Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1871
(1871)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 756]
| |
Girolamo Savonarola.
| |
[pagina 757]
| |
waarom Rietschel het mag nagelaten hebben, ook aan Erasmus dáár hulde toe te brengen, waar hij het monument ter eere van Luther, den grooten geloofsheld der Duitsche Reformatie, oprigtte; om vervolgens bij de andere vraag stil te staan, of hij dan regt had, den monnik van San-Marco te plaatsen nevens de drie genoemde uitstekende voorboden van een' beteren tijd, ter beantwoording van welke vraag het geschrift van den heer Ziegler, boven vermeld, en welks inhoud wij hoofdzakelijk hier zullen mededeelen, ons dienen kan.
Het is genoeg bekend en erkend, welk een' invloed de herleving der oude letteren op de Reformatie had, hoe zeer de studie der oude talen en classieke letterkunde haar hielp voorbereiden en in de hand werkte, en welk een magtig aandeel Desiderius Erasmus (1465-1536), de geleerdste man van zijnen tijd, het hoofd der Humanisten, daaraan gehad heeft. Voorzeker van bijzonder gewigt voor de groote godsdienstige en kerkelijke beweging der 16de eeuw was zijne vruchtbare werkzaamheid in tweeërlei opzigt; immers door zijnen philologischen arbeid kwam hij indirect, door zijne godsdienstige en practischtheologische en zijne satirische schriften, alsmede door zijne betrekking tot Luther, regtstreeks met de Reformatie in aanraking. Hoe veel dienst heeft hij aan de belangen van kerk en godsdienst niet bewezen door zijne uitgaven en bewerking der voornaamste Grieksche en Latijnsche kerkvaders en door den toegang te verschaffen tot den grondtekst van het Nieuwe Testament! Hoe veel hebben de door hem bezorgde uitgaven der classieke schrijvers niet bijgedragen tot het weder in beoefening brengen der oude letteren, tot verspreiding van ware beschaving, tot zuivering van den smaak, tot het openen van een ruimer gezigtskring, tot het afwerpen der knellende ascetische banden eener valsche middeleeuwsche godsdienstigheid! Door hen en andere vertegenwoordigers van het Humanisme opgewekt en voorgegaan, vereenigden zich de beste en meest vooruitstrevende vernuften van het jongere geslacht met het doel, om de gezegde studie aan te kweeken en te bevorderen, en alzoo de onwetendheid en onbeschaafdheid der geestelijken in het algemeen en de ondragelijke aanmatiging van het monnikendom kloekmoedig te bestrijden. Van dien aard waren in | |
[pagina 758]
| |
vele aanzienlijke steden van Duitschland en Zwitserland en den Elzas die sodalitia of vrije litterarische gezelschappen, zooals, bij voorbeeld, te Bazel Erasmus, toen hij in 1516 zich aldaar voor langeren tijd gevestigd had, en Jacob Wimpheling, zijn geestverwant en vriend, te Schlettstadt en Straatsburg hadden opgerigt: zij vormden een' kring van vurige vereerders der oude litteratuur, die ook tevens zuiverder beschouwingen omtrent de godsdienst voedden. Erasmus eerde het gezond menschelijk verstand, hij wilde waarheid en zedelijkheid, bestreed dwaling en onkunde, bijgeloof en zedeloosheid: door kennis en wetenschap wilde hij den weg banen tot hervorming der kerk, op vreemdzame wijze. ‘Hij erkende, zegt HaseGa naar voetnoot1), de met zijn karakter overeenkomende bestemming, in den stillen vrijen tijd van een' geleerde, door de verbreide kennis der classieke en kerkelijke oudheid evenals door grondvesting eener magt van het vrije en gezonde menschenverstand eene reformatie der theologie tot stand te brengen en daardoor eene rustige reformatie der kerk in te leiden.’ Omzigtig, gelijk hij was, en zich niet tot het volk rigtende, gaf hij 't slechts aan de ontwikkelden en verstandigen niet onduidelijk te kennen, wat volgens hem het ware was, en terwijl hij vasthield aan het Christendom der heilige Schrift en daarop wees, vergunde hij hun in het kerkelijk dogme heimelijk alle vrijheid. Menigeen onder zijne discipelen en vereerders, die later den opbruisenden stroom van den nieuwen tijd volgden, moedig en vastberaden aan de godsdienstige beweging zich aansloten, had tot hem hetzelfde kunnen zeggen, wat de patriciër Jacob Sturm von Sturmeck, Straatsburgs groote Stettmeister en Scholarch, de man van waren vooruitgang, aan zijnen leermeester en vriend Wimpheling, als deze over ketterij klaagde, tot antwoord gaf: ‘Bin ich ein Kätzer, so hand Ihr, mein Herr und Meister, mich dazu gemacht.’Ga naar voetnoot2) Wat nu de betrekking tusschen Erasmus en Luther betreft, wij weten, dat Luther zijne groote gaven vereerende en zijne vriendschap zoekende hem het eerst schreef, d. 28 Maart 1519, | |
[pagina 759]
| |
