunnen den toets der ernstige redeneering niet doorstaan. Maar gij hebt, dunkt mij, één bezwaar over het hoofd gezien, dat toch wel in de eerste plaats overwogen mocht worden; ik bedoel de bedenking, die velen tegen den voorslag om hun leven te verzekeren, in het midden brengen: zijn die maatschappijen wel soliede?’ - Ik besef het gewicht van die vraag en betreur het daarom zeer, dat ik geen algemeen bevredigend antwoord mag geven. Er zijn helaas maatschappijen geweest, die levensverzekeringen sloten, jaren aan een de verschuldigde premiën ontvingen, of de vastgestelde lijfrenten uitkeerden, doch eensklaps hare betalingen | |
[pagina 767]
| |
staakten. Het is daarom zaak, voor ieder die een levensverzekering wil nemen, vooraf zich wel te overtuigen van de deugdelijkheid der vereeniging, waarbij hij zich denkt te vervoegen. Doch nu make niemand een schrikbeeld van dat bezwaar. Het bestaat in geen anderen zin dan bij elke andere wijze van geldbelegging. Er zijn ook spaarkassen failliet gegaan; hypotheken vernield door water of vuur; vaste goederen boven de waarde verpand; vertrouwde en algemeen geachte bankiers gesprongen; effecten onbetaald en renteloos gebleven. Oostenrijk stelde zich met een couponbelasting niet tevreden en dwong zijne geldschieters tot een schadelijke conversie. De Noordelijken hebben, bij hunne overwinning van de Zuidelijken, eenvoudig de pen gehaald door alle zoogenaamde Zuid-Amerikaansche schuld. Ieder half jaar is het de groote vraag voor velen: wat zullen Spanje, Turkije, Griekenland, Mexico doen: nog, en zoo ja: hoeveel zullen zij betalen? De geschiedenis der Amerikaansche sporen, hoe jong zij nog moge zijn, levert reeds menig bewijs, hoe raadzaam het is, toch uiterst omzichtig te zijn in het toevertrouwen zijner gelden aan vreemden. Herinneringen genoeg ten betooge, dat niemand die prijs stelt op behoud en rente van wat hij bezit, zonder onderzoek naar de soliediteit der vragers, zijn geld uit de handen kan of mag geven. Het is alleen een gevolg van de betrekkelijke nieuwheid der zaak - en nieuw is zij nog in de schatting van duizenden - dat velen over de soliediteit eener levensverzekering in het algemeen de schouders ophalen. Turken en Mexikanen gaan grif van de hand; maar voor de oprichting eener onderneming, die nieuw is, al zijn hare grondslagen nog zoo deugdelijk, kan men vaak het noodige kapitaal slechts met groote moeite bijeenbrengen. De levensverzekering moest en moet ook tol betalen aan die gewoonte der menschen. De eerste maatschappij van dien aard werd, ten jare 1706, in Engeland opgericht, onder goedkeuring van koningin Anna. Het duurde meer dan een eeuw voordat het voorbeeld, door Engeland gegeven, elders navolging vond. Wel had een fransche vereeniging in 1787 vergunning erlangd tot het sluiten van levensverzekeringen, maar de tijdsomstandigheden maakten de volvoering der ontworpen plannen onmogelijk en het geschonken privilége werd weldra ingetrokken. Eerst den 22en December 1819 werd, na zeer lang dralen en na het houden van een nauwkeurig onderzoek, | |
[pagina 768]
| |
