| |
| |
| |
De legers der nijveren in de laatste helft der XIXe eeuw.
Door Dr. S. Sr. Coronel.
‘De XIXe eeuw is ongetwijfeld in een nieuwen en bijzonderen zin de eeuw van den werkman.’
gladstone.
Het krachtig optreden van den vierden stand in alle landen van de oude en nieuwe wereld is een teeken des tijds, dat onze belangstelling in de hoogste mate verdient. Aan den eenen kant toch wordt onze aandacht daarbij gevestigd op bestaande gebreken in het maatschappelijk leven onzer dagen, aan den anderen kant wijst het op den geest van zelfstandigheid en het gevoel van eigenwaarde, die bij een deel van het volk zich openbaren, dat vroeger, in de kluisters van het gildewezen geklonken, als slaven van het industrialisme een kommervol bestaan voortsleepte.
De geest van vrijheid, die onze eeuw kenmerkt, is het uitvloeisel van eene hevige beroering in het maatschappelijk leven der volken op het laatst der vorige eeuw.
De revolutie van het jaar 1789 was inzonderheid voor den vierden stand van veel gewigt. De vrijverklaring van den arbeid was een der zegeningen, die deze omwenteling voor de meeste beschaafde volken voortbragt. Die vrijheid werd zoowel het deel van het kapitaal als van den arbeid, maar eerst in een verwijderde toekomst.
De trapsgewijze overgang van de door slavernij teweeggebragte volkomene ongelijkheid der individuen tot aan hunne algeheele
| |
| |
burgerregtelijke gelijkstelling heeft ten gevolge gehad, dat de bezitter van het kapitaal en die van de individuele bekwaamheid geheel van elkander werden gescheiden. Beiden traden nu, omdat hun zamenwerking tot den bloei van de volkswelvaart onvermijdelijk was, als schijnbaar met gelijke regten bedeelde partijen tegenover elkander op.
Er ontstond een voortdurende strijd, een strijd waarvan we thans de geduchte uitwerkselen ondervinden, maar welks oorzaken in een verwijderd verschiet liggen.
Wij wenschen, tot juistere kenschetsing van het karakter en de beteekenis der arbeidende klassen van den huidigen dag, in korte trekken de voornaamste oorzaken van dien strijd in haar onderling verband na te gaan.
Heeft de Fransche revolutie aan den eenen kant met bloed en staal eene verandering in de politieke en sociale verhoudingen te voorschijn geroepen, zoo kwam aan den anderen kant genoegzaam te gelijker tijd, als of hare nieuwe theorien tevens de praktische toepassing aan de hand hadden gedaan, eene groote vreedzame omwenteling op het gebied der nijverheidsvoortbrenging tot stand. Het gebied der ervaringswetenschappen legde eene groote vruchtbaarheid aan den dag, en deze had eene gewigtige ommekeer in den stand van zaken ten gevolge. De eene ontdekking volgde op de andere, de eene uitvinding overtrof de andere, en liet naauwelijks den tijd tot hare praktische toepassing, zoo ijverig spande de vindingrijke geest van den mensch zich in, om al meer en meer op den weg der volmaking, die tot gemakkelijke, betere en meerdere productie moest leiden, te vorderen.
Het glanspunt dier ontdekkingen was die van den stoom als beweegkracht en de praktische toepassing van deze de stoommachine. Zij was het keerpunt van de middeneeuwsche tot de moderne nijverheid. Van dit oogenblik af vangt de lange reeks van verbeteringen en uitvindingen in de aanwending van mechanische krachten aan, die de natuur aan den menschelijken wil op een tot dus verre niet gekende noch vermoede wijze aan zich dienstbaar maakten.
