Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1872
(1872)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 194]
| |
grootste deel waren dit invalieden, die in de Fransche oorlogen een lid van hun lichaam hadden verloren. De voormalige ‘vaderlandsverdedigers’ wandelden door hun vaderland als ‘bedelaars.’ Hoe zijn alsnu de tijden veranderd! Thans wint de overtui ging overal veld, dat geen van onze strijders, wien het verlies van een lid zelfs tot gemakkelijken arbeid ongeschikt gemaakt heeft, aan het medelijden van een toevalligen voorbijganger mag worden overgegeven. Hier is het veld, waarop vereenigingen weldadig werken. Maar ook de staat is thans indachtig geworden aan de plicht, om hulp te verschaffen aan hen, die in de heete gevechten hunne gezonde ledematen aan het vaderland ten offer brachten. Men begint meer en meer in te zien dat de Staat niet alleen daarvoor heeft in te staan, dat voor zijn onderhoud gezorgd worde, maar hij moet in zijn eigen belang eene eenigermate toereikende vergoeding voor de verloren leden in de plaats stellen. De arbeider zal door zulk eene vergoeding aan den arbeid teruggegeven worden, want elke nog nuttige arbeidskracht minder is een nationaal-economisch verlies. Dat hebben dan ook in het laatste tiental jaren bevolking en regeeringen der beschaafde staten meer en meer gewaardeerd. Toen in den tweeden Sleeswijk-Holsteinschen oorlog, in het jaar 1864, de Duitsche troepen in bloedige gevechten de Denen uit Sleeswijk hadden verdreven, kwamen door openbare inzamelingen zulke beduidende sommen bijeen, dat de geamputeerden van het Pruissische leger, evenals de in Pruissische en Oostenrijksche hospitalen opgenomen vijandelijke gewonden, geamputeerde Denen, met kunstmatige ledematen en doelmatig aangebrachte houten beenen voorzien konden worden. In de Vereenigde Staten was na den vierjarigen grooten burgeroorlog, ofschoon er buitengewoon vele geamputeerden waren, nergens op de straten iemand te zien met houten beenen; de regeering had aan iedereen, die in den oorlog een been had verloren, een kunstbeen toegestaan, hetwelk hij zich naar verkiezing bij acht, door de regeering geauthoriseerde, firma's kon uitkiezen; evenzoo gaf zij aan de geamputeerde soldaten kosteloos kunstarmen. Zoo werden dan in Amerika op kosten der regering in 23 werkplaatsen niet minder dan 2134 kunstarmen, 44 handen, 3784 beenen en 9 voeten vervaardigd met eene uitgaaf van 357,323 dollars. Ook in Duitschland stelde men na den Franschen oorlog van 1870-71 groote sommen aan de re- | |
[pagina 195]
| |
geering tot gelijk doel ter beschikking, uit blijmoedige offers bijeengebracht, en het Pruisische ministerie van oorlog bepaalde, dat de soldaten, die na amputatiën kunstmatige leden noodig hadden, gebracht moesten worden naar hiervoor aangewezen plaatsen; aan elk legerkorps waren zijne bijzondere leveringsplaatsen aangewezen ter verkrijging van kunstleden. De vervaardiging en juiste constructie van zulke ledematen is niet gemakkelijk. Het komt hier niet alleen aan op het behoorlijk aanpassen aan de geamputeerde stomp, die meestal zeer verschoond moet worden, zoomede op het maken van een doelmatig mechanismus voor de bewegelijkheid en de willekeurige beweging van het nieuwe lid, maar ook gelijktijdig op de bereiking van eene niet geringe lichtheid bij genoegzame duurzaamheid en vastheid van het geheele stelsel. Men verlangt, dat het aangezette stuk nergens drukke, dat het een ingespannen gebruik kunne uithouden, maar dat het ook in zijn vorm en beweging het natuurlijke lid zoo veel mogelijk gelijk zij. Dit alles zijn voorzeker geene geringe voorwaarden. Doch de moderne techniek heeft de zaak met de beste gevolgen op zich genomen. De wondartsen, heelmeesters en instrumentmakers gingen in het aanwenden van de daaraan beantwoordende hulpmiddelen hand aan hand. De chirurgie is thans eene conservatieve kunst geworden, want haar hoofdzakelijk streven is hierop gericht om de door verwonding gekwetste deelen te behouden. Ofschoon men de amputatiën hoe langer zoo meer poogt te beperken, moet men toch nog dikwijls naar het amputatiemes grijpen, alleen om het leven van den geblesseerde te