Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1871
(1871)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 653]
| |
Josef Balsamo.
| |
[pagina 654]
| |
Gelijk bekend is was Marie Antoinette een schoone, trotsche vrouw en Rohan, hoewel van den geestelijken stand en dus door den eed der geestelijkheid gebonden, was in geenen deele de man van strenge, onberispelijke zeden zooals aan ieder, maar vooral aan zulk een hooggeplaatst kerkvorst passen. Integendeel, zoo van iemand dan kan van hem het bewijs van ontrouw aan zijn belofte van kuischheid met vrij veel zekerheid geleverd worden. IJdel zooals slechts weinigen zijn, gevoelde hij zich zeer gestreeld door de gunst, waarin hij tijdens zijn verblijf aan het Oostenrijksche hof bij Maria Theresia stond, en had reeds toen geen moeite gespaard om een goeden indruk te maken op het hart van de zestienjarige Marie Antoinette. Doch zoowel toen als later, als Frankrijks koningin, behandelde zij hem met een minachting en onverschilligheid als geen der andere hovelingen te dulden had en dit, naar men zegt, ten gevolge van lasterlijke beschuldigingen door den prins tegen haar moeder bij de maitres van Lodewijk XVI, de gravin du Barry, ingebracht. Ook de tijd had hierin volstrekt geen verandering gebracht; integendeel, de verwijdering tusschen de vorstin en den hoveling was, kon het, nog grooter geworden. Het was hem echter onmogelijk zonder de hofgunst te leven en zeer waarschijnlijk is het, dat hier, zooals zijn gansche gedrag en houding doen vermoeden, nog gansch andere min edele hartstochten in het spel kwamen dan de zucht om zijn ijdelheid te bevredigen. Geen poging, die hij deed om zijn doel te bereiken, mocht gelukken; ze bleven alle zonder den gewenschten uitslag. Zoo stonden de zaken, toen hij, ten einde raad, in een oogenblik van moedeloosheid en verregaande neêrslachtigheid de gravin La Mothe deelgenoot maakte van zijn geheim. Door zijn vriendschap met Cagliostro, wiens huis immer voor hem open stond en dat hij dan ook meermalen bezocht, met haar in aanraking gekomen was hij door haar meer dan gewone schoonheid getroffen, zoodat de eerste kennismaking weldra tot meer vertrouwelijken omgang, ja zelfs tot de meest intieme connexies geleid had. De gravin de La Mothe nu was een der goede?! vriendinnen van Seraphina, die haar dikwijls ontving en op wie ze een zekere macht uitoefende. Eens toch was ze getuige geweest van sommige | |
[pagina 655]
| |
handelingen der grootmeesteres, die, ontrouw geworden aan het programma, dat ze bij de bewuste séance der zesendertig als de roeping der vrouw had gegeven, uit vrees voor ontdekking (Cagliostro werd op zijn ouden dag jaloersch), in een onbewaakt oogenblik haar stilzwijgen gekocht had met de belofte van haar man te zullen overhalen om met zijn geheime kunst de vriendin ten dienst te staan. Bekend als een der grootste intrigantes van de hoofdstad, ontzag ze geen middelen om haar doel te bereiken en stelde hiertoe schier onmogelijke en ondenkbare pogingen in het werk. Hoewel uit arme ouders geboren, beweerde ze van een natuurlijken zoon van Hendrik II af te stammen en noemde zich daarom gravin van Valois, ja soms wel gravin van Frankrijk. Haar ware naam is: Jeanne de Luz, de St. Remy, gravin de La Mothe. Reeds op jeugdigen leeftijd had ze het ongeluk haar ouders te verliezen en was hierdoor genoodzaakt met haren broeder door bedelen in het daaglijksch onderhoud te voorzien. De gravin de Boulainvilliers, van medelijden met het lot der ongelukkige kinderen bewogen, nam hen tot zich en had tevens bij Lodewijk XV weten te bewerken, dat aan beiden een pensioen van acht honderd francs werd toegestaan. Doch wat waren acht honderd francs voor een gravin de La Mothe, wier droomen een veel hooger vlucht namen en wier zucht naar avonturen reeds op jeugdigen leeftijd zoo groot was, dat ze op zekeren dag het huis harer weldoenster ontvluchtte en naar haar geboorteplaats Bar-Sur-Aube ging om te zien, of ze er ook door list of op eenige andere wijze weêr in bezit kon komen van een gedeelte der ouderlijke nalatenschap, bestaande in het landgoed Fontette, dat weleer voor schulden verkocht was. Het gelukte haar niet en onverrichter zake zou ze hebben moeten terugkeeren zonder eenige andere bezitting dan ‘ein nicht schönes, aber doch pikantes Gesicht, dunkles Haar, blaue Augen und ein Charakter, den der verfasser diezer Skizze (Carlyle p. 193) für unerzifferbar erklärt;’ ware het niet, dat ze op haar weg een zekeren graaf de La Mothe, ‘chevalier d'industrie’ van de echte soort, ontmoet had en na wederzijdsch goedvinden met hem in het huwelijk was getreden. In 1780 vestigde ze zich nu andermaal metterwoon te Parijs. Van dit oogenblik af liet ze geen poging onbeproefd om in de hooge aristocratische kringen der hoofdstad opgenomen te | |
[pagina 656]
| |
worden, met geen ander gevolg echter dan dat haar pensioen verdubbeld werd en ze nu en dan van den kardinaal onderstand ontving, daar ze hem met haar blauwe oogen en bevallige vormen immer meer bekoorde en wat niet het minst was: - tevens zijn geheim ontlokte. Ze was toen ongeveer zevenentwintig jaar en bezat wat de Duitschers ‘combinationsgabe’ noemen, in buitengewone mate. Haar gansche plan werd dan ook op dit geheim gebouwd. ‘Het ijzer moet gesmeed worden, als het heet is’, - niemand die meer dan zij van de waarheid dezer spreuk overtuigd was en haar beter in beoefening bracht. Allengskens wist zij hem te doen gelooven, dat ze onder de meer bizondere vriendinnen der koningin behoorde en alzoo in de gelegenheid was veel te zijnen gunste te verrichten, ja zelfs bracht ze den kardinaal zoo ver, dat hij een memorie van verdediging opstelde, waarop hem een zeer gunstig antwoord van den kant der vorstin gewerd. Dat dit stuk nimmer onder de oogen harer majesteit kwam is, dunkt mij, boven allen redelijken twijfel verheven. Maar Rohan had een onbeperkt vertrouwen in de waarheid harer verhalen, die zoo zeer met zijn wenschen strookten en zijn ijdelheid streelden. Arme, verblinde kardinaal! die niet begreep, dat hier eigenbelang de eenige drijfveer was en de gravin zich weinig bekommerde om het voordeel van den kerkvorst, het hare echter geen oogenblik uit het oog verloor. Toch zou ze niet veel verder zijn gekomen, hadden niet de omstandigheden haar geholpen. De tijd om haar doel te bereiken was uitstekend, was ook de onderneming gewaagd en met meer dan één gevaar verbonden. Wat had La Mothe echter te verliezen! Naam noch geld en haar gezicht kon men haar toch niet ontnemen; - ze zou er dus altijd bij winnen! Ziethier de zaak: De juwelier van het hof, Boehmer, een onverbeterlijke speculant, die de neiging der koningin voor kostbare steenen kende, had een halssnoer vervaardigd, waarin de schoonste en zuiverste die hij had kunnen machtig worden, dat echter hierdoor tevens een kapitaal vertegenwoordigde van ongeveer achttien honderd duizend francs. Dat het vorstelijk was en de koningin van een der Europesche hoofdstaten zich er niet voor behoefde te schamen, zal zonder betoog wel worden aan- | |
[pagina 657]
| |
genomen, maar kan ook uit de beschrijving er van blijken.Ga naar voetnoot1) Hij bood het haar aan, maar, o smart! de juwelier had buiten den waard gerekend. Marie Antoinette, die den geldelijken nood des lands kende en niet van zins was door haar toedoen de uitgaven, reeds niet in overeenstemming met de inkomsten, te vermeerderen, weigerde hardnekkig; en bekend is het inderdaad vorstelijke antwoord: ‘voor den prijs van dit snoer zou men een schip kunnen bouwen ten dienste van koning en De verklaring van Boehmer, dat bij voortdurende weigering staat.’ van haar zijde zijn ondergang zeker was, zijn smeekingen, wanhopige gebaren en tranen, niets mocht baten. De koningin blijft bij haar eenmaal genomen besluit. De zaak echter was van algemeene bekendheid, ieder prees de koningin, die zich zulk een opoffering getroostte. En op die algemeene wetenschap, dat de weigering inderdaad een werk van zelfverloochening was en dit evenmin voor Rohan verborgen kon zijn, vestigde zich de hoop van Mevrouw de la Mothe. Het gelukte haar den kardinaal wijs te maken, dat de koningin wel afstand van het ‘collier’ gedaan, maar daarom volstrekt nog niet de begeerte naar zijn bezit onderdrukt had, integendeel, dat ze, mocht er iemand gevonden worden, die het op zijn naam voor haar wilde koopen, bereid was bij termijnen uit haar bizondere inkomsten de onkosten te bestrijden. Ja, zelfs wist ze hem te bewegen haar hierin de behulpzame hand te bieden. | |