waarop Erasmus uit Leuven d. 30 Mei 1519 Luther antwoordde. En deze wederzijdsche begroeting was zeer heusch. Uit dit schrijven van ErasmusGa naar voetnoot1) blijkt, hoe de Humanisten de natuurlijke bondgenooten van Luther waren, evenzoo als de eigenaardige verhouding van Erasmus tot de Reformatie. Aan Frederik den Wijze beval Erasmus ook de zaak van Luther aan; en de keurvorst werd door zijn oordeel nog versterkt in zijn besluit om Luther kloekmoedig te beschermen. Aan Albrecht, keurvorst van Mainz, rigtte Erasmus uit Leuven d. 1 Nov. 1519 een' brief, waarin hij de verdorvenheid der kerk in krachtige trekken afschilderde en dan voortging Luther te regtvaardigen. Van dien briefGa naar voetnoot2) was het, dat Luther, aan Joh. Lange d. 16 Jan. 1520 schrijvende, zeide: ‘Ubi egregie me tutatur, ita tamen, ut nihil minus quam me tutari videatur, sicut solet pro dexteritate sua’.Ga naar voetnoot3) Doch op die goede verstandhouding volgde eene dubbelzinnige houding van Erasmus. Hoe meer men vast besloten van den kant van Rome sinds het slingeren van den banbliksem tegen Luther begon te werk te gaan, en hoe meer Luther en zijne medestanders van de deugdelijkheid hunner zaak zich bewust waren en hoe vastberadener zij voortgingen, na het verbranden van de pauselijke bul voor de Elsterpoort te Wittenberg (10 Dec. 1520), des te moeijelijker werd voor Erasmus zijne positie midden tusschen de partijen. Van weêrskanten gedrongen, kon hij haar niet volhouden, en het liep ten laatste op strijd en tweespalt tusschen hem en Luther uit. Juist en billijk, dunkt ons, heeft Gieseler hem beoordeeld, als hij in zijn Leerboek der KerkgeschiedenisGa naar voetnoot4) schrijft: ‘Erasmus, dien men zeer dikwijls als den eigenlijken bewerker der Reformatie beschouwde, had hare eerste schreden met deelneming begeleid, doch was tegelijk daarvoor bezorgd, dat door haar zijne stille behagelijkheid en zijne goede verstandhouding met hooge geestelijken, die zijne begunstigers waren, gestoord, en de wetenschappelijke beschaving, waarvan het belang bij hem meer dan al het andere gold, in het oog der grooten verdacht mogt worden. Sinds de Reformatie als ontzaglijke beweging de gees- | |
[pagina 760]
| |
ten aangreep, niet, gelijk hij wilde, als vriendelijke verlichting leerde glimlagchen over vroegere dwalingen, en sinds het edict van Worms over alle aanhangers van Luther bij den kerkelijken ban ook den rijksban had uitgesproken, deinsde hij van schrik terug, en zag met angst en zorg eindelooze oproeren te gemoet. Zoo behoorde hij door zijne overtuiging aan de Reformatie toe, door berekening en vrees werd hij bij de oude kerk vastgehouden: hij geraakte in een onhoudbaar midden, waarin hij door dubbelhartigheid de verdenking, welke van beide kanten hem trof, en de oproepingen die van oud- en nieuw geloovigen tot hem kwamen, om op beslissende wijze aan hunne zijde te treden, trachtte af te wenden.Ga naar voetnoot1) Zwingli en de andere Zwitsers waren uit oude achting toegeeflijk: doch met Luther, die van het standpunt van Erasmus steeds verwijderd was gebleven, en wiens gansche persoonlijkheid met de Erasmiaansche fijnheid en dubbelzinnigheid in volstrekte tegenstelling stond, kwam hij spoedig in eene gespannen verhouding. Het onedele gedrag van Erasmus jegens Hutten te Bazel 1522, en de daaruit voortgesproten strijd, waarin vooral zijne verhouding tot de Reformatie ter sprake kwam, vervreemdde hem geheel van hare aanhangers. Sinds dien tijd klaagde Erasmus onafgebroken over de vijandige behandeling der Evangelischen. De trotsche wijze, waarop Luther hem vrede aanbood, kon aan de uitnoodigingen, welke van Engeland uit tot hem gerigt werden, om den koninklijken schrijver op Luther te wreken, bij den eerzachtigen man slechts een nieuw gewigt geven: en zoo schreef hij, om den geduchten Luther aan de zwakste zijde zijner theologie aan te grijpen, de libero arbitrio (Sept. 1524). Luther antwoordde met zijne gewone scherpheid door het geschrift de servo arbitrio (Dec. 1525). Erasmus vergold gelijk met gelijk in zijn Hyperaspistes (1526). Zoo ging nu de gevierde Erasmus in de rijen der vijanden van de Reformatie over, ofschoon hij niet ophield, tot verzoenende maatregelen jegens haar aan te raden.’ | |
[pagina 761]
| |
Hiermede komt ook hoofdzakelijk overeen het oordeel van den schrijver eener onlangs in het licht verschenen nieuwe monographie over Erasmus, waarin bijzonder zijne verhouding tot Luther en de Reformatie op nieuw is ter sprake gebragt, F.O. Stichart (Pfarrer), Erasmus von Rotterdam. Seine Stellung zur Kirche und zu den kirchlichen Bewegungen der Zeit. Leipzig, 1870. De geschiedkundige ontwikkeling van de betrekking tusschen Erasmus en Luther wordt als het meest verdienstelijke gedeelte van dit werk beschouwd.Ga naar voetnoot1)