aan de Compagnie d'assurances générales toegestaan, volgens hare statuten, verzekeringen op het leven te sluiten. Men durfde de zaak niet aan; men vreesde voor bedrog op groote schaal. Vandaar de tegenkanting van de zijde der regeeringGa naar voetnoot*). Zoo ging het ook in andere landen, en zoo gaat het nog met bijzondere personen, die hare inrichting niet kennen. Men wantrouwt hare beloften. Nu blijft het zeker raadzaam, niet te vragen naar de goedkoopste maatschappij en die de schoonste toezeggingen doet, maar naar een goede, wier grondslagen hecht zijn en waarvan het beheer in vertrouwde handen is gesteld. Heeft men daaromtrent voldoende inlichtingen ontvangen, dan kan alle wantrouwen veilig worden afgelegd. Want deugdelijker waarborgen van soliediteit dan een goed ingerichte levensverzekeringmaatschappij aanbiedt, zijn niet denkbaar. De berekening, waarop zij hare tarieven en beloften bouwt, kan niet falen, dan in haar voordeel, gelijk ik het genoegen had u aan te toonen. Voorts heeft zij een waarborgkapitaal, dat alleen strekt om in geval van nood te worden aangesproken in het belang der verzekerden, doch waarvan de interest, zoolang de zaken gaan, gelijk het behoort, geheel aan de aandeelhouders van dat kapitaal ten goede komt. Zoolang toch heeft zij zelfs dien interest niet noodig, om aan de verzekerden of hunne betrekkingen te geven wat hun toekomt, want de als premiën gestorte gelden, of in lijfrenten uitgegeven kapitalen, zijn allen belegd. Bovendien heeft de maatschappij gewoonlijk een reservefonds, samengesteld uit een gedeelte der winsten van vroegere jaren en bestemd om bij minder voorspoedige omstandigheden dienst te doen. Eindelijk late men niet onopgemerkt, welk een deugdelijken waarborg de verzekerden elkander geven en hoe die grondslag al steviger en steviger wordt, naar mate hun getal zich uitbreidt, zoodat een goed ingerichte levensverzekering onmogelijk te niet kan gaan. Want de daarbij betrokken personen betalen elkander. Uwe erfgenamen ontvangen het bedrag der premiën, die ik en anderen juist hebben gestort. Aan dezen wordt op hunne beurt | |
[pagina 769]
| |
uitgekeerd, wat dan wederom anderen zullen hebben ingebracht. De verplichte uitgaven worden door de te innen ontvangsten gedekt. Voor onevenredige verhoudingen tusschen de uitgaven en ontvangsten heeft men wel te vreezen, zoolang het getal verzekerden nog klein is, maar niet zoodra het aanzienlijk is geworden. Wanneer de kansen van leven en sterven zich verdeelen over duizenden, die ver van elkander wonen, dan wegen zij vrij wel tegen elkander op. Mocht men toch nog denken aan den noodlottigen invloed, dien epidemiën, oorlog of andere aanleidingen tot groote sterfte, onverwacht op het cijfer der verplichte uitgaven kunnen maken; dan vergete men niet, hoe dezelfde redenen tegelijker tijd de ontvangsten der maatschappij verbazend doen stijgen. Want dan komen de kapitalen dergenen die lijfrenten genoten, veel vroeger aan de maatschappij, dan waarop zij gerekend had. Zoo blijft het evenwicht bewaard en allen kunnen gerust zijn. Zelfs voor het geval, dat bij een groote maatschappij eigenlijk ondenkbaar is, dat alle verzekerden tegelijk stierven, behoeft men niet te vreezen, dat de vereeniging hare betalingen zal moeten staken. Want in dat geval, merkt Fleulard te recht op, is het waarschijnlijk dat tevens het einde der wereld nabij en alle erfgenamen tegelijkertijd mede zullen gestorven zijn, zoodat zich niemand om betaling zal aanmelden. Dergelijke dwaze onderstellingen verdienen geen ander bescheid. Goed ingericht en goed beheerd, moet de maatschappij bloeien, wanneer zij op groote schaal verzekeringen op het leven sluit. Zij kan niet failleeren en wordt door geen enkele wijze, waarop men zijn geld pleegt te beleggen, in soliediteit overtroffen. Maar het is dan ook van groot belang, dat toezicht worde gehouden én op de inrichting, ten dage dat zij zich vestigt, én voortdurend op haar beheer. Waar dat niet geschiedt, loopt het publiek gevaar, het slachtoffer te worden van de schoone beloften, die looze bedriegers in cijfers neerleggen en hunnen medemenschen voorspiegelen. De oudste maatschappijen, eerlijk, hoewel met het oog op de verzekerden niet voordeelig, ingericht en altijd goed beheerd, zooals de Amicable, opgericht in 1706, The London Assurance, 1720, de Equitable, 1762, bestaan nog. Het geld stroomt haar toe; zij sluiten het grootste gedeelte der talrijke levensverzekeringen, die jaarlijks voor engelsche rekening worden aangegaan; niettegenstaande zij vrij hooge premiën eischen, de verze- | |