Ofschoon het gebruik van machines geen vreemde zaak was, zoo bleven zij echter vóór de toepassing van den stoom zeer onvolmaakte hulpmiddelen, die naast den handenarbeid slechts een ondergeschikte rol in de menschelijke bedrijvigheid vervulden.
| |
| |
Maar nu werd hare beteekenis, hare magt, hare steeds toenemende volmaking een geheel andere. De machine is thans de onuitputtelijke bron van voortbrenging; product van het menschelijk genie treedt zij met den mensch in het strijdperk; aan hem ondergeschikt, kluistert zij hem echter aan haren ijzeren wil, om de verdeeling van den arbeid tot in het oneindige voort te zetten; door hare gestadige verbetering en volmaking wedijvert zij met de vlugge en kunstige menschelijke hand in massale en betere productie. Door die verdeeling van den arbeid schept zij tal van nieuwe industrieelen, die vroeger vereend slechts tot eene beperkte productie in staat waren, maar nu gescheiden beter en meer kunnen voortbrengen. Die scheiding is echter geen verdeeldheid, maar lost zich in eene schoone harmonie van wederzijdsche belangen op. Inniger dan ooit zijn de verschillende takken van nijverheid en volkswelvaart met elkaar vereenigd; geen kunstmatig verband van heterogene bestanddeelen houdt het meer dan vroeger zamengesteld geheel aan een, maar het is de natuurlijke band van solidariteit, die aller schijnbaar uiteenloopende belangen aan elkander hecht.
De gemakkelijker voortbrenging leidde als van zelf tot een grooter verbruik. Eene menigte zaken toch, die vroeger onbekend of slechts als weeldeartikelen werden beschouwd, omdat ze schaarsch en duur waren, werden nu tot algemeen gebruikte artikelen, ja tot een levensbehoefte gestempeld, omdat ze ruimer en goedkooper verkregen konden worden en daarbij het levensgenot en de veredeling van de onderscheidene standen in niet geringe mate verhoogden. Hoe grooter de behoeften van een volk toch worden, des te hooger stijgt dit op den ladder der maatschappelijke beschaving, want de bevrediging van vele behoeften is slechts daar mogelijk, waar de heerschappij over de natuur een hoogen graad heeft bereikt.
De machines vonden aanvankelijk een geduchten tegenstand, omdat men meende, dat zij een groot aantal menschen de gelegenheid om te werken zouden ontnemen. De strijd tusschen den mensch en de machine begon een ernstig karakter aan te nemen; hij loste zich op in den nog niet beslisten strijd onzer dagen tusschen kapitaal en arbeid. Velen, wier eenig kapitaal in de kracht hunner handen bestond en daarmede een strijd waagden tegen den gewaanden vijand, moesten het onderspit bij de reuzenkracht der machine delven; zij waren niet bestand het vol
| |
| |
te houden tegen de doode natuurkracht door het menschelijk genie met de vonk van het leven begiftigd. Maar voor anderen, voor de massa, die zich met minder hardnekkigheid tegen die colossale magt hadden verzet, was deze een zegen en bron van gezondheid en welvaart. De mensch kon nu de ruw-werktuigelijke kracht aan de machine overlaten en door zijn intellectueel vermogen die kracht besturen en beheerschen. Zoo doende wordt de machine in zijne hand een magtige hefboom van maatschappelijke beschaving en vooruitgang. De mensch heeft het nu in zijne magt, de voortbrenging in duizenderlei vormen tot in het oneindige te vermeerderen. Elke nieuwe vinding maakt den arbeid gemakkelijker, voordeeliger en levert milde vruchten voor den voortbrenger en verbruiker op. De machine dwingt den mensch tot meerdere geestelijke ontwikkeling, want zonder deze wordt hij de slaaf van het werktuig dat hij bestuurt, en daalt hij beneden het peil der redelooze kracht.
Zoo is de machine, dat schrikbeeld eener vorige eeuw, de bron van welvaart van de volken der XIXe eeuw geworden!
Het machinewezen heeft het fabriekwezen tot een ongekenden bloei gebragt. Deze heeft op zijne beurt de voortbrenging in 't groot bevorderd en deze massale voortbrenging moet derhalve onvermijdelijk tot het fabriekswezen beperkt blijven. Hoe meer de verdeeling van den arbeid toeneemt, des te dringender wordt de noodzakelijkheid gevoeld om de afzonderlijke takken van bedrijf uit te breiden en het onuitputtelijk vermogen der machine aan zich dienstbaar te maken. Dit kan slechts door het zamendringen van de arbeidskrachten om de machine geschieden, derhalve door de opeenhooping van eene productive kracht in eene beperkte ruimte. Hierdoor ontstaat een solidariteit van belangen, die de individuën van gelijke beweging nader tot elkaar brengt en ze tot een gemeenschappelijk doel doet zamenwerken.