Maar kan Savonarola nu als een der voorloopers van de Reformatie met regt beschouwd worden? Er is over hem zeer verschillend gedacht en geoordeeld. Terwijl Luther op hem als eenen getuige der waarheid had gewezen, geraakte hij later in vergetelheid, of werd bespot, gelijk door Bayle geschiedde, of voor een' apocalyptischen en staatkundigen dweeper gehouden, gelijk zelfs de geschiedschrijver Schlosser hem noemde. Het woord van den dichter is ook op hem toepasselijk, zegt Ziegler: ‘Von der Parteien Gunst und Hass verwirrt, schwankt sein Charakterbild in der Geschichte.’ (door gunst en haat van de partijen verward, is het beeld van zijn karakter in de geschiedenis weifelend). En het kon niet anders, of het moest er wel zóó mede gaan, uit hoofde van de buitengewone en verwikkelde omstandigheden, onder welke hij gewerkt heeft, uit hoofde van zijne geheel éénige verhouding tot de Roomsche Kerk, en ook, het valt niet te ontkennen, van zijne fouten. Daarbij komt, dat slechts van de laatste 8 jaren zijner werkzaamheid als prediker te Florence een groot aantal berigten is gegeven, en ook deze berigten afkomstig zijn uit een' tijd der grootste verwarring van de staatkundige aangelegenheden in de Italiaansche Staten, en deels door onvoorwaardelijke vereerders van hem als een' heilige, deels door zijne stellige vijanden zijn overgeleverd. Nogtans in den jongsten tijd is door de ontdekking van gewigtige nieuwe documenten en met aanwending van vele verschillende hulpmiddelen de gestalte van Savonarola in een helderder geschiedkundig licht geplaatst. Dit is bijzonder de groote verdienste van het werk van Pasquale Villari, reeds eenigen tijd geleden verschenen: P. Vil- | |
[pagina 762]
| |
lari, La Storia di Girolamo Savonarola. Fir. 1859; in het Duitsch overgebragt: Geschichte Girolamo Savonarola's und seiner Zeit. Nach neuen Quellen bearbeitet von Pasquale Villari. Unter Mitwirkung des Verfassers aus dem Italienischen übersetzt von Moritz Verduschek. 2 Bände. Leipzig, 1868. Deze levensgeschiedenis wordt in het Historisch Tijdschrift van Von Sybel het beste geschiedkundige werk genoemd, dat Italië sinds het begin dezer eeuw heeft voortgebragt. De onklaarheid der vroegere geschiedschrijving over den levensloop en het persoonlijk karakter van Savonarola is door dien voortreffelijken arbeid verrassend weggenomen, en het is alzoo mogelijk geworden, een objectief oordeel over hem te verkrijgen. Bijzonder dat ééne, zegt Ziegler, is door Villari boven allen twijfel verheven geworden, ‘dat Savonarola zich overal gelijk blijft; dat hij in de eenzaamheid zijner cel, in zijne geheimste manuscripten altijd slechts dezelfde dingen herhaalt, die hij op den kansel in tegenwoordigheid van het gansche volk had gezegd.’ Dat geschiedkundig werk dan maakte de heer Ziegler zich ten nutte voor de rede, door hem over Savonarola in de Gusstaaf-Adolf-Vereeniging te Berlijn gehouden in den winter van 1870, en deze redevoering gaf aanleiding tot het in druk verschijnen van de beknopte Levens- en karakterschets, op welke wij de aandacht thans vestigen. Hij was tot die uitgave voornamelijk door den wensch gedreven, om Savonarola in ruimere kringen bekend te maken en iets bij te dragen tot de kennis en vollediger waardeering van de groote religieuse beteekenis van een' man, die onder de heldhaftige voorboden van den nieuwen tijd hoog staat aangeschreven. Ofschoon zich wel bewust van de bijzondere moeijelijkheden, welke aan eene klare en onpartijdige voorstelling van het religieuse standpunt van een karakter, schijnbaar zoo vol tegenstrijdigheden, alsmede aan de beantwoording der vraag naar zijne verhouding tot den religieusen geest der Reformatie gepaard gaan, hoopt hij toch, dat het hem gelukt moge zijn, iets van Savonarola's geest te laten erkennen en in het door vooroordeelen en dwalingen des tijds verdonkerde beeld het blijvende en eeuwige, wat ook in onzen tijd nog nawerkt, van het vergankelijke te scheiden en te doen waardeeren. Om een juist oordeel over Savonarola te vellen, komt het voor het naast daarop aan, in welken zin wij de Reformatie opvatten. | |
[pagina 763]
| |
‘Er was een tijd, zegt de heer Ziegler te regt, waarin men de Reformatie slechts als eene verbetering van de Christelijke Kerk der middeleeuwen in sommige gewigtige punten, zooals de afschaffing van eenige misbruiken en valsche leeringen van het Catholicisme aanmerkte, en ook heden kampt die opvatting van het groote wereldgeschiedkundige voorval in de 16e eeuw, die daarin eene principiëele vernieuwing van het gezamenlijk geestelijke leven der volken van het Christendom aanschonwt, nog hard met gene gebrekkige opvatting, die voor vrijzinnige Catholieken evenals voor halve Protestanten de gemakkelijkste is, omdat zij het minst van de Roomsche Kerk vordert en het minst hoog van de taak van het Protestantisme in onzen tijd denkt. En nogtans leert ons elke onbevangen blik op het rijke gebied der nieuwere geschiedenis gelijk op den godsdienstigen strijd des tegenwoordigen tijds de Reformatie niet alleen als eene reiniging, die eenmaal plaats had, van de verdorven middeleeuwsche Kerk, in het algemeen niet als eene met de eerste helft der 16e eeuw afgesloten gebeurtenis kennen, maar als een beslissend keerpunt in de religieuse evenals over het algemeen in de gezamenlijke ontwikkeling der Christelijke wereld, als het aan gevolgen rijke begin eener beweging, die over alle nationale grenspalen heen zich uitstrekkende, het geheele uiten inwendige leven der Christelijke volken van gedaante heeft doen veranderen, en nog heden midden in dezen arbeid begrepen is. Zij heeft onmiddelijk gewis op het religieuse en kerkelijke leven