redden. Bekwame breukmeesters en instrumentmakers maakten nu, door wondartsen onderwezen, de kunst om verloren ledematen door anderen te vervangên, tot eene specialiteit. Onder anderen zijn er in Londen uitgebreide werkplaatsen voor deze specialiteit, bijv. de sedert meer dan honderd jaren bestaande zaak van Will. Rob. Grossmith (175 Fleet-Street). In Frankrijk munten de Parijzer instrumentmakers Jules Churzière en Matthieu op dit gebied uit. Doch ook in Duitschland brengt men veel uitmuntends te voorschijn. Zoo gaat dan deze kunst altijd meer vooruit, want langzamerhand heeft de ervaring het vooroordeel overwonnen, als ware eene volkomene constructie van de kunstmatige uiterste ledematen slechts een sprookje of eene kunstenarij van den breukmeester, elke nieuwe | |
[pagina 196]
| |
uitvinding slechts eene nieuwe pijniging van de arme verminkten. Door talrijke autodidakten werd eene levendige concurrentie met de werktuigkundigen in het leven geroepen. Onder anderen vond eene Duitsche vrouw, Caroline Sichser, in het jaar 1834 zeer bruikbare kunstleden uit. In het bijzonder komt het voor, dat lieden, die zelf het ongeluk hadden van een lid te verliezen en nu, misschien niet bevredigd door de hulp van hun houten been, en daarbij door de natuur met een gelukkig werktuigkundig talent begiftigd, het eerst voor zichzelf, daarna ook voor hunne lotgenooten nieuwe doelmatige toestellen uitvonden. Een Duitsch specialist, W. Erfurt te Heissenfeld, was zoo gelukkig aan keizer Wilhelm, die den 17 Maart uit Frankrijk door Weissenfelz kwam, eene kleine schaar geamputeerde krijgers voor te stellen, die op Erfurtsche beenen voor hun krijgsheer konden paraderen. Een dezer krijgers, Menncke uit Nienburg bij Halle, die eerst 's avonds te voren zijn been had gekregen, dacht, toen hij zijn keizer voorbijgemarcheerd was: ‘dat zal wel mijn laatste parademarsch geweest zijn.’ De keizer evenwel ondervroeg ieder in het bijzonder naar den vervaardiger, toen zeide hij: ‘Kinderen, ik dank u! waar ik u ook zie, dank ik u! Voor u zorg ik!’ Er zijn meesterstukken, die in de geschiedenis der kunst, om kunstmatige ledematen te vervaardigen, eene zeer uitstekende plaats innemen. Een van deze kunstwerken is de ijzeren hand van den ridder Götz von Berlichingen. Goethe laat hem, zooals bekend is, zeggen: ‘Mijne rechter, ofschoon in den oorlog niet onbruikbaar, is voor den druk der liefde ongevoelig; zij is één met haren handschoen; gij ziet, zij is van ijzer.’ Götz had op zijn 23ste jaar voor Lundstreet door het schot van een Nurnburger veldslang zijne rechterhand verloren. Slapeloos op zijn ziekenleger liggende, herinnerde hij zich van een ruiter te hebben gehoord, die ook zijne hand had verloren, maar door eene kunstmatige had doen vervangen en toen tot aan zijn einde in krijgsdienst was gebleven. Nu verzon hij zelf de constructie van eene hand van ijzer en liet deze door zijn wapensmid in het jaar 1505 volgens zijn ontwerp vervaardigen. Dit even vernuftig als eenvoudig mechanismus, met wiens hulp Götz in staat was het zwaard te vatten en meesterlijk te hanteeren, bevindt zich nog in het bezit der familie von Berlichingen in het archief van het slot Jaxthausen. De familie liet in het begin van deze eeuw de ijzeren | |
[pagina 197]
| |
hand en haar binnenwerk onderzoeken en daarvan een teekening maken. De hofraad von Mechel, die dit werk ondernam en uitvoerde, was evenwel niet in staat, om de hand weder behoorlijk in elkander te stellen, één vinger bleef tot op den huidigen dag stijf. Zeker zoude thans naauwelijks een tweede Götz te vinden zijn, die de hand wegens hare groote zwaarte zou kunnen dragen, zij weegt met haar binnenwerk van ijzeren veren meer dan drie pond. Zij was evenwel alleen bestemd om het zwaard te voeren. Door ijzeren armbanden met scharnieren en door riemen met gespen kon de hand aan den natuurlijken arm bevestigd worden. De in de kunstvingers aangebrachte hevels en drukveren bewerkten, dat ieder lid afzonderlijk, zooals aan den haan van een geweer, naar goeddunken in elke stelling kon gebracht worden. Door de machinerie werd bewerkt, dat de vingers, wanneer men op een knopje drukte, zich in hunne gewrichten bogen