Een ander en zeker niet het minst belangrijke resultaat van de invoering der machine en de toepassing van het stoomvermogen, is het sneller, goedkooper, veiliger en gemakkelijker personen- en goederenverkeer, dat in de laatste tientallen jaren is toegenomen in eene mate als men zich voorheen naauwelijks voorstellen kon. Daardoor is aan de arbeidende klassen te gereeder gelegenheid geboden de beste arbeidsmarkt op te sporen, daardoor is de werkman minder aan den grond gebonden en wordt zijn kring van denken en handelen aanmerkelijk uitgebreid.
| |
| |
Die snellere verkeermiddelen zijn ook bevorderlijk geweest aan de meerdere toenadering tusschen de arbeidersbevolking van verschillende gewesten en natiën. Zonder het nationaal karakter te verloochenen, is daardoor echter meer overeenstemming van denken en handelen tusschen die menschen van gelijke belangen tot stand gebragt en zag men die kleine groepen van geïsoleerd staande arbeiders zich aansluiten en aangroeijen tot een geduchte magt, tot de bakermat van de kern des volks, het eigenlijk productiefvermogen der maatschappij.
Maar de medalje heeft ook hare keerzijde.
Zoolang de arbeid magteloos tegenover het kapitaal staat vermag hij weinig of niets en zal de vrijheid van handel en verkeer slechts dit resultaat opleveren, dat de arbeid daaraan ondergeschikt wordt gemaakt, omdat die vrijheid er steeds op uit zal zijn die markt op te zoeken, waar de goedkoopste arbeid te vinden zal wezen of het arbeidsloon het gemakkelijkst tot een laag peil gebragt zal kunnen worden. De voortbrenging heeft de toenemende strekking om de kosten van onderhoud, en wel het voornaamste gedeelte daarvan, het arbeidsloon, te verminderen. Hoe meer nu het arbeidsloon naar de grenzen van het laagste peil van levensonderhoud daalt, des te minder is de arbeider in staat productief eigendom te verkrijgen en des te meer wordt de werkelijke waarde van den verleenden arbeid aan zijne voortbrengers ontnomen. Wie echter slechts een consumtief eigendom kan erlangen, is niet in de gelegenheid zooveel materieele hulpmiddelen magtig te worden, als hij tot bevrediging van zijne behoeften noodig heeft, zelfs al zou hij zich slechts met dat minimum te vreden stellen. Zijn levensonderhoud verliest voor hem den waarborg der zekerheid; en toch is het bestaan van ieder individu, zal het gunstig heeten, wezenlijk van de voortdurende zekerheid van zijne voorwaarden van levensonderhoud afhankelijk.
Hoe meer de noodzakelijkheid gevoeld wordt om veel productief eigendom te bezitten, en uit de productie veel nut te kunnen trekken, des te meer wordt de mogelijkheid van de deelname aan dit nut door de massa ontzegd. De verdeeling van de door de productie verkregene middelen ontleent haar maatstaf in den regel niet meer aan de onstane behoefte, maar aan de magt waarmede ieder het vroeger vergaarde op de diensten van het tegenwoordige kan laten werken. Een noodzakelijk
| |
| |
gevolg hiervan is, dat het aantal individuën, tot persoonlijke diensten aangewezen, steeds toeneemt. De waarde dier diensten is, wegens den sterkeren tegenstand van tegenovergestelde belangen, niet bij magte ten volle aan het individu ten goede te komen; integendeel, dat aandeel der waarde daalt gestadig en daarmede het aandeel verkrijgen aan den productieven eigendom.