slechts betrekking: de vrijheid van den mensch in zijne betrekking tot God, zijn vrije toegang tot de zegeningen van het Evangelie, dat is de leus der Reformatoren en het voorwerp van hunnen grooten strijd tegen den paus en het priesterdom, tegen traditie en werkheiligheid. Doch de ware religieuse, deze echt Christelijke vrijheid in de Kerk is de hoofdvoorwaarde ook geweest voor eene vrije ontwikkeling op elk ander gebied. Het is niet overdreven, wanneer men zegt: de vrije Staat, op welken het geluk der volken steunt, de vrije wetenschap, die de menschen doet vorderen in de beheersching der natuur, in de bestrijding der verlammende magten van het bijgeloof en der verstomping, die hen vooruit doet gaan tot beschaving en goede zeden den mensch waardig, de geheele moderne cultuur is slechts mogelijk geweest en bestaat slechts met zekerheid door de Reformatie. Het vrije Evangelische Chris- | |
[pagina 764]
| |
tendom van het Protestantisme is de zedelijke grondslag van ons gezamenlijk leven, het is het zout, zonder hetwelk alle andere goederen der volken krachteloos en onvruchtbaar zouden moeten blijven. Wanneer derhalve de volken heden tegen Rome's driest en gevaarlijk tewerkgaan kampen, wanneer inzonderheid de Protestanten naar volle zelfstandigheid en mondigheid in hunne kerk streven, zoo doen zij niets anders dan dat zij het werk der Reformatie voortzetten en hunnen protestantschen pligt uitoefenen.’ Doch eene zóó ver reikende en gewigtige gebeurtenis, als de Reformatie dan, is niet plotseling ontstaan, maar lang voorbereid geworden: zij is in het Christendom zelf en in de godsdienstige behoefte van den mensch gegrond. Reformatorische bewegingen deden zich vooral in de beide aan de Reformatie voorafgaande eeuwen sterk voor, en gedurig meer deed de behoefte aan ware, vrije evangelische godsvrucht zich gevoelen, werd het verlangen daarnaar grooter, het bewustzijn van het oorspronkelijke regt van iederen Christen levendiger; steeds krachtiger en stelliger verhieven zich de stemmen dier mannen, die den weg der Roomsch-Catholieke kerk als een' dwaalweg kenmerkten, waarschuwend en kloek optraden en eene grondige vernieuwing der kerk wenschten, en al hunne krachten, velen ook hun leven, voor die heerlijke goederen veil hadden, die wij thans genieten. Vele dier getuigen der waarheid hebben in stilte gearbeid en vruchtbare zaden voor de toekomst uitgestrooid: enkele namen zijn wereldgeschiedkundig geworden. Laten wij dan die opvatting der Reformatie gelden, zoo behooren niet alleen zij tot de voorvechters en voorboden van eene betere toekomst, die den strijd tegen de dogmen en misbruiken der Roomsche Kerk voerden, maar ook diegenen, die het regt en de vrijheid van het geweten verdedigden tegen kerkgezag en kerkelijke magt, ‘die (gelijk Ziegler schrijft), hoewel naïef nog instemmende met de leeringen van het Catholicisme, nogtans practisch en door de daad voor de zelfstandigheid der Christenen tegen pausdom en hiëarchie werkzaam waren, die de verdorvenheid van het zedelijke en godsdienstige leven door Rome te weeg gebragt, in protest tegen het kerkelijk geweld veroordeelden, en voor 't naast voor zich zelve, en verder ook voor elken Christen en de gansche gemeente het regt geldend maakten, eerst hun geweten en dan | |
[pagina 765]
| |
in de tweede plaats de kerkregeering te gehoorzamen. De vrijheid der leer, de afschaffing der dwalingen en der opzettelijke verdichtsels van de Roomsche Kerk was voorzeker een noodzakelijk bestanddeel der Reformatic, maar zij kon eerst dàár aanvangen, waar een helderder en dieper erkenning van het betere zich met de vrijmoedigheid en de religieuse energie der Reformatoren verbond; de grondslag, op welken de vrijheid der leer steunt, is de persoonlijke moed van een eigen zelfstandig geweten, het is de vrijheid der daad, het diep uit het hart voortkomend krachtdadig beroep van de kerkelijke magt op den in het geweten zich onbedriegelijk aankondigenden goddelijken wil.’ Hervormend vóór de Hervorming der 16de eeuw hebben alzoo allen gewerkt, die van dat oorspronkelijk regt van den individu zich bewust waren en daarvan gebruik gemaakt en hun alléén door God gebonden geweten boven de kerkelijke autoriteit en magt gesteld hebben. En tot die mannen dan, meent Ziegler, kan ook Savonarola gerekend worden. - Voorgelicht door Villari, schetst hij hem in zijn leven en werken, vooral met het oog daarop, in hoe verre hij als een Voorlooper der Reformatie te beschouwen is. Hij brengt hem bij het licht der geschiedenis ons menschelijk nader, ‘der geschiedenis, zegt hij, die de schuld niet verbergt, maar verklaart, en de drijfveeren van het handelen, het diepste willen des mans afscheidt van de gevaarlijke rigting, die het ten gevolge van de dwalingen des tijd en ten gevolge van eene verschoonlijke zelfverblinding genomen heeft, en die het op den onvruchtbaren bodem der werkzaamheid van Savonarola schier noodwendig nemen en hem tot tragischen held maken moest.’ - Volgen wij dus verder Ziegler's schets.
