| |
| |
| |
Een bezoek aan Edinburgh tijdens het eeuwfeest van Sir Walter Scott (Aug. 1871).
Door J.H. Meijer.
Gij hebt stellig, waarde lezer, wel eens een feest gevierd, dat uw volle sympathie wegdroeg. Gij herinnert u hoe gij lang te voren op middelen peinsdet om de viering van dat feest voor de uwen aangenaam, voor u zelven onvergetelijk te maken; hoe de toebereidselen wèl al uw beschikbaren tijd innamen, maar hoe gij dien gaarne ten offer bracht, omdat het een hulde gold aan dezen of genen tot wien gij u bijzonder aangetrokken gevoeldet. En gaat niet uw hart thans nog open, als gij u de belangstelling herinnert, toen ondervonden, of het volkomen welslagen van de pogingen, toen aangewend, om aan het beraamde feest glans en luister hij te zetten?
Wat zóó in engen kring een bron van genot was in den voorsmaak en van blijde herinnering in 't verleden, dat is in veel ruimer mate eene feestviering, waar 't eene hulde geldt door
| |
| |
een geheel volk, soms door gansche natiën gebracht aan een genie, dat werelden beheerschte, aan een held die volkeren bevrijdde, of wetenschap en kunst reuzenschreden deed maken.
Behoef ik om de waarheid daarvan te staven, u te herinneren hoe men in onzen tijd een Burns, een Shakespeare, een Schiller, een Luther herdacht? Heb ik noodig u voor den geest te brengen den geestdrift, die alom in den lande heerschte toen wij 't halve eeuwfeest vierden van onze herboren vrijheid, en de afschudding herdachten van 't gehate fransche juk?
Doch wat spreek ik in 't verleden, terwijl aller gemoed vol is van het heden; terwijl 't Oranjelint op de borst en de driekleur in de hand, de geheele vaderlandsche jeugd, zelfs den meest gevoelloozen Nederlander zoude wakker schudden van onder zijn slaapmuts en hem opwekken om 't lied meê aan te heffen van den te vroeg ontslapen genialen dichter:
Daar wuift ge weer zoo vrij en blij
Zoo waait ge hoog, en fier en vrij
Zoo vloogt ge vaak in Noord en Zuid,
Aan Neerlands roemrijk heir vooruit,
Terwijl men alom, waar geen heillooze godsdiensthaat de gemoederen verbittert en voor de heiligste indrukken ongeschikt maakt, de geschiedrollen ontvouwt, en aan 't verleden de frissche kleuren van het heden zoekt te geven; terwijl van 't geëerbiedigd Hoofd van den Staat af tot den geringsten burger toe, iedereen zich gereed maakt om 't zuiver nationale feest te vieren van ons zelfstandig volksbestaan, van den roemrijken strijd tegen het machtige Spanje, een strijd die aantrekkelijks genoeg had voor mannen als Schiller, Prescott en Motley om er de stof aan te ontleenen voor erkende meesterstukken hunner fijn besneden pen.
Predikt niet van het kleinste dorp tot de aanzienlijkste koopstad in de toebereidselen voor het derde eeuwfeest van onzen worstelstrijd en de eerste welgelukte poging daarvan, hoe 't volk met gretige handen elke gelegenheid aangrijpt om van zijne
| |
| |
nationaliteit te doen blijken, om hulde te brengen aan den leeuwenmoed en de ijzeren volharding hunner vaderen? Ligt er niet iets groots, iets verhevens in die samenwerking van jong en oud, in die gemeenschappelijke hulde aan de groote mannen, de vorstelijke helden van 't voorgeslacht gebracht; en zou de vreemdeling, die in onze landpalen vertoeft, terwijl wij eerlang dankbaar en opgewekt feest zullen vieren, onverschillig kunnen blijven voor de geestdrift eener bijna geheele bevolking?
Wanneer ik mijn eigen ervaring raadpleeg, dan moet ik die vraag met een volmondig ‘Neen’ beantwoorden, en wanneer ik mij waag aan de beschrijving van een feest door een geheel volk gevierd, ter eere van een man, die door zijn schitterend talent alleen dat geheele volk populair maakte, dan wil ik pogen u de waarheid dier voorstelling te bewijzen, niet alleen door u te zeggen hoe ik zelf sympathiseerde met de Schotten, die hun grooten landgenoot hunne rechtmatige hulde brachten, maar ook door u te doen zien hoe dat gevoel zich levendig en krachtig openbaarde in een man tot wien wij allen met evenveel trots en hoogachting opzien als de Schotten tot hunnen Sir walter.
Ik zou in de groote vacantie van 1863 een derde bezoek brengen aan de toen in al haar glans en luister schitterende eenige stad Parijs en wel met een zeer aangenamen reismakker, dien ik rendez-vous had gegeven in 't Hòtel de Suède te Brussel. Bij mijn aankomst echter vond ik hem niet, een latere trein voerde hem niet mede, en des avonds terugkeerende van een concert in den heerlijken Jardin Zoölogique, waar ik verstrooiing voor de eenzaamheid gezocht, en werkelijk ook gevonden had, bracht een dépêche mij de treurige tijding, dat familieaangelegenheden van droeven aard, hem in de noodzakelijkheid brachten mij ter elfder ure aan mijn lot over te laten. Wat te doen? Alleen reizen is in mijn oog meer verdriet dan genot. Mijn geheele reisplan opgeven was eene onverdragelijke gedachte en 'k besloot daarom heel spoedig, om eene wijziging in 't voornemen te brengen, wel naar Parijs te gaan, waar wij trouwens appartementen hadden gehuurd, doch te pogen mij daarvan zoo goed mogelijk los te maken en na een dag of drie toevens door te reizen naar Zwitserland.
Den avond nu volgende op dien van mijne aankomst stond ik vrij tijdig keu te maken vóór het Théâtre du Châtelet, dat in 1862 voor de stad Parijs gebouwd werd door davioud, den archi- | |
| |
tect van het Théâtre Lyrique, waar te dier tijde uitsluitend stukken gegeven werden van alexander dumas, père. Het Théâtre du Châtelet was voornamelijk bestemd om de plannen van het tweede keizerrijk in de hand, en mede te werken tot demoralisatie van het volk, door lichtzinnige vertooningen, door weelderige kostumes, door opvoeringen van meestal dubbelzinnigen of althans onbeduidenden inhoud, alles nog zoo veel te meer aantrekkelijk gemaakt door eene mise en scène, waartoe geen tweede der tallooze tooneelgebouwen zoo goed zich door inrichting als anderszins eigende. 'k Herinner mij dan ook nog zeer levendig de indrukwekkende tafreelen van ‘Le Déluge Universel,’ waar de geschiedenis van den zondvloed met Noach, zijn ark en al den aankleve van dien, op schilderachtige wijze te aanschouwen werd gegeven, tot groot genoegen van een overtalrijk publiek, dat bijzonder behagen schiep zoowel in de Bachanaliën die, in den vorm van baletten wedergegeven, den ondergang der eerste wereld voorafgingen, als in de waarlijk vernuftige wijze, waarop het klimmen van de wateren was teruggegeven met al de hartroerende tafreelen van de manhaftige stervelingen, hun aller omkomen in de angstwekkende watermassa, die eindelijk tot den top der hoogste bergen, 't laatste toevluchtsoord van de meest stoutmoedigen opklom, en waarop weldra Noach's ark met zijn rijken inhoud zich statig bewoog, gelijk een sierlijk stoomschip op een effen rivier.
Terwijl ik dan vóór dit théâtre stond keu te maken, daar de vooruit beschikbare plaatsen reeds daags te voren alle waren verkocht, en ik toch niet ongezien wilde laten, wat half Parijs als een mirakel beschouwde, klopte mij een heer op den rug en vroeg mij in 't engelsch welke plaats ik dacht te nemen? Toen ik hem dienaangaande de verlangde inlichting had gegeven, raadde hij mij aan liever in 't parterre te gaan om op die wijze beter in staat te zijn te oordeelen over de eigenaardige verlichting der zaal welke hem bijzonder scheen aan te trekken. Wij hadden nog een uurtje te wachten vóór de opening van het bureau, en, eenmaal in gesprek zijnde, praatten wij door en klaagden mij de Engelschen, - 't waren drie vrienden - over de groote bezwaren, die voor hen voortvloeiden uit 't gemis van kennis der fransche taal, welke vooral voor hen drukkend waren, omdat zij eene soort van kunstreis maakten en zoo dikwijls verklaring en opheldering verlangden bij 't geen
| |
| |
zij ieder in zijn vak en allen gezamenlijk merkwaardig vonden. - Een hunner was namelijk schilder, een ander beeldhouwer en de derde architect; en 't gemis aan taalkennis achtten zij een bezwaar, waarmede zij thans reeds gevoelden, dat zij hevig zouden te kampen hebben op hunne verdere reis, welke zij tot in Zwitserland dachten uit te strekken. 't Toeval had ons samengebracht en wij bleven dien avond niet alleen bij elkaar, maar spraken af om den volgenden dag eenige plaatsen en gebouwen te zamen te bezoeken, waar hunne kunstkennis en kunstsmaak, gevoegd bij de daardoor te winnen gelegenheid om den geheelen dag engelsch te kunnen spreken, mij dubbel vergoeding gaven voor de geringe last, welke ik daardoor op mij nam van hun tolk te zijn. Wij schenen ondertusschen elkander te bevallen, want wij hechten ons wederkeerig ongemerkt meer aan elkaar, zoodat eindelijk besloten werd, dat zij hun verblijf wat zouden bekorten, terwijl ik 't mijne iets rekken zoude, en dat wij voorts gezamenlijk naar Zwitserland zouden gaan. Wij werden het op de meeste punten gemakkelijk eens, ofschoon één voorwaarde niet dan na lange discussie door hen werd losgelaten. Gevoelende namelijk dat mijn bijzijn voor hen van veel waarde was, stonden zij er lang op, dat zij mijne reiskosten voor hunne rekening zouden nemen, waartegen ik mij zeer bepaald verzette, eene omstandigheid, waarover ik vooral dit jaar eerst bijzondere gelegenheid had mij te verblijden: want toen wij later in Interlaken afscheid van elkander namen, omdat mijn beschikbare tijd was uitgeput en zij tot aan de grenzen van Italië wenschten door te reizen om zelfs Rome nog een bezoek te brengen, beloofde de oudste hunner, de architect, aan wien ik mij 't meest gehecht had, zóó stellig, dat zij niet vergeten zouden de diensten welke ik hun had bewezen en waarvan zij de maat zeer vergrootten, dat ik aan de welgemeendheid dier verzekering geen oogenblik twijfelde.
De uitkomst heeft trouwens dit geloof ten volle gerechtvaardigd. - Van den tijd af, waarop de vrienden te Edinburgh terugkeerden, tot op den dag van heden toe, hebben zij niet opgehouden mij de sprekendste bewijzen van hunne blijvende genegenheid te geven. 't Lot heeft hen echter gescheiden en aan ieder hunner een verschillenden werkkring aangewezen, en alleen de oudste, de architect, is in zijne vaderstad gebleven, waar zijn naam thans met eere genoemd en hij te recht gerangschikt wordt
| |
| |
onder de aanzienlijkste bouwmeesters, wiens heldere geest de stad reeds versierd heeft met een tal van nuttige en schoone gebouwen, welke zijn smaak, zoowel als zijne kennis eer aan doen.
Bij de toezending van ieder werk of elke illustratie, welke deze heer mij deed, werd immer de wensch gevoegd, dat ik onze oude kennismaking door een persoonlijk bezoek zoude komen verlevendigen, en het vorige jaar, toen dag en tijd bepaald waren, waarop het feest zoude gevierd worden ter herinnering aan de geboorte van den geliefden Sir Walter Scott, met zooveel aandrang, en met zóó hartelijk welgemeenden wensch dat ik daaraan gevolg zoude geven, dat ik niet lang aarzelde, maar zeer gaarne besloot de uitnoodiging aan te nemen, om niet alleen het honderdjarig geboortefeest van Scott te Edinburgh te komen medevieren, maar tevens in 't gezelschap van mijn vriend en eenige zijner kunstbroeders een reisje door een deel van 't bekoorlijk Schotland te maken. De beschrijving van dat toertje, met een woord over den genialen man, die Schotland tot de edelste parel verheven heeft aan de Britsche kroon,....zietdaar, wat den welwillenden lezer in de volgende bladzijden wordt aangeboden.
Velen kennen Zwitserland, dat land, dat om de verscheidenheid en groote afwisseling van klimaat, om de ligging en gesteldheid zijner bergen en dalen, de weelderige omgeving zijner trotsche meren en de menigvuldigheid zijner planten voorzeker een der merkwaardigste van Europa mag genoemd worden, en ik zelf denk met genoegen terug aan de heerlijke dagen in dat schoone land doorgebracht. Doch weinigen mijner lezers zullen waarschijnlijk de woeste en toch zoo prachtige natuurtafereelen bewonderd hebben, welke Schotland's bergen en dreven aanbieden. Waarlijk, dat land wordt te weinig bereisd! Rosa Bonheur heeft ons wel in de gelegenheid gesteld kennis te maken met zijn heidevelden, zijne herders en grazende kudden; zij heeft ons wèl als verplaatst te midden van die woeste natuur met hare landelijke tooneelen; maar nog te weinigen hebben zich met eigen oogen van de bekoorlijkheid dier schoone en prachtige streken overtuigd.
Doch alvorens u rond te voeren door een gedeelte van dit schilderachtig landschap brengen wij eerst een bezoek aan de hoofdstad zelve, waarvan ieder recht-geaard Schot gelooft, dat het de schoonste stad der wereld is; en waarlijk, wanneer men op
| |
| |
Calton Hill staat en vroeg in den morgen den rook krinklend ziet opstijgen uit de oude stad, welke, van dit punt gezien, zich als een groote hagedis uitstrekt, waarvan 't kasteel de kop, en de tallooze torentjes de punten van den schubbigen rug uitmaken, dan is men aanstonds gereed den noordschen Britten hun geestdrift te vergeven. - Uit het binnenste gedeelte der stad heeft men het schoonste gezicht, wanneer men, óp den hoek van St. Andrew Street staande, westwaarts ziet. Recht voor u wordt het dal doorsneden door een natuurlijken rotsmuur waarop de gebouwen van de Academy zijn aangelegd; daar boven verheft zich als op den top van een groenen heuvel, en als gedragen door de golven van het zomergroen, het aloude kasteel met zijn verweerde torens en door den wind gebeukte muren, dat aan de geheele stad een zeldzaam schilderachtig voorkomen geeft. Waar men nu zijne oogen henen wendt, of men ze doet dwalen over heuvel, rotspunt, kasteel, of over de blauwe zee, welke men van hier duidelijk onderscheiden kan; of men ze laat rusten op de oude stad met zijne eeuwenoude gebouwen en zijn vorstelijk Paleis van Holyrood, of wel laat zweven over de pleinen en terrassen van de nieuwe, men zal den indruk niet gemakkelijk uitwisschen, welken dit alles op den niet volkomen onverschilligen toeschouwer maken moet. Het vluchtige leven van den tegenwoordigen tijd te midden van de reliquieën der oudheid, en overschaduwd door de tradities van een zelfstandig koningrijk, maken een verblijf in Edinburgh meer belangwekkend dan dat in eenige andere britsche stad. Wat is die schoone Princes' Street een gedicht op zich zelve! Als mieren op een mierenhoop bewegen zich hier in bonte kleuren inboorlingen en vreemdelingen, terwijl aan gene zijde van den hollen weg, de tijd het oude gedeelte nog heeft gespaard, dat tegen den heuvel aangebouwd, waarop zich het kasteel verheft, zich amphithéatersgewijze uitstrekt,
grauw en grijs als een rotsachtige kust, waartegen het schuim der eeuwen tot nog toe vergeefs zijne vernielende kracht beproefd en uitgeoefend heeft. Daarboven verheffen zich een reeks van torenspitsen en puntige gevels, terwijl de hooge toren van St. Giles als een vorstelijke kroon boven dit alles uitsteekt. Dáár ziet het nieuwe neder op het oude. Twee tijdvakken grenzen aan elkander en toch liggen duizend jaren daar tusschen! Vreemd vooral moet het gezicht zijn op winteravonden, wanneer alles in de diepste duisternis
| |
| |
is gehuld en zich tegen het sombere blauw en bij 't geflikker der heldere sterren die ijzingwekkende steenmassa, dat kolossale bolwerk vertoont, bezaaid met duizenden lichtjes, schijnende uit de honderden woningen, welke laagsgewijze over en boven elkander gebouwd zijn. - Ik geloof niet dat er in Europa eene stad is, welke bij deze te vergelijken is.