Daar het individu tot zijn levensonderhoud steeds een zekere hoeveelheid verbruikt en een gedeelte van den verkregen eigendom voor dat doel steeds aangewend moet worden en derhalve het individu voortdurend genoodzaakt is minstens dit deel magtig te worden om te kunnen leven, zoo moet die toestand een gemis van bezitting (kapitaal-derving) genoemd worden. Dat gemis van bezitting brengt onzekerheid van bestaan voort, zoodra het twijfelachtig is of zelfs het minimum van behoeften door de persoonlijke diensten altijd kan bevredigd worden. Dit verschijnsel op groote schaal zich voordoende stelt het proletariaat daar. Het proletariaat openbaart zich als eene ziekte van het sociale leven, want het is altijd het gevolg van het verbreken van het evenwigt.
Onze tegenwoordige maatschappelijke inrigting heeft in den kring van het proletariaat ook eene klasse van menschen opgenomen, die er strikt genomen niet toe moesten behooren, er althans in de tijden toen het proletariaat in het leven werd geroepen niet toe gerekend werden: de vrije, voor loon werkende arbeiders.
De productie heeft eene massa arbeid noodig. De strekking van de productie rigt zich naar eene voortbrenging in het groot en de heerschappij van het kapitaal. Hierdoor komt de opbrengst der voortbrenging grootendeels aan het kapitaal ten goede, terwijl de arbeidende klassen (de eigenlijke werklieden) slechts zooveel erlangen als tot haar onderhoud in het belang van het kapitaal noodwendig is. De arbeider moet hetgeen hij heden verbruikt morgen weder trachten voort te brengen en kan niet tot het verkrijgen van een productief eigendom geraken. Hij blijft zonder bezitting. De concurrentie der ondernemers noodzaakt tot vermindering der arbeidskosten; de arbeider, buiten magte zelf zijn levensonderhoud te verzekeren, kan op die zekerheid al minder en minder staat maken. Op het oogenblik, dat zijn arbeidsvermogen hem in den steek laat, of hij geen gelegenheid kan vinden dit te gebruiken, stort de bodem van zijn levens- | |
| |
onderhoud onder hem in. En daaraan staat hij elk oogenblik bloot.
De volkomene, door de groote nijverheid en het fabriekswezen begunstigde scheiding van het kapitaal van den arbeid heeft - en hierin is de schrikbarende, sociale zonde van onze ondernemende klasse gelegen - de individueele betrekkingen tusschen beiden verbroken en den arbeider tot een werktuig verlaagd, dat slechts zoolang in aanmerking komt, als het bruikbaar is, en waarvoor slechts in den regel zooveel zorg wordt gedragen als noodig is, om het in bruikbaren staat te houden, wiens aanspraak op mensch in de hoogere beteekenis van het woord veelal niet hooger staat aangeschreven dan die van den voormaligen slaaf der nieuwe wereld.
Wanneer derhalve de arbeider eene magt tegenover zich gesteld ziet, eene magt, wier streven daarheen is gerigt om hem de mogelijkheid te benemen zijn eigendomsregt te doen gelden, wanneer hij het vreeslijk bewustzijn bezit, geen dag zeker te zijn van zijn levensonderhoud, wanneer hij de bevrediging zijner behoeften niet boven de enge grenzen van het allernoodzakelijkste kan uitbreiden, wanneer hij zich onmagtig gevoelt eenig bezit te verwerven en zijn levensonderhoud te verzekeren, dan wordt hij een proletarier en dan ontkiemt wrevel in zijn boezem, haat en wrok tegen het bestaande, waarin hij zijn vijand ziet, dan wordt hij bedacht op verzet en smeedt hij plannen om het bestaande om te keeren en er zijn voordeel mede te doen.
De economische ontwikkeling van den huidigen dag heeft dit lot aan millioenen onzer medemenschen bereid, millioenen van menschen, die tot het beroep van persoonlijk dienstbetoon verwezen, hetzelfde natuurlijke regt op de bevrediging hunner behoeften hebben als de andere meer bevoorregten, die niet gedoemd zijn slechts de sporten te zijn, waarlangs de uitverkorenen tot een welvarend bestaan opklimmen; deze millioenen noemen wij vrije arbeiders en deze arbeiders zijn proletariers.
Ziedaar de gevolgen van de tegenstelling van kapitaal en arbeid!