[pagina 658]
| |
Opgetogen van vreugde, ging de kardinaal aan 't werk. De ongelukkige! - Had hij er zich buiten gehouden, 't ware beter geweest. Doch het halssieraad werd gekocht, nadat hij vooraf het schriftelijk en eigenhandig bewijsGa naar voetnoot1) der koningin had ontvangen, dat alles in orde was; een bewijs, dat echter nooit het paleis had gezien, maar nagemaakt was door Retaux de Villette, een vriend van den graaf de la Mothe en deelgenoot in het schandaal. Ook de juwelier was met de gemaakte schikking uiterst tevreden, te meer daar reeds menige poging bij verschillende hoven aangewend, om het kunststuk te verkoopen, ijdel was geweest en ook de hertogin du Barry, voor wie het oorspronkelijk bestemd was, zich niet genoegzaam bij kas bevond, daar haar pensioen juist tot op de helft verminderd was. De kardinaal kon zijn opgewondenheid schier niet beteugelen, hij noemde de gravin zijn ‘ange de bonheur’, - ‘de malheur’ ware zeker juister en meer overeenkomstig de waarheid geweest. Wie toch had ooit kunnen vermoeden, dat hij nog eens wêer in genade zou aangenomen worden! En thans zelfs geroepen om der koningin een dienst te bewijzen, die zoovelen harer gunstelingen met welgevallen zouden hebben verricht! Domme prins, wat zal 't ontwaken uit den roes der vreugde u opbreken, u, die de werkelijkheid niet kent en de intrige niet gist! Maar hij was toch zelf getuige geweest van het feit, dat een der hoflakeien met eigen hand het foedraal, waarin de steenen zaten, bij La Mothe in ontvangst had genomen. Ook dat nog! - In zijn wereld van verbeelding scheen hij zelfs de livrei van het hof niet meer te kennen. Trouwens men behoeft zich over niets te verwonderen bij een man, die in deze gansche zaak zich meer aanstelde als een kind, dat van de wereld kwaad denkt noch weet, dan als grootaalmoezenier, die door zijn lang verkeer aan het hof volkomen met de gebruiken, de etikette, ja, met elke formaliteit, die in | |
[pagina 659]
| |
deze geeischt werd, kon en moest bekend zijn. Maar aan den anderen kant: gelukkige gravin, die zoo doende in haar onderneming slaagde en voor ontdekking bewaard bleef! Op het feest van Maria-Lichtmis, zoo luidde haar belofte, zou het kostbare snoer voor het eerst om den vorstelijken hals prijken. Wat werd die dag met vreugde verbeid en met ongeduld tevens! Maria-Lichtmis brak aan, maar geen snoer was er te zien! En geen wonder! want het was reeds goed en wel in Engeland, waar het door La Mothe en Villette in veiligheid gebracht en gesloopt was, om bij gelegenheid verkocht te worden. Slechts grootere weelde verving de armoede, die voorheen in het huis La Mothe heerschte. En ook dit ontging den kardinaal. Hij kon echter zijn bevreemding over het gebeurde niet genoeg uitspreken. Maar de sluwe gravin wist voor alles raad. ‘Het zou geen pas geven,’ zoo sprak ze op zijn klacht, dat Marie Antoinette in niets van houding jegens hem was veranderd. ‘Wat zouden de hovelingen wel zeggen, zoo ze in eens die verandering in het gedrag der koningin bespeurden! Men moest toch den schijn bewaren. 't Zou tot allerlei gissingen en praatjes aanleiding geven. En dit was immers niet noodig, daar de kardinaal voor zich zelf van de gunst harer Majesteit overtuigd was’. En de lichtgeloovige man berustte, dommelde wêer in en droomde, - en droomde zoo zoet en nam iedere verklaring aan, die slechts met zijn wenschen overeenkwam. Maar de tijd stond niet stil. Weldra was de eerste termijn verstreken. Aan het proza was niet gedacht. Het geld bleef uit. Moeielijk geval! Betaald moest er worden, zou niet de gansche zaak worden ontdekt. Boehmer maande, hij had het geld noodig. Rohan, die voor de betaling instond, had de noodige middelen niet om de vereischte som voor te schieten Wat nu? Wederom zou hij de speelbal van en het werktuig worden in de hand der listige slang. Andermaal brengt ze hem een briefje van de koningin, waarin deze uitweidt in zijn lof, doch met geen woord rept van de te storten som. ‘Marie Antoinette is in verlegenheid’, zoo luidde de verklaring, ‘maar duidelijk blijkt uit alles, dat ze rekent op de kiesche welwillendheid van een Rohan’. Alles goed en wel, maar 't is een arme Rohan, die zelf tot over de ooren in schulden steekt. Geen nood! de gravin weet andermaal raad. Wat is ze toch een engel! | |
[pagina 660]
| |
Ze weet wel iemand, die den grootaalmoezenier het geld leenen wil, een Engelschman, dien ze bij Cagliostro leerde kennen en met wien ze ook hem in kennis zal brengen. Voorts verblijdt ze hem met de belofte, dat hare Majesteit bereid is hem te Trianon een ‘rendez-vous’ te geven. Daar zal elk raadsel worden opgelost. 's Nachts zal de Koningin hem te woord staan. ‘Die Blumen schlafen alle in dem kleinen Trianon. Die Rosen schlieszen ihre Kelche für die Nacht, aber die Rose der Rosen wacht noch. O wunderbare Erde! O doppelt wunderbarer Park von Versailles mit dem groszen und kleinen Trianon und einem kaum athmenden Monseigneur! Ihr Wasserkünste Lenôtre's, die ihr nachdem die Hähne zugedreht worden, in euren tiefen, bleiernen Kammern ebenfalls schlummert, schwatzt nicht von ihm, wenn ihr erwacht! Ihr duftigen balsamischen Gesträuche, ihr riesig gespenstischen Cedern, du geheiligtes Bosket von Hagedorn, ihr düstern Pavillons, flüstert nicht! Mond, liege stumm und verborgen in deiner leeren Höhle; kein Stern blicke herab; weder Himmel noch Hölle luge durch den Schleier der Nacht, um zu rufen: Halt, Halt! - Der schwarze Domino? Ha! Ja! - Mit festerem Schritt, als man hätte erwarten sollen, ist Monseigneur unterwegs; der schwarze Domino brauchte blos leise und eifrig zu flüstern: “In der Hagedornlaube!” Und nun, Cardinal, o nun! - Ja, Ja, da schwebt die weisze Himmlische; “in einem weiszen Gewand von linon moucheté”, feiner als Mondschein; eine Juno an Gestalt und Haltung; dort, in jenem Bosket! Monseigneur nieder auf deine Kniee; niemals können rothe Hosen besser verdorben werden. O, er möchte das königliche Schuhband oder dessen Schatten küssen, wenn einer da wäre. Nich Worte, nur gebrochene Seufzer und bebende gemurmelte Laute verrathen, was er sagen will. Aber ach, siehe! Unzer schützender schwarzer Domino kommt eiligst herbei und flüstert heftig: “On vient.” Die weisze Juno läszt die schönste Rose fallen mit den ewig denkwürdigen Worten: “Vous savez ce que cela veut dire, sie wissen, was das heiszt;” und verschwindet in dem Dickicht, während der schwarze Domino sie mit dem ängstlichen Geflüster: “Vite, vite, fort, fort!” zur Eile antreibt, denn der Schall von Tritten (ohne Zweifel von Madame und Madame d'Artois diesen unwilkommenen Schwestern!) kommt immer näher. Monseigneur hebt seine Rose auf, eilt davon und rennt beinahe den armen Planta | |
[pagina 661]
| |
über den Haufen, dessen Gelächter ihn überzeugt, dasz er nichts zu fürchten hat. O Ixion de Rohan, glücklichster Sterblicher dieser Welt, seit jenem ersten Ixion unsterblichen Andenkens, - der nichtsdes toweniger in jener Wolken-umarmung seltsame Centauren zeugte! Du bist Premierminister von Frankreich, das ist keine Frage! Ist dies nicht die Rose aus königlicher Hand, würdig sich in Rosenöl zu verwandelen und Wohlgeruch zu spenden auf immerdar? Wie wirdst Du mehr als jeder andere verstehen, Frankreich in diesem sehr eigenthümlichen Zeiten zu regieren - doch darauf kommt jetzt wenig an. Hier ist ohne Zweifel deine Rose (für welche Du nach meiner Meinung ein Futteral oder Kästchen machen lassen solltest); ja, lag nicht in den süszen Worten Deiner Juno: “Vous savez” ein gewisses Zittern und Beben, - wie von tiefer Bedeutung?’Ga naar voetnoot1) De kardinaal is tevreden. Hij heeft de koningin gezien. Wie er aan twijfelt, hij niet, want hij weet niets van een jonge Parijsche vrouw Marie Legay, die veel op de konîngin gelijkt en in de duisternis van den nacht best in haar plaats kan optreden; niets van een comedie, op den gedenkwaardigen 28 Juli van het jaar 1784 in den tuin van Trianon gespeeld. Droom maar voort, groot-aalmoezenier van het hof, ge zult weldra ontwaken! Zoo is dus alles geschikt. De kardinaal is gerustgesteld. Maar o schrik! Sir James weigert het geld te leenen. ‘Hij zou er eerst de koningin zelve wel eens over willen spreken.’ De termijn is verstreken. Boehmer is schier radeloos, hij dringt, hij dreigt. Eindelijk wendt hij zich tot de koningin, die niets van al het gebeurde weet; de zaak komt aan het licht. Op Hemelsvaartsdag is de ontknooping. ‘Lege Deine Pontificalia an Groszalmozenier; verbaune diese erbärmlichen irdischen Dinge aus deinen Augen. Auf jeden Fall glätte Dein Antlitz, damit es gewissermaszen erhaben dissolutheiter erscheine; Du hast zu verrichten, was man Gottes-dienst nennt und wobei Du die erste Rolle spielst.’ Aan het hof nl. zal de mis worden bediend door den grootaalmoezenier in eigen persoon. Niets kwaads vermoedend verschijnt hij ten toppunt van vreugde, dat hij wêer in genade is | |