Één ding slechts ontbreekt aan 't volmaakte van 't schoone stadsgezicht, te weten: een rivier; kon men deze slechts daar tusschen tooveren, dan zoude het eenig in zijne soort zijn. Nog schooner aanblik geniet men van 't monument van Burns af. - Gij kent toch Burns wel, den schotschen zanger bij uitnemendheid, die als onze nederlandsche Poot, bij den ploeg opgegroeid en groot geworden, de wereld een korten tijd verbaasde door zijn zoetvloeiende oorspronkelijke zangen, doch die ongelukkiger wijze, medegesleept in den maalstroom van de ontzenuwende genoegens der hooge wereld, zich zelven een te vroeg graf delfde, en wien zijne erkentelijke landgenooten een sierlijk gedenkteeken oprichtten in den vorm van het monument van Lysicrates te Athene, hetwelk van binnen als een klein maar hoogst merkwaardig museum is ingericht, allerlei reliquieën en vele oorspronkelijke manuscripten van den gevierden dichter bevattende. - Vooral van dit punt gezien komt des avonds de volle schoonheid van 't kasteel uit, dat zich als een andere Areopagus over dit moderne Athene verheft. Waarlijk die aanblik doet ons denken aan een oosterschen droom! Dáár troont in de hoogte een geheele stad als badende in een zee van licht, terwijl beneden in de diepte eenige smaragdkleurige lampen, als glimwormen die zich langzaam bewegen, telkens verdoovend om met nieuwen gloed te voorschijn te treden, den weg aanwijzen, die naar 't nog steeds voorloopige spoorwegstation geleidt. Over dag ziet het kasteel op de stad neder, als op eene andere wereld; ernstig staat het dáár in al zijn vreedzaamheid, met zijn krans van boomen en zijn zacht glooiende helling met donzig gras begroeid. De rots zelf is vaal van kleur, maar een weinig regen doet het daarop groeiende leverkruit vriendelijk glinsteren bij den terugkeerenden zonneschijn. - Van George Street, het hoogste gedeelte van de nieuwe stad, daalt het oog langs statige straten vol sierlijk gebouwde huizen en als
bezaaid met trotsche monumenten af naar de talrijke villa's en dichte wouden, welke het lager gedeelte innemen, en zich tot aan het strand van den
| |
| |
oceaan uitstrekken; tot aan den azuren zoom van de golf Forth met zijn rookende stoombooten of zijn wiegende zeilschepen, en nog verder tot aan de boorden van Fife, zacht blauw, gespikkeld met bontkleurige schaduwen in het vriendelijke en heldere zonnelicht van de lente, donkerrood bij den zomergloed, dof goud in den herfstnevel; - en verder nog, nauwelijks zichtbaar aan den bleeken horizont, de kruin van een ver verwijderde bergtop, die de verbeelding henen voert naar een onbegrensde wereld!
Doch niet de nieuwe stad alleen heeft zooveel aantrekkelijks voor den vreemdeling; uit een geschiedkundig en schilderkunstig oogpunt beschouwd, is juist de oude stad het meest belangrijke deel van Edinburgh, en de groote straat, loopende van 't paleis van Holyrood naar het kasteel, die op verschillende plaatsen den naam van Lawnmarket, Highstreet en Canongate draagt, is het merkwaardigste gedeelte van de oude stad.
Hier hebben de huizen niets van hun oorspronkelijk middeneeuwsch karakter verloren; zij verheffen zich hemelwaarts, de eene verdieping boven de andere, met de daartoe leidende trappen van buiten aangebracht, en enkele daarvan met schilderachtige nokken en gevels voorzien. Met uitzondering van de inwoners, die hier leven te midden van vuilnis en morsigheid en walgelijke geuren, welke zeer bepaald aan onzen tijd eigen zijn, ademt alles in deze lange straat de oude wereld. Eenmaal was Highstreet eene der schoonste straten van Europa, en in de huizen, waarvan nog vele hertogelijke en vorstelijke wapens dragen, woonde de Aristocratie van Schotland. Hier staan dan ook bijna alle gebouwen, welke met Edinburgh's geschiedenis nauw verwant zijn. Maar Highstreet is eene gevallen grootheid; zij gelijkt op een renpaard, dat in zijn goeden tijd vele prijzen beeft behaald, en nu moede en mat de vrachtkar trekken moet. Highstreet is diep, zeer diep gezonken, en is nu de woonplaats van 't allergemeenste gepeupel, dat in vuiligheid en havenloosheid volstrekt niet onderdoet voor de bewoners van St. Giles en de Theemsstraten in Londen. Uit een oudheidkundig oog bekeken hebben die zwarte huizen, acht en tien verdiepingen hoog, wel iets verrassends, met hun in lood gezette ruiten, waarvan echter de meeste gebroken zijn, met hun steile daken, die evenwel dikwijls vol gaten zijn, met hun grauwe muren, waarin vaak groote scheuren, en die door zware ijzeren staven
| |
| |
worden bijeen gehouden. - Doch 't is iets geheel anders dan de oude straten, welke ons in de eerwaarde duitsche en fransche steden zoo zeer treffen, die de tand des tijds ook wel niet ongeschonden liet, maar waar de hand des menschen dien invloed met beter gevolg zoekt te weren. Dringt gij door in de nauwe gangen, die rechte hoeken vormen met die oude huizen, dan ontdekt gij sporen van vroegere tuinen. Dikwijls is de oude naam bewaard gebleven, en 't geheel doet den bezoeker pijnlijk aan, even als de geur van lang verwelkte bloemen. Vele van de deuren zijn nog, zooals ik reeds zeide, versierd met oude wapenschilden. Vóór twee eeuwen keken schoone oogen neder uit gindsch venster! Indien wij ze maar kenden de droeve geschiedenissen, welke iedere bouwvallige woning zoude kunnen vertellen, de bittere tafreelen, waarvan iedere wegbrokkelende muur eenmaal de stomme getuigen was! Canongate is de schotsche geschiedenis als versteend. Wat al geesten van koningen en koninginnen zweven hier rond! Wat al reeksen van geharnaste edelen en ridders! Wat al gejammer verbeelden wij ons te hooren over ongelukkig uitgevallen gevechten! Jacobus IV reed deze straat door toen hij in 1513 den slag van Flodden ging verliezen. Montrose werd op een teenen hord hier opgesleept, toen hij na zijn mislukten opstand in 1650 was ter dood veroordeeld. De wel bekende John Knox ging deze straat door, waarin zijn woning nog te bezichtigen is, toen hij te Holyrood een onderhoud had gehad met koningin Maria Stuart, maar norsch en ernstig als altijd, onbewogen was gebleven voor de tranen der schoone vorstin. Karel Eduard, de Pretendent, zoon van den onttroonden Jacobus II, reed Canongate door, zijne oogen verblind door den glans van zijns vaders kroon, terwijl doedelzakspelers luide bliezen en Jacobijnsche dames niet witte strikken op de borst nederzagen uit de hooge vensters en de schoonheid bewonderden van den jongen Ascanius en van zijn weelderige lange blonde haren. David
Hume, de beroemde geschiedschrijver, woonde in deze straat en beschreef er de oorlogen van de roode en witte rozen en de geschiedenis van het Parlement en het lot der engelsche vorsten, en twintig jaar na hem werd dezelfde straat betreden door een eenvoudig landman met een tanige gelaatskleur en diepliggende zwarte oogen, die den weg insloeg naar gindsche rustplaats der dooden; 't was de landelijke dichter Robert Burns, die met vochtige oogleden en een eerbiedig ont- | |
| |
bloot hoofd, naast het graf stond van robert fergusson, dien hij zich als meester gesteld en als voorbeeld gekozen had, en die kort te voren zijn leven treuriglijk in een krankzinnigen gesticht geëindigd had. Diezelfde straat was ook in later jaren meermalen een kleine kreupele jongen doorgegaan, Walter Scott genaamd, die eenmaal op onnavolgbare wijze hare geschiedenis zoude beschrijven in zijne ‘Chronicles’, en die bestemd was om Schotland en de Schotten op te heffen van het zeer lage standpunt, dat beiden nog innamen in de belangstelling en de beschaving van Europa, en hen vooraan te plaatsen in de rij der meest ontwikkelde staten en volkeren! Toen James Boswell, de verdienstelijke levensbeschrijver van Dr. Samuel Johnson, door onhandige vrienden aan dezen laatste werd voorgesteld als ‘Mr. Boswell van Schotland,’ zag hij zich gedwongen daarop te antwoorden, als een misdadiger die van zijn schuld wordt overtuigd: ‘'t Is waar: ik kom uit Schotland, maar 't is mijn schuld niet,’ waarop het wederantwoord volgde: ‘Juist gezegd, mijnheer, en velen uwer landgenooten verkeeren in 't zelfde geval.’ En thans? Edinburgh beheerscht nu door haar uitwendig schoon, en hare inwendige degelijkheid den geest der britsche beschaving en staat vooraan in intellectueele en stoffelijke ontwikkeling. Zij is van eene verachte onbeduidendheid opgeklommen tot eene patricische onder
de britsche steden. Waar 't haar aan rijkdom nog faalt, daar bezit zij overvloed aan groote mannen. Geen acteur kan zich op eenen gevestigden naam beroemen, zoolang Edinburgh haar zegel daaraan niet heeft gehecht. De dichter beeft voor de edinburgsche critiek. De zanger eerbiedigt de fijnheid van 't edinburgsch gehoor. Londen moge de maag zijn van 't groote rijk, Edinburgh is daarvan het vlugge, fijne en heldere hoofd. Niet alleen wat hare schilderachtige ligging betreft is Edinburgh de eerste van de britsche steden - maar wanneer men hare bevolking in aanmerking neemt, dan is de geestelijke ontwikkeling dáár grooter dan in eenige zusterstad.
Wat den bezoeker evenwel 't meeste aantrekt, en van alle zijden zijne belangstellende blikken boeit, dat is het smaakvolle en trotsche monument, dat het gansche britsche volk oprichtte ter eere van den genialen man aan wien Schotland zijn naam, zijn bekendheid en beroemdheid, zijn sympathie van de geheele wereld te danken heeft. Het elegante Scott Monument werd gebouwd tusschen de jaren 1840-44 ter eere van den schrijver
| |
| |
van de ‘Waverley Novels’ en kostte meer dan f 180,000. Het heeft den vorm van een open kruiselingsch gothische pyramide, gedragen door vier sierlijke engelsche bogen, die als troonhemel dienen voor het eigenlijke standbeeld. Het is ongeveer 200 voet hoog, terwijl een steenen wenteltrap, in één van de zuilen aangebracht, naar een reeks van gaanderijen leidt, van welke men een ruim en prachtig vergezicht geniet over de stad en hare heuvelrijke omgeving, terwijl 't geheele monument omringd is door een sierlijk aangelegd wandelpark. Het beeld van den grooten schrijver is vervaardigd door Steell, en stelt hem voor zittende, met zijn geliefkoosden hond Maida aan zijne voeten. Dit beeld alleen kostte f 24000. In de nissen boven de verschillende bogen zijn figuren geplaatst, de hoofdpersonen, voorstellende uit zijn voornaamste werken, zoo als meg merrilees, george heriot, the lady of the lake en the last minstrel. De ontwerper van dit prachtig en waardig gedenkteeken was een eenvoudig man, die zich zelven had gevormd, george meckle kemp genaamd, de zoon van een schaapherder te Newhal, aan de zuidelijke helling van de Pentland Hills gelegen, en die ongelukkiger wijze zijn dood vond in het Union Canal, vóór dat nog 't meesterstuk was voleindigd, dat zijn naam voor de nakomelingschap bewaren en doen voortleven zal (zoo als de oorkonde zegt, welke bij 't leggen van den eersten steen in den grond werd begraven) wanneer reeds al de omliggende gebouwen tot stof zullen verkruimeld zijn. De East Princes Street gardens, waarin het monument is opgericht, was vroeger een poel Nor' Loch geheeten, welke men in 1763 begon uit te malen, en welke in 1821 als moes- en tuingrond werd verhuurd, terwijl de grond eerst vele jaren daarna op kosten der stad en ten algemeenen gebruike der inwoners in
zijn tegenwoordigen toestand werd gebracht.
Ik kan onmogelijk met u blijven stilstaan voor de bijna ontelbare prachtige gebouwen, welke zich van alle kanten aan onze oogen voordoen. Zij zijn meest alle in zuiver dorischen stijl opgetrokken uit den tijd van Perikles, en hebben verschillende bestemmingen. The Royal Institution, dat niet minder dan vijf millioen gulden kostte en ontworpen werd door Playfair; the Sculpture Gallery; the Antiquarian Museum, dat onder meer hoogst belangrijke overblijfselen den kansel bevat van John Knox en den stoel welken de beroemde jenny geddes den deken van St. Giles naar 't hoofd wierp, toen hij de Lithurgie wilde lezen in St.
| |
| |
Giles Church den 23sten Juli 1637, benevens een authentiek afschrift van 't wel bekende ‘National Covenant’ met de oorspronkelijke handteekeningen van montrose, Aartsbisschop leighton en andere Schotsche edelen uit dien tijd, vele eigenhandige brieven van Maria Stuart, haar zoon Jacobus, Karel I, Cromwell enz.; de National Gallery waarvan Prins Albert in 1850 den eersten steen legde, en welke onder anderen eenige schoone schilderijen van onze Vlaamsche schilderschool bevat, zijn alle gebouwen, die tot een wezenlijk sieraad strekken van de nieuwe stad, en haar met de menigte kerken, chapels, clubs en de vorstelijke kantoren der groote assurantiemaatschappijen een vriendelijk aanzien geven, en een zeer aangenamen indruk op den bezoeker maken.
De tegenwoordige koningin van Engeland, die in 1868 een eigenhandig geschreven dagboek uitgaf van hare vroegere reizen in Schotland, zegt, waar zij spreekt van het eerste bezoek, door haar met haren gemaal aan Edinburgh gebracht in Sept. 1842:
‘De indruk, welken Edinburgh op ons maakte is zeer groot; het is eene stad geheel verschillend van die, welke ik ooit gezien heb; en, wat meer zegt, Albert, die zoovéél gezien heeft, zegt dat zij geheel verschilt van alles wat hij ooit gezien heeft; zij is zoo regelmatig, alles is er van massieven steen gebouwd, zoo zelfs dat een gebouw van gebakken steen eene zeldzaamheid is. De High Street, welke vrij steil is, kan bepaald schoon genoemd worden. Het kasteel op die hooge rots midden in de stad gelegen, is zeer schilderachtig, terwijl Arthur's Sead op den achtergrond daarmede een prachtig geheel vormt.’
Wij mogen evenwel de eigenlijke stad niet verlaten voor dat wij een kijkje genomen hebben op Holyrood Palace, dat zulk eene voorname rol speelt in 't leven van de ongelukkige Maria Stuart. De vertrekken daarin door haar bewoond, met het oorspronkelijke ameublement, tot zelfs haar bed met toebehooren, worden daarin niet alleen als kostbare reliquieën vertoond, maar op de geheime trap, welke de moordenaars van Rezzio, den gunsteling van de koningin, opgingen, om hem als 't ware in hare tegenwoordigheid om te brengen, toont men er nog de bloedvlekken, welke meer dan drie eeuwen daaruit niet schijnen te hebben kunnen uitwisschen, doch die wel minstens zoovele malen zullen opgefrischt zijn, als de welbekende inktsporen van Luther op den Wartburg.
Wat ons een veel aangenamer en levendiger beeld van Ho- | |
| |
lyrood geeft, zijn de tafereelen, welke Scott ons als 't ware in dat paleis te aanschouwen geeft, toen Waverley zich had laten verleiden om deel te nemen aan den opstand en zijn wettigen souverein te verzaken. De trotsche en ridderlijke mac ivor, en zijne moedige zuster; de zonderlinge bradwardine, en zijn schoone dochter rose, Waverley zelf, een soort van onding en amateur rebel, en de dappere Prins, voordat hij nog aan de Wiskey verslaafd en werkelijk de Bonnie Prince van de Jacobijnen kon genoemd worden, vormen een uitmuntende groep. Holyrood Palace is overigens een log, somber soort van gebouw, waarvan 't gezicht alleen, zegt men, de levenslustige en opgewekte Maria Stuart nederdrukte, toen zij 't voor 't eerst aanschouwde. Te dien tijde bestond evenwel alleen nog maar de noordwestelijke vleugel, die in 1528 door Jacobus V gebouwd was. De ongelukkige vorstin vertoefde liever op Craigmillar Castle aan de andere zijde van de stad gelegen, welks goed bewaard gebleven ruïne, een bezoek overwaardig is. Nu wij toch van ruïnes spreken, waaraan Schotland minstens even rijk is als de boorden van den Rijn, doch wier oorsprong niet opklimt tot den tijd der ‘Sagen’ laten wij ook de ruïne niet onbezocht van the Chapel Royal, 't eenige wat er nog over is van de voormalige abdij van Holyrood, welke in 1128 door den Schotschen koning David I werd gesticht, en waarin onder anderen Karel I gekroond, Maria Stuart's huwelijk met Darnley gesloten werd, en vele vorsten en aanzienlijken begraven liggen. Nog thans houden vele Schotsche edelen, die, hoe zijdelings dan ook, aan 't oude vorstenhuis verwant zijn, het recht vast om in deze ruïne begraven te worden.