Die tegenstelling heeft eene geheel op zich zelf staande klasse van menschen in 't leven geroepen, wier eigenaardigheid in de toenemende beperking tot de geringste bevrediging van behoeften en in de ongelijkmatig klimmende onzekerheid van levensonderhoud bestaat. Die klasse, door hetzelfde lot verbonden, wordt door
| |
| |
het zelfde belang gedreven dat treurig bestaan te verbeteren en die regten te verkrijgen, waarop ze in de negentiende eeuw meent aanspraak te mogen maken. Zoolang ze in dat bezit niet is getreden zal ze met steeds toenemenden drang zich als de verklaarde vijand aan de kapitaalbezittende klasse tegenoverstellen.
Hare drommen groeijen aan tot een magtig leger, dat onder den oorlogskreet: hooger loon, meer levensgenot voor ons en de onzen! tegen de kapitaalbezittenden te velde trekt.
De kapitaalbezittende klasse tracht door haar invloed in den staat de voorwaarden voor haar bestaan te verzekeren en te verbeteren. Daar echter een dezer voorwaarden het behoud van de bestaande wijze van voortbrenging en de onderdrukking van den arbeid is, plant zich de op economisch gebied ontstane, reeds op sociaal gebied werkende, tegenstelling van kapitaal en arbeid in het staatsburgelijk leven voort. Deze tegenstelling openbaart zich hier in de uitsluiting der arbeidende klassen van de heerschappij in den staat en in hare uitsluiting van de aanspraken, die haar uit de verwezenlijking van het hoogste staats-idée ten goede kunnen komen. Zoolang in den staat slechts een beschermer wordt gezien en zoolang de heerschappij voerende klasse er naar streeft dat de staat als zoodanig optrede, zoolang is de hoop en het vooruitzigt der arbeidende klasse benomen, dat haar toestand verbetert.
Deze hopeloosheid drukt loodzwaar op deze klassen en het daaruit voortgesproten proletariaat verwacht niets van een staat, waarvan de teugels in handen van hen zijn, die van hare ellende de schuld dragen en die daarmede hun voordeel trachten te doen. Zij wenschen daarom niets vuriger dan een geheele ommekeer in de staatsinstellingen, waarvan zij alleenlijk heil verwachten. In die verwachting en in dat streven van hun zijde ligt een deel van het politiek gevaar der arbeiders-kwestie. Eene geweldige omkeering dreigt den zamenhang van het staatsleven te verbreken en geeft ligt aanleiding tot het ontstaan van rampen van geheel anderen aard; de vorm wordt een andere, maar het wezen blijft hetzelfde: de plutocratische heerschappij zal voor het geweld van het proletariaat plaats maken.
Hoe scherper de tegenstelling van kapitaal en arbeid te voorschijn treedt en hoe afkeeriger de arbeiders zich toonen, om zich in hunnen toestand te schikken, des te rijkelijker wordt het zaad gestrooid, dat een bloedigen oogst zal voortbrengen.
| |
| |
Dat gevoelt ook de heerschende klasse; maar de vermeerdering en de overschatting van haar eigendom heeft haar verblind. En om het bestaande te behouden, brengt ze gewillig de vrijheid ten offer, indien het daardoor aan allen opgelegde juk bij magte is het tegenwoordige te bestendigen door de onderdrukking van alle leven en beweging.
En zie hier nu het ander dreigend gevaar: het caesarisme, dat met verpletterende driestheid weder het hoofd opsteekt en alle natuurlijke ontwikkeling smoort! Het caesarisme is de politieke dood, de sociale verkwijning, het economisch verval der volken.
De bezittende klassen werpen zich in de armen van het caesarisme om zich voor het proletariaat te beveiligen. Het caesarisme steunt op zijne beurt op de massale kracht van het proletariaat, om er zijne heerschappij op te vestigen. Maar het verraadt daardoor een zwak vertrouwen, dat slechts zoolang duurt als noodig is om zelfzuchtige bedoelingen te kunnen bevredigen. Het moderne caesarisme delft zijn eigen graf door zijn centralisatiestelsel en wordt ten laatste, zijns ondanks, het middel om, zij het ook door staal en bloed, met schande en berouw, de oogen van beheerschers en verdrukten te openen voor de jammeren, waarin de schitterende verlokselen van het caesarisme het gedompeld heeft.