Girolamo of Hiëronymus Savonarola, geboren in 1452 te Ferrara en gesproten uit een aanzienlijk oud-adellijk geslacht, was begaafd met een' grooten aanleg en rijke talenten voor wetenschap en kunst. Door zijne ouders voor de studie der geneeskunde bestemd, ontving hij het eerste wetenschappelijk onderrigt van zijnen grootvader, een' beroemden arts; onder de leiding verder van zijnen vader beoefende hij de philosophie en natuurkunde en maakte daarin groote vorderingen, terwijl zijne gaven voor dicht- en schilderkunst en muziek zich tevens niet | |
[pagina 766]
| |
minder gelukkig ontwikkelden. Met boeken hield hij zich vooral gaarne bezig. Reeds in zijne jeugd was hij tot nadenken en ernst gestemd: als kenmerkende trekken van zijn karakter worden uit dien leeftijd ook vermeld, groote teederheid en gevoeligheid van gemoed, die zich nog tot in later jaren bijzonder jegens zijne edele moeder openbaarde, en een verwonderlijk zelfstandig zedelijk oordeel. In het destijds zeer volkrijke en prachtige Ferrara, onder den invloed van het kunstlievend vorstenhuis van Este levende, waar wetenschap en kunst en industrie buitengewoon bloeiden, en het eene feest na het andere volgde, vond echter de jonge Savonarola in die pracht en weelde geen behagen, maar trok zich daarvan terug, om in de stilte zich aan zijne studiën te wijden, bovenal aan de studie der heilige Schrift en van Thomas Aquinas. Onder al dien glans bleef voor zijn' scherpzienden blik het groot gebrek aan ware godsvrucht en deugd niet verborgen; de zedeloosheid die aan het hof, onder de geestelijkheid en het volk heerschte en geduld werd, vervulde hem met diepe droefheid; zijn toevlugt en troost was het gebed, waarin hij alleen verligting vond voor zijne stille smart. Zoo kwam het voornemen in hem op en rijpte allengs tot besluit, om, volgens de denkwijze dier tijden, zich geheel aan den dienst van God toe te wijden door zich aan de wereld te onttrekken en in een klooster te gaan leven. De éénige band, die hem aan de wereld nog gehecht en blijde hoop voor de toekomst geschonken had, was zijne liefde voor de dochter van een' verdreven Florentijnschen edelman uit het huis der Strozzi; maar ook die band werd door de beminde jonkvrouw zelve uit familietrots snood verbroken. Deze koele afwijzing, gevoegd bij al het overige dat hij tot zijn grievend leed om zich heen zag, ontstemde hem geheel: voortaan was hij los van de wereld. Bij gelegenheid eener feestviering ontvlugtte hij Ferrara, met smart zich losscheurende van het vaderlijke huis en van het moederhart, en begaf zich op 22jarigen leeftijd in het Dominicanerklooster te Bologna. Van nu af beschouwde hij zich, gelijk hij in een' brief aan zijne ouders zich uitdrukte, als een' strijder voor het rijk van Christus; en voorzeker dat is hij gebleven zijn leven lang. ‘Slechts voor de waarheid en de liefde tot God, schrijft Ziegler, voor reinheid van zeden en echte vroomheid heeft hij gekampt. Ofschoon hij met zelfverloochening en deemoed zich voegt | |
[pagina 767]
| |
naar de regels en pligten van het kloosterleven, en daarin bevrediging schijnt te vinden, zoo vermoedt hij toch nu reeds, dat God hem eene groote taak in de vernieuwing der kerk en van het Christendom, welke hij als noodzakelijk erkend heeft, opdragen wil.’ Zeven jaren vertoefde hij te Bologna, en gedurende die periode leerde hij de gebreken van zijnen tijd en der kerk steeds dieper kennen. Uit de wereld was hij in de armen der kerk gevlugt, maar wat hij hier vond, was erger dan wat zich in de wereld aan hem had voorgedaan. Hij ziet de kerk door en door weleldsgezind geworden, verzakende hare hooge roeping, verkondigster te zijn der waarheid en van den wil van God, en erkent haar als de hoofdschuldige aan de verdorvenheid der eeuw. Getuigen hiervan kan een gedicht, uit dien tijd dagteekenende, getiteld, ‘Over de ruïne der wereld,’ waarin hij Rome en de hiërarchie als zijne voornaamste vijanden reeds toen in het oog had. Na een kortstondig verblijf daarop in zijne vaderstad Ferrara, waar hij in last had gekregen te prediken, werd hij vervolgens (1482) naar Florence, den glansrijken zetel der Mediceërs, gezonden, en hij trad aldaar in het klooster San-Marco, door Cosmo Medici prachtvol nieuw verbouwd en met eene kostbare bibliotheek, de eerste openbare Italiaansche bibliotheek, voorzien, waar de geleerdste monniken en beroemdste mannen van dien tijd zich verzamelden. Hier vond hij ontvankelijke en begaafde zielen. Deze stad zou het tooneel worden van zijne reformatorische werkzaamheid, maar ook van zijn' strijd en lijden, dat in den marteldood eindigde. Het waren booze tijden, die hij beleefde, zoowel wat het politieke en maatschappelijke als wat het kerkelijke aangaat: maar des te meer kenmerkte zich de tijd van zijn eerste optreden in Florence, door verhoogd geestelijk leven, en steeds duidelijker werd hem zijne zending, om bekeering, vernieuwing te prediken. In het begin waren zijne predikatiën nog weinig bezocht, daar de ijdele Gennazano, de prediker der mode in die dagen, het groot en beschaafd publiek tot zich trok. Doch zijn roem ving aan zich te verbreiden en nam magtig toe, als hij in de volgende jaren in verschillende steden van Lombardije predikte, en op een kapittel der Dominicanen te Reggio met vurige welsprekendheid zijnen boezem lucht gaf tegen de verdorvenheid der geestelijken en de gebreken der Kerk, | |
[pagina 768]
| |