Een zeer eigenaardige plechtigheid, welke ik 't goed geluk had nabij Holyrood Palace bij te wonen, mag ik hier niet onvermeld laten. 't Was de uitreiking van een nieuw vaandel door de hertogin van Sutherland aan het 93e Highlander regiment, 't welk werkelijk een zoo zeldzame zaak is, dat tal van nieuwsgierigen en belangstellenden met ons gelokt werden naar het schoone Queen's Park, achter het paleis gelegen, waar de plechtigheid zoude plaats vinden. Genoemd regiment houdt thans garnizoen in daartoe opgerichte gebouwen op het schilderachtig gelegen kasteel van Edinburgh, dat echter door den aanbouw dezer smakelooze barakken ontzaggelijk veel geleden heeft in het oog van den zelfs niet al te kieskeurigen beoordeelaar. Het nieuwe vaandel werd uitgereikt door de hertogin, zelve eene Highlanderin,
| |
| |
en de gemalin van den man, die tegelijk chef is van het 93e Sutherland Highlanders en eigenaar van bijna geheel Suthérlandshire. De hooglanden van Schotland, het vaderland van een ras, dat van nature oorlogzuchtig is, was steeds een vruchtbare kweekplaats voor het britsche leger. Doch de Highland-rekruten werden niet verschalkt door de woordenrijke heeren van Charlesstreet, met hun bonte linten aan de politiemuts en hunne leugenachtige verhalen van hoog handgeld. Bonny jean, de hertogin van Gordon, die het 92e regiment Gordon Highlanders schiep, was haar eigen werfsergeant, en trok hare clansmen in de nieuwe gelederen door een kus van haar eigen lippen. De groote feudale opperhoofden verzamelden regimenten op hun eigen grondgebied en onder hun eigen stam. Welligt waren in een streng opgevatten, niet feudalen zin deze mannen geen eigenlijke vrijwilligers. Ik herinner mij ergens gelezen te hebben, dat een Highland Laird en een zuidelijker wonend officier, die het contingent van eerstgenoemden kwam overnemen, de volgende zamenspraak hadden. ‘Waar zijn de vrijwilligers?’ vroeg de officier. ‘An whaur wad ta volunteers pe put ly in' cannily in ta barn tied tae ane anither wi a rope!’ was het natuurlijk antwoord van den lord. In 1759 verzocht Pitt aan den toenmaligen graaf van Sutherland om een regiment te vormen, en de graaf spoedde zich noordwaarts met zijn eervolle taak, en negen dagen na zijn aankomst stonden 1100 rekruten geschaard op de weide van Dunrobin. Het waren kloeke mannen, meer dan 260 van hen waren over de 5 voet 11 duim, en zoo zwaar, dat het onmogelijk was eene ligte kompagnie uit hen te vormen.
In 1779 werd het 2e regiment Sutherland grensverdedigers gevormd door kolonel Wemyss en de sterkte bedroeg in weinig weken 1000 man, onder wie een zekere Sam Macdonal een bijzondere vermaardheid verwierf, daar hij bekend stond onder den naam van big sam, en 7 voet vier duim lang was op bloote voeten. Hij genoot een extra-toelage van f 1.50 daags van de gravin van Sutherland, die terecht beweerde, dat zulk een bizonder groote romp ook extra onderhoud vereischte. In 1793 werd weder een nieuw regiment ‘Sutherland Fencibles’ gevormd, en in 1800 het regiment dat thans onder den naam van het 93e Sutherland Highlanders geboekt staat. Het heeft lang met weinig geluk gediend; aan de Kaap ingekwartierd, konden zij geen roem inoogsten op het Spaansche schiereiland, en terwijl hun
| |
| |
stamgenooten te Waterloo streden, stierven zij in menigte te New-Orleans. In den Krim-oorlog kregen zij echter hunne beurt, toen Colen Campbell hen tegen de helling van de Alma opvoerde en zij bij Balaklava de beroemde ‘dunne roode lijn’ vormden, terwijl zij later bij het bekampen van den Indischen opstand hun goeden naam waardiglijk handhaafden.
Te 12 uren strekten zich, Vrijdag 4 Aug., zes kompagniën van het 93e regiment in twee lange gelederen uit tegenover Arthur's Seat. Zij zagen er flink uit, die kloeke mannen in hun schilderachtig en oogverblindend nationaal kostuum, de borst bijna allen met medailles versierd; velen van de meer bejaarde soldaten en officieren bezaten zoowel de decoratie van de Krim als van Indië. Het park was digt bezet, dames zagen het schouwspel aan uit hare elegante equipages, en geleerde heeren door hun even elegante lorgnetten en kijkers, met het uiterlijk van plegtige wijsgeerige bespiegeling, welke aanleiding had kunnen geven tot ethnologische beschouwing, gelijk aan die van de Vienna Gazette, welke eenmaal in vollen ernst verzekerde dat de Hooglanders van Schotland, wanneer zij als jonge lieden gevangen worden, gemakkelijk getemd en tot uitmuntende soldaten gevormd worden.
Sir John Douglas, de Schotsche opperbevelhebber, verscheen te 12 uren, weldra gevolgd door de hertogin van Sutherland in haar open rijtuig met vier paarden, vergezeld door den hertog en hun oudsten zoon, den markies van Stafford. Zij reed langs de gelederen, waarna het oude, bijna tot flarden versleten vaandel, onder het spelen van het welbekende ‘Auld lang syne,’ werd weggebragt door eene eerewacht van 50 officieren naar Dunrobin, om aldaar te worden opgehangen in de ‘Hall.’ Het regiment vormde na afloop daarvan een vierkant met een veteraanofficier op iederen hoek; achter het nieuwe vaandel bevond zich de hertogin met haar echtgenoot, en een veldprediker aan elke zijde, van wie de jongste een gebed deed, waarop de oudste den zegen over het vaandel uitsprak. De twee oudste ensigns traden daarop uit de gelederen, knielden met één knie achter elkaar voor de hertogin, die hun het nieuwe vaandel ontplooid overgaf, bij welke gelegenheid deze met veel bevalligheid en gemakkelijkheid eenige hartelijk gemeende woorden sprak, waarin zij niet onvermeld liet, dat hare voorvaders behoord hadden tot de hardnekkigste tegenstanders van de Sutherlands, maar dat allen thans vereenigd door één zelfden band van getrouwheid aan dezelfde
| |
| |
souverein, zij, als een afstammeling van den vijandelijken stam, om zegen bad voor het vaandel van het meestgeliefde regiment. Kolonel Burroughs dankte daarop in naam van zijn regiment, terwijl de geheele plegtigheid besloten werd door een defileermarsch, waarna zich de officieren vereenigden aan een feestdisch in de oude schilderijzaal van Holyrood, voor deze bijzondere gelegenheid daartoe door de koningin afgestaan. De mythische monarchen van Schotland, door dezen of genen onbekenden nietsbeduidenden schilder, waarschijnlijk als met één streek op doek gebracht, zagen als met verbazing neder op deze champagnedrinkende krijgers, die de gezondheid gedachten van de edele helden van het feest, op aartsvaderlijke wijze, met één been op tafel, terwijl de vijf reusachtige pipers, al marcheerende, den regimentsmarsch bliezen, waarbij wij, bevoorrechte toeschouwers, ons de woorden herinnerden van lord Herbert, dat ‘de doedelzak een werktuig is, waarbij iedere christenziel verstomd moet staan.’ Na den maaltijd werd de galerij in een balzaal herschapen, en voor de eerste maal, sedert de ongelukkige Charles Stuart zijn kort verblijf te Holyrood hield, weerkaatsten de eeuwenoude muren de afgemeten passen der dansende krijgers.
Doch ik mag mij waarlijk niet langer ophouden in Edinburgh's straten; niet langer toeven voor zijne vriendelijke winkels en sierlijke monumenten, al gingen wij die van Melville en Nelson, van Karel II zoowel als van George IV, als onopgemerkt voorbij; niet langer stilstaan voor zijne smaakvolle gebouwen, al bezochten wij zelfs het beroemde Heriot hospital niet, dat in 1624 gesticht werd uit de gelden daarvoor nagelaten door den hofjuwelier Heriot, en welke niet minder bedroegen dan f 276,000. Walter Scott noemt het te recht een van de schoonste sieraden van Edinburgh; en waarlijk, aan de architectuur daarvan zijn moeite noch kosten gespaard, want boven ieder van de 200 vensters is een verschillend ornament aangebracht Gij moet u evenwel geen verkeerd denkbeeld vormen van 't geen men te Edinburgh onder 't woord hospital verstaat. 't Is eenvoudig een opvoedingsgesticht voor de zoons van arme burgers en terwijl 't aanvankelijk betrokken werd door 30 knapen, genieten daar thans 180 eene zorgvuldige opleiding, en voorziet de inrichting, door de meerdere waarde, welke de landerijen verkregen hebben, waaruit zij hare inkomsten trekt, thans nog bovendien in de kosten van 12 scholen met 3000 leerlingen.
| |
| |
Dergelijke hospitalen zijn geene zeldzaamheid in deze stad; zij telt er niet minder dan negen. De meest vorstelijke gebouwen, waarop stad en omstreek roem dragen zijn gewoonlijk inrichtingen van dezen aard. Een paar van de schoonste daarvan verdienen, al ware het alleen om hunne prachtige architectuur, vermelding. Donaldson's Hospital, in 1851 geopend, is bewerkt naar de plannen van den beroemden Architect Playfair. Het is een vorstelijk gebouw in den Tudor en Elisabeth stijl, met eene schoone kapel daaraan verbonden, en strekt als monument voor de ruime vrijgevigheid van een Edinburgh's boekdrukker, james donaldson, die f 2,520,000 beschikbaar stelde tot het oprichten en in werking brengen van een onderwijs- en opvoedingsgesticht voor arme knapen en meisjes, waarvan op dezen oogenblik 230 de zegenrijke vruchten plukken.
Eene andere inrichting van dien aard mag ik echter ook niet verzuimen u te doen opmerken; zij heet Fettes' College en de gelden daarvoor, welke niet minder dan f 240,000 bedroegen, werdeninsgelijks nagelaten door een zekeren Sir William Fettes in 't jaar 1828. De executeurs lieten deze som echter 34 jaar onaangeroerd en bouwden toen naar de plannen van den architect David Bryce, alleen uit den intrest, dit kolossale gebouw, dat in October 1870 geopend werd, als eene inrichting tot opvoeding van aanzienlijke jongelieden, die voor den geleerden stand of voor den handel wenschen opgevoed te worden. Zelden zag ik eene school - tevens kostschool, gelijk al de groote inrichtingen van onderwijs in 't vereenigd koninkrijk - zóó keurig en doelmatig ingericht als deze, met een comfort voor leerlingen - die f 900 's jaars te betalen hebben - zoowel als voor de onderwijzers, van wie de directeur eene vrije smaakvol gemeubelde woning met voeding voor zijn geheele gezin, vuur, licht, geneeskundige behandeling en f 6000 tractement geniet. Bij onze middelbare scholen vergeleken, beteekent het daar gegeven onderwijs echter al zeer weinig, daar niet meer dan 7 onderwijzers, waarbij drie voor zang, teekenen en gymnastiek voor 150 leerlingen even onvoldoende zijn, als middelbaar onderwijs volledig kan genoemd worden zonder eenig ander vak, dan de oude talen, de wiskunde, de moedertaal, geschiedenis, aardsrijkskunde, fransch en duitsch. De Engelschen houden echter nog steeds stokvast staande, dat de natuurwetenschappen en al wat daarmede in verband staat uitsluitend aan de Hoogescholen te huis behooren, en zoo is in onze oogen dit vorstelijk gebouw, zonder schijn van laboratorium,
| |
| |
physisch kabinet of anderzins, maar daarentegen met een allerkeurigste kerk, waaraan niet het geringste ontbreekt, eene zeer onvolledige school in verhouding tot de eischen van den tegenwoordigen tijd. 't Zal echter nog lang duren eer het onderwijs in Groot-Brittanië ook maar van verre ingericht wordt op de wijze, waarop zulks in ons eigen land zoo doelmatig is geschied.
Maar nu voor goed genoeg van Edinburgh, een juweel onder de steden, waarin men alles vereenigd ziet, wat men in geheeI Europa nauwelijks verspreid kan vinden. Hier toch vindt men de schoonheden van Praag en Saltzburg - de romantische ligging van Orviette en Tivoli - en al de pracht van de zoo zeer bewonderde golven van Genua en Napels terug, en behoeft men weinig dichterlijke verbeeldingskracht om zich als verplaatst te vinden op 't romeinsche Capitool en den griekschen Acropolis.
Wij komen er later nog eenmaal terug om er feest te vieren, doch om daartoe in een gepaste en opgewekte stemming te geraken, doen wij eerst een soort van eerbiedigen pelgrimstocht naar de woning en 't graf van den grooten en edelen man, ter wiens eere dat feest duizenden zal doen samenvloeien, en honderden zullen aanzitten aan 't vorstelijk feestbanket.
Wij nemen dus des morgens te tien ure een return-ticket naar Melrose, en daar 't aantal reizigers ons doet vermoeden dat velen met ons 't voornemen hebben opgevat om een bezoek aan de woning van Sir Walter te brengen, telegrafeeren wij vooruit om een Convenient vihicle dat ons van Melrose naar Abbotsford voeren kan, daar de afstand wel niet te groot en de weg voor eene wandeling wel allerprachtigst is, zoodat dan ook zeer velen den pelgrimstocht te voet afleggen; maar wij willen ook de Tweed over steken en onzen tocht tot Dryburgh-abbey uitstrekken, zoodat wij, om tijd te winnen, aan deze manier de voorkeur geven. Wij brengen evenwel, terwijl men ons een wagonet inspant, eerst een bezoek aan de schilderachtige Melrose abbey. Wij denken wel aan de bekende regels, waarmede Scott, den tweeden zang van zijn ‘Lay of the Last Menstrel’ aanvangt:
Ifthou would'st view fair Melrose aright,
Go visit it by the pale moonlight;
For the gay beams of lightsome day
Gild, but to flout, the ruins gray;
| |
| |
waarbij hij ons aanraadt deze ruïne vooral bij maneschijn te gaan zien, en waar hij ons zulk eene prachtige beschrijving geeft van hare gebroken bogen en verbrokkelde spitsboogvensters van ebbenhout en ivoor, waarvan 't maanlicht de kleur en de tint aan een en ander geeft; doch de legende zegt dat Scott haar zelf ook nimmer bij dit licht bezocht heeft, ofschoon de ruïne zooveel aantrekkelijks voor hem had, dat hij den ultra-prozaïschen naam van Carter's Hole, dien zijn eigen woning oorspronkelijk droeg, veranderde in dien van Abbotsford om onder dezen titel 't verblijf, dat hij zich zelven stichten wilde, aan de vriendelijke boorden van de zilveren Tweed, zoo verre bekend te maken, als de britsche taal ooit is gesproken geworden. De Engelschen in 't algemeen en de Schotten in 't bijzonder zijn hartstochtelijke bewonderaars en vereerders van ruïnes, en hun land, gelijk wij reeds aangemerkt hebben, is er als mede bezaaid. Toch heeft deze ruïne van Melrose-Abbey iets aantrekkelijks. Zij gold eenmaal als het schoonste gebouw van Schotland, in den versierden gothischen stijl, en is nog beroemd door den glans van middeleeuwsche romantiek, welke Scott om haar henen heeft getooverd. Het karakter der Architectuur, de bevallige symmetrie, het prachtige beeldhouwwerk zijn in zijn Lay of the Last minstrel treffend geschilderd. Gebroken en verbrokkeld met zijn ingestorte kooren kruisgangen ligt de Abbey voor ons. Op de torentjes en steunpilaren huizen kraaien, door de open vensterbogen vliegen zwaluwen heen en weder. De bodem is in eene groene weide herschapen, geurige vlierplanten hebben wortel geschoten in de reten van de met mos en klimop begroeide muren. Hier rust onder gindsch gepolijste marmeren zerk het stoffelijk overschot van Alexander II, waaraan door geheel Schotland deze stille rustplaaats werd toegekend, en in dezelfde groeve werd ook 't hart nedergelegd van
den grooten Robert Bruce. Terwijl nu ons aangenaam reisgezelschap zich te goed doet aan 't gezicht van dien verweerden steen en die verbroken symmetrie der eenmaal schoone bogen, dwalen wij 't kerkhof eens op, dat natuurlijk om de Abbey gelegen is, en ook nog immer als rustplaats der dooden dient, en dan worden wij getroffen door de graven van een paar eenvoudige bedienden, van wie Walter Scott in hunne grafschriften verklaart, dat zij hem 20 of 30 jaar trouw en gemoedelijk gediend hebben.