In dien zin is het een onvermijdelijke noodwendigheid, zoodat de kapitaalsmagt niet meer de kracht gevoelt, om politieke omwentelingen te keeren. Het caesarisme is dan echter het eenige middel, om het ware staatsidée te wekken, maar een middel, dat slechts dan moet aangewend worden, als geen ander mogelijk is, en dat ontzettende offers moet kosten.
Wij staan dan voor dit alternatief: òf het vuur van een onstuimige revolutie òf de ijzeren tuchtroede van het caesarisme! Ziedaar, waarheen ons de oplossing van het arbeidersvraagstuk op politiek terrein voert.
Er rest maar één middel om die gedwongen keuze te ontgaan: de tijdige en goede oplossing van het arbeidersvraagstuk. Zij zal haar beslag eerst krijgen, wanneer de tegenstelling van kapitaal en arbeid, zooals die zich nog heden ten dage onder de veelzijdigste vormen aan ons voordoet, zal zijn opgelost in eene schoone harmonie, waarin de solidariteit van belangen den boventoon voert.
| |
| |
Laat ons thans, na deze algemeene beschouwingen over de ontwikkeling en den toestand der arbeidende klassen in de negentiende eeuw, door eenige feitelijke vergelijkende beschouwingen omtrent den actueelen toestand der voornaamste industrieele volken aan deze en gene zijde van den Oceaan trachten na te gaan, welke middelen zij aanwenden om tot zulk eene bevredigende oplossing te geraken en welke de gevolgen voor hunne economische, sociale en politieke ontwikkeling daarvan tot dus verre zijn geweest.
| |
I.
Beteekenis en karakter der arbeidende klassen.
Indien wij nagaan, dat de eigenlijke arbeidende klasse, zij namelijk die zonder kapitaal door handen- en geestesarbeid een bestaan moeten vinden, in de meeste industrieele landen aan deze en gene zijde van den Oceaan ¼ - ⅓ der geheele bevolking uitmaakt, dan zal hare numerieke beteekenis van belang genoeg worden geacht, om haar gewigt in de maatschappelijke schaal te doen uitkomen.
Die numerieke waarde toch is tot dus verre maar al te zeer het eenige wat haar tegenover eene minder talrijke maar meer ontwikkelde klasse van burgers in evenwigt houdt.
Welligt daarom zijn licht en schaduw bij haar zoo sterk geteekend; daarom nemen hare gebreken zulke kolossale vormen aan, terwijl hare deugden, hoe edel vaak van gehalte, zoo weinig op den voorgrond treden.
Hoe verschillend de behoeften en wenschen, hoe uiteenloopend de verschillende karaktertrekken van dit deel der bevolking bij de onderscheidene natiën ook mogen zijn, het is evenwel niet te miskennen, dat het algemeen begrip dat men aan dit groote volksbestanddeel hecht, zich tot een algemeenen type gereedelijk laat terugbrengen. Het is juist die type welke de arbeidende klasse onderscheidt van de overige bevolking, die niet zulke behoefte en wenschen heeft te vervullen. Het is juist dat gemis aan kapitaal, hetwelk de levenshoudingen dier klasse zoo geheel anders doet zijn dan die van hen, die in een zeker
| |
| |
kapitaal de waarborgen voor een levensbestaan vinden. Ofschoon velen, ja de meesten van dezen door middel van hun kapitaal zich een werkzaam bestaan scheppen, zijn hunne levensomstandigheden toch van dien aard, dat zij geene buitengewone hulpmiddelen behoeven om het levensonderhoud te verzekeren. Zij maken dan ook niet regtstreeks een onderwerp onzer beschouwingen uit, ofschoon het vaak hoogst moeijelijk zal vallen den patroon van den eigenlijken werkman te scheiden, ja dezen van genen te onderscheiden. De overgangen toch zijn zoo veelvuldig en onmerkbaar, dat het standpunt dat de patroon soms inneemt zooal niet lager dan toch niet hooger dan van den eigenlijken werkman gesteld kan worden.