zoodat vele vorsten zich met hem in verbindtenis stelden en onder hen Pico van Mirandola voortaan zijn warme vriend en vereerder werd. De inhoud zijner preeken laat zich in deze drie hoofdgedachten zamenvatten: de kerk zal getuchtigd worden, zij moet hervormd worden, en beide zal spoedig geschieden. In 1490 naar Florence teruggekeerd, begon hij eerst in den kloostertuin van San-Marco slechts voor weinige menschen de Apocalypse te verklaren: weldra echter nam het getal zijner toehoorders zoo zeer toe, dat hij op nieuw den kansel van San-Marco beklom, en zijne eerste preek aldaar was van die uitwerking, dat hij de meest gezochte prediker werd en een man van grooten invloed te Florence. Daar de toevloed van hoorders steeds aangroeide, moest hij het volgend jaar zich naar den Dom, de grootste en schoonste kerk der stad, begeven. Met gelijke vrijmoedigheid bestrafte hij de zonden zoowel der hoogere als der mindere standen; als geroepen verkondiger van Gods wil trad hij in den naam van God op. De magt zijner preeken lag in zijne zelfstandigheid en religieuse zelfgewisheid, en daaraan had hij het te danken, dat hij reeds in datzelfde jaar (1491) tot prior van San-Marco gekozen werd. Tegelijk zocht hij nu ook door een aantal van philosophische en religieuse geschriften, die snel elkander opvolgden, aan zijn werk vastheid te geven en het te bevorderen. Ook van voorzeggingen van hem uit dezen tijd wordt er gewag gemaakt. Hij voorzeide namelijk den ondergang der Mediceërs en dat eene verandering der dingen in Italië ophanden was: zelfs wordt vermeld, dat hij den dood van Lorenzo Medici, van den paus en van den koning van Napels voorspeld zou hebben. En in 1492 stierf Lorenzo, kort daarna Innocentius VIII. De toestand van kerk en staat werd daardoor nog verergerd, de toekomst dreigender. Piëtro Medici volgde aan Lorenzo op; hij ontnam het volk den laatsten schijn van vrijheid en joeg daardoor velen der aanzienlijkste burgers tegen zich in het harnas. Roderigo Borgia kwam als Alexander VI op den pauselijken stoel, tot diepste smart van allen, die nog een vonkje van liefde tot het goede bezaten. Al dit onheil verhoogde slechts den ernst van Savonarola en versterkte hem in de volvoering van zijn hervormingswerk. Met zijn klooster zelf wilde hij beginnen; hij wenschte de kloostergemeenschap tot een voorbeeld van zich toewijdende liefde en krachtdadige herderlijke zorg te maken, | |
[pagina 769]
| |
en met hoe groote zwarigheden ook de voorgenomen hervorming gepaard mogt gaan, zij werd met uitnemend gevolg bekroond; want niet slechts op de broeders van San-Marco, maar ook op de overige kloosters in Florence en Toscana ging de ijver en geestdrift van Savonarola over. Het volgende jaar kondigde hij een goddelijk strafgerigt aan, dat over Italië gaan zou. En zie, daar trok een Fransch leger onder Karel VIH over de Alpen (1493), om Italië te veroveren. Nu werd hij mede in de staatsberoeringen en staatsaangelegenheden gewikkeld, en nam hij, nadat de zonen van Lorenzo verdreven waren en de volkspartij zich van de republiek had meester gemaakt, een werkzaam aandeel in de herstelling van den democratischen regeeringsvorm, welken hij, ofschoon van de verschillende staatsregelingen, ook van de monarchie, met groote achting gewagende, voor Florence nogtans den geschiksten keurde. Maar het was, gelijk wij zeiden, in weerwil van zich zelven, dat hij een staatsman werd; want tot hiertoe had hij zich met geen politiek willen bemoeijen, slechts zijne vurige liefde tot het vaderland, dat hij meende te kunnen helpen en dat met vertrouwen tot hem als een' redder opzag, had die grondstelling van zijn verstand overmogt. Daarom is voor de waardeering zijner eigenlijke beteekenis van meer belang - en hier was hij in zijn waar element, - de zedelijke hervorming, die hij van den kansel reeds begonnen had en blijkens zijne preeken uit het jaar 1495 met verdubbelden ijver voortzette. Vernieuwing der kerk en der zeden, terugleiding tot de eerste christelijke eenvoudigheid en vroomheid, dat was zijn streven en bedoeling. Voor de toestroomende scharen, die in de vasten van het genoemde jaar zijne predikatiën kwamen hooren, was zelfs de Dom van Florence niet meer ruim genoeg, en de uitwerking was buitengewoon groot. Doch ook în datzellde jaar vertoonden zich reeds teekenen van de vervolging en het onheil, die hem bedreigden. De aanhangers der Mediceërs, verbonden met alle misnoegde aristocraten, de Arrabiati of woedenden genaamd, morden tegen de volksregeering en Savonarola. Zij stonden in verbinding met Rome en de verdreven Mediceërs, en beproefden een' aanslag, maar die mislukte. Savonarola had reeds een voorgevoel van hetgeen hem wachtte en voorzeide zijnen marteldood. Snel groeide het getal zijner vijanden van buiten en van binnen aan. Gedreven door politieke | |
[pagina 770]
| |
beweegredenen; begon ook Alexander VI in dat jaar 1495 hem te bestoken. Eerst zocht de paus den gevreesden prediker arglistig naar Rome te lokken: doch Savonarola verontschuldigde zich en ging niet. Daarop kwam, met aanklagt tevens van verbreiding van valsche leeringen, eene bedreiging. Een derde pauselijk breve verbood hem den kansel. Evenwel door tusschenkomst der vrienden van Savonarola scheen de zaak bijgelegd te zijn, daar het hun gelukt was de vergunning tot prediken wêer voor hem te verkrijgen: ja zelfs liet in dezen tijd de paus onder 's hands den kardinaalshoed hem aanbieden, als hij den toon zijner predikatiën matigen wilde. In zijne eerstvolgende preek gaf Savonarola daarop het fiere antwoord, en trad nu nog stelliger als antagonist tegen Rome en de hiërarchie op. In April van het jaar 1497 deed Piëtro met behulp van den paus en de Italiaansche Liga een' laatsten aanslag op Florence, en als die verijdeld was en zijne aanhangers, de Bigi, met hem ten val waren gebragt, kwam nu de partij der Arrabiati aan het roer, en deze nieuwe Signoria liet niets onbeproefd en versmaadde geen middel, om zich zelve te versterken en de volksregeering en Savonarola omver te werpen. En in Rome stookten zijne vijanden hevig tegen hem. Eindelijk als hij op zijn anti-roomsch standpunt onverschrokken voortging te prediken, en de paus zich met een algemeen Concilie bedreigd zag, waarvoor