Nadat wij allen ieder op zijne manier genoten hebben van
| |
| |
deze in ieder geval hoogst merkwaardige ruïne, en er zelfs eene zeer goede afbeelding van hebben medegenomen, zetten wij onzen eigenlijken tocht naar Abbotsford voort.
Om u de voorstelling van dat zonderlinge kasteel eenigzins duidelijk te maken, dien ik u te herinneren, dat Scott in den vollen zin des woords een liefhebber van het landleven was; de eerste jaren van zijn huwelijksleven met zijne fransche echtgenoot, Charlotte Charpentier, doorleefde de dichter op hoogst gelukkige wijze op Ashestiel, een landgoed aan de Tweed, dat hij van een rijken oom geërfd had. Hier reeds voelde hij zich in zijn ware element; hij plantte boomen, keekte schapen aan, maakte jagt op vossen en hazen, was een hartstochtelijk visscher en een ijverig bezoeker van alle geschiedkundig merkwaardige plaatsen, en van de kasteelen van den adel in den omtrek, met wien zijne betrekking van Scheriff van 't graafschap Selkirk hem in aanraking bracht, en was bij ieder hunner, doch vooral bij den Clan-chef, een hoogst welkome gast: want hij was reeds de held van den dag geworden, die van heinde en ver steeds bezoekers ontving, wiens onuitputtelijke anecdoten-kennis hem tot een zeer gezellig gastheer maakte, en die immer door zijn geliefkoosde jagthonden omgeven, in den kring der zijnen de ware type was van een Schotsch landeigenaar. Doch zijn eerzucht reikte verder; hij wenschte een grondbezitter te worden op uitgebreide schaal, en zijne kleine woning bood hem geene gelegenheid genoeg aan om die te versieren met kunstvoorwerpen, om daarin een wapenzaal aan te leggen en zich te omringen met al die comforts, waartoe zijn productieve pen hem ruimschoots de gelegenheid aanbood. Toen hij daarom zijne meer eenvoudige betrekking van Sheriff - kantonrechter zouden wij zeggen - verwisselde tegen de meer aanzienlijke van Clerk of session - of hoofdgriffier bij het eerste gerechtshof te Edinburgh, welke hem bovendien ruim f 15,000 opbracht en allleen gedurende den tijd der zittingen bezigheid gaf en aan de stad ketende, kocht hij een landgoed aan de Tweed, dat ook wel slechts klein was
en een eenvoudig woonhuis bevatte, maar dat hij gaande weg zoude kunnen uitbreiden en vergrooten, - waartoe hij de gelegenheid dan ook niet ongebruikt liet - en waarop hij zijn aangeboren lust voor praktische landhuishoudkunde onbedwongen kon bot vieren. Zoo wies dan ook 't kleine landgoedje onder den nieuwen naam van Abbotsford aan tot een bezitting, waaraan men gerust den naam
| |
| |
van Heerlijkheid geven kon, en waarvan 't eenvoudige huis gaande weg verbouwd en vergroot werd tot een gothisch slot met torens, tinnen en gevels, dat bestemd was om een schilderachtig sieraad van den omtrek te worden. Het inwendige gedeelte werd tevens in overeenstemming met het uitwendige gebracht. Kamers en zalen verrezen daarin in normandisch-gothischen stijl met in steen gehouwen beeldwerk, naar de modellen van de schoonste, oude Schotsche burchten en kloosters gevormd, en met de geschiedkundige merkwaardigheden en kunstwerken van de meest verscheidene soort versierd.
Dit kasteel met zijne pittoreske onregelmatigheid, met zijn torens, nokken en muurkransen, waarvan Scott, blijkens de vele beschrijvingen daarvan in zijne werken, zooveel hield, werd inderdaad het kleinood en aantrekkingspunt van den geheelen omtrek; en van verre daarbuiten trok menig letterkundig en kunstlievend pelgrim henen om het Tusculum van nabij te beschouwen, grooter en statiger dan eenig schrijver zich dat ooit veroorloven kon. En wat het vroeger was, dat is 't in later tijd nog meer geworden. Scott's oudste dochter Sophia huwde den welbekenden engelschen schrijver Gibson Lockhardt, die ons op zoo nauwkeurige wijze 't leven van zijn schoonvader heeft beschreven; en de dochter van deze, de eenig overgebleven nakomeling van den grooten schrijver, Mevrouw Hope-Scott, vergunt den velen vereerders van haren beroemden grootvader gaarne de vertrekken te bezichtigen, welke hij bij uitnemendheid de zijne noemde. Hier denken wij ons den grooten man en stellen ons hem voor, gelijk wij hem ook steeds vinden afgebeeld in gezelschap van zijn grijzen jachthond Maida, die met afgemeten tred naast zijn meester placht te gaan, terwijl een groote zwarte dog Hamlet als 't ware zijn lijftrawant schijnt, en als een lichtzinnige spring in'tveld, een prachtige patrijshond Finette, met zijden haar, de gunsteling van de dames bij uitnemendheid, om hem henen dartelt. Terwijl wij ons den man alzóó voorstellen, die wonderen werkte met zijne pen, die Abbotsford daarmede bouwde, en toen hij door ongelukkige speculatie tot den laatsten steen daarvan, tot het kleinste deel zijner boekerij, en 't eenvoudigste voorwerp zijner rijke verzamelingen verloren had, met afwijzing van elke hulp en ieder aanbod van onderstand, zonder gebruik te maken van 't recht dat de wet hem verleende, om met zijn schuldeischers tot een vergelijk te komen, dat geliefde Abbots- | |
| |
ford bijna in zijn geheel terugkocht,
treden wij met zekeren eerbied het heilige der heiligen, Scott's studeervertrek, binnen en verbeelden ons als 't ware den eerwaarden, ridderlijken grijsaard te zien zitten aan die kunstig gesneden schrijftijfel, in dien ruimen gothischen leuningstoel, terwijl naast hem een geel geworden foliant ligt, waaruit hij zoo even eene Schotsche ballade heeft voorgelezen, terwijl rondom in keurige banden de duizenden boekdeelen prijken, waarin hij zijne nasporingen placht te doen, en allerlei kostbare overblijfselen en sierlijke wapens iets bijzonder eigenaardigs aan 't geheel geven. 't Is hoogst belangrijk en toch minder rustig om juist nu deze kamers te doorwandelen. Belangrijk, omdat wij gereed staan aan te zitten aan den feestdisch ter zijner eere, en minder aangenaam, omdat wij te snel medegevoerd worden door den custos, die met een rieten stokje gewapend, op onaangenamen toon zijne uitleggingen geeft, alsof hij eene menagerie vertoonde aan den stroom van bezoekers door dat kostbaar heiligdom; - waar elk voorwerp en ieder meubel ons herinnert aan den genialen dichter, aan het scheppend genie van een reeks van romantische verhalen, die echter alle een historischen grondslag hebben, en eene boekerij op zich zelve vormen. Zij zijn rijk en kostbaar die keurige geschenken, welke wij hier bijeen verzameld zien, en welke de grootste, de aanzienlijkste mannen en vrouwen, de helden van hun tijd zich beijverd hebben den grooten onbekenden toe te zenden of den gevierden edelman aan te bieden.
Wij kunnen in de zalen niet langer toeven dan de eentoonige verklaring duurt, maar wij maken gebruik van de vrijheid, om tegen betaling van het vastgesteld tarief - ten wiens behoeve vragen wij niet - nog te wandelen in den tuin en slaan van dáár nogmaals een belangstellenden blik op 't geheele kasteel. Op de gevelbogen troont Schotland's distel, afgewisseld door de ster; en de halve maan uit het wapen der Scotts verbindt zich met de lelie der Stuarts. - 't Is ontegenzeggelijk een soort van lapwerk, maar zóó kunstig en door een zóó bekwame hand samengevoegd, dat het niets onaangenaams heeft in al zijn onregelmatigheid; en wanneer zich werkelijk hier en daar grilligheden vertoonen, waarover men onder andere omstandigheden lachen zoude, wie zal nu of later ooit anders dan eerbiedig gestemd, aangenaam aangedaan zijn bij 't beschouwen van de geliefkoosde verblijfplaats van een man met zulk een verheven
| |
| |
- als is 't dan afwijkenden - smaak, van zulk een verbazend omvangrijke verbeeldingskracht? Juist die zonderlingheid trekt ons aan. Scott drukt op zijn eigen werk het zegel van zijn grooten vindingrijken geest en zoo hebben wij voor ons een Waverley Novel van kalk en steen.
Wij rijden thans over Melrose terug, waar wij in 't zeer wel ingerichte George's Hôtel een Substantial Lunch gebruiken en zetten voorts onzen pelgrimstocht voort naar Dryburgh Abbey, welke ruïne niet alleen merkwaardig is wegens hare hooge oudheid, maar vooral omdat zij het graf bevat van Sir Walter. Oorspronkelijk moet het een tempel der Druiden zijn geweest, maar als Christelijke kapel dateert zij van de eerste helft der zesde eeuw, toen een zekere St Modun, een van de eerste Christen zendelingen in Groot-Brittannië dáár als abt werkzaam was. Het gebouw, waarvan de ruïnen nog zeer hecht zijn, werd in 1150 opgericht, door Eduard II gedeeltelijk verbrand, en onder de regeering van Robert I weder opgebouwd. Scott zegt in een memorie, welke hij dienaangaande onder zijne papieren heeft nagelaten, dat het land, waarop zij staat, eenmaal 't eigendom van zijne familie was, maar verkocht is moeten worden, doordien een lid daarvan, even onvoorzichtig als hij zelf, zich in den handel begeven hebbende, bankroet ging. Het bracht toen 3000 pond op en Scott's vader had het gemakkelijk kunnen koopen, als hij zooveel als zijn zoon aan landbezit en ruïnes had gehecht, maar hij was rechtsgeleerde, en belegde zijn geld liever meer rentgevend. 't Is echter in handen van den hertog van Buccleugh gekomen, aan wien Scott verwant was, en die gaarne gevolg gaf aan den wensch in diens uitersten wil te kennen gegeven, dat zijn laatste overschot en dat der zijnen mocht rusten onder de stille gewelven van de oude abdij; zoodat hij dáár thans ligt met zijne gemalin, zijn schoonzoon Gibson Lockhardt en zijn oudsten zoon, die majoor der hussaren was, en die, naar men beweert, zoo weinig sympathiseerde met zijn letterkundigen vader, dat hij geen van diens werken ooit gelezen heeft, en wiens portret ten voeten uit, benevens een ander van Rob Roy, 't eenig versiersel is van des schrijvers eigenlijk
gezegde studeerkamer.
Dryburgh is ouder dan Melrose. Op vele plaatsen vindt men er nog den rondboog, op andere den vroegsten eenvoudigsten spitsboog, doch nergens eenig deel, dat aan den versierden
| |
| |
gothischen stijl doet denken. Een dikke laag klimop heeft zich op de oude muren vastgeworteld en omklemt een groot torenvenster, dat twaalf voet breed is.
De zoogenaamde Mariavleugel is 't best onderhouden en daarin juist liggen de overblijfselen van Scott en zijne familie begraven. Geen beter plaats had men trouwens ergens voor hem kunnen zoeken of vinden. Dáár ligt hij omgeven door de asch van menigen monnik, van menig koen ridder uit zijn eigen clan, te midden van de natuurtafreelen, welke hij liefhad, de oorden welke hij zoo schoon beschreven heeft, aan de boorden van die vriendelijke Tweed, waarmede hij terecht zoo dweepte. Een rood marmeren plaat, waarop alleen zijn naam gebeiteld is, met die schilderachtige ruïne, als monument daarboven; waarlijk men had den grooten schotschen bard met geen geld ter wereld een schooner en eigenaardiger praalgraf kunnen stichten.
't Wordt echter tijd dat wij ons weder stadwaarts spoeden. Wij wandelen daarom terug naar de Tweed, welke hier zoo laag en ondiep is, dat men haar bijna te voet oversteken kan. Een soort van hangende draadbrug, welke men op dat punt gemaakt had om de beide oevers te verbinden, is door den storm aan stukken geslagen, en schijnt niet weder hersteld te zullen worden, zoodat wij ons den snellen stroom met een eenvoudig bootje laten overzetten, van waar ons rijtuig ons naar Melrose terug zal voeren.
Onderweg blijven wij nog een oogenblik stil staan bij de kolossale viaduct, welke door de Kelso-Edinburgh spoorwegmaatschappij is aangelegd en, zich een paar honderd voet boven den waterspiegel verheffende, de beide bergachtige oevers van de rivier verbindt. 't Schijnt ons een ijzingwekkend denkbeeld dat men een trein vol menschen over de smalle breedte van dat ontzaglijk hooge gevaarte durft laten loopen, doch onze reisgenooten beweren, dat daarbij niet het minste gevaar bestaat. Vroeger echter had men 't gevaarte van hout gemaakt, en toen achtten de machinisten zelven 't zoo hoogst gevaarlijk, dat zij, gebruik makende van de omstandigheid dat de oude brug nieuw geteerd was, naar men zegt, ongelukkiger wijze, zooveel vuur uit de machine daarop lieten vallen, dat de brug een oogenblik daarna in licht laaie vlam stond. Sedert dien tijd heeft men hem door een viaduct van gebakken steen vervangen, welke als een waar meesterstuk van bouwkunde onze volle opmerkzaamheid verdient,
| |
| |
en zoo veerkrachtig gebouwd is, dat wij hem zichtbaar bewegen zien, nu toevallig een goederentrein in volle vaart zich daarover beweegt.
't Is avond geworden eer de trein ons welvoldaan over ons even belangrijk als aangenaam uitstapje te Edinburgh terugbrengt; 't is tevens de vooravond van den dag, welken men heeft uitgekozen, om 't herinneringsfeest aan Scott's geboorte te vieren. Ik zeg uitgekozen, omdat zijn eigenlijke geboortedag den 15den Aug. herdacht wordt; doch Edinburgh was in die dagen de hoffelijke gastvrouw van eenige honderden uit de élite der geleerde wereld, die binnen hare zoo bij uitnemendheid gastvrije muren de jaarlijksche bijeenkomst van de British Association houden; en ook dezen hielden heden hunne laatste zitting, om daarna 't stof der geleerdheid af te schudden op een toertje door de prachtige hooglanden. Hun ter eere dus heeft men den datum iets vervroegd, en tevens om aan dezulken, wier maatschappelijke betrekking hun bijzonder aanleiding daartoe geeft, de gelegenheid niet te benemen ook te Glasgow, Dundee, Melrose en elders de verschillende feestelijkheden bij te wonen, welke ter eere van het centenary van den algemeen gevierden vriend van Schotland zullen plaats hebben. - Benam ons nu onze hernieuwde kennismaking met de stad zelve de gelegenheid om als geregelde associates de vergaderingen van dit geleerde gezelschap bij te wonen, wij versmaden daarom de gelegenheid niet, om gebruik te maken van eene beleefde uitnoodiging om eene zoogenaamde conversatione in 't ruime museumgebouw te bezoeken. De wetenschap heeft een soort van wanhopige poging gedaan om de diepe groeven van haar wijsgeerig gelaat eenigzins minder in 't oogvallend te maken; hare priesters zullen op populaire wijze eenige der voornaamste wetten verklaren en door proeven toelichten. Ik vraag u echter, wie naar hare ernstige stem kan luisteren, die zich omgeven ziet door al wat eene der schoonste steden van de wereld aan vrouwelijk schoons bezit. Honderden en nog eens honderden schoonen doorwandelden in
baltoilet aan den arm harer geleiders de ruime en schitterend verlichte zalen van het uitgestrekt museum, en luisterden naar de wegslepende toonen van de welgeoefende militaire toonkunstenaars, die in de benedenzaal eenige hunner meestgeliefde schotsche melodiën ten beste gaven. In een paar zalen was overvloed van aangename en verkwikkende ververschingen te bekomen, welke practische
| |
| |
les in de warenkennis door slechts weinigen verzuimd werd. Geurige thee met smakelijk banket, verfrisschende dranken of het zoo welkome ijs vonden bepaald meer aftrek dan de meest verrassende proeven over electriciteit of galvanismus, en de aanvallige gezichtjes van menige fiere schotsche maagd bleken meer aantrekkelijks te hebben dan de meest populaire verklaringen van de wording der aarde, de afstamming van den mensch naar Darwin's theorie en de bewerktuiging der anti-deluviaansche monsters van de mythische voorwereld. - Onze vaderlandsche letteren en wetenschap werden hier in het hooge Noorden zeer waardiglijk vertegenwoordigd, en één onzer geestige tijdschriften deed terecht de vraag hoe Nederland beter dan door Buys, Ballot, Baumhauer, Beets, Bogaart en Bierens de Haan - hoe toevallig kwamen al die b's bij elkander - had kunnen vertegenwoordigd worden!