Rekenen wij hen inzonderheid tot de arbeidende klasse, die door dagelijkschen arbeid in hunne behoeften moeten voorzien, dan is het juist de wanverhouding tusschen behoeften en loonen, die een toestand in 't leven riep, waardoor de arbeidende klasse van den huidigen dag zich kenmerkt. Die wanverhouding toch maakt het noodig kunstmiddelen aan te wenden, waardoor het den arbeider mogelijk wordt zich staande te houden in de reijen der nijveren en hem het vooruitzigt op een beter bestaan te openen, ja hem de gelegenheid te geven door eigen kracht of vreemde hulp een trede hooger op den maatschappelijken ladder te stijgen.
Indien we het wagen het karakter van de arbeidende klasse aan deze en gene zijde van den Oceaan als algemeene type in breede trekken te schetsen, dan houde men daarbij wel in 't oog, dat die trekken welke aan allen gemeen zijn, nogtans door zeden en gewoonten, door klimaat en cultuur van den bodem, door de min of meer gemakkelijke wijze om in hare levensbehoeften te voorzien, door den regeringsvorm en door de mindere of meerdere vrijheden die het volk geniet, in een woord door die tallooze reeks van omstandigheden die de nationaliteit bepalen, onder dezelfde omstandigheden aanmerkelijk kunnen verschillen.
Wij willen beproeven, tot betere kenschetsing, ons onderwerp van een ethnologisch standpunt te beschouwen en zullen de arbeidende klassen in de onderscheidene staten aan deze en gene zijde van den Oceaan in drie groote groepen verdeelen: de arbeidende klassen van de natiën die tot den Germaanschen, den Keltischen en den Slawischen stam behooren.
Het spreekt van zelf dat hier, waar we bovenal de politieke
| |
| |
grenzen der verschillende natiën in 't oog moeten houden, de ethnologische verschillen minder zuiver kunnen voor den dag treden, daar de meeste groote rijken eene bevolking bezitten, die, uit het oogpunt der volkenkunde, uit de meest verschillende bestanddeelen zijn zamengesteld. En het zijn juist de meest industrieele landen waar die vermenging het sterkst uitkomt, waartoe de zoogenaamde arbeidende klassen, nijveren zonder vaste bezitting, het grootste contingent hebben geleverd.
Die vermenging van de volken tot de bovengenoemde groepen behoorende, heeft hier tot de weldadigste, daar tot de noodlottigste gevolgen geleid. Kerk en Staat hebben tot de eene of andere uitkomst vaak veel toegebragt. Eene verlichte en vrijzinnige regering, vereenigd met eene verdraagzame en verzoenende kerkhierarchie, hebben vaak de heterogeenste elementen tot een schoon harmonisch geheel vervormd, de goede elementen bij het autochtone volk versterkt en veredeld; - waar die beide magten hare roeping misbruikten, hebben zij slechts verdeeldheid en strijd, kwijning en verderf gezaaid.
Bij de zucht naar meerdere zelfstandigheid, die zich sinds het laatst der vorige eeuw onder de arbeidende klassen heeft geopenbaard, ziet men deze van tijd tot tijd in opstand komen tegen hare politieke en kerkelijke verdrukkers en zich door bloed en geweld een weg banen, waartoe een verstandige regering langs vreedzame wegen zou hebben kunnen geraken.
De ware kracht, die aan haar in den tegenwoordigen tijd moet toegekend worden, moet gezocht worden in haar physischen welstand, die, steunende op een zedelijk-verstandelijken grondslag, haar arbeidsvermogen bepaalt, als middel om stoffelijke welvaart deelachtig te worden, waardoor ze haar standpunt in het maatschappelijk leven naar behooren kan innnemen.
Die physische welvaart als het resultaat van eene reeks van andere factoren, die het sociale leven van de arbeidende klassen zamenstellen, zal als geheel eerst dan naar waarde geschat kunnen worden, als we die onderscheidene factoren door een naauwgezet onderzoek nader hebben leeren kennen.