Savonarola, in die dagen meer dan ooit van het denkbeeld eener algemeene hervorming der kerk diep doordrongen, bij de vorsten van Europa met aandrang werkzaam was, werd hij den 12den Mei 1497 in den ban gedaan. Met onbezweken moed protesteerde hij openlijk en krachtig tegen de excommunicatie, in eenen brief aan alle Christenen en geliefden Gods, en na eene poos zwijgens, verdedigde hij zich ook voor de gemeente in eene predikatie. Zoo ging hij dan nogmaals wederom voort met prediken; want hij wilde het Woord Gods niet laten smoren. De mare van den banbliksem tegen den monnik van San-Marco geslingerd en de roem zijner prediking vlogen door gansch Europa, en in Rome werd de vijandige stemming tegen hem steeds heviger. In twee breve's aan de Signoria dreigde de paus de stad en den staat met ban en interdict, indien zij den monnik niet uitleverden. Als de Dom voor hem gesloten werd, zette hij op den kansel van San-Marco zijne reformatorische prediking voort. Eindelijk wist de paus te be- | |
[pagina 771]
| |
werken, dat de Signoria aan Savonarola het prediken van staatswege verbood. Den 3den Zondag in de vasten van 1498 spreekt hij voor 't laatst tot het volk. Doch nu kent hij ook geene inachtneming meer; hij schrijft een' uitdagingsbrief aau Borgia, die in plegtige waardigheid en kracht al het vroegere overtreft en gelijktijdig doet hij zijnen beroemden zendbrief uitgaan aan de koningen van Frankrijk, Spanje, Engeland en Hongarije en aan den Duitschen keizer, waarin hij hen in naam van God dringend oproept, de reformatie der kerk te ondernemen en een Concilie te beleggen. Maar ook die moedige stap viel tot zijn ongeluk uit: de brief aan Karel VIII kwam Borgia in handen, en deze had nu een bewijsstuk tegen hem, dat al zijne plannen blootlegde. Het verderf brak over Savonarola los. Zijn tragisch uiteinde is bekend. Standvastig en gelaten onderging hij den marteldood (23 Mei 1498). ‘De reinheid van Savonarola's gezindheid en zijne grenzenlooze liefde en toewijding aan eene groote zaak, zegt de heer Ziegler, werd weldra ook door zijne vijanden niet meer geloochend, en de Florentijners hadden rijke gelegenheid, bij de herinnering van zijne woorden en werken, boete te doen’. - ‘Zijn ongeluk was, dat hij tegelijk godsdienstig en staatkundig hervormer is geweest; het verdorven en wispelturig volk, tot hetwelk hij behoorde, vereerde voor het grootste gedeelte hem slechts als hoofd eener staatkundige partij; zijne diepste gedachte, zijne oproeping tot innerlijken omkeer, tot terugkeering tot het oorspronkelijke Christendom, vond geen ingang bij de groote menigte en heeft eerst laat en langzaam nagewerkt, als zijn edel hart reeds lang in diepste smart gebroken was’. - Maar laat ons dan van die zijde hem nog nader gadeslaan, van waar hij met de Reformatie der 16de eeuw in betrekking staat. Men heeft Savonarola soms voorgesteld als een' vijand van het Humanisme, van kunst en wetenschap, hem als een' fanatieken en bekrompen boetprediker in scherp contrast tegen den in Florence heerschenden geest der wederom ontwakende classieke oudheid laten te werk gaan. Tegen die beschuldiging neemt Ziegler hem in bescherming. ‘Ook bij dieper kennis van zijne schriften, zegt hij, kan men niet beweren, dat hij een wijsgeer van den eersten rang was, maar wel, dat hij een zelfstandiger denker dan bijna al zijne tijdgenooten is geweest en ook op dit veld den nieuwen tijd heeft voorgewerkt. Niet als een vijand, | |
[pagina 772]
| |
maar als een ijverige vriend van kunst en wetenschap komt hij in die schriften voor, doch voorzeker in de eerste plaats als een bevorderaar van het goede, waaraan, naar zijn gevoelen, ook kunst en wetenschap moeten dienstbaar zijn en waarvoor zij middel worden moeten. Voor hem had niets waarde, wat niet uit het hart voortkwam en tot het hart ging, wat niet het rijk van het goede en der geregtigheid, het rijk Gods hielp bevestigen’. Het voorgevallene bij gelegenheid van het Carnaval van 1497 wordt hem vaak tegengeworpen als eene daad van blind fanatisme. Wat hier ook verkeerds mag ondergeloopen hebben, het was over het geheel niets anders dan een krachtig protest tegen de zedeloosheid en schandelijke Carnavalsvermakelijkheden. Villari doet het uitkomen, dat de gelijktijdige schrijvers, zelfs de vijanden van Savonarola volstrekt daaraan niet denken, hem het verwijt te doen van een woedend fanatisme tegen de kunst. ‘Immers zij wisten, dat zijn getrouwste aanhanger een Fra Bartolomeo was, dat Michel Angelo tot de ijverigste bezoekers zijner predikatiën behoorde; immers was Savonarola het, die in datzelfde jaar de kostbare bibliotheek der Mediceërs, welke de Staat uit nood moest verkoopen, met het gezamenlijk vermogen van San-Marco verkreeg en voor het nageslacht bewaarde; immers kan Savonarola, die zelf dichter was, onder zijne schriften ook eene apologie der dichtkunst toonen. Het is louter de blinde, overdrijvende ijver zijner aanhangers en de onkunde der nakomelingschap, die Savonarola in het gerucht gebragt heeft, een vijand der kunst te zijn: tegen de frivoliteit in de kunst heeft hij geijverd, de kunst zelve was hem dierbaar en een gewigtig middel voor zijne religieuse bedoelingen; en reeds deze ééne overweging snijdt alle tegenwerpingen af, dat een vijand der kunst in Italië en Florence nooit het volk zou hebben kunnen in geestdrift ontsteken en beheerschen.’ Toen Savonarola de reformatie van zijn klooster ondernam, voerde hij, volgens vroegere bestemming, de armoede weder in, beperkte weelde en onnoodige uitgaven, vestigde het onderhoud des kloosters ook zelfs niet op vrijwillige bijdragen, maar op den arbeid. Hij rigtte scholen op, waarin schilderkunst, beeldhouwkunst, bouwkunst en het copieëren van handschriften beoefend werden, en liet alleen de uitstekendste leden als predikers en herders op de kansels en in de steden en huizen werken. Hij vorderde van zijne ambtsbroeders slechts | |