't Spreekt wel van zelf, dat het feest, dat den volgenden dag zoude gevierd worden, het onderwerp van veler gesprekken was, en dat menigeen zich anecdoten of bijzonderheden van des dichters leven wist te herinneren, waarvan enkele belangrijk genoeg waren om er iets van mede te deelen. Onder de heeren met wie wij kennis maakten, behoorde een zeer onderhoudend prater, wiens vader een vriend van Scott was geweest, en die zich zeer goed herinnerde hoe deze een gedurig bezoeker van hun huis was, toen hij een jongeling van 18 jaar was; hij had zijn vader dikwijls hooren spreken over de groote gastvrijheid van Sir Walter, ten tijde dat hij nog maar vermoed werd de schrijver van de gevierde Waverley Novels te zijn. Dat vermoeden was evenwel voldoende, met zijn bekende verdienste als schrijver van Marmion, Lady of the Lake en Lay of the Last Minstrel om hem den beroemdsten Schott van zijn tijd te maken en om zijn gastvrije tafel te Abbotsford en zijne comfortable woning in North Castle Street te Edinburgh de verzamelplaats te doen zijn van al wat de intellectueele, voorname, elegante en schoone wereld voortreffelijks en uitgelezends aanbood. Pelgrims van de oude wereld zoowel als van de nieuwe vloeiden samen naar zijn heiligdom, en allen die dáár kwamen, vonden er zich als te huis. Abbotsford was als een groot hôtel, waaraan slechts de naam en de rekening ontbraken. Zijne dochter vertelde eens aan eene vriendin, dat er op zekeren tijd niet minder dan 16 kameniers tegelijk logeerden, waaruit men zoude kunnen opmaken dat het ge- | |
| |
zelschap dames met hare echtgenooten en verder gevolg zeker 50 of 60 moet bedragen hebben. Maar 't ruime hart van den gastvrijen Schot had plaats voor allen, en men kende geen kreun, want één enkele romance, dikwijls voor 't ontbijt geschreven, één verhaal in de werkuren van
ééne enkele week in elkander gezet, bracht meer op, dan de plichten der gastvrijheid, zelfs op de meest uitgebreide schaal, konden vereischen.
Laat mij b.v., om daarvan een klein denkbeeld te geven, mededeelen, dat een lid van de firma Ballantyne, die al de werken van Scott drukte, mij vertelde dat tusschen 't jaar 1810, toen de Lady of the Lake verscheen, en 't jaar 1836 niet minder dan 50,000 afdrukken daarvan gereede koopers vonden, tegen sommen, welke, met de tegenwoordige prijzen vergeleken, onnoemelijk kunnen geacht worden, en dat Constable voor het kopierecht van de Waverley Novels f 264,000 betaalde. Woodstock, dat in den tijd van een grooten geldkrisis werd uitgegeven, in 1826, bracht f 100,000 en 't Leven van Bonaparte f 216,000 op. Toch verscheen 't laatstgenoemde werk slechts één jaar later, ofschoon de omvang daarvan gelijk te stellen is met 12 of 13 deelen van de Waverley Novels, waaruit tevens de verbazende vruchtbaarheid van Scotts' pen blijken kan.
't Was dan ook geen wonder dat hij als de type gelden kon van een gulle schotsche gastheer, die door zijn aangeboren gemoedelijkheid, zijn voorbeeldig gezelligen toon en natuurlijk geestigen omgang aller harten tot zich trok; en, dat het bij zijn gezellige maaltijden niet stijf of vormelijk toeging, bewijst ook dit, dat men den bezoeker en te Abbotsford, èn te Dryburgh Abbey als souvenir houten bekers te koop aanbiedt, als model van die, waaruit men bij Scott gewoon was Whiskey te drinken, en die eerst dàn ter tafel kwamen, wanneer de eenigszins onvastgeworden hand, een paar ooren daaraan niet verwerpelijk vond, waarom ook Sir Walter tot verontschuldiging daarvan placht te zeggen, dat ze maar onder twee omstandigheden op zijn disch verschenen; en deze waren: ‘Wanneer hij visch at, en wanneer hij dien niet at.’
Aan deze goede eigenschappen was hij dan ook in 1819 zijne verheffing tot den adelstand te danken, waarmede de prins-regent, later koning George IV, hem een bewijs van persoonlijke genegenheid en hoogachting wenschte te geven en daarmede tevens zijne schatting van hulde en bewondering verlangde te betalen aan
| |
| |
de nationale letterkunde, in wier tempel Scott zeker op dien tijd de voornaamste priester was. Nu is adel evenwel eene zaak, welke in de oogen van een Brit eerder belachelijk dan begeerlijk is zonder fortuin, en Scott was daarvan zóó zeer overtuigd, dat hij werkelijk aarzelde, of hij de hem overigens zeer streelende onderscheiding wel durfde aannemen, daar hij volstrekt niet overtuigd was, dat hij zijn zoon en opvolger in zijne waardigheid den titel zoude kunnen nalaten met een fortuin grootgenoeg om dien met eer te voeren, ondanks de kolossale sommen, welke wij reeds gezien hebben dat zijne pen en zijne betrekking hem opleverden. Maar zie, daar krijgt hij bericht, dat zijn vrouws broeder, de heer Carpentier in Indië, is overleden, en 't vruchtgebruik van £ 40,000 aan zijne weduwe, doch 't kapitaal aan Sir Walter's kinderen had nagelaten; het welk natuurlijk een einde aan zijn weifelen maakte. Men zegt dat Scott ten zeerste met de onderscheiding was ingenomen, en het engelsche publiek niet minder, omdat het hier geene hulde gold aan politieke gevoelens, daar Scott een ultra-Tory was in zijn eigen oog, hoewel hij in al zijn doen en laten volkomen liberaal kon heeten. De prins-regent had dan ook werkelijk alleen zijn uitstekende letterkundige verdienste in die onderscheiding openlijk willen erkennen.
Toen de prins later koning was geworden, en Schotland met een bezoek zoude vereeren, was Scott in al zijn glorie. Hij had Schotland bekend, groot, en beroemd gemaakt; hij lokte reizigers derwaarts uit alle oorden der wereld; hij had de zeden, de muziek, de kleeding en de natuurtafreelen van zijn vaderland populair gemaakt. Hij had zelfs den koning, wat zijn gevoel betreft, een soort van Jacobijn gemaakt, en hem bewondering ingeboezemd voor 't romantische kostuum der Hooglanders, 't welk zijn voorgangers, nog zoo lang niet geleden, onder strenge boete verboden hadden te dragen; en als bewijs daarvan en om zich zooveel mogelijk de sympathie van zijn loyale noordelijke onderdanen te verzekeren, had hij bij deze merkwaardige gelegenheid zelf de schotsche nationale kleeding tot de zijne gemaakt.
Was 't wonder dat Edinburgh aan Scott als 't ware de hoofdzorg opdroeg voor 's konings betamelijke ontvangst en dat de nieuwe Baronet daarin een streelende hulde zijner landgenooten vond! Was 't niet natuurlijk dat hij zich met waardigheid kweet van de eervolle taak hem opgedragen; welke hem echter ettelijke
| |
| |
maanden groote beslommeringen gaf, en de ontwikkeling van al zijn energie eischte?
Toch hield hij niet op te offeren op 't altaar der letterkunde, ofschoon 't publiek zulks noch gissen noch vermoeden kon, daar de schrijver van de steeds meer populair wordende ‘Waverley Novels’ nog steeds de groote onbekende was. In 't zelfde jaar 1822 toch verscheen ‘The fortunes of Nigel’ in Mei, en werden in Juni reeds gevolgd door de dramatische schets Halidon Hill, voor welk laatste boekje hij £ 1000 ontving, terwijl Kenilworth en vijf andere werken de vruchten van zijn arbeid in 't vorig jaar waren geweest.
Sir Walter begaf zich aan boord van 't koninklijk ‘Jacht’ zoodra dit te Leith was binnengeloopen en werd zeer hoffelijk door zijn soeverein op 't halfdek ontvangen. Scott's schoonzoon, Lockhart, haalt dienaangaande een artikel aan, dat in de courant van 15 Aug. 1822 voorkwam en waarin gezegd wordt, dat toen den koning de aankomst van Scott werd aangekondigd, deze dadelijk antwoordde: ‘Hoe, Sir Walter Scott! De man dien ik boven allen gaarne wensch te zien? wel laat hem boven komen!’ De groote man beklom daarop het schip en werd aan Z.M. voorgesteld op 't halfdek, waar hij, met eene gepaste aanspraak, uit naam van de Edinburghsche dames, den koning een zilveren kruis van St. Andrews als bewijs van bijzondere hulde aanbood.
De koning liet daarop een flesch whisky komen en dronk op Scott's gezondheid den nationalen drank, waarop deze laatste hoffelijker wijze verzocht het glas als een heiligdom in zijne familie te mogen bewaren, 't welk hem even hoffelijk werd toegestaan. Hij stak echter 't glas in den achterzak van zijn statierok en tehuis komende met de kostbare reliquie, ging hij ongelukkiger wijze daarop zitten, waardoor het glas niet alleen tot atomen verbrijzeld werd, maar de gemoedelijke man zich nog daarenboven, ofschoon niet ernstig, wondde in dat gedeelte van zijn lichaam, 't welk dappere mannen nimmer hunnen vijanden toekeeren. De regen dreigde evenwel al de gemaakte grootsche toebereidselen in 't water te doen vallen, waarom de koning zich dan ook liet overhalen aan boord te blijven tot den volgenden morgen, toen alles, begunstigd door een vriendelijken zonneschijn, uitstekend afliep. Bij zijn eerste officieele receptie op Holyrood Palace, droeg George IV insgelijks de ‘Royal Stuart tartan,’ tot groote voldoening van Sir Walter,
| |
| |
die als ceremoniemeester optrad, want, hoe trouw hij ook was aan 't regeerend koningshuis, hij was toch een Jacobijn in zijn hart, en beminde er den koning te meer om, nu deze in 't voorvaderlijk paleis zijner voorgangers, ook hunne kleur tot de zijne had gemaakt, en op die wijze eene stille hulde bracht aan hun ‘bonnie Prince Charlie.’ Koning George was op dien tocht vergezeld door den later als Sir Robert Peel zoo beroemd geworden afschaffer van de Corn Laws en eersten minister van Groot-Brittannië, aan wien, na een verblijf van veertien dagen onder zijne getrouwe noordelijke onderdanen, door den koning werd opgedragen aan Sir Walter zijnen warmen persoonlijken dank te betuigen voor alles, wat hij gedaan had voor de zoo luisterrijke ontvangst, en hem te verzoeken zijn tolk te willen wezen bij de Highland chiefs, die door hun schilderachtig kostuum en schitterend gevolg zulk een bijzonder romantisch karakter aan 't bezoek gegeven hadden.
't Spreekt wel van zelf dat Sir Walter niet alleen als Schot, als novelist en als dichter, maar vooral ook als fijngevoelig Jacobijn, het zich als eene eer toerekende daaraan onmiddelijk gevolg te geven, en getuige te hebben moge zijn van de hartelijke genegenheid van den koning voor de zonen en achterkleinzonen van de opstandelingen der Hooglanden van 1745, die verslagen waren geworden op de bloedige vlakte van Culloden, of hun leven verloren op Tower-Hill voor hunne al te getrouwe gehechtheid aan 't rampspoedige Huis der Stuarts.
Maar wat is bestendiger op dit ondermaansche dan 't onbestendige! De groote man zou de bittere waarheid daarvan op de allerbitterste wijze, doch niet geheel onverdiend ondervinden. Wij hebben reeds gezien hoe hij zich in een onberaden oogenblik had laten verleiden om deelgenoot te worden in de groote zaken, welke de firma Ballantyne, zijne verwanten, door de uitgaven zijner werken maakte, en weten hoe hij in 1825 als zoodanig voor £ 117000 betrokken werd in 't bankroet dat deze firma maakte ten gevolge van den toen heerschenden crisis en handelspaniek. Ofschoon Scott toen 56 jaar oud was, verliet de aangeboren energie hem geen oogenblik, en besloot hij moedig de f 1,400,000 met de pen terug te verdienen. Zoo lang de bui dreigde, die zich in een vreeselijk onweder zoude ontlasten, was zijn ziel hevig bewogen, doch toen de slag was gevallen, had zij spoedig hare gewone kalmte herwonnen. Aandoenlijk zijn de
| |
| |
woorden, welke hij een paar dagen te voren in zijn dagboek schreef: ‘Eene dwaze gedachte komt bij mij op. Als ik sterf, zal dan 't journaal dezer dagen genomen worden uit het ebbenhouten kastje in Abbotsford, en zal men dan met verbazing lezen, dat de voorzichtige baronet bijna in zulk een strik gevangen ware, of zal 't gevonden worden in een onbekende huurwoning, waar de gevallen ridder zijn schild had opgehangen, en waar één of twee oude vrienden een bedrukt gelaat zetten, en elkander de woorden “Poor Gentleman” zullen toefluisteren, en daarbij voegen “Een rechtschapen man! Alleen zijn eigen vijand geweest! Meende dat zijn talenten nimmer zouden afnemen! Huisgezin in armoede nagelaten!” Weinige dagen na den slag, toen alle twijfel was weggenomen, schreef hij: ‘Nu de schok van de ontdekking over en voorbij is, dunkt mij, dat ik er eigenlijk veel beter aan toe ben. Ik zal vrij zijn van honderden kleine openbare plichten, welke als aanzienlijk man op mij rustten; en van de groote kosten eener ruime gastvrijheid, en wat het best daarvan is, van 't groote tijdverlies, waarmede zij gepaard gaat. Ik heb in mijn leven allerlêi soort van gezelschap gekend, en kan vrij wel nagaan hoe veel of hoe weinig men verliest, wanneer men zich terugtrekt van al wat niet tot den engsten familiekring behoort. - Kon ik degenen om mij henen zien, die even onverschillig zijn voor 't verlies der fortuin als ik zelf ben, dan zoude ik volkomen gelukkig wezen. De tijd moet de wonde heelen, en aan den tijd draag ik de zorg daarvan op.’
En drie dagen nadat hij dit schreef, zette hij zijne geschiedenis van Bonaparte voort, waaraan hij ook vóór de noodltotige tijding in den morgen had gearbeid; en wisselde dezen arbeid af, met de samenstelling van een nieuw werk, waaraan hij den derden dag na zijn ongeluk begon en dat 12 dagen daarna gereed was. Dit was in Januari 1826, en in de eerste dagen van April was Woodstock niet alleen gedrukt, maar in losse vellen verkocht voor bijna f 100,000.
Kapitein basil hall, die Scott in die dagen bezocht in zijn gehuurd kwartier, terwijl zijn gezin op Abbotsford woonde, waar zijne getrouwe levensgezellin ten gevolge van den schrik overleden was, hangt een treffend en aandoenlijk verhaal daarvan op, dat een zeer scherp contrast vormt met den toestand, waarin wij hem zoo even geplaatst vonden. ‘'k Was blijde,’ zegt hij ‘dat
| |
| |
ik aan de deur van de eenvoudige kamers van St David's Street, mijn ouden vriend den bottelier van Abbotsford herkende, en dat juist hij mij die opende....Boven op 't trapportaal zagen wij een klein blaadje, waarop 't éénspersoons middagmaal zoude binnengebracht worden voor den man, die eens als vorst zijn gasten bij dozijnen telde. Weinige maanden geleden, was Sir Walter door vrouw en kinderen omringd, 't glanspunt van zijn tijd, en waar hij zijn hoofdkwrtier opsloeg, dáár vond men 't brandpunt van de elegante wereld. Reizigers van alle deelen der wereld verdrongen zich om hem. Vrouw en dochter verlieten hem nimmer. Zijn oudste zoon was dikwijls zijn gast, kortom, gedeeltelijk door zijn eigen talrijk gezin, gedeeltelijk door de massa touristen, die zich als 't ware om hem verdrongen, was geen kasteel zóó levendig als 't zijne; had geen man zoo veel bezoekers en gasten en nu....! Zijne vrouw is dood. Zijn schoonzoon en lievelingsdochter (de heer Lockhart en diens echtgenoot) zijn naar Londen gegaan; en zijn kleinkind ligt op den rand des grafs. Zijn oudste zoon, wiens regiment aan de Kaap ligt, heeft geen uitzicht op erfgenamen, zoodat ook zijn titel dreigt uit te sterven!’