[pagina 662]
| |
aangenomen, maar een oogenblik voor de bediening er van wordt hij geroepen in het geheime kabinet des konings, waar ook Marie Antoinette zich bevindt. Het strenge gelaat des konings en de vertoornde blikken, die de koningin op hem werpt, doen hem niet veel goeds vermoeden, ja vreezen, dat er onraad is. Ook de hovelingen daar buiten gissen hetzelfde, want geruimen tijd blijft de deur gesloten en reeds is het uur der godsdienstoefening verre verstreken. ‘Verklaar u, zoo spreekt de koning, verklaar u met vrijmoedigheid omtrent de zaak van het halssnoer, dat bij de juweliers Boehmer en Bassenge gekocht en naar uwe bewering aan hare Majesteit is ter hand gesteld’. De kardinaal. ‘Ach, sire! te laat bemerk ik, dat men mij heeft bedrogen.’ ‘De koningin. “Hoe? kondt gij u laten misleiden door een handteekening, gij, aan wien de mijne zeer goed bekend is?” De koning. “M. de kardinaal, het is natuurlijk, dat ge eenigzins geschokt zijt door de vraag zoo even tot u gericht, herstel u, en opdat noch mijne tegenwoordigheid noch die der koningin uw kalmte zouden verstoren, zoo zal de kamer hiernaast, waar ge alleen moogt vertoeven, ter uwer beschikking worden gesteld. Schrijf er op, wat ge tot uwe verdediging hebt in te brengen en stel het mij vervolgens ter hand.” De kardinaal gehoorzaamde, doch de memorie van verdediging die hij opstelde, helderde de zaak niet op. Vandaar het bevel des konings: “gij wordt gearresteerd.” “Ik zal gehoorzamen, sire,” was het antwoord,’ gelijk immer uw bevelen mij tot wet zijn geweest, maar spaar mij de smart om ten aanschouwe van het gansche hof in het priesterlijk gewaad te worden gevangen genomen.’ De koning weigerde dit verzoek en verliet hem.Ga naar voetnoot1) Hetzelfde lot ondergaan de andere in de zaak betrokken personen, hoewel aan Rohan nog tijd genoeg overbleef om de portefeuille met de op het halssieraad betrekking hebbende papieren te laten verbranden, wat jammer was èn voor de rechtbank, die in deze haar oordeel moest uitspreken, èn voor het nageslacht, dat nu vrij wel in het duister rondtast en menige bi- | |
[pagina 663]
| |
zonderheid moet missen, die anders licht over een en ander zou hebben verspreid. La Mothe alleen had zich door de vlucht naar Engeland gered. Ook Cagliostro behoorde onder de gearresteerden. Maar wat had er hij meê te maken? Zijn naam is nog in 't geheel niet genoemd. Weinig of niets, waarde lezer. Maar de gravin beschuldigde hem van medeplichtigheid, wat niet onmogelijk is, daar hij best achter de schermen kan hebben gezeten. Om billijk te zijn, dienen we er echter bij te voegen, dat voor deze gissing geen enkel bewijs kan geleverd worden. 't Is en blijft alzoo een gissing. We hebben even veel of liever even weinig reden om Cagliostro te gelooven op zijn woord, als de gravin de La Mothe, die zegt op zijn aansporing te hebben gehandeld, op het hare. Tevens mogen we niet vergeten dat de innige vriendschap, die er tusschen hem, den kardinaal en de gravin bestond, gereede aanleiding gaf tot dit vermoeden en althans den schijn van schuld op hem laadde. Dat hij tijdens zijn verhoor en ook later deze beschuldiging ver van zich wierp is natuurlijk, gelijk hij zich dan ook beroept in zijn ‘lettre au peuple Anglais’ op de uitspraak van het Parlement te Parijs, ‘qui a supprimée son libelle (dat van de La Mothe nl.) comme contenant des Faits injurieux et calomnieuxGa naar voetnoot1)’ maar daarbij vergeet, dat bij deze woorden sprake is van den kardinaal en ten andere, dat de rechterlijke vrijspraak bij gebrek aan bewijs, nog volstrekt niet bewijst, dat de daad niet door den vrijgesprokene is gepleegd. Hierin echter bestond vooral zijn misgreep, dat hij Rohan, alvorens deze met de zaak begon, in zijn ijdelheid gesterkt had door hem het welgelukken zijner onderneming, zij het in algemeene termen, voor te spiegelen. Hoewel hij zich reeds eenige malen er had afgemaakt, toen de kardinaal hem bij zich liet ontbieden - wellicht, dat hij het een of ander vermoedde - had hij ten laatste niet meer kunnen weigeren en toegegeven. In een séance, die op zekeren nacht met nog vier andere getrouwen heimelijk in het paleis van Rohan gehouden werd, raadpleegde hij zijn colombes en gaf, na langen tijd met het geven van een antwoord te hebben geaarzeld, ten laatste in de volgende woorden weêr, wat de geest openbaarde: | |
[pagina 664]
| |
‘De zaak, die de prins onderneemt, is zijner waardig; hij zal er in slagen. Zij zal de kroon zetten op de gunstbewijzen, die hij van een groote koningin geniet en mede den gelukkigen dag doen geboren worden, waarop het Fransche koninkrijk zich in een ongehoorden voorspoed zal verheugen door den invloed en het gewicht van Louis de Rohan.’Ga naar voetnoot1) De woorden waren vrij algemeen en onschuldig, althans voor iemand, die in de zaak niet betrokken was, maar voor Rohan waren ze het bewijs, dat zijn gelukster was opgegaan, terwijl tevens zijn hoogmoed er door bevredigd werd. En dit is, voor zoover we met zekerheid weten, Cagliostroos eenige feil in de geschiedenis van het ‘collier,’ doch hij moest haar met het tijdelijk gemis zijner vrijheid betalen en werd in de bastille opgesloten, waar hij en de overige medegevangenen, zooals Carlyle zegt, negen lange maanden ‘in Basz oder Discant mögen heulen und wehklagen, und die erlogensten aller erlogenen Memoiren herausgeben, unter welchen jenem “Memoire pour le comte de Cagliostro, en présence des autres Co-Acusés,” mit seinen Acharats von Trapezunt, Sheriffs von Mekka, und “unglücklichem sohne der Natur,” alles im Jahre 1786 ganz ernsthaft mit französischen Typen gedruckt, wohl die Palme gebührt’. Weldra zou nu het geruchtmakend proces beginnen, waarin de naam van Marie Antoinette en haar persoon door het slijk werden gesleurd met een lichtvaardigheid en boosheid, alleen te verklaren in wezens, die tot het uitvaagsel der hoofdstad behoorden. De eerste zitting van het parlement, waarheen de zaak verwezen was, had plaats op 30 Augustus 1786. Cagliostro had er gelegenheid een proeve zijner welsprekendheid te geven, die ons nog is bewaard en de gravin La Motte leverde een bewijs harer goede opvoeding door hem een kandelaar naar het hoofd te smijten, omdat zijn woorden haar niet bevielen. Na een zitting van achttien uur kon het publiek de volgende uitspraak vernemen: ‘Het stuk, dat ten grondslag ligt aan het proces, de goedkeuring en de handteekeningen der Koningin zijn nagemaakt en worden ten onrechte beweerd van haar herkomstig te zijn; | |
[pagina 665]
| |
La Mothe wordt bij verstek tot levenslangen dwangarbeid verwezen; La Mothe, de vrouw, wordt gegeeseld, gebrandmerkt op beide schouders met de letter V (voleuse) en tot levenslange gevangenis veroordeeld; Retaux de Villette is voor immer uit het rijk verbannen; Mejufvrouw d'Oliva wordt buiten vervolging gesteld; Cagliostro is van alle aanklacht ontheven; De kardinaal wordt vrijgesproken van alle beschuldigingen ten zijnen laste. De beleedigende uitdrukkingen in de memorie van Mevrouw de la Mothe, tegen hem gebruikt, zullen gesupprimeerd worden, terwijl hem tevens vergunning wordt verleend om het arrest door den druk te doen verspreiden.’Ga naar voetnoot1) En hiermede eindigt, wat Carlyle noemt ‘die Pickelheringstragödie mit dem Diamanten-halsband.’Ga naar voetnoot2) Weinige dagen later wordt het vonnis voltrokken; maar bij de gravin was dit gansch geen gemakkelijk werk. Na eenig dralen van de zijde der regeering en met veel tegenstribbelen van haar kant onderging zij de haar opgelegde straf. Onder voorwendsel, dat een ruiter haar wilde spreken en eenige belangrijke documenten overhandigen, verliet ze onverwijld haar bed. De beul nam dit oogenblik waar om haar te brandmerken, waartegen ze zich echter met hand en tand verzette. Vervolgens werd ze opgesloten in de gevangenis la Salpétrière, waar ze eerst poging deed tot zelfmoord en waaruit ze later na een tweejarig verblijf ontvluchtte. Ze nam de wijk naar Engeland en schreef er met behulp van haar man eenige schotschriften tegen de koningin, die overvloeiden van lage beschuldigingen en lasterlijke aantijgingen en mede oorzaak werden van de steeds toenemende impopulariteit, waarvan Marie Antoinette later de treurige gevolgen heeft ondervonden. Hier vond zij tevens den dood. ‘Wenn wir auch sehr gern zugeben, dasz alle diese Angaben nichts als Lügen sind, so fragen wir immer noch, wie ein Sterblicher so lügen konnte; zietdaar Carlyles oordeel over de door haar uitgegeven mémoires. | |