De voornaamste bron, waaruit de arbeidende klasse haar arbeidsvermogen, haar physische welvaart put, is de standaard der loonen en deze is op hare beurt het resultaat van eene andere reeks van omstandigheden in en buiten het individu werkzaam. Die standaard staat, hoe verschillend ook in de onderscheidene
| |
| |
landen, echter altijd in een bepaalde verhouding tot de zedelijkverstandelijke ontwikkeling, de zeden en gewoonten der arbeidende klassen en diezelfde factoren bij het overige deel der bevolking.
De kwestie der loonen, als maatstaf van physieke welvaart, moet dus in verband met de overige levensomstandigheden van de arbeidende klasse worden beschouwd.
Op dit gebied treedt het ethnologisch verschil al dadelijk op den voorgrond. Hier zien we toch de volken van den germaanschen tak met hun ernstigen zin, hun scherp oordeel, hun vasten wil, hun geest van orde, hun eerbied voor de wet, hun persoonlijke waardigheid, hun praktisch overleg, hun strenge pligtsvervulling, hun gehechtheid aan het familieleven, hun opregten godsdienstzin, hun gevoel voor onafhankelijkheid, hun begrip van eerlijkheid, hun vooruitstrevenden en volhardenden geest, hun zucht naar positieve kennis, scherp tegenover de natiën van den keltischen staak, die, meer wuft van aard, aan de oppervlakte blijven hangen, her- en derwaarts door hare onstuimige begeerten worden geslingerd, die altijd in opstand zijn met de wet en spoedig in bandeloosheid ontaarden en daarbij hare persoonlijke waardigheid prijsgeven voor het najagen van hersenschimmen, waaraan niet zelden pligt en eer worden ten offer gebragt, wier kennis en godsdienst zich vaak in holle vormen oplossen, in schitterend vertoon zonder degelijken inhoud, die heden voor de verzinnelijking der godsdienst het hoofd buigen en morgen het wezen der godheid ontkennen; onmagtig om de heilige beteekenis van het familieleven naar waarde te schatten, ja opgevoed in de leer en onderwezen in de schriften, dat het huwelijk slechts bestaat om tot dekmantel voor allerlei ongebonden hartstogten te strekken.
Daartusschen staan de volken van den slawischen tak, die nu eens in de goede hoedanigheden van de germaansche volken, dan weder de slechte van de keltische deelen.
De eerste groep omvat het eigenlijke Pruissen, Saksen, de Hansesteden, Wurtemberg, Baden, de Duitsche bevolking van Oostenrijk en Zwitserland, Engeland en de Schotsche laaglanden, Nederland, Zweden en Noorwegen, Denemarken, de Vlaamsche bevolking van België en de Noordelijke staten van Amerika.
Tot de tweede groep moeten worden gebragt de bewoners der schotsche hooglanden, Ierland, het grootste deel van Frankrijk, inzonderheid de bevolking van Bretagne, Spanje en Portugal.
| |
| |
In de derde groep zijn begrepen het grootste deel van europeesch Rusland, de Lechen of Polen, de Czechen of Bohemers en andere slawische stammen als Croaten, Sorben enz. en een gedeelte van de bewoners van europeesch Turkije.
De sociale belangen, die deze uiteenloopende takken van denzelfden stam vaak verbinden, worden door de bemoeijingen van Staat en Kerk niet zelden in tegenovergestelde rigtingen geleid die daardoor, zooals we zeiden, hun eigen graf hebben gedolven. Waar beiden echter aan den drang der omstandigheden, aan de krachtige stem des tijds geen weerstand kunnen bieden, daar wordt aan de zucht naar beschaving en verlichting door onderderwijs en volksopvoeding eene rigting gegeven, die niet dan heilzaam voor de toekomst der tegenwoordige en volgende geslachten kan genoemd worden.
Laat ons, tot nadere verduidelijking, in breede trekken de grondslagen nagaan waarop het onderwijs in zijne verschillende vertakkingen bij die onderscheidene natiën thans is gevestigd. Zij zullen ons een maatstaf aan de hand doen om haar zedelijkverstandelijk peil nader duidelijk te kunnen maken.
(Wordt vervolgd). |
|