Scott's onvermoeide werkzaamheid deed werkelijk wonderen en toen in 1829 - drie jaar na 't verlies van zijn vermogen - zijn £ 117,000 schuld reeds verminderd was tot £ 54,000 hielden zijne crediteuren eene meeting te Edinburgh, waarin met algemeene stemmen besloten werd aan Scott, als eene erkenning van zijn hoogst eerlijk en loyaal gedrag, te verzoeken zijne meubelen, zilverwerk, linnengoed, schilderijen, boekerij en verzamelingen van allerlei aard op Abbotsford terug te willen nemen, welk aanbod door hem met dankbaarheid werd ontvangen, en als antwoord waarop hij hun in een bescheiden en gepasten brief zeide ‘hoe gelukkig hij zich zoude gevoelen weder te mogen eten met zijn eigen lepels en te lezen in zijn eigen boeken, doch dat hij zijn grootste voldoening dáárin vond, dat zijn gedrag werd goedgekeurd door hen, die daarbij 't meest belang hadden.’
Hij had echter te veel van zijn uitstekenden geest gevorderd en de natuur en hare rechten te kort gedaan. ‘Count Robert of Paris’ en ‘Castle Dangerous’ bewezen beide dat zijne geestvermogens afnamen en deden hem de noodzakelijkheid inzien van een uitstapje naar 't vasteland tot mogelijk herstel zijner geschokte gezondheid, en om de gebroken veerkracht van
| |
| |
zijn geest te stalen. Toen zulks bij 't gouvernement bekend werd, en men hoorde dat Scott naar Italië wenschte te gaan, werd een Rijks Vaartuig ter zijner beschikking gesteld, waarmede hij dan ook in October 1831, door vele leden van zijn familie begeleid, naar Napels onder zeil ging. Hij zelf had een voorgevoel, dat hij Schotland niet terug zoude zien, en dat hij, even als Fielding en Smollett, zijne voorgangers in de kunst van novellen schrijven, wier gezondheid insgelijks een verblijf in zuidelijker streken noodzakelijk maakte, op vreemden bodem sterven zoude. Dit voorgevoel is niet bewaarheid geworden, doch de verandering van klimaat heeft hem niet gebaat, en de verbroken veerkracht kon niet hersteld worden. Hij begon nog wel een paar verhalen, waarvan de fragmenten bestaan, doch nimmer onder de oogen van het publiek zullen komen, en bezocht verschillende plaatsen, onder andere Herculanum en Pompeji, maar zonder eenige belangstelling te verraden, en hij sloeg daarbij niet de minste acht op de voorschriften zijner geneesheeren. Zijne vermogens waren zóó afgenomen, dat hij zich in vollen ernst verbeeldde dat hij al zijne schulden tot den laatsten penning had afgedaan, en niets stemde hem aangenamer dan 't besluit door de zijnen genomen om naar Abbotsford terug te keeren. Hij bereikte Londen in een soort van verdooving en bracht in dien toestand drie weken in St. James' Hôtel aldaar door, omdat hij voor 't oogenblik niet vervoerbaar was. Eindelijk werd hij met een stoomschip naar Newhaven, nabij Leith, en van dáár bij langzame dagreizen naar zijn geliefkoosd verblijf vervoerd, waar de goede en getrouwe rentmeester william laidlaw hem opwachttte, dien hij bij de hand greep en tot wien hij op 't Schotsch zeide: Ah, Willie, my man! Is that you? Noo I ken thot I am at hame. Aan zijn vurig verlangen was voldaan! Hij had zeker nog gaarne wat langer geleefd, doch nu hij sterven
moest, was hij dankbaar dat het hem vergund was in zijn eigen huis te sterven.
En zoo ontsliep hij ook na een soort van voortdurende verdooving den 21 Sept. 1832, oud vóór zijn tijd, door zorgen en te groote inspanning zijner verstandelijke vermogens. Soms verhief zich de oude geestkracht plotseling weder, en eenmaal zelfs verzocht hij dat men hem in zijn grooten stoel voor zijn schrijftafel zoude zetten, maar de pen ontviel zijn onvasten vingers en hij viel, weenend over zijn eigen onmacht, in den stoel terug.
| |
| |
Van hem moet gezegd worden, dat, ofschoon zijn eigen levensgeschiedenis aan andere en minder begaafde mannen bewijst dat geen uitstekend verstand, geene buitengewone talenten ons in deze streng wiskundige wereld de groote waarheid mogen doen vergeten, dat twee maal twee vier is, hij met zijn leven boette voor de dwaling, waarin hij door onbedachtzaamheid verviel. Hij was echter bij dat alles en boven alles een rechtschapen man, en gaf een schitterend voorbeeld in zijn latere leven van den wil en het vermogen om 't onrecht te herstellen, dat hij onwillekeurig begaan had.
Wat het gebruik betreft, dat hij van zijn uitstekend talent maakte, wie zal, wie kan dat te hoog schatten? Zuiver van hart, vriendelijk van aard, fijn van gevoel, verheven in al zijn bedoelingen, strekte alles wat zijn pen in poëzij of proza schreef nietminder om zijn medemenschen te veredelen, dan om hen te vermaken. Geen enkele regel van de verbazende massa, welke aan die vruchtbare pen ontvloeid is, zal ooit een blos doen komen op de wangen der jongeren, noch den ouden een gevoel van minachting voor zich zelven inboezemen! Alles is zuiver en helder als zonneschijn, en krachtig als de frissche versterkende lucht van zijn geliefd Schotland, waarvan hij meer dan al zijn koningen, staatslieden, wijsgeeren en godgeleerden en al zijn andere dichters, Burns zelfs niet uitgezonderd, de grootste roem, het edelst kleinood is.
Thans echter mengen wij ons onder de honderden en duizenden, die zijn samengevloeid uit alle deelen van de oude, uit enkele plaatsen zelfs van de nieuwe wereld, en uit alle oorden van 't groote Britsche rijk, maar van Schotland in de eerste plaats, om het eeuwgetijde te helpen vieren en de geboorte te herdenken van den grooten zanger en begaafden novellist.
Twaalf jaar was 't geleden, dat de Schotten de herinnering vierden aan hunnen genialen landelijken dichter Burns, en de juichtoonen bij die gelegenheid ontboezemd, vonden hun weerklank in de beide zuster-koninkrijken niet alleen, maar verre daar buiten. De Schot was terecht trotsch op de nationaliteit welke hem verbond met een van de meest oorspronkelijke geniën. Verdienste wordt niet altijd te zijner tijd erkend, en veel mannen zijn als onbekend naar hunne laatste rustplaats gedragen wier namen later op aller tongen zweefden en wier faam in metaal en marmer voor de nakomelingschap is bewaard geworden.
| |
| |
Niet alzoo met den held van dezen dag. Aangebeden bij zijn leven, vergezelden de tranen van duizenden en millioenen zijn overschot naar Dryburgh, en wij zagen reeds dat zijne geboortestad, die thans zoo luisterrijk zijn eerste eeuwfeest vierde, weldra een monument te zijner eer oprichtte, prachtiger en verhevener, dan de nagedachtenis van eenig schrijver daarmede ooit is vereerd geworden.
Is het wel wonder daarom, dat Edinburgh zich aan het hoofd plaatste van de nationale feestviering, en dat niemand haar dit recht betwistte? Reeds in den vroegen morgen en zelfs daags te voren had Auld Reekie haar prachtigst feestgewaad te voorschijn gehaald, en zich daarmede getooid, en duizenden en tienduizenden bezoekers en vreemdelingen bewogen zich langs de versierde gebouwen en straten, waarbij natuurlijk weder de aanvallige Princes'-street, welke de eer heeft het monument onder hare groote aantrekkelijkheden te mogen tellen, met het volste recht voorging. Vlaggen wapperden, festoenen prijkten, guirlandes slingerden in alle richtingen, en zelfs de oude stad betaalde haar aandeel in het feest van dien dag; en wanneer men de stad aan de zuidzijde binnenreed en zich naar de North Bridge bewoog, was het letterlijk één lange rij van schitterende decoraties, waardoor de oude romantische stad, welke zoo dikwijls een levendige rol speelt in Scott's beste werken, als vernieuwd en verjongd scheen. De nationale kleuren van ons land en van Schotland bleken mij evenveel overeenkomst te hebben, als de taal en de zeden van beide volken. Rood, wit en blauw, op onze gewone wijze op elkander volgende, wapperde vrolijk van vele gevels, 't welk met allerlei andere vlaggen en vooral met de hier en daar gebruikte verschillende tartan-kleuren, een aangename verscheidenheid opleverde.
't Was bijna algemeen holiday; de meeste kantoren en winkels waren gesloten en naarmate de dag vorderde, nam het aantal wandelaars toe, zoodat het tegen den avond een ware verwarring beloofde te worden. Wij maakten gebruik van de aangeboden gelegenheid om een meer nauwkeurigen blik te werpen in de groote korenbeurs, welke door den heer Scrymgeor van George-street, als met een tooverslag, in een prachtige banketzaal herschapen was.
Groote feesten zijn echter in den regel voorbeschikt om - hoe ook de couranten zich beijveren om het tegendeel te bewij- | |
| |
zen - zoo als men pleegt te zeggen in 't water te vallen en de menigte der feestvierenden onvoldaan huiswaarts te doen gaan. 'k. Moet erkennen dat de aanblik van die smaakvol versierde zaal onze verwachting des morgens hoog gespannen had. Zij zag er dan ook waarlijk vriendelijk uit met al dien rijken tooi van schoone bloemen en frissche guirlandes, met al die sierlijk gedrapeerde kolommen, die bonte wapenborden, dat schoone portret van den held des daags ten voeten uitgeschilderd, die vele vlaggen, wimpels en vaandels, die bevallige gaanderij langs de muren opgericht, kortom die geheel eigenaardige en doelmatige inrichting van het ruime beursgebouw tot een uitlokkende feestzaal, waarvan des avonds het effect door een zee van gaslicht nog zoude verhoogd en vermeerderd worden. Nog hooger werd onze verwachting gespannen toen wij de straten, die naar de Grassmarket leiden, des avonds tegen den aanvang van het feest zich zagen vullen en overvullen met lange rijen van equipages of van de te Edinburgh zoo gebruikelijke landauers, en wij het rijtuig, waarmede wij deel uitmaakten van den eindeloozen stoet voertuigen van allerlei aard, beladen met de 2100 heeren en dames, die deel zouden nemen aan het feest, zagen stilstaan voor een eerewacht, bestaande uit eene dubbele rij van de zoo schilderachtig en phantastisch gekleedde soldaten, behoorende tot het 93e regiment Highlanders, die op 't kasteel van Edinburgh garnizoen houden, en wier muziek, benevens die van de ‘Scottish Greys’ met hare vriendelijke en liefelijke toonen nog meer luister aan 't feest zouden bijzetten. Nu 't gebouw geheel gevuld was; nu door 't kwistige licht de rijke tooi van de zaal niet alleen, maar ook de elegante toiletten en lieve gezichtjes der edinburgsche en andere schoonen naast de schitterende
uniformen van allerlei officieren en de bonte kleuren van veler schotsch gewaad zooveel te beter uitkwamen, vonden wij onzen geestdrift niet teleurgesteld, en, hadden wij ééne vrees, 't was deze, dat de toon uit den aard der zaak wat vormelijk, en 't karakter der geheele bijeenkomst wat stijf zoude wezen; en ook hierin vonden wij ons niet teleurgesteld hoe gaarne wij het in dit opzicht zouden geweest zijn. De Chair of 't zoogenaamde hooge einde van den feestdisch was links, en de Vice-chair rechts opgericht van de plaats, welke mijnen vrienden en mij was aangewezen, en met een plechtige vorstelijke nauwkeurigheid namen de hooge gasten en aanzien- | |
| |
lijke mannen, onder wie men b.v. telde: Graaf Dalkeitb, den lord Provost, Graaf Dalhousie, Lord justice general, Sir William Maxwell, den lord-mayor van Londen, den dean van Westminster, lord Houghton, lord Lawrence en eenige aanzienlijke mannen uit verschillende landen uitgenoodigd, hunne plaatsen aldaar in, waarop de deken van St. Giles een gebed uitsprak, dat meer verveelde door zijn langen inhoud, dan dat het uitmuntte door rijkdom van gedachten of iets anders, daarin ontwikkeld. Mijn buurman ging dan ook zoo verre dat hij Reverend eenvoudig weg een ‘zanik’ noemde, eene benaming welke niet zoo heel gemakkelijk uit britschen mond aan een zieleherder wordt gegeven. Hierop volgde de reeks van toasten, zoo als ons 't programma van 't feest die bij voorraad te genieten gaf. Vormelijk echter als de Engelschen in het algemeen zijn, was ook bij deze gelegenheid tegen niets van dien aard gezondigd.
De Hertog van Buccleugh, het hoofd der clan, waartoe Sir Walter behoort heeft, had aan het feest moeten voorzitten; zijn rang, zoowel als zijne jaren gaven hem daarop evenveel recht als zijne familiebetrekking tot Sir Walter, doch tot aller leedwezen had hij zich genoodzaakt gezien deze hoogst aangename taak aan zijnen oudsten zoon, graaf Dalkeith, op te dragen, daar de staat zijner gezondheid hem de waarneming van 't presidium niet toeliet. De beide lakeien nu van dezen graaf Dalkeith stonden den geheelen avond door als een paar standbeelden onbewegelijk achter diens stoel. Een trompetter in 't aloude middeleeuwsche kostuum gekleed, verkondigde door een schel geluid van zijn hoorn telkens de omstandigheid, dat een spreker 't woord zoude voeren, waarop de toast-master general met een niet minder schelle stem den naam van den spreker en 't onderwerp zijner rede aankondigde. Enkele dier redenaars nu schenen van gevoelen te zijn dat er een onafscheidelijk verband bestond tusschen de welgemeendheid en de lengte hunner woorden. - Met de officieele toasten op de koningin, tegen wier populariteit Dilke zijn aanvallen toen nog niet had gericht; den Prins van Wallis, die eerst door zijne ziekte populair schijnt geworden te zijn, ging 't vlug genoeg, maar ‘de nagedachtenis van Sir Walter Scott’ die door den geleerden Sir William Sterling Maxwel als onderwerp zijner rede gekozen was, eischte meer dan drievierde uurs van het bepaald ongeduldig wordend publiek, waarvan niet de helft in staat was den klank der woorden te
| |
| |
verstaan, zoodat dan ook meer dan eens de trompetter en de voorzitter er aan te pas moesten komen om orde en betamelijkheid te brengen onder het luid pratend, en niet zacht trappelend en schuivend gehoor; en aangezien nu de populariteit van den voorzitter niet zeer groot scheen te zijn, hadden diens woorden en vermaningen ook weinig effect, en vond men 't over 't algemeen wat al te veel gevergd, om voor de waarde van f 12 niet alleen verplicht te zijn een vierde etmaal op een harde bank zonder leuning te zitten aan een disch, die bedekt was met oneethare vruchten en ondrinkbaren wijn, maar dat men nog bovendien veroordeeld werd te zwijgen ter wille van 't spreken van eenige mannen, die meerendeels onverstaanbaar waren, hoewel hunne redevoeringen, gelijk de nieuwsbladen ons die den volgenden morgen te lezen gaven, verre van onbeduidend of vervelend, een aangenamen vorm hadden, en zeer goed aan te hooren waren voor degenen, die 't geluk hadden in de nabijheid der sprekers gezeten te zijn.
De voorzitter bracht onder anderen ook een woord van dank en hulde aan de vreemdelingen, die 't feest met hunne tegenwoordigheid vereerden. Engeland, Ierland, Frankrijk, Rusland, Amerika en Nederland werden met name genoemd, en graaf Dalkeith had zelfs de beleefdheid daarbij te voegen, dat één der vertegenwoordigers van laatstgenoemd land, Dr. Beets, zelfs op hoogst verdienstelijke wijze eenige van Scott's zangen in zijn moedertaal had overgebracht.