[pagina 770]
| |
kerden niet laten deelen in de winst, en nergens, ook niet in het eigen vaderland, agenten hebben. Maar in hetzelfde Engeland zijn, volgens den Moniteur des Intérêts matériels, tusschen de jaren 1844 en 1866, zonder eenig toezicht op inrichting, vestiging of beheer, niet minder dan 519 levensverzekeringmaatschappijen opgericht, waarvan den 21en Dec. 1866 nog slechts 46 bestonden. Zoo iets was, van den aanvang af, in Frankrijk onmogelijk. Daar mag geen maatschappij van dezen aard werkend optreden, zonder autorisatie, en die autorisatie wordt niet verleend, voordat de statuten en tarieven door den Raad van State zorgvuldig onderzocht en goedgekeurd zijn. Het bestaan van een waarborgkapitaal moet worden bewezen. Elke belegging van gelden heeft onder toezicht van de regeering plaats. Een volledige rekening en verantwoording moet elk jaar worden openbaar gemaakt. De belangen der verzekerden zijn op die wijze uitnemend gewaarborgd. Dien ten gevolge heeft in Frankrijk nog nooit een maatschappij van de bedoelde soort hare betalingen gestaakt. Nederland behoort tot de landen, die nog steeds wachten op een regeling bij de wet, van de besproken materie. Hier moet alzoo ieder zelf toezien, of afgaan op den raad van vertrouwde personen. Gij begrijpt intusschen, dat aansluiting bij een vreemde maatschappij, den landgenoot, als verzekerde, brengt onder de wetgeving van het land, waar de maatschappij zijner keus is gevestigd. Gij weet dus welke waarborgen u worden gegeven, indien ge b.v. uw leven wilt verzekeren bij de oudste en uitgebreidste maatschappij in Frankrijk, de Compagnie d'assurances générales. Zonder iets ten nadeele van de vaderlandsche zustervereenigingen te willen zeggen, mag ik toch gerust verklaren: voordeeliger en tevens solieder kantoor zult gij niet vinden. Bij een mogelijke vergelijking van de premiën, hier en elders voor de verschillende leeftijden gevorderd, moet ge vooral opletten, of de maatschappij eenig, en zoo ja: welk aandeel in de winst, aan de verzekerden toezegt. Wat de soliediteit en den werkkring der genoemde Compagnie betreft, kan ik u nog dit mededeelen. Zij heeft pas sedert kort agenten aangesteld in Nederland. Onderscheidene van dezen hebben, zonder van elkander iets te weten, langs verschillende wegen, inlichtingen trachten te verkrijgen en, zonder uitzondering, de beste en meest bevredigende getuigenissen ontvangen. Trouwens, dat liet zich wel niet anders verwachten van een | |
[pagina 771]
| |
maatschappij, die reeds meer dan een halve eeuw bestaat, nooit in eenig opzicht in hare verplichtingen te kort schoot, en van jaar tot jaar haar werkkring aanmerkelijk ziet uitbreiden. Haar waarborgfonds, dat gelijken tred behoort te houden met het bedrag der sommen die zij heeft uit te keeren, na aftrek van de gelden, die zij moet ontvangen, is reeds geklommen tot ruim 100 millioen francs. Dat fonds bestaat niet, ook niet ten deele, gelijk veelal bij dergelijke vereenigingen, in naam. Het is geheel aanwezig, in huizen, landerijen, staatspapieren, spoorwegwaarden