[pagina 666]
| |
De kardinaal, in vrijheid gesteld, verloor het ambt van aalmoezenier aan het hof en heeft, dank zij zijner onhandigheid en lichtgeloovigheid, evenmin de gunst van de koningin veroverd, als hij haar voorheen bezat; terwijl hij tevens de juweliers Boehmer en Bassenge moest schadeloos stellen voor de ontvreemde steenen,Ga naar voetnoot1) die hem buitendien al vrij zwaar op het hart zullen gelegen hebben. Ook Cagliostro werd uit de Bastille ontslagen, waar hij gelegenheid had gevonden zijn memorie van verdedigingGa naar voetnoot2) optestellen, en op vrije voeten gesteld. Hij verliet zijn gevangenis. Een groote menigte verdrong zich voor de poorten er van, om getuige te zijn van dit voor de hoofdstad zoo heuglijk feit. Met een ‘leve Cagliostro, leve de weldoener der menschheid!’ werd hij begroet en onder de jubelende kreten der schare naar huis geleid. 't Was een opgewondenheid, als hadde een vorst zijn intocht gehouden, een vreugde, zooals zelden wordt aanschouwd, en eerst na de uitdrukkelijke verklaring en heilige verzekering, dat hij weldra meer van zich zou doen hooren, ging het volk, dat zich schier om zijne woning verdrong, uiteen. De gelegenheid tot meerdere ovaties werd den Parijzenaars ontnomen. Het koninklijk decreet, waarbij ieder van majesteitsschennis werd beschuldigd, die het dorst wagen Cagliostroos eer aan te randen, veranderde in een bevel, waarbij hij genoodzaakt werd binnen vier en twintig uur Parijs en binnen drie weken Frankrijk te verlaten. 't Werd tijd ook, zou hij zijn roem niet overleven. Tot nog toe was zijn tocht door Frankrijk een triumftocht geweest. Zege op zege had hij behaald, hij werd op de handen gedragen, wat | |
[pagina 667]
| |
zeg ik, vergood. Het ongeluk, dat hem thans trof, de miskenning, die hem ten deel viel, het voorgewende verlies van zijn vermogen, konden slechts dien roem verhoogen en de opgewondenheid zijner aanhangers doen stijgen; gelijk beide tot nadeel strekten van het koninklijk gezin, waarvoor de laatste dagen begonnen aan te breken. Ja, de ongenade, waarin hij bij het hof viel, was de oorzaak van grooter vereering. Van alle zijden stroomden de aanzienlijken naar Passy, waarheen hij de wijk had genomen, om hem hun deelneming te betuigen en van hun hoogachting, trouw en voortdurende belangstelling de verzekering te geven en niet minder dan vijf duizend menschen verdrongen elkander en baden om zijn zegen, toen hij gereed stond voor immer den franschen bodem zijn vaarwel toe te roepen, aan dien bodem, die getuige geweest was van zijn overwinningen, getuige thans van zijn nederlaag en val. Ja, wel mocht hij met trots op den afgelegden weg terugzien; in veler harten leefde de herinnering van zijn behaalde zegepralen en zelfs menig eenvoudig bewoner der provinciën weende een traan bij de gedachte aan hem. Hij begaf zich naar Londen en schreef er zijn ‘lettre au peuple Anglais,’ waarin hij zich zelf een lauwerkrans om de slapen wilde vlechten, de maar al te ware beschuldigingen tegen hem ingebracht trachtte te ontzenuwen en alwat maar eenigzins aan zijn roem kon te kort doen met verontwaardiging als leugen afwees. Het Engelsche volkskarakter is echter niet geschikt voor mannen als Cagliostro. De opgewonden Franschman laat zich eerder bedriegen en foppen dan de stijve, achterdochtige, teruggetrokken Engelschen. Met zijn Egyptische vrijmetselarij is het gedaan, kwakzalveren en pillen maken geeft hem nog iets, maar ook niet veel. Toch, luieren kan hij niet, - en een ‘otium cum dignitate’ genieten mag hij niet. Wat zal hij dus beter doen dan zijn gal uitstorten over hen, die hem negen maanden in de Bastille lieten zuchten en toen uit het land verjoegen! Hij schrijft zijn brief aan het Fransche volk, een dito stuk als die aan het Engelsche, doch die voornamelijk de aandacht heeft getrokken door de profetie welke hij bevat aangaande de Bastille, een profetie, die wellicht de haat hem deed spreken, maar die desalniettemin letterlijk is vervuld. Ze luidt aldus: ‘Van de Bastille zal geen steen op den anderen blijven, de | |
[pagina 668]
| |
grond waarop ze is gebouwd zal een wandelpark worden.’ En verder: ‘Een vorst zal over Frankrijk regeeren, die de “lettres de cachet” zal afschaffen, de algemeene staten bijeen roepen, den waren godsdienst herstellen.’ Kan het duidelijker? Toch is dit alles natuurlijk te verklaren. De voorboden der revolutie waren er. Aan een man van zooveel scherpzinnigheid als Cagliostro kon dit niet ontgaan. Teveel had hij gezien. Velen der latere republikeinen waren zijn leerlingen geweest en leden der loges door hem opgericht. De steeds klimmende onwil tegen den zwakken Lodewijk XVI en de toenemende haat tegen de ‘Autrichienne’ begonnen zich te openbaren en voorspelden booze dagen. De lucht was zwanger van onheilspellende stoffen en bedekt met donkere wolken. Zijn gelukster begint te tanen. Openlijk begint men hem aan te vallen. Zekere Morande, redacteur van de ‘Courier de l'Europe’, toont maar al te goed bekend te zijn met het leven van den beruchten kwakzalver en vult met het verhaal ervan eenige nummers zijner couranten. 't Zijn juist gemikte pijlen, goed geschreven artikels. De aanleiding er toe deelt Cagliostro ons zelf mêe in de volgende woorden: ‘J'avais parlé en société d'une expérience connue de tous les chymistes; qui consiste à accoutumer insensiblement un animal à une nourriture empoisonnée, et à rendre par ce moyen sa propre chair un poison des plus subtils. Le sieur Morande avait plaisanté assez lourdement à ce sujet: cette plaisanterie déplacée fut le prétexte dont je me servis pour aller à mon but.’ Cagliostro liet nl. een brief drukken in den ‘Public advertiser,’ gericht tegen No. 16, 17 en 18 van de ‘Courier de l'Europe,’ zeker een van de besten en geestigsten, die hij ooit heeft geschreven en daagde hierbij Morande uit tot een zeer zonderling duel. ‘Je vous invite à déjeuner pour le 9 Novembre prochain, à 9 heures du matin; vous fournirez le vin et tous les accessoires: moi, je fournirai seulement un plat de ma façon; ce sera un petit cochon de lait, engraissé selon ma méthode. Deux heures avant le déjeuner, je vous le présenterai en vie, bien gras et bien portant. Vous vous chargerez de le faire tuer et de le faire aprêter, et je ne m'en approcherai plus jusqu'au moment où on le servira sur table. Vous le couperez vous-même en quatre parties: vous choisirez celle qui flattera | |
[pagina 669]
| |