Dr. Beets hierop het woord bekomende, begon natuurlijk met zich te verontschuldigen als vreemdeling, 't welk evenwel - en terecht - ‘a mere complementary excuse’ werd genoemd, daar hij met de hem eigene zeggingskracht in een taal, die wat stijl en zuiverheid, zoowel als uitspraak betreft, volstrekt niets te wenschen overliet, verzekerde, dat zijn gevoel bij deze gelegenheid een gevoel van dankbaarheid was, zoowel voor zich zelven, als voor zijne landgenooten; eerst voor de vleiende woorden waarmede de president zijn toespraak - wat Nederland aangaat - had ingeleid, en voorts voor zijne landgenooten, wien de eer vergund was aan deze feestelijke bijeenkomst deel te nemen bij gelegenheid van het eeuwgetijde der geboorte van den schrijver van Waverley, en - met het oog op de plaats der samenkomst (the Grassmarket,) van ‘Mid-lothian’, zeker een van de bestgeschreven der bekende boeken.
| |
| |
‘Ik ben veel verschuldigd’, zeide hij, ‘aan sir Walter Scott zoowel voor mijn uitspanning, als voor mijn onderricht en mijn opleiding als letterkundige. Het beteekent wellicht niets voor u, maar het zal u toch aangenaam zijn te weten, dat Holland zich zeer verplicht gevoelde aan dezen grooten man. Hij werd vertaald in Neêrlands taal, nagevolgd door onze nederlandsche novellisten, en door millioenen gelezen. Hij is bewonderd zooals weinigen ooit bewonderd worden, en heeft zijn weg gevonden tot het hart van ontelbare lezers. Holland heeft de kracht van Scott gevoeld en gepoogd haar weder te geven en na te volgen, en hij heeft een grooten invloed uitgeoefend op onze zeden, zooveel overeenkomende met die van Schotland. Waar schoone talenten de schoonheid van het karakter niet bederven, en waar het tot de schoonheid van het karakter behoorde een schoon talent niet te verwaarloozen en te verzwakken, daar konden groote dingen gedaan worden en daar kon groote invloed uitgeoefend worden. Aan dit talent van Scott heeft een edel karakter zijn invloed geleend en een harmonisch effect teweeggebracht. Zoo heerschte Scott en zal hij blijven heerschen. Is dit niet het feest van zijne tweede kroning? Gelukkig het volk, dat een koning weet te waardeeren op het gebied van den geest, op het gebied van kunst! Dit is het geval met Schotland. Moge het altijd den indruk blijven gevoelen van den zedelijken invloed van den schrijver van Waverley, en moge Nederland, dat dien invloed mede ondervindt, er evenzeer zijn voordeel mede weten te doen als Schotland, zijn geboorteland.’
Deze goede woorden misten hunne goede plaats niet, en gelijk zij telkens door toejuichingen werden afgebroken, zoo werden zij door een luid handgeklap gevolgd, zoodat onze nationale eer er ditmaal goed afkwam, zóó zelfs dat een Schot in nationaal kostuum, aan mijne zijde gezeten en die ons land bereisd had, met eenige verwondering te kennen gaf, dat dit een Hollander was, die zijn gevoel met warmte uitdrukking wist te geven, een eigenschap voor welke hij ons in het algemeen ongeschikt scheen te achten.
Treffend vooral ook waren de woorden waarmede sir William Stirling-Maxwell, kort daarna tot rector van de universiteit te Edinburgh verkozen, die op de nagedachtenis van sir Walter Scott, eene zeer schoone redevoering uitsprak, zijne rede besloot.
Zij luidden nagenoeg aldus: ‘De eeuw, die met den honderdsten verjaardag van Scott's geboortedag eindigt, is rijk geweest
| |
| |
aan groote verdiensten, groote daden, ontzaglijke en ongeëvenaarde gebeurtenissen. Bij het leven van Scott zijn Clive en Hastings, de stichters van ons rijk in Indië, gestorven; hebben Chatham in den senaat en Nelson op het halfdek den adem uitgeblazen; Fox, Burke, Pitt (de jongere), Channing en vele anderen stierven in het midden van hunnen parlementairen roem; Wellington leefde en behaalde overwinningen, en de namen van eene menigte schrijvers, wijsgeeren en uitvinders werden ingeschreven in het boek der faam. Van al die staatslieden, soldaten en hunne koningen zijn er slechts twee onze nationale erkenning waardig gekeurd, beiden dichters, beiden Schotten - Burns en Scott.’
Onder de sprekers, wier redevoeringen met onverdeelde aandacht werden ontvangen, behoort ook de deken van Westminster, dean Stanley, die aan het einde zijner rede zeide: ‘Beschouwt Scott's werken niet slechts als eene voor alle geslachten vloeiende bron van genoegen; waardeert bun schrijver niet slechts als den man, die onze lichtere literatuur gezuiverd heeft van de smetten, waarmede zij in Engeland zoowel als in Schotland bezoedeld was; maar wendt u tot hem als tot een orakel, en weest verzekerd, dat gij er tienduizend maal slechter bij varen kunt, indien gij tienduizend maal verder dan bij hem raad zocht. In hem ziet gij, hoe groot eene gift God aan eene natie geschonken heeft; van hem leert gij wat één man vermag voor de wedergeboorte en voor het onderricht van volgende geslachten.’
Nog vele andere sprekers volgden, waaronder de lord mayor van Londen, die in schoone en duidelijk verstaanbare woorden de stad Edinburgh gedacht. Telegrammen werden ondertusschen voorgelezen en gewisseld met New-York, met den prime-minister Gladstone; en de zoo populaire schotsche zanger Kennedy oogstte welverdiende lauweren voor de schoone wijze, waarop hij eenige van Scott's meestgeliefde liederen voordroeg, onder begeleiding van een goed zwaar orkest, terwijl de milltaire muziek na elken toast een Schotsche melodie ten beste gaf.
Zoo eindigde het feest ter eere van den grooten genialen man, wiens naam op aller tongen zweefde, wiens woorden in aller harten weergalmen, en die tot het verre nageslacht zal blijven spreken, gelijk hij tot zijn tijdgenooten en tot ons zijn nakomelingen spreekt.
De volgende dag was bestemd om met vele der feestge- | |
| |
nooten een kijkje in de heerlijke schotsche natuur te gaan nemen. Wie een land zien en een volk bezoeken wil, dat zooveel mogelijk afwijkt van de gewone landen en een machtig contrast vormt met andere volken, die bezoeke vooral dat gedeelte van Europa. Zoolang wij den ijzeren weg volgden tot Sterling, zoo bekend wegens zijn schilderachtig gelegen kasteel, trof mij dit verschil nog zoo bijzonder niet; zoodra wij echter the Bridge of Allan voorbij waren gestoomd en Collauder bereikt hadden, was het onderscheid ontzettend groot; dáár stonden de eigenaardige rijtuigen gereed waarmede wij van Mac-Gregor's Dreadnought Hôtel onzen tocht zouden aanvangen. 't Zijn massief gebouwde hooge wagens, geheel open, in wier buik de grootste koffers geschoven werden, als of 't doosjes met speelgoed waren, terwijl zij ieder bespannen zijn met vier krachtige hengsten, die trappelend en hinnekend, als 't ware schenen te verlangen naar de groote inspanning, welke 't voorttrekken en tegenhouden van 't hooge voertuig van hen eischt. Weldra hadden wij met een ladder de hooge zitplaatsen bereikt, en ons eene uitgekozen naast den driver, die van den bok zijne vier vurige rossen als souverein beheerscht. Dien koetsier reeds, die zijn extra-fooi naar 't aantal mijlen berekent, en van ieder van de 18 passagiers, welke zijn rijtuig bevatten kan, minstens een shilling verwacht, is het aan te zien, dat hij zich boven 't gewone gehalte zijner ambtgenooten verheven gevoelt; zijn welgedaan uiterlijk, zijn zuiver linnengoed, zijn witte handschoenen, hooge vilten hoed en scharlaken jas geven hem een soort van deftig voorkomen. Van alle kanten wordt hij vriendelijk gegroet, men heeft onwillekeurig zeker ontzag voor den man, die evenals de machi nist op de locomotief 't leven van velen in de hand houdt, en de wijze, waarop hij met zijn lange zweep
klapt, doet ons gevoelen, dat hij zich zijner waardigheid niet geheel onbewust is. De streek die wij met de vier rijtuigen, welke onze karavaan vormden, doorreden bleef aanvankelijk vriendelijk en goed bebouwd, terwijl net aangelegde villa's den breeden weg omzoomden, maar weldra verandert dit tooneel en vertoont zich de ontzettende massa van den 2800 voet hoogen Benledi aan ons oog, en verspert oogenschijnlijk den weg zóó volkomen, dat geen ander middel schijnt over te blijven, om de wereld te bereiken, welke daarachter ligt, dan over zijn ruige schouders te klimmen. Een smal bergpad voert ons echter over een deel van zijn voet en
| |
| |
doet ons verder afdalen langs een zachte helling tot waar de schilderachtige watervallen van Bracklinn ons een prachtig natuurtafreel voor de oogen tooveren, gevormd door de rivier Kilty, die zich van een aanzienlijke hoogte over rooden zandsteen naar beneden stort, en nederplast te midden van een menigte steenblokken, die 't schuimend water spattend en bruischend weder opwaarts stuwen. De rustige natuur heeft hier bepaald opgehouden, en wij vinden ons verplaatst in de woeste en onherbergzame bergstreken. Nog trotscher dan straks vertoont zich thans de Benledi, zijn top gekroond door een rotsblok, dat als gereed schijnt om bij de geringste aanraking zich in beweging te zetten, en ons met zijn ontzettend gewicht te verpletteren. 't Is evenwel slechts schijn en het zoogenaamde Simson's keisteentje kan nog eeuwen lang zijne dreigende houding bewaren.
Eigenlijke dorpen kent men in deze bergstreken niet, doch over de halfwoeste bergen en dalen verspreid, ziet men overal alleenstaande hutten, welke soms kleine groepen vormen, en waar deze talrijker worden, dáár geeft men hun al zeer spoedig den naam van stad. Deze hutten nu kunnen gerekend worden onder de allerellendigste van de menschelijkē woningen in Europa, en wanneer wij ééne daarvan binnentreden, dan kunnen wij de gedachte niet van ons zetten, waarom Engeland, dat met zoo weinig gevolg zoo veel doet om onder volkeren van vreemde werelddeelen, met het Christendom, beschaving te verbreiden, niet liever dit veld voor zijn werkkring gekozen heeft. Aan de zeekusten is daarbij haring een hoofdbestanddeel van de voedingsmiddelen, zoowel in den zomer als in den winter, en deze, gevoegd bij de aardappelen die soms de grootte van onze koolrapen hebben, benevens de drooge, smakelooze haverkoeken die er uitzien als geperst zaagsel, vormen de nationale spijzen, en geven ons dus geen hoog denkbeeld van de gastronomie dezer eenvoudige bergbewoners; toch ontbreken deze koekjes evenmin op de tafels der hôtels, als de nationale Hodge-podge soep. - Waar zij echter kruiding voor die eenvoudige spijzen behoeven, daar zoeken zij die ongelukkiger wijze in Whisky, waarvan 't gebruik onder alle standen in Schotland zóó algemeen en 't misbruik zóó groot is, dat men in de groote steden, ondanks de vele straatpredikers, des Zaterdagavonds vooral op de straten bijna meer beschonken dan nuchtere lieden ziet.
Doch wij zetten onzen tocht voort en rijden nu langs de
| |
| |
vriendelijke oevers van het eerste der Schotsche meeren Loch Venachar voort, totdat wij, Loch Achray links latende liggen, ons plotseling bevinden te midden van het meest pittoreske gedeelte van onze reis, een schilderachtig gelegen bergpas, the Trossachs genaamd, waar wij in het bevallig, kasteelvormige hôtel van denzelfden naam een comfort vinden grooter en beter, dan wij die in deze woeste en grillige natuur zouden gezocht hebben, en een allergenoegelijkst rustpunt, met ruime gelegenheid om Aberfoyle, Glenfinlas en andere bekoorlijk gelegen punten te bewonderen, of met sierlijke zeilbootjes de naburige kleinere meren te bezoeken. Wie een van Scott's schoonste zangen: The Lady of the Lake gelezen heeft, vindt zich hier geheel verplaatst in de romantische tafreelen ons daarin opgehangen, en onwillekeurig zijn wij als 't ware geneigd te zoeken naar de wit gebleekte beenderen van Fitz-James's edel ras; onze gids komt ons te gemoet in deze mijmeringen en weet ons, wat sterker is dan de stoutste verbeelding, zelfs den juisten plek aan te wijzen waar het edele dier bezweek! Te midden van de met weelderig groen bedekte rotsen, verheft statig en majestueus, boven duizingwekkende afgronden de Ben A'an zijn steilen pyramidaal vormigen kruin, die zich 1800 voet hoog boven den omtrek uitstrekt. Het woord Trassachs zelf beteekent steile landstreek, doch wordt bij uitnemendheid gegeven aan den pas, gelegen tusschen de meeren Katrine en Achray, en die wordt ingesloten tusschen de steile glooiingen en afgronden van Benvenue aan den eenen en Ben A'an aan den anderen kant; hij biedt eene afwisseling van rotsen en kreupelhout aan, die allerprachtigst kan genoemd worden, wanneer men, zooals wij 't geluk hadden, op zijn tocht
begunstigd wordt door zonneschijn, daar de uitwerkselen van 't licht in deze streken vooral tooverachtig zijn; bij regenachtig of - wat zoo dikwijls hier voorkomt - nevelachtig weder mist het bezoek alle aantrekkelijkheid. Nu wij aan den voet van Loch Kratine gekomen zijn, vinden wij een sierlijk stoombootje, dat ons in korten tijd overvaart naar Stronachlachar, waar weder evenveel rijtuigen gereed staan als 't getal reizigers vereischt, en daarmede zetten wij op even aangename, maar niet minder gevaarvolle wijze onze reis voort over heuvels, door dalen, langs afgronden en door bergpassen, totdat wij na een werkelijk hachelijken tocht bij het sierlijk en comfortable ingerichte Blair's Hôtel den oever van
| |
| |
't bekoorlijk Loch Lomond bereiken. Wij nemen echter niet dadelijk plaats op de ruime stoomboot, waarvan 't bevallig uiterlijk alleen reeds een groote aantrekkelijkheid uitoefent, maar brengen gaarne den avond en een gedeelte van den volgenden dag hier door om ons te verlustigen in 't gezicht van den verfrisschenden waterval, waarmede zich in bevallige wendingen, met stoute sprongen de beek Arklet in 't meer Lomond stort, het tooneel van Wordsworth schoone zang ‘The Highland Girl’, en waarover een eenvoudige rustieke brug is gebouwd, van waar 't uitzicht op den Ben Lomond en 't schilderachtig aan zijn voet gelegen Tarbet inderdaad verrukkelijk is te noemen. Wij gebruiken een gedeelte van den avond om een heerlijke wandeling te maken naar 't kleine meer Arklet, dat diep in eene vallei verborgen ligt, en waar de geliefkoosde woning zich bevindt die de geboorteplaats was van ‘Helen Mac-Gregor’, de onversaagde echtgenoot van den welbekenden ‘Rob Roy’, en aan welks oevers de vele tumili getuigen van den bloedigen strijd die hier in 't hart van 't vaderland den krijglustigen Mac Gregors gestreden werd, terwijl de ruïnes nog zichtbaar zijn van het Inversnaid fort, dat tot beteugeling van huunen clan omstreeks 1713 in deze streek gebouwd werd, en waarin de bekende generaal Wolfe eens zijn hoofdkwartier opsloeg. Den vroegen morgen nemen wij te baat voor eene wandeling naar den Cruachan die 1762 voet hoog is, doch dien wij niet bestijgen, daar 't ons meer uitlokkend voorkomt den verderen tocht per pony voort te zetten, en van dit voor deze streken zoo uitnemende lastdier te profiteeren om een vergezicht te genieten van den Ben Lomond, wiens kruin zich statig en vorstelijk 3192 voet boven de oppervlakte van 't meer verheft en die van het
Rowardennan Hôtel, allerliefst aan 't meer gelegen, gemakkelijk langs een gebaand voetpad te beklimmen is. Hoe weinig wij nu met gidsen zijn ingenomen, worden wij hier zeer nadrukkelijk op de wenschelijkheid gewezen van ons daarvan te voorzien; daar plotseling opkomende zware nevels hier aan de orde van den dag zijn, en men dan zelfs met een compas gewapend den terugweg moeilijk vinden kan. Wij voorzien ons dus van zulk een lastig, doch noodzakelijk kwaad en bereiken den top zonder eenig bezwaar. Wat echter veel meer bezwaar biedt is 't leveren van eene beschrijving van dit prachtig punt! In hooge mate grootsch en liefelijk tegelijk, zien wij aan den éénen kant het Grampian
| |
| |
gebergte. dat zich met zijn golvende bergenrij westwaarts uitstrekt, en zuid- en oostwaarts de groote schotsche Laagland districten, met hun minder verheven bergruggen. Het prachtigst van allen evenwel is 't Loch Lomond, dat wat sierlijkheid, grootte en afwisseling van gezichten betreft, als het merkwaardigste en schoonste van geheel Groot-Brittanië te beschouwen is. Levendig staat het mij nog thans voor den geest als een der vriendelijkste en prachtigste natuurtafreelen, welke ik ooit ergens gezien heb.