en dergelijke rentegevende obligatiën of aandeelen. Een volledige lijst dier roerende en onroerende goederen, is als aanhangsel gevoegd bij de in druk verschenen jongste rekening en verantwoording der maatschappij. Ieder kan zich alzoo overtuigen, dat de gegeven waarborgen werkelijk bestaan. Zal men nog vreezen voor brand, of gedachtig aan de verwoestingen der Commune, oordeelen dat huizen en effecten in Frankrijk althans zeer licht voor vernietiging vatbaar zijn? De maatschappij heeft met dat bezwaar rekening gehouden en, in 1870, van de winst der aandeelhouders een reservefonds, groot anderhalf millioen francs, afgezonderd, uitsluitend ten bate van mogelijk verlies in waarde of andere schade, aan de vaste goederen aangebracht ten gevolge van den oorlog. Staatspapieren, spoorwegwaarden en dergelijken kunnen niet worden ontvreemd, want zij zijn allen gesteld op naam. Copiën van hare vorderingen ten laste van den Staat of andere maatschappijen, heeft de Générale ter bewaring nedergelegd, in verschillende steden buiten Parijs, o.a. te Brussel en te Londen. Geen revolutie of oorlog is mitsdien in staat, haar eigendom te vernietigen. Wel kunnen dergelijke nationale rampen tijdelijk de waarde harer bezittingen verminderen. Doch dit bezwaar is denkbeeldig, zoolang de maatschappij zich niet genoodzaakt ziet, haar waarborgfonds ter markt te brengen, gelijk zij evenmin als winst beschouwen mag en ook nooit als zoodanig heeft aangemerkt, de meerdere waarde die hare eigendommen in den loop der tijden vertegenwoordigden, boven den prijs van aankoop, ten gevolge van hoogere beurskoersen en toenemende duurte van bouwgronden. Om evenwel ook in dit opzicht te gemoet te komen aan den schijn, als ware het crediet der maatschappij nu minder wel bevestigd, hebben hare aandeelhouders in April 1872 besloten, tijdelijk uit de hun toekomende baten over 1870 en 1871, een | |
[pagina 772]
| |
afzonderlijk fonds, groot 50.0000 francs, te stichten, dat onder den naam van réserve mobilière, bij eventueelen verkoop, het bedrag der waarde in portefeuille zal aanvullen tot de hoofdsom, daarvoor vroeger besteed. Bedenk nu nog, dat het oude reservefonds, bijeengebracht uit een deel der winsten, en bestemd om in minder gunstige jaren dienst te doen, reeds een rentegevend kapitaal van bijna 3 millioen francs is geworden; en gij zult mij toestemmen: waarborgen van soliediteit biedt althans deze maatschappij in overvloed aan. De mannen van het geld zijn daarvan in Frankrijk zoo ten volle overtuigd, dat zij tegenwoordig gaarne 33 à 34000 francs besteden voor één aandeel, dat bij de oprichting der maatschappij, toen zij met een kapitaal van 3 millioen francs begon, voor 7500 francs werd uitgegeven. Zoo hoog staat geen enkel effect, zelfs geen Nederlandsche Bank of Handelmaatschappij. Vóór den jongsten oorlog deden die aandeelen 30000 francs, waarvan de koopers nauwelijks 5% maakten. Bij de laatste afrekening waren de dividenden aanmerkelijk kleiner. Toch stegen de prijzen der aandeelen, omdat hunne waarde, ten gevolge van den bloei der maatschappij, schier klimt bij den dag. Het mag ons dan ook niet verwonderen, dat wij in den Raad van Bestuur mannen vinden, als Baron Alph. Mallet, regent van de Fransche Bank, die het voorzitterschap bekleedt; de ons allen wel bekende Baron Alph. de Rothschild, insgelijks regent van de Fransche Bank, die als ondervoorzitter werkzaam is; prins Czartoryski, en anderen. - ‘Wilt gij zoo goed zijn, mij het adres van een der agenten in Nederland te geven?’ - Met genoegen.
Winkel, 1872. |
|