le plus votre appétit, et vous me servirez celle que vous jugerez à-propos. Le lendemain de ce déjeuner il sera arrivé de quatre choses l'une: ou nous serons morts tous les deux, ou nous ne serons morts ni l'un ni l'autre; ou je serai mort et vous ne le serez pas, ou vous serez mort et je ne le serai pas. Sur ces quatre chances je vous en donne trois; et je parie 5000 guinées que le lendemain du déjêuner vous serez mort et que je me porterai bien. Vous conviendrez que l'on ne saurait être plus beau joueur, et qu'il faut necessairement ou que vous acceptiez le pari ou que vous conveniez que vous êtes un ignorant et que vous avez sottement et plattement plaisanté sur un fait qui n'était pas de votre compétence’Ga naar voetnoot1) Maar noch het een noch het ander gebeurde. Het duel werd niet aangenomen en in no. 19 trok de redacteur zijn woorden geenszins in. Volgt andermaal een brief van den graaf in den ‘Public Advertiser’, waarin hij met den angst van Morande den spot drijft en die met de volgende zeer geestige opmerking begint: ‘La connaissance de l'art de conserver est essentiellement liée avec celle de l'art de détruire. Les remèdes et les poisons, dans les mains d'un ami des hommes, peuvent également servir au bonheur du genre humain; les premiers en conservant les êtres utiles; les derniers en détruisant les êtres malfaisans. Tel est l'usage que j'ai toujours fait des uns et des autres; et il ne tenait qu'à vous, Monsieur, que mon nourrisson de Londres ne fùt autant et plus utile à l'Europe que celui de Médine ne l'a été jamais a l'Arabie’: - voort gaat met een bespotting van Morande, die zoo dom was om te meenen, dat de graaf de weddingschap werkelijk had willen aangaan en niet begreep, dat het voorstel alleen diende om hem in zijn netten te vangen, en eindigt met de verzekering, dat hij zich verder niet aan de praatjes van de ‘Courier’ zou storen. Deze brief deed Morande zijn ‘sang-froid’ verliezen, zoo verzekert ons Cagliostro; hij maakt nu de gansche ‘chronique scandaleuse’ bekend, licht het publiek voor aangaande het vroeger leven van Josef Balsamo, zijn hoedanigheden, bedriegerijen, namen, geboorteplaats en huiselijk leven; roept de getuigen, die het bewijs voor de waarheid zijner mededeelingen konden leveren, op, kortom brengt hem een slag toe, die zijn roem geen voordeel deed. Wel tracht Cagliostro al de argumenten te ont- | |
[pagina 670]
| |
zenuwen, wel heeft hij zeker de lachers op zijn zijde gehad, maar het heirleger van schuldeischers, dat, wakker geworden, van nu af zijn woning bestormde, maakte het verblijf te Londen verre van aangenaam. Ook het groote publiek begint argwaan te koesteren. ‘Er zou wel iets waar zijn van al het verhaalde, hoe natuurlijk het ook zij, dat de betrokken persoon zelf er niets van wil weten.’ Voegt bij dit alles, dat de tegenbewijzen niet zoo afdoende waren, als men zou mogen verwachten en we begrijpen volkomen, dat hij den tijd gekomen achtte om voor de derde maal Engeland te verlaten, als een land, waar hij zijn rol uitgespeeld en zijn kruid te vergeefs verschoten had. We zijn in het jaar 1787. De man, die voor den dag zijner zegepralen door Europa heeft gezworven, begint zijn zwerftochten op nieuw. Nergens kan hij ruste vinden; hier is hem door een keizerlijk besluit het verblijf ontzegd; ginds leert men hem te spoedig kennen; elders vindt hij geen genoegzaam vlietende bron voor zijn inkomsten. Hij gaat naar Basel, van hier naar Aix in Savoie, van Aix naar Roveredo, dan naar Trente, waar later het ‘Liber memorialis de Caliostro, dum esset Roboreti,’ ook wel het ‘evangelie van graaf Cagliostro’ genoemd, verscheen. Reeds moet hij sommige zijner kostbaarheden verpanden om in zijn eigen levensonderhoud en dat der schoone Lorenza te voorzien; reeds begint hij hier en daar den vrome te spelen, te biechten om ten laatste na lang bidden en smeeken van zijn vrouw weêr het gemeenschappelijk vaderland op te zoeken en terugtekeeren in den moederschoot der heilige kerk, maar zoo zich tevens reddeloos in de klauwen van roofdieren te werpen. Hij komt in 1789 te Rome aan. ‘Unglücklicher Sohn der Natur,’ moet het hiermede eindigen? Moet op deze wijze de zon, die u bescheen, ondergaan? Dwazer stap hadt ge zeker nooit kunnen doen, temeer daar ge ook in het land der dienstbaarheid, in de stad der onverbiddelijke gehoorzaamheid de Egyptische vrijmetselarij wilt invoeren! Of weet ge dan niets van de bullen weleer door Clemens XII en Benedictus XIV tegen alle geheime genootschappen uitgevaardigd? Pauselijke banbliksems blijven immer van kracht! Met een weinig nadenken toch had hij kunnen gissen, dat in het land, waar de dolk der sluipmoordenaars zoovelen trof, ook wel valsche broeders zouden gevonden worden, die het op | |
[pagina 671]
| |
zijn ondergang toelegden, om zoodoende zich ware zonen der kerk te betoonen en den hemel te verdienen. Het ongeluk scheen hem als met blindheid te slaan. Zijn genezingen mislukten er; zijn schatkist was uitgeput, verraad levert hem in de handen der inquisitie; zijn einde is nabij. Maar toch, hij laat de hoop niet varen, alle moeite is echter ijdel. Achttien maanden lang duurt het verhoor; nu eens liegt, dan huichelt hij; heden zoekt hij door zijn verzekering, dat hij goed katholiek is, zijn rechters te winnen; morgen wêer door een ijdel vertoon van berouw op hun harten te werken; nog geen uur geleden bekent hij alles, een oogenblik later herroept hij wat hij heeft gesproken. Niets baat, geen welsprekendheid en geen droefheid! Hij preekt voor doove ooren en stort zijn tranen voor blinde oogen. Eindelijk wordt het vonnis geveld. De uit de duisternis gesprotene keert tot de duisternis terug, de star verschiet, moge ze langen tijd hebben geschenen en het oordeel der rechters luidt: ‘Josef Balsamo, die verscheiden misdaden heeft bekend, waarvan tevens het bewijs voldoende is geleverd, wordt veroordeeld tot alle censuren en straffen, die tegen ketters, dwaalleeraars, sectehoofden, meesters zoowel als leerlingen in de toverkunst zijn uitgevaardigd, gelijk ook tot die, welke deels in de constitutiones apostolicae van Clemens XII en Benediktus XIV tegen hen, die op de eene of andere wijze de orde en de samenkomsten der vrijmetselaren begunstigen en bevorderen; deels ook in de verordeningen van het staatssecretariaat gevonden worden tegen wie zich aan een dergelijk vergrijp in Rome of in een ander deel van het pauselijk gebied schuldig maken. Uit bizondere genade echter zullen we hem niet overleveren aan den wereldlijken arm, maar de doodstraf veranderen in levenslange gevangenis op den een of anderen burcht, waar hij zonder eenige hoop op genade streng bewaakt zal worden; en als hij op de plaats zijner gevangenis zijne ketterijen formeel heeft herroepen, dan kan hij na opgelegde heilzame boetedoening van de over hem uitgesproken kerkelijke straffen vrijgesproken worden.’ ‘Het handschrift dat tot titel heeft: “De Egyptische vrijmetselarij” wordt plechtig verdoemd, als bevattende geboden, verordeningen, leerstellingen en een systeem, die den weg tot oproer banen en zijnde een bijgeloovig, godslasterlijk boek. Het zal door de hand van den beul met al de daarbij ontdekte ordeteekenen verbrand worden.’ | |
[pagina 672]
| |
Nog een brief richt hij aan de Constitueerende Vergadering, 1791. Zij hoorde hem niet. Het kasteel St. Angelo werd zijn woning en liet sedert zijn prooi niet wêer los. Hij stierf er. Hoe? Niemand weet het. Wanneer? Dag en datum zijn slechts der inquisitie bekend. Alleen dit weten we, dat hij nog ongeveer vier, volgens anderen, twee jaar heeft geleefd. Lorenza, de echtgenoote, die het leven van avonturen met hem had gedeeld, werd in een klooster opgesloten en onderging later een dergelijk lot. Beider asch sluimere in vrede en vinde de rust, die ze hier op aarde te vergeefs hebben gezocht! | |
III.Zoo hebben wij dan ten einde toe den grooten man op zijn zwerftochten gevolgd en achtereenvolgens den bedrieger, den kwakzalver, den wonderdoener, den meester in de geheime kunst ontmoet, zooals de geschiedenis hem ons teekent. Dat we veel van die berichten aangaande hem en zijn operaties op rekening der verbeelding en der dichtende overlevering moeten zetten, is ons duidelijk geworden; dat wij nog veel meer zouden moeten in twijfel trekken, indien we afgingen op de verhalen, die hij zelf van zijn leven en lotgevallen doet, zal ik wel niet behoeven te zeggen, daar we instemmen met de opinie van Carlyle, die hem zelf ‘einen König der Lügner’ en zijn leven ‘eine Lüge’ noemt. Met onze teekening van zijn persoon zou hij dan ook zelf geenzins vrede hebben, dewijl hij, vooral wat den aanvang van zijn bestaan betreft, ons vergast op gansch andere mededeelingen, die ons echter niet kunnen bekoren, ja, er is veel kans voor, dat den hedendaagschen geschiedschrijver van zijn leven een zelfde lot beschoren was als weleer den redacteur van de ‘Courier de l'Europe’ en zoovele anderen, die hem wilden ontmaskeren, trof; zoo hij anders niet met een hoogmoedig en verachtelijk stilzwijgen de lasteraars den mond zou trachten te snoeren of brieven ging aanhalen, die wellicht in een periode van opgewon- | |
[pagina 673]
| |