Waar toch vindt men een meer, waarin men 32 eilanden telt, waarvan vele verscheidene mijlen in omtrek hebben; een meer welks horizont van alle zijden begrensd is door een bergketen, waarvan enkele toppen meer dan 3000 voet hoog zijn; een meer dat in 't midden ligt van een telkens verschillende, maar altijd bekoorlijke en prachtige natuur, waaraan 't gedurig afwisselen van licht en schaduw iets tooverachtigs geeft; waarop de zon telkens schijnt, en ook telkens weder zich verliest in de diepe bergengten of wegschuilt achter de statige toppen, die het als een gordel omgeven; een meer, dat - wanneer 't niet beschenen wordt door de liefelijke stralen eener bezielende zon, gehuld is in dikke nevels, die van boven deze bergtoppen schijnen af te rollen, en die zoo geheel eigen zijn aan 't land der mythen en schimmen; een meer welks kalme stilte wordt afgebroken door tallooze echo's, die 't minste geluid van berg tot berg doen weerklinken, en 'k weet niet welke harmonische trilling in 't gemoed verwekken even als de wegstervende tonen eener harp; een meer welks ongekunstelde natuur ons als 't ware verplaatst in de verst verwijderde tijden, en welks effen golven ons de namen schijnen toe te fluisteren van Ossian, Fingal en Oscar, wier heldenzangen en ridderlijke wapenfeiten blijven voortleven onder de eenvoudige bewoners zijner schilderachtige oevers, met al den gloed eener onverwelkbare frischheid; een meer eindelijk dat de verpersoonlijking schijnt van den geest des grooten Rob Roy's, bij wien de Calidonier bij hevige gemoedsaandoeningen nog zweert, als weleer de Romein bij Hercules.
O, wij zouden hier gaarne langer toeven, om de heerlijk frissche berglucht in te ademen, langer ons oog doen dolen over wouden, meren, bergen, dalen, rotsen, over de ontelbare heuveltoppen en over de zee, die in 't verre verschiet met haar zilveren golven een schoonen rand om 't geheel vormt! Doch wij hebben nog meer te zien, en spoeden ons daarom naar ons hôtel terug
| |
| |
om van dáár de reis voort te zetten met de welingerichte stoomboot, welke ons tot Balloch voeren zal. Wij doen het echter noode, want het heeft iets onbeschrijfelijk opwekkends, dit heerlijke panorama, over 't woeste bergland; wij zouden zoo gaarne mijlen ver loopen over dat veerkrachtige, brokkelige heidekruit, dat zulke aangename geuren verspreidt door zijnen weelderigen bloementooi; wij zouden willen doordringen in die vriendelijke boschjes, om er de middagzon te ontvluchten; of op den rug in 't donzig groen blijven liggen om er poëzij te lezen, in de telkens van vorm en omtrek afwisselende wolken; wij zouden er willen toeven tot dat een dikke nevel ons die tooverschijngestalten kon doen bewonderen, waarvan wij zoo veel gehoord, zoo dikwijls gelezen, maar die wij nimmer gezien hebben; en blijven genieten van die kalmte, van die rust in de natuur, welke door niets wordt verbroken, dan door 't gegons der bijen, 't geklapper van een wilden vogel, het kraaien van den kemphaan, of 't getemperd geraas van een bergstroom, welke zich van een ijzingwekkende hoogte nederstort in zijn steenen bed!
Wij hebben na korten tijd ons hôtel bereikt, waar weldra de vriendelijke stoomer ons opneemt onder zijne gasten, en - wat ons al dadelijk daarbij treft, dat is 't geheel andere publiek, dan men op dat soort van reisgelegenheden gewoon is te zoeken en te vinden. Geen sombere gezichten, geen lustelooze oogen, geen diep gepeins, noch koude berekeningen; niets dat aan handel denken doet met zijn ingespannen berekeningen, zijn gewaagde speculaties, zijn onvermijdelijke afgunst. Zelfs couranten schijnen hier een verboden artikel te zijn, en niemand bekommert zich om den stand der effecten of den prijs der katoen. 't Is een veel lustiger publiek, waarmede de groote boot als bedekt is; 't is een bont gewemel van blijde en tevreden gezichten, van vriendelijke en gelukkige groepjes. Nabij 't roer, waar de stuurman de eenige persoon schijnt te zijn die aan werk of zorg denkt of behoeft te denken, staat een man, wien men 't aanziet dat hij de gelukkige pachter is van een mooi jachtveld in de hooglanden; hij wordt vergezeld door zijne schoone dochter en begeleid door een paar prachtige terriers en een stel oude bedienden, die zich beiden even als hun meester reeds verheugen in 't vooruitzicht van een rijk jachtveld, waarvan niet zoo zeer, gelijk bij ons, de haas en patrijs, maar de grouse of zoogenaamde berkhoen het meest geliefkoosd slachtoffer is. Maar wat hebben wij niet al meer voor me- | |
| |
dereizigers! Kunstschilders, die hopen terug te keeren met volgeladen portefeuilles; zalm-visschers, die reeds in hun verbeelding aan den oever staan van een vischrijke bergstroom; jeugdige Londensche heertjes, die zich kwalijk vermomd hebben in 't steeds meer in onbruik rakende schotsche kostuum, en er met dat al heel gek uitzien; eenige yankees, die oprecht genoeg zijn, om de schoonheid te erkennen van de natuur om hen henen, maar dit niet doen zonder dat wij hen de verzekering daarbij hooren voegen, dat er honderd plaatsen zijn in Amerika, die
oneindig schooner zijn, en hier en daar onder de rijke groepen van vaders en moeders met dartele kinderen, die er een natuurlijk behagen in scheppen de vele meeuwen, welke 't vaartuig, nu eens vliegende dan weder duikende, volgen met stukken brood of beschuit te voeden en te lokken - een paar verwaande kwasten, die echter al zeer onverbeterlijk moeten wezen, wanneer zij niet een goed deel van die verwaandheid afleggen bij 't aanschouwen van de verheven natuurtafreelen, welke zij gaan bezoeken. Wij hadden nog haast een minnend paar vergeten; zij nemen ons dit echter niet kwalijk, en gaan liefst even onopgemerkt ons voorbij als de heerlijke natuur hen voorbijgaat, waarvoor zij oog noch hart hebben. Deze bonte massa van allerlei stand, smaak en gehalte, voor een tijd lang bij elkaar gehouden, door een algemeene behoefte om in de vrije natuur eene verademing te zoeken voor 't duffe leven in de steden, zal weldra verstrooid wezen; dan zal ieder zijns wegs gaan, tot dat allen, opgefrischt en opgewekt door de beschouwing van de natuur in haar liefelijkst en meest vorstelijk gewaad, zich weder verzamelen op dezelfde boot, om nogmaals, na een korte pooze elkanders reisgenooten in engeren zin geweest te zijn, de groote levensreis ieder op eigen gelegenheid en voor eigen verantwoording voort te zetten.
Zoo pratende en philosopheerende op eigen manier en telkens door mijn beleefde gidsen opmerkzaam gemaakt op schoone punten, komen wij nog vóór het vallen van den avond te Balloch Pier aan, waar de trein gereed staat, die ons naar Glasgow voeren zal, welke belangrijke handel- en fabriekplaats wij na een uurtje bereiken, en waar wij weldra in 't welingerichte en op kolossalen voet aangelegde Queen's hotel een aangename comfort vinden, die ons na den wel eenigzins vermoeienden tocht hoogst welkom en aangenaam is.
| |
| |
Om nu in volle mate te genieten van den grootschen aanblik dezer reusachtige stad, welke met zijn 500,000 inwoners een der voornaamste handelsplaatsen van de wereld kan genoemd worden, begeven wij ons in den vroegen morgen naar Greenock, gehuld in een dichten walm van steenkolendamp, de havenplaats van de derde stad van Groot-Brittanië. De zuivere lucht der hooglanden ontbeert men hier zoowel als de woestheid der natuurtafreelen. Kolendamp en teerlucht vervangen de plaats van de eerste, vlakke en bebouwde oevers nemen die van laatstgenoemde in. In plaats van de gaelische hutten verheffen zich overal vriendelijk gebouwde huizen, die zich in een onafgebroken rij langs de geheele Clyde verheffen; in plaats van de schapen, die het karige gras van de bergen knagen, overal bedrijvige en werkzame menschen; de tegenstelling kon niet grooter wezen! Op de badplaatsjes, welke aanvankelijk langs de oevers zijn aangelegd, en waaronder vooral Dunoon met zijn oud slot een lievelingsplekje van de Glasgowers is, volgen nu reusachtige scheepstimmerwerven, welke ook in ons land genoegzaam bekend, door onze rederijen ruim van werk voorzien worden. Stoommachines steunen, scheepsladingen koopwaren liggen aan de haven, vaartuigen worden gelost en geladen. Het onderscheid tusschen Theems en Clyde ligt slechts in het uiterlijk der oevers; het leven, de beweging en 't verkeer op de rivier zijn dezelfde, en 't mastenwoud bij Greenock is bijna even groot als bij Greenwich of Blackwall. Toch stonden in 't begin van de 17e eeuw nog slechts eenige met stroo bedekte hutten, en was er van haven geen spoor of sprake, waar zich thans eene stad verheft met een half millioen inwoners, de bakermat van James Watt, den uitvinder der stoommachine. Tegenover Greenock ligt het aangename badplaatsje Helensburg, en iets meer oostelijk, waar 't water van 't meer Lomond zich in de Clyde stort, staat een eenvoudig monument ter herinnering aan Henry
Bell, die 't eerste europeesche stoomschip op de Clyde bouwde. 't Scheepje heette the Comet en voerde een machine van drie pk. En thans heeft men met eene opoffering van 24 millioen gulden de Clyde gekanaliseerd, zoodat schepen van 20 voet diepgang gemakkelijk tot voor de stad ankeren kunnen, en de groote Indië-vaarder naast het kleine kustvaartuig ligt. Honderden stoombooten nemen passagiers op, of lossen koopwaren, stoomkranen ratelen op de oevers, en kleine vaartuigen verlevendigen de
| |
| |
ruimte tusschen de groote zeekasteelen in. Waar thans langs de 14000 voet lange havenlinie drie en vier groote zeeschepen naast elkander liggen, dáár waadden nog vóór 50 jaar vele inwoners van den éénen oever naar den anderen. Thans werken dagelijks ongeveer 1000 zelfstandige stoommachines, die bijna 40,000 paardekracht voorstellen en jaarlijks 700,000 ton steenkolen verbruiken. En zal ik u een staaltje geven van de beweging binnen deze groote handelstad; 'k heb u slechts te zeggen dat 600 omnibussen zich dagelijks door Buchanan, en Argyle Street, de voornaamste straten van Glasgow bewegen. Zal ik u bewijzen wat een groote stad doen kan tot bevordering van de gezondheid harer inwoners, laat mij u dan mededeelen, dat Glasgow haar drinkwater ontvangt van 't Loch Lomond, dat 40 mijlen van haar grondgebied verwijderd ligt; toch is het het overvloedig en onberispelijk zuiver. De kosten van aanleg en onderhoud bedroegen tot heden 20 millioen gulden, maar daarvoor levert deze waterleiding elken dag ook 33.300.000 engelsche kannen of 60 kan per hoofd een veel grooter voorraad dan de inwoners van London, Parijs of New-York zelfs ter hunner beschikking hebben. Hoe zich uit een klein begin reusachtige gevolgen ontspinnen kunnen, dit bewijst de wereldhandel, welke Glasgow thans voert. In 1668 verzond een koopman, walter gibson, met een hollandsch schip 300 last haringen naar St. Martin in Frankrijk, waar hij voor ieder last een vaatje brandewijn en f 3 ontving. Met dezen brandewijn en met zout beladen, voerde hij het schip terug. Deze voordeelige handel spoorde hem tot nieuwe ondernemingen aan, en zoo liet hij eindelijk ook zijne schepen op Virginia loopen, waardoor hij den grond legde tot den uitgebreiden tabakshandel, die zulk een verbazende vlucht nam, dat de rijk geworden kooplieden den naam van tobacco-lords ontvingen. Toen de Amerikaansche
oorlog daaraan den doodsteek gaf, legde men zich op den katoenhandel en 't katoen-spinnen en weven toe, en thans telt Glasgow niet minder dan 25.000 stoomtouwen, die dagelijks 625.000 el stof vervaardigen, terwijl in nog lateren tijd de iron-lords den voorrang hebben gekregen boven de cotton- en tobacco-lords, en Glasgow thans als ingesloten is door een cirkel van ijzersmelterijen en hoogovens, waarvan die van Cartsherry de voornaamste zijn, terwijl in plaats van het eene ijzeren stoomscheepje, dat Henry Bell in 1820 bouwde, thans gemiddeld honderd ijzeren schepen op stapel staan
| |
| |
en ⅔ van de massa stoomschepen, welke in Groot-Brittannië jaarlijks van stapel loopen, benevens nog zoo vele meer voor alle deelen van Europa, aan de Clyde gebouwd worden; en er onder de overgroote menigte stoom-schoorsteenen, die Glasgow als in een dichten nevel van rook hullen en 't verblijf aldaar voor den vreemdeling werkelijk onaangenaam maken, zijn die zich als trotsche torens tot 450 voet boven den grond verheffen.
Bij al dien uitgebreiden handel en wijd uitgestrekte industrie kan Glasgow echter niet als model van zedelijkheid gelden. Men schat b.v. op niet minder dan 27000 het getal menschen, die jaarlijks als hulpeloos of gevaarlijk dronken naar de stadsgevangenissen gevoerd worden; en 't doet mij leed te moeten vermelden dat de statistiek daarbij spreekt van 10.000 vrouwen, zoodat van de 10 vrouwen 1 en van de 6 mannen 1 voor die ondeugd in handen der politie komen. Zulke cijfers hebben geene toelichting noodig. De gevolgen daarvan blijven niet uit; drie vierden van de misdrijven, in deze stad bedreven, vinden volgens gemaakte berekening, hun oorzaak in 't misbruik of gebruik van whisky en andere sterke dranken.
Zoo zouden wij evenwel, van 't vele schoone en zielverheffende tot het dierlijke afdalende, ten slotte eenen onaangenamen indruk van 't geheel medenemen, 't welk volstrekt mijne bedoeling niet is; wij verlaten dus Glasgow en brengen een bezoek aan den beroemden waterval van Lanark, welke stad 25 mijlen van Glasgow aan de Clyde gelegen is, die zich hier met fiere majesteit van eene hoogte van 84 voet in drie koene sprongen naar beneden stort, maar in natuurlijke woestheid nog verre overtroffen wordt door de Stonebyres val, welke vier mijlen lager een punt van groote aantrekkelijkheid vormt en waar wij, langs een steil en vrij gevaarlijk voetpad ‘Jacob's Ladder’ genoemd, tot de bedding der rivier afdalen; en, zoo bevinden wij ons nogmaals verplaatst in 't midden van de tafreelen, welke Scott's zangen en novellen voor altijd beroemd hebben gemaakt. Eene mijl noordwestelijk van Lanark stroomt de Clyde door een soort van diepe kloof, waarschijnlijk gevormd door eene aardbeving, terwijl zich aan de noordzijde de rotsen tot 400 voet verheffen en iets zeer romantisch en verhevens aan het geheele tafreel geven. Van hier uit brengen wij een bezoek aan Jerviswood, het oude kasteel van den welbekenden magistraat john baillie, 't welk te meer aantrekkelijkheid voor ons heeft, nu wij nog
| |
| |
pas zijn persoon zoo uitstekend hebben zien wedergeven in Rob Roy, dat men terecht als gelegenheidsstuk op 't Edinburghsche theater gaf bij gelegenheid van de Scott's feesten.
't Wordt echter tijd dat wij den pelgrimsstaf nederleggen en huiswaarts keeren, daar het te veel van het geduld mijner lezers gevergd zoude wezen hen langer te willen rondvoeren door deze oorden, al zijn ze ook nog zoo bekoorlijk, doch wier aantrekkelijkheid voor hen minder groot zal zijn dan zij voor mij was, omdat ik mij verheugen mocht in veel beter gidsen, dan ik zelf voor hen geweest ben. 'k Heb ook mijn programma afgehandeld, daar ik mij niet voorstelde mijne beschrijving verder dan de Clyde uit te strekken. 't Zij mij daarom vergund te Lanark afscheid van hen te nemen, en hen te verzoeken zelven de meest geschikte reisgelegenheid uit te kiezen om huiswaarts te keeren, waarbij hun een voorspoedige terugreis zij toegewenscht.
Ik leg echter de pen niet neder zonder mijne welmeenende hulde gebracht te hebben aan de ongeëvenaarde gulle gastvrijheid mijner schotsche vrienden, die met opoffering van hunnen kostbaren tijd en met eene voorkomendheid, welke alle beschrijving te boven gaat, mij van hun geliefkoosd vaderland een denkbeeld gegeven hebben, dat mij voor altijd aan hen verbinden en mijn bezoek daaraan onvergetelijk zal maken.
Deventer, 29 Maart 1872. |
|