en dan weder alleen of te zamen naar verkiezing in de uitgestrekte richting sprongen; ook veroorzaakte een druk op eene andere knop, dat de hand in het handgewricht eene meer of minder gebogen stelling verkreeg. Deze hand van den ridder Götz is eenig in haar soort; want van de ijzeren hand, welke de zeeroover Horuk, met den bijnaam Barbarossa I omstreeks het jaar 1510 droeg, weten wij even zoo weinig, als van die van den hertog Christian von Braunschweig. De laatste verloor zijne linkerhand in den slag van Fleury den 16 Augustus 1622, en men verhaalt: Na dien tijd heeft hem een kunstige hollandsche boer een ijzeren arm gemaakt, die zich met de rechterhand kon weren en bewegen en ook alles kon besturen en aanvatten; deze was hem met goud aangehecht. In onze eeuw beproefde men de ijzeren hand van den ridder Götz na te bootsen of te verbeteren. Het eerst ging de Berlijner tandenarts Bullif in het jaar 1812 aan het werk, en vond een slechts één pond wegend practisch toestel uit, waarbij in plaats van de stalen veren elastische darmsnaren en spiraalveren van draad voor de beweging van de vingers zijn aangebracht. Toen volgden de kunsthanden van Geissler, Caroline Eichner en Pfnor. De graaf de Beaufort vervaardigde in het jaar 1860 betere voorwerpen van dien aard. Zijne kunsthand en haar vingers | |
[pagina 198]
| |
werden eveneens door middel van darmsnaren in beweging gebracht; in de rust zijn de vingers door de werking van veren naar binnen gekromd, maar door eene onmerkbare beweging van de schouders of van den arm kan men het spel van de vingers teweeg brengen, terwijl de aan de buitenzijde van de vingers liggende darmsnaren bij zulk eene beweging gespannen worden. Ook heeft dezelfde graaf de Beaufort een kunstarm ‘met zelfbeweging’ uitgevonden. Om de buiging van den arm te bevorderen, bracht hij een eenvoudig hulpmiddel aan, dat op de werking van twee veren berust en gemakkelijk zonder groote onkosten in verbinding met het gewone systeem van de onbewegelijke kunstarmen kan worden toegepast. De drager van dezen kunstarm, wiens bewegingstoestel aan de schouders bevestigd is, behoeft slechts de houding van zijn lichaam te veranderen, om aan den arm eene op- en neergaande beweging te geven. Toen graaf de Beaufort deze uitvinding in het jaar 1860 aan het Fransche ministerie van oorlog mededeelde, stond dit bij de genomen proeven alle eischen toe; dadelijk gaf het bevel, dat het toestel aan de daarom vragende soldaten zou worden geschonken. In de praktijk echter is ook deze inrichting evenals zoo vele andere, nog te gecompliceerd bevonden. De kunstarm van Gremmel en de nagemaakte voorarm van Kölbe, zoomede van Gilda kwamen daarentegen korteling in menigvuldig gebruik; eene zoogenaamde Wilsonsche hand (f 28-f 35) bereikt een minstens even wezentlijk nut. Voor arbeiders laat men het best eene inrichting voor een bepaald doel vervaardigen. Eene schacht, waaraan eene haak, eene tang of een soortgelijk gereedschap is aangebracht, zal hen dienen voor het aanvatten van het werktuig, evenals men aan schrijvers eene hand geeft, die ingericht is tot het aanvatten en houden van eene pen. Alles, wat tot hiertoe is gedaan tot vervaardiging van kunstarmen en handen, wordt overtroffen door het beroemde kunststuk, dat zich de bekende zanger Roger te Parijs, wien na een ongelukkig schot de arm moest worden afgezet, liet maken door de vervaardigers van chirurgische instrumenten Haurrière en Mathieu. Een tenorist zonder arm, zonder eenige gesticulatie kan niet meer op het tooneel spelen. De toeschouwers bemerken het nauwelijks dat Roger slechts met een doode arm werkt. Roger kan dezen kunstarm, samengesteld uit aluminium, het lichtste | |
[pagina 199]
| |