[pagina 773]
| |
drieërlei studie: de theologie, de moraal en bovenal de studie der heilige Schrift, alsmede de beoefening van de Grieksche en Hebreeuwsche taal. ‘Zijne geloofsleer, schrijft Hase, steunde op Thomas Aquinas, was heengerigt tot de Mystieken en verfrischt door den geest der heilige Schrift, daarom niet aan de heiligen, noch aan eigen werken, maar aan Gods genade 's menschen heil toevertrouwend. Wel heeft hij den gevaarlijken naam van propheet van de hand gewezen, maar uit een' prophetischen geest, die zich aan de heilige Schrift had gevoed, leidde hij zijne voorzegging af.’Ga naar voetnoot1) Het heilige vuur der eerste liefde van het Christendom brandde in hem en een magtig, alle zelfzucht verteerend verlangen naar het Godsrijk, dat in de kerk schier verdwenen was. Zijne godsdienstige schriften, omstreeks het jaar 1490 openbaar gemaakt, behandelen vier onderwerpen: de deemoed, het gebed, de liefde tot Jezus Christus, en het leven der weduwen. Zij tasten geen dogme der Catholieken aan, zegt Ziegler, en het is vergeefsche moeite geweest, als men daarin de Protestantsche leer van de regtvaardiging alléén door het geloof in Christus gezocht heeft. Maar zij boden toch gewis iets nieuws voor dien tijd aan, en wat ten naauwste met het wezen der Reformatie en van het Protestantisme zamenhangt. Namelijk al deze schriften, het duidelijkst die over het gebed, zijn slechts van ééne gedachte doordrongen, van de innige, onmiddellijk bewuste vereeniging der ziel met God, en de vurige wensch spreekt daaruit, om alle menschen in ditzelfde streven mede te voeren. De toestand, dien de mensch tot zijnen vrede behoeft, is de liefde, de innige mystieke overgave van het gemoed aan God. Savonarola wordt niet moede, de barmhartigheid van God te prijzen en de bewegingen der ziel steeds klaarder aan te duiden, door welke zij zich aan de hemelsche genade overgeeft en daarin volle bevrediging vindt. Is deze overgave des menschen aan God, vraagt Ziegler, niet in den grond datgene, wat de Duitsche en Zwitsersche Reformatoren het geloof noemden? Ten aanzieu van zijne preeken schrijft Ziegler het volgende. ‘Als wij zijne preeken heden lezen, zullen wij de bekoring daarvan en de doorslaande werking zijner bijbelverklaring leeren verstaan, wanneer wij ze uit haren tijd zoeken te begrijpen. Die | |
[pagina 774]
| |
aanknooping van theologische, politieke en moreele denkbeelden aan eenige bijbelplaats, die viervoudige interpretatie van het bijbelwoord, bevat steeds eenig punt, waar met onweêrstaanbare magt het hoogste ideaal op practische wijze aan allen bekende omstandigheden toegepast wordt, waar de eisch aan het tegenwoordige, aan het hart der tochoorders zich met eene kracht aanmeldt, waaraan geen menschelijke ziel zich vermag te onttrekken. Het is de magt eener geheel aan de zaak overgegeven persoonlijkheid, in een' tijd, waarin onverschilligheid of ijdelheid in zaken van Godsdienst heerschten, waarin de predikers hunne sterkte alleen in den vorm zochten. Savonarola spreekt populair, omdat de onderwerpen, die hij behandelt, geene dogmatische spitsvindigheden, geene kunstige verdedigingen der kerk en van hare leer, maar de onmiddellijke, naaste religieuse belangen zijn, die elk, ook de geringste, verstaat; men voelde het uit zijne woorden, welk een innig deel zijn hart aan het lijden van het volk, aan het geluk en de vrijheid des vaderlands nam. Men zag aan zijnen persoon en in zijne woorden een' opregten strijd voor de waarheid, eene vurige liefde tot het goede. De predikers van dien tijd wilden fraai of pikant en interessant preeken, doch Savonarola preekte waar en daarom magtig.’ Wat zijn anti-roomsch standpunt betreft en zijne oppositie tegen den paus en de hiërarchie, daarvan geven zijne preeken in de vasten van het jaar 1495 de volledigste uiteenzetting. Onbewimpeld en herhaaldelijk verklaart hij hier, dat men de kerk en den paus niet behoeft te gehoorzamen, wanneer zij iets, dat met het evangelie en het geweten in strijd is, bevelen; hij is hier de vurigste verdediger van de vrijheid der rede en des gewetens, hij is feitelijk, zegt Ziegler, een Protestant in den besten zin van het woord. - In zijnen brief, gerigt aan alle Christenen, tegen de uitgevaardigde excommunicatie, verklaart hij haar als ongeldig voor God en menschen, omdat hij op gronden en aanklagten steunt, die door zijne vijanden valschelijk verzonnen zijn; hij beroept zich op den grooten kerkleeraar Gerson en spreekt het uit, dat het niet slechts geoorloofd, maar zelfs pligt is, zich tegen den paus te verzetten, wanneer deze zijn gezag tot verderf der kerk misbruikt. En in zijne preek, waarin hij voor de gemeente zich verdedigde tegen de excommunicatie, zeide hij, van de Christelijke liefde gewagende, onder | |
[pagina 775]
| |
anderen: ‘De volkomenheid des menschen is niet gelegen in de wet, maar in de Christelijke liefde, en slechts, wie deze heeft, hij weet, wat tot zijn heil noodzakelijk is. Heden is men altijd slechts daarop uit, wetten, regelen en processen te maken; doch de Apostelen hadden niet zoo vele wetten, omdat liefde en barmhartigheid hun hart vervulde. De gansche theologie, alle canonieke en burgerlijke wetten, alle plegtigheden der kerk zijn om der Christelijke liefde wille verordend, en de geheele wereld is door God tot liefde geschapen.’ Wij besluiten ons verslag van deze levens- en karakterschets van Savonarola, met Zieglers' woorden: ‘Savonarola is meer dan een onschuldig offer zijner politiek en van zijne vaderlandsliefde geweest, hij was een martelaar voor eene nieuwe periode der menschheid, een verkondiger van het morgenrood eener grootsche en diep ingrijpende verjonging van het menschelijk geslacht, van eenen vooruitgang van oneindig gewigt.’ |
|