denheid geschreven, toen hij hen publiek maakte, reeds lang door andere verklaringen van dezelfde personen waren ontzenuwd. Immers zonder schaamte durft hij in 1787, in zijn ‘lettre au peuple Anglais’ van een brief van Elisa von der Recke melding maken, waarin hij zegt, ‘qu'elle lui prodigue les témoignages les plus touchans et les moins équivoques de son affection, de son estime, de ses regrets, j'irais plus loin, de son respect’, en er zelfs bijvoegen, dat hij hem zal bekend maken, ‘si Madame la Comtesse de Recken me met dans la nécessité de le faire par un désaveu, auquel je ne puis, ni me dois attendre’, al verscheen ook in dat zelfde jaar over hem en zijn werkzaamheid te Mittau haar brochure, die alles behalve veel eerbied openbaarde. Van dergelijke onbeschaamdheid kan men zich schier geen voorstelling maken. Doch het zij zoo! In zijn memorie van verdediging, opgesteld in de bastille, zijn mede waarheid en leugen zoo zeer door elkander vermengd, dat we soms geneigd zijn aan de waarheid zelve te twijfelen, ware het niet, dat we van elders genoegzamen grond voor de erkenning er van bezaten. Zoo ligt volgens zijn eigen zeggen zijn oorsprong in het duister en heeft hij slechts een flauwe herinnering van zijn jeugd, terwijl zijn ouders hem gansch en al onbekend zijn. ‘Ignorant moi-même dans quel lieu du monde j'ai reçu le jour;’ heet het in zijn eigen mond. Leugen alweer! Goethe toch deelt ons in zijn ‘Italiänische Reise’ twee brieven zijner moeder mede, aan hem gericht, waaruit blijkt, dat hij zeer goed op de hoogte was en van haar omstandigheden en van de familie, die nog te Palermo woonde.Ga naar voetnoot1) Maar 't was geen wonder, dat hij over een en ander ten tijde zijner grootheid (?!) liefst het stilzwijgen bewaarde, daar al hetgeen vóór zijn komst te Straatsburg was voorgevallen hem wel schade, maar geen voordeel kon aanbrengen en waarlijk geen recht gaf op den eerenaam, dien hij zelf zich zoo gaarne schonk: ‘de vriend der menschheid’, waarbij hij ook al wêer het gedrag tegenover zijn vrouw, die hij dikwijls mishandelde, de houding tegen over zijn moeder, die, terwijl hij nog in weelde en overdaad zwelgde, schreef: ‘Ich wiederhole, lieber Sohn, meine Bitte, schicke mir nur so viel, dasz ich mir einigermaszen hel- | |
[pagina 674]
| |
fen kann, indem ich nicht einmal die nöthigen Kleidungsstücke habe, um die Pflichten einer Katholischen Christin zu erfüllen, denn mein Mantel und Ueberkleid sind ganz zerrissen. ‘Lieber Sohn, ich bitte Dich, mir des Tags einen Tari auszusetzen, damit deiner Schwester einigermaaszen die Last abgenommen werde, und damit ich nicht vor Mangel umkomme. Erinnere Dich des göttlichen Gebotes, und hilf einer armen Mutter, die aufs letzte gebracht ist!’ - en de oplichterijen en bedriegerijen uit het oog verloor, waaraan hij zich tegenover anderen schuldig maakte. Geen wonder, dat hij die vroegere lotgevallen maar liever als niet geschied beschouwde en als graaf Cagliostro nooit van een Josef Balsamo of een Lorenza Feliciani had gehoord, daar beide laatsten, al waren er aren overheen gegaan, nog altijd minder aangename ontmoetingen met de politie, (en hij had er reeds verscheidene gehad, die hem nog versch in het geheugen lagen) te duchten hadden. Maar wij, die in dezen doolhof naar waarheid zoeken, hebben volstrekt geen plan zonder voldoend bewijs geloof te slaan aan al datgene wat de lichtgeloovige vereerders zijner dagen voor echte munt aannamen of als onloochenhare waarheid verspreidden en plaatsen dus ook achter de verhalen omtrent zijn eeuwige jeugd gelijk achter meer andere van dergelijk gehalte voorloopig een vraagteeken, dat er wel immer achter zal staan blijven; moge hij dan ook zelf als ‘groot-koptha’ zich met den eeuwigen God vergelijken, en in zijn ritus het zingen van het: ‘Veni Creator, Spiritus,’ het ‘te Deum’ en eenige psalmen voorschrijven; ja zelfs de dwaasheid hebben om in den Psalm: ‘Memento, Domine, David et omnis mansuetudinis ejus’, voor David groot-kophta te zetten,Ga naar voetnoot1) of de woorden der Openbaring: ‘Ik ben, die ik ben,’ tot de zijne maken en op zich zelf toe te passen. Van al de sprookjes verder, die hij ons opdischt aangaande zijn geboorte: dat hij de zoon is van een Malteser ridder en een prinses van Trebisonde; op wonderbare wijze te Medina, onder den naam van Acharat in de Kristelijke godsdienst opgevoed bij Mufti Salaahym; of elders, dat hij afstamde uit het koningsgeslacht der Karolingiers en wel bepaaldelijk van Karel Martel, | |
[pagina 675]
| |
dat hij met zekeren AltotasGa naar voetnoot1) gansch Africa en Azië doorreisde en door hem in de verborgen kunsten werd onderwezen, of wat meer van dien aard is, nemen we niets aan en vermelden het alleen om te doen zien, hoever aan den eenen kant de opgeblazenheid gaan kan van een mensch die zulks vertelt en aan den anderen de dwaasheid en lichtgeloovigheid van anderen, die het gelooven en wêer oververtellen. Het proces der inquisitie heeft ons beter ingelicht. ‘Qui n'a plus qu'un instant à vivre n'a plus rien à dissimuler’, zegt de schrijver der ‘mémoires authentiques’ en laat dan volgen: ‘voilà des faits incroyables, mais non moins veridiques. Cet heureux charlatan étoit né sans fortune, d'une famille obscure, dans une religion avilie, avec des passions fougueuses. Il lui parut de passer quarante ou cinquante ans sur la terre dans les privations, et de voir un tas de sots prospérer, plus de fripons encore occuper les grandes places, sans pouvoir partager ce qu'ils ont obtenu par l'intrigue et même par des crimes’.Ga naar voetnoot2) Wij sluiten ons aan bij Goethe, die, afgaande op het onderzoek van een rechtsgeleerde, dien hij te Palermo leerde kennen, den stamboom van Josef Balsamo aldus meedeelt: ‘Guiseppe Balsamos Urgroszvater mütterlicher Seite war Matteo Martello.Ga naar voetnoot3) Der Geburtsname seiner Urgroszmutter ist unbekannt. Aus dieser Ehe entsprangen zwei Töchter, eine Namens Maria, die an Giuseppe Bracconeri verheirathet und Groszmutter Giuseppe Balsamos ward. Die andere, Namens Vincenza, verheirathete sich an Guiseppe Cagliostro, der von einem kleinen Orte La Noara, acht Meilen von Messina, gebürtig war. Ich bemerke hier, das zu Messina noch zwei Glochengieszer dieses Namens leben. Die Grosztante war in der Folge Pathe bei Guiseppe Balsamo; er erhielt den Taufnamen ihres Mannes und nahm endlich auswärts auch den Zunamen Cagliostro von seinem Groszonkel an. ‘Die Eheleute Bracconeri hatten drei Kinder: Felicità, Matteo und Antonia. Felicità ward an Pietro Balsamo verheirathet, den Sohn eines Bandhändlers in Palermo, Antonto Balsamo, der vermuthlich von Jüdischem Geschlecht abstammte. Pietro Balsamo, | |
[pagina 676]
| |
der Vater des berüchtigten Guiseppe, machte Bankerot, und starb in seinem fünfundvierzigsten Jahre. Seine Wittwe, welche noch gegenwärtig lebt, gab ihm auszer dem benannten Guiseppe noch eine Tochter Giovanina Giuseppe Maria, welche an Giovan Battista Capitummino verheirathet wurde, der mit ihr drei Kinder zeugte und starb. ‘Das Memoire, welches uns der gefällige Verfasser vorlas, und mir, auf mein Ersuchen, einige Tage anvertraute, war auf Taufscheine, Ehecontracte und Instrumente gegründet, die mit Sorgfalt gesammelt waren. .........Das Memoire endigte sich mit einem scharfsinnigen Beweisen dasz Cagliostro und Balsamo eben dieselbe Person sey’.Ga naar voetnoot1) Een en ander toont ons echter, dat Cagliostro, zich zijn geboorte uit arme ouders schamende, die ware grootheid van hart miste, die er trotsch op is uit eigen kracht zich tot een zekere maatschappelijke hoogte te hebben gebracht, en de innige overtuiging met zich omdraagt, dat alleen geest en zieleadel den mensch waarlijk tot mensch maken. Toch is dit alles natuurlijk te verklaren in een man, die, voor het oog der wereld een tijd lang groot, bij zich zelf gevoelen moest, dat hij slechts een geusurpeerden naam bezat, met geleende veeren pronkte en lof en roem inoogstte, die hem niet toekwamen. Of moeten we al niet in zekeren staat van waanzin verkeeren om eenige waarde te hechten aan een antwoord, hetwelk hij eens gaf aan sommigen, die hem vroegen: waarom hij bij de ‘afneming van het kruis’, een schilderij van Jouvenet, plotseling in tranen uitbarstte: ‘Helaas! Helaas! ik betreur den dood van dezen grooten zedemeester, van dezen mensch, die zoo goed was en zoo aangenaam in den omgang, aan wien ook ik zulke genoeglijke uren te danken heb. Te samen hebben we weleer bij Pontius Pilatus den maaltijd gebruikt;’ en op de wedervraag van den kardinaal de Richelieu: ‘maar van wien spreekt ge dan toch?’ hernam: ‘Wel van Jezus Kristus, dien ik zoo goed heb gekend?’ Zouden we hier niet gerechtigd zijn van meer dan gewone brutaliteit te gewagen, alleen bij een Cagliostro te vinden? En werkt de verklaring van zijn lijfknecht, dat hij reeds bij | |
[pagina 677]
| |
hem in dienst was sedert den ondergang van den Romeinschen staat, of de verzekering van Lorenza, dat ze hem nooit anders heeft gekend als in den jeugdigen staat, waarin hij ook toen verkeerde, niet op onze lachspieren, zoo ze anders niet onze verontwaardiging gaande maken en in goed Hollandsch doen uitroepen: ‘hij liegt!’ ‘Un homme, qui aujourdhui en bonne compagnie, tiendrait ce langage, passerait pour un fou’; zegt Jules de St. Felix, ‘mais vers la fin du XVIII siècle on ne riait plus que de ce qui était respectable. L'Eglise et la Monarchie avaient leurs railleurs. Mesmer, Saint-Martin, Swedenborg, Saint-Germain, Cagliostro avaient leurs croyants et leurs intrépides confesseurs; et jusqu'à ce bon marquis Maurice de Puy-Ségur, qui magnétisait les chênes de son Parc. A qui donc ne prodiguait-on pas de l'admiration en ce temps-là? Mais ne soyons pas si vains, nous les héritiers de ce siècle disparu. Avons nous l'esprit plus ferme et moins prompt à tomber au trébuchet du charlatanisme? Voyez plutôt: le magnétisme de nos jours demande carrément ses diplômes de docteur, et le somnambulisme réclame ses trépieds d'or comme la sibylle antique.’ ‘Ne soyons pas si vains!’ Gelukkig echter, dat de geschiedenis van het verleden de leermeesteres kan zijn van heden en toekomst, daar we nu beter weten. Laat ons het dan van nu af in deze maar houden met de inquisitie, die er bepaalt aan twijfelde, ja, die juist hierdoor werd opgewekt den bedrieger te ontmaskeren, moge ze hem dan ook deze dienst hebben bewezen van zijn dood minstens in hetzelfde duister te hebben gehuld, als waarmede hij zoo gaarne zijn geboorte wilde omgeven. Wat zijn reizen betreft door de gansche wereld komen wij niet tot een veel gunstiger resultaat. De meeste landen en hoofdsteden van Europa en een klein gedeelte van Azie mogen de eer van zijn bezoek hebben genoten, zoo dit een eer kan worden genoemd, de pyramiden van Egypte hebben hem waarschijnlijk nooit aan haar voeten zien staan en zijn dus nog veel minder door hem gebouwd, zooals hij ons ook al eens wil wijsmaken. Ze zijn alzoo nimmer de plaats geweest, waar hij de geheime kunsten geleerd heeft, deelgenoot is geworden van de wetenschap der voor anderen verborgen natuurkrachten, waar | |
[pagina 678]
| |
hem de openbaringen zijn verstrekt van den geest der waarheid, wrarop hij zich later zoo dikwijls beriep. Zijn studie van de menschen, met wie hij in aanraking kwam en bij wie hij voor het grootste deel een niet te beteugelen zucht naar het geheimzinnige en wonderbare opmerkte; de overtuiging, allengskens in hem gewekt, dat de meesten zich liever laten foppen door het vreemdsoortige dan aannemen, wat voor allen duidelijk is en als onomstootelijke waarheid vaststaat, zich veeleer overgeven aan de zorg van kwakzalvers, die wonderen weten te verhalen van de genezende kracht hunner kruiden en toovermiddelen, dan zich vertrouwen aan de mannen der wetenschap, die door bescheidenheid uitmunten, zal zeker wel de groote aanleiding tot zijn werkzaamheid, d.i. tot zijn bedriegerijen, zijn geweest. Immers aan scherpzinnigheid, helder inzicht, juiste opmerkingsgave, - we leverden er tal van bewijzen voor - ontbrak het hem geenszins. Slechts het gebruik, dat hij van zijn vermogens maakte was in menig opzicht verkeerd of werd bestuurd door zijn grenzelooze zucht naar avonturen, die hij op jeugdigen leeftijd reeds niet wist te beteugelen. Goed aangewend, hadden ze tot zegen voor hem zelven en anderen kunnen strekken, daar hij, zijn tijdgenooten in kennis der natuur ver vooruit, de wetenschap een goed eind verder had kunnen brengen, zoo de algemeene ontwikkeling bevorderen en het bijgeloof der achttiende eeuw, dat hij nu in de hand werkte, tegengaan. Toch eere, wien eere toekomt en rechtvaardigheid bovenal! Daarom willen we ook zijn deugden niet over het hoofd zien; waaronder een zekere goedaardigheid en welwillendheid jegens minder gegoeden onze aandacht trekken. Bewijs hiervoor is de belangelooze hulp, die hij den armen wijdde en den kranken zonder vermogen. Immers we hebben hier volstrekt geen reden om aan minder edele oogmerken te denken, vooral niet daar, waar hij hen zelfs bij de meest besmettelijke ziekten in hun eigen woning behandelde. Slechts de rijken moesten in zijn uitgaven voorzien, zij moesten zijn schatkist vullen en het levenselixer, dat toch niemand hielp, met ongelooflijke sommen betalen. Dat zouden een kardinaal de Rohan en nog sommige anderen, die dwaas genoeg waren het te koopen, kunnen getuigen! Die uitgaven nu waren, zooals uit het voorgaande blijkt, niet | |
[pagina 679]
| |
gering. Met kwistige hand strooide hij het geld om zich heen; zonder weelde en overdaad kon hij niet leven; 't scheen, dat onnoemlijke schatten hem ten dienste stonden overal waar hij kwam. ‘Hij reisde, zegt de schrijver van het leven van Cagliostro, ‘hij reisde meestal met de post, vergezeld van een talrijk gevolg; hij liet zich door koeriers, lakeien, kamerdienaars en allerlei soort van dienstboden, allen prachtig uitgedost, bedienen, om zoodoende den roem van zijn adelijke afkomst op te houden. Sommige liverien, die hij te Parijs liet maken, kostten elk twintig Louis d'or. Vorstelijk gemeubelde zalen, rijk voorziene tafels, die voor verscheiden personen waren gedekt, een keurige “garde-robe” voor zichzelven en zijn vrouw konden niet achterblijven bij iemand, die op zulk een wijze optrad.’ Zooveel althans is zeker, dat van gebrek bij hem nooit sprake is, zelfs niet, toen hij zich moest verminderen op het laatst van zijn leven, daar hij toch nog altijd kostbaarheden had om te verpanden; en waar is het woord, dat de president van het Parlement op zijn snoeverijen hem toevoegde: ‘Aan het bestaan van uw fortuin schijnen we niet te mogen twijfelen, alleen de bron, waaruit ze voortvloeit, is voor ons een mysterie.’ Toch voor hem, die nauwkeurig de geschiedenis raadpleegt, is ook dit mysterie niet zoo groot, als men vermoedt. Dat Cagliostro zelf van verborgen bronnen spreekt, waaruit zijn rijkdommen vloeiden, is natuurlijk; dat onder zijn tijdgenooten allerlei praatjes en gissingen dienaangaande in omloop waren, denkbaar. De meesten toch schreven hem de vaardigheid toe van goud te kunnen maken. We willen het niet tegenspreken, ja het zelfs gaarne gelooven maar......maar hij deed het op gansch andere wijze dan zij zich verbeeldden. De grondstof was niet het een of ander chemisch praeparaat, maar de lichtgeloovigheid der menschen. Niet zoozeer de kunst om het metaal te vervaardigen was de zijne, maar wel de wetenschap om het in zijn bezit te krijgen. Houden we dit slechts in het oog, dan verdwijnt alle mysterie en nemen we gaarne aan, dat er door hem onnoemelijke sommen bij verschillende bankiers zijn gedeponeerd. Wie voor één enkele genezing, op welke wijze dan ook gewrocht, vijfduizend Louis d'or ontvangt, kort daarop bij zijn vertrek uit Petersburg uit de keizerlijke schatkist twintig dui- | |
[pagina 680]
| |
zend roebels; door een séance, die, welke Lorenza hield, zijn vermogen met ongeveer tachtig duizend francs ziet vermeerderd; als eisch stelt, dat de leden zijner loges een jaarlijksch inkomen bezitten van ten minste drieenvijftig duizend livres - behoeft voor geen gebrek te vreezen en kan zich, naar onze overtuiging, wel eenige luxe veroorloven. Voegt er bij, dat de werkzaamheden van Cagliostro als publiek persoon niet langer dan tien, op zijn hoogst vijftien jaar duurden en ge hebt de oplossing van dit raadsel gevonden, moge dan ook de vraag resten, of hij immer dien staat heeft kunnen blijven voeren. En hierop durven we niet toestemmend antwoorden, daar we weten, dat hij èn te Trente èn te Rome met zoogenaamde pandhuizen moest kennis maken. In de verklaring van dit alles bestaat dan ook volstrekt geen zwarigheid, maar andere, door geloofwaardige getuigen genoegzaam geconstateerde feiten zijn niet zoo gemakkelijk te begrijpen. Ik bedoel sommige zijner genezingen en de werkzaamheid met zijne ‘colombes’. Vele, 't is niet te ontkennen, zijn een gevolg van het vaste geloof en het onbeperkte vertrouwen, dat de menschen in hem hadden, gelijk hij dan ook immer onvoorwaardelijk geloof eischte. En 't is immers een bekende waarheid, die tegenwoordig schier door niemand meer wordt geloochend, dat vooral zenuwachtige aandoeningen, maar ook andere, zelfs verouderde kwalen bij dit geneesmiddel, zoo we het aldus mogen noemen, baat vinden, terwijl tevoren aangewende pogingen hulp noch beterschap brachten. Waarom we er hier onze toevlucht niet toe zouden nemen, gis ik volstrekt niet. Ieder toch weet, wat het vertrouwen op een geneesheer vermag, en nog altijd hebben ook onze doctoren zulk een vertrouwen of noem het: geloof aan hun wetenschap, eenigermate noodig, zullen ze met vrucht kunnen werken. Alleen hierin bestaat het onderscheid, dat de laatsten eerlijk genoeg zijn om het te erkennen, de kwakzalver daarentegen van bovennatuurlijke en buitengewone invloeden spreekt, zich zelven een macht toeschrijft, grooter dan iemand anders bezit, of ook zich van zoogenoemde geheimmiddelen bedient, meestal alleen hem bekend en door hem in vreemde streken gevonden. Aan den anderen kant moeten we niet vergeten, dat in het laatst der achttiende, zoo goed als in het midden der negentiende | |
[pagina 681]
| |
eeuw, het spreekwoord wel een waar woord zal zijn geweest: ‘geld, dat stom is, maakt recht wat krom is.’ Er zullen wel altijd gevonden zijn, die voor een goede belooning reeds vooraf den lof verkondigden van den grooten man, die met zoo uitstekend gevolg zijn gaven had ten beste gegeven in schier alle hoofdplaatsen van Europa en met recht veler, zoo niet aller aandacht door zijn bereidwillige hulpvaardigheid en ontzaglijke geleerdheid had tot zich getrokken, en anderen, die voorgaven ziek te zijn zonder het te wezen. We zagen immers, dat Cagliostro te Straatsburg geld uitdeelde. Zou dit ook hiermede in verband staan? Wellicht. Maar ook bedrog heeft bij dit alles een groote rol gespeeld. Dit geldt voornl. van die kranken, welke door de mannen der kunst als niet herstelbaar waren opgegeven. Men denke aan het gebeurde te Petersburg met het kind van een der voornaamste ingezetenen, dat herstelde; maar ook aan de later bij de ouders gerezen vraag, of het ook verruild kon zijn. De twijfel werd daarna in vrij groote zekerheid veranderd. Dit eene voorbeeld maakt natuurlijk ons vertrouwen niet grooter, en al willen we nu het ‘eens gestolen, altijd een dief,’ volstrekt niet als bij uitzondering toepassen; toch, toch doet het een vermoeden ontstaan, verre van gunstig voor Cagliostro, waar we later kunstbewerkingen van gelijk gehalte ontmoeten. Voegt eindelijk hierbij het aantal van hen, die niet wêer beter werden en de faam, die de meeste dingen vergroot, en ge zult moeten toestemmen, dat we in den graaf niet veel meer dan een kwakzalver, zij het een kwakzalver van buitengewone vaardigheid kunnen begroeten. Maar, zal een zijner vereerders zeggen, (zoo er nl. nog mochten bestaan), maar de prins de Soubise dan? Dit feit staat genoegzaam vast, zoowel wat de genezing door Cagliostro als de verklaring der geneesheeren aangaande den aard der ziekte betreft. Grimm, Mirabeau en nog zooveel anderen verzekeren de waarheid er van. Vergunt mij te zeggen, dat we er al zeer weinig van weten. 't Is waar, hij herstelde. Maar of nu de kwaal minder hevig was dan men vooronderstelde, - doktoren zijn ook feilbare menschen - dan of de ziekte reeds begon te wijken, zooals sommigen beweren, dan wel of Cagliostro, die toch wel niet ten eenenmale vreemdeling zal geweest zijn in het vak der genees- | |
[pagina 682]
| |
kunst, hier een verkeerde behandeling van den patient bespeurde, durven wij niet zeggen; alleen doen we opmerken, dat ook hier bij het onderzoek niemand tegenwoordig mocht zijn en dus niemand bekend is met de middelen ter genezing aangewend. Met Cagliostroos levensbeschrijver zeggen we: ‘dat we niet eerder geneigd zijn voorvallen voor boven- of tegennatuurlijk te houden, tenzij elke andere verklaring onmogelijk is,’ neen, we gaan verder en beweren, dat we in geen geval tot een wonder onze toevlucht willen nemen, daar we hiervoor te vast gelooven aan een onveranderlijke natuurwet en bovendien te weinig vertrouwen stellen in den persoon van Balsamo. En nu eindelijk de groote daden uit het tijdperk zijner glorie, waarvan velen niet kunnen geloochend worden. Met den biograaf te zeggen: ‘het zou onbegrijpelijk zijn, dat hij zoovele personen op zooveel plaatsen bedrogen had, indien wij niet wisten, dat hij altijd den grootsten opgang gemaakt heeft, waar of het catholieke geloof niet geduld werd òf zedenbederf den grond er van had ondergraven,’ gaat niet aan; we wijzen slechts op zijn arbeid in Italie en Frankrijk. Beter kunnen we ons vereenigen met zijn volgende opmerking: ‘dat hij nl. de voorzichtigheid had om zoo veel mogelijk domkoppen tot zijn leerlingen te kiezen' en onder hen steeds de voorkeur gaf aan de rijken, wier gemoederen hij hierdoor trok en vergiftigde, dat hij aan hun booze neigingen en hartstochten toegaf.’ Wat de letterlijk uitgekomen voorspelling omtrent de Bastille en de meer algemeene aangaande de Fransche revolutie betreft, reeds boven heb ik mijn gissing omtrent het ontstaan der laatste meegedeeld. En de andere, die zoo bepaald mogelijk is, ja, zelfs letterlijk is uitgekomen? Was ze misschien een bedekte vingerwijzing voor de Parijzenaars, die hun duidelijk maakte, wat ze moesten doen, als eens het onweer losbarstte; een raad in den vorm eener profetie gegeven, om het gebouw te vernielen, waarin hij weleer voor een tijd lang van zijn vrijheid was beroofd, hij, de weldoener der menschheid, de goddelijke Cagliostro; het gebouw, waarin door koninklijke willekeur onschuldigen zuchtten, die een onbepaalde vrijheid behoorden te genieten; een raad eindelijk, dien de herinnering, dien beleedigde trots hem ingaf? 't Is niet onmogelijk. Hij was slim genoeg om zich op deze wijze te wreken, waar geen andere weg voor hem openstond; slim genoeg om | |
[pagina 683]
| |
te begrijpen dat zijn woorden olie zouden zijn in het vuur, dat reeds lang smeulde. Naar mijn overtuiging althans wordt deze verklaring niet door al te groote bezwaren gedrukt. Gaarne echter, zoo iemand een meer rationeele mocht weten, geven wij de onze voor beter. Maar wat ik hier voornamelijk op het oog heb, zijn de zoogenoemde séances met zijn colombes en de invloed, dien hij op hen uitoefent, benevens de werkzaamheden in de verschillende loges, de geestenbezweringen, voorspellingen enz. Volgens zijn eigen getuigenis zijn ze het gevolg van den goddelijken bijstand, die hem nooit verliet; 't geen hij zelfs bij zijn verhooren volhield. Doch zoo kan men van alles een uitleg geven, het overlatend aan anderen om een meer juiste te zoeken, wat wij dan ook willen doen. Dat de wetenschap nog niet een in alles bevredigende en afdoende verklaring van het verschijnsel, 't welk wij spiritisme noemen, heeft gegeven, is bekend, gelijk we eveneens weten, dat er in dit opzicht nog veel verschil van gevoelen onder de geleerden bestaat. Toch is zeker, dat die oplossing den denkenden mensch het meest zal bevredigen, die in de wet der natuur zelve haar grond vindt en zoo eenvoudig mogelijk is, mogen ook vele aanhangers en voorstanders er een buiten de natuurwet omgaand feit in willen zien en bepaalde onmogelijkheden als waarheid doen huldigen. Dit was ook het geval met Cagliostro. Toch kunnen we uit de dwaasheid en ongerijmdheid van sommige verhalen, zoo als uit die aangaande het ‘banquet-d'outre tombe’ e.a. gerust de gevolgtrekking maken, dat er geen woord van waar is en slechts de opgewondenheid dier dagen, die nog immer iets meer onmogelijks wilde, hen deed ontstaan. Of anders: zou het woord van Carlyle hier misschien van toepassing zijn: ‘Endlich kann er ach Geister citiren, nämlich mit Hülfe von Phosphor und andere Taschenspielerkünststückchen!’ Wie weet! Ook zal de overlevering in deze gelijk in alles wel het hare hebben gedaan. We weten toch, dat een verhaal, 't welk van mond tot mond gaat, ten laatste nog slechts een kiem van waarheid in zich bevat. Voegt de een er deze bizonderheid bij, de tweede vermeerdert haar met een andere, de derde wêer met iets en zoo gaat het voort. Ten tweede komt hier de