metaal, uit staal en licht hout door middel van darmsnaren, die hij gedeeltelijk aan een band om het lijf, gedeeltelijk aan den gezonden bovenarm had bevestigd, naar alle richtingen bewegen en in de natuurlijke houding brengen, zooals de dramatische handeling dit vorderde. Zeker is dit werk een unicum, als vervullende alleen het gevorderde om bij het tooneelspel de natuurlijke bewegingen na te bootsen. De arbeider stelt andere eischen bij zijn kunstarm. Evenals Roger zijn arm voor de tooneelvertooning en als de ridder Götz zijne hand slechts voor het voeren van zijn zwaard noodig had, zoo moet de arbeider eene hand voor zijne werkzaamheden met hamer, bijl of schop, in 't algemeen voor zijn ambacht hebben. De techniek legt zich thans veel meer toe op de vervaardiging van kunstbeenen, dan op die van kunstarmen en handen. Het is haar gelukt, het verlorene been op zulk eene wijze te vervangen, dat men de verminking nauwelijks bemerkt en dat de verminkte in staat is om bijna alle bewegingen met gemak uit te voeren. Het eerwaardige houten been biedt zekerlijk nog enkele uitmuntende hoedanigheden aan boven de overige kunsttoestellen, door zijne eenvoudigheid, vastheid en goedkoopheid. Maar het is zeer verkeerd, wanneer men nog meermalen beweert, dat dit eenvoudige houten been te verkiezen is boven den kunstvoet. Wie een houten been draagt, doet den gezonden voet bij het gaan eene buitengewoon groote inspanning aan. Het houten been gedoogt geene buiging van de knie, het verminkte been heeft bij dit stijve mechanismus in het gaan iets onbehendigs, zijn stap is onzeker, voornamelijk op gladde wegen. Men heeft daarom aan de knie- en voetgewrichten scharnieren aangebracht, die aan het geheel eene meer en meer met de natuurijke overeenkomende beweging verleenen. Het eerste kunstbeen, dat op deze wijze werkt moet uit kurk vervaardigd zijn te Yorkshire; Post vervaardigde zoo een voor den markies van Anglessey, nadat deze in den slag van Waterloo zijn voet had verloren. Onder de talrijke uitvindingen halen wij slechts eenige nieuwe aan. De telegraafdirecteur Gürnter te Thurund vond, dat de hulze, waarln men gewoonlijk de geamputeerde stomp steekt, vele wezenlijke nadeelen medebrengen; hij verwierp deze hulze en bracht boven aan het kunstbeen eene sterke en met kussens | |
[pagina 200]
| |
voorziene ijzeren ring, waarop de geamputeerde als het ware eenvoudig zit. Deze inrigting nam dan ook professor Esmarch te Kiel als de doelmatigste aan. Deze ten opzichte der krijgsheelkunde buitengewoon verdienstelijke man, die gedurende den laatsten oorlog als eerste geneesheer (generalarts) bij de Berlijnsche hospitalen werkzaam was, had de opdracht aangenomen, om de meeste Pruisische en Sleeswijksche gewonden, die in den Deenschen oorlog hunne beenen hadden verloren, van kunstmatige ledematen te voorzien. Om deze verplichting na te komen en een zoo mogelijk volmaakt kunstbeen te construeeren, verschafte hij zich de beste modellen en gebruikte deze, ten deele als modellen voor een aan het doel beantwoordend toestel. Hij voegde aan gezegde ijzeren ring ijzeren staven toe, die naar beneden naar den onderschenkel loopen en tusschen welke de stomp om den bovenschenkel geheel vrijblijft. De kunstige, uit licht wilgenhout bestaande en met leder overtrokken onderschenkel is in de knie door een gewricht van scharnieren bewegelijk. De voet staat daarmede door middel van een kogelgewricht in verbinding, zoodat deze naar alle richtingen vrij kan bewogen worden. De teenen zijn zoodanig bewegelijk, dat zij bij het opheffen van de hiel gebogen en door spiraalveren weder uitgestrekt worden. In het onderschenkelstuk liggen veren, die de buiging van de knie en de strekking van den voet bevorderen. Terwijl bij dit kunstbeen de metalen veren van Esmarch in gebruik zijn, bezigde Dr. Blij, te Rochester, hiertoe gecomprimeerde caoutchouc. Dit biedt het voordeel, dat het evenals de spieren zich samentrekt zonder gedruisch te veroorzaken. Uit de holle hulze, die bij de Blij'sche beenen de stomp van den bovenschenkel omgeeft, loopt een aan de binnenzijde van het onderschenkelstuk bevestigde caoutchoucdraad. Vier andere caoutchoucdraden zijn weder in het onderschenkelstuk bevestigd, en houden het voetstuk, dat met caoutchouc als kussens bedekt, en met een glazen bal aan den onderschenkel is vastgemaakt. Het gaan met deze Blij'sche beenen geschiedt zoodanig, dat bij het rechtop staan de bovenste draad zich spant; neemt dan de gezonde voet den last van het lichaam over, zoo trekt zich de caoutchouc te zamen en heft den onderschenkel op, terwijl de geamputeerde stomp naar voren wordt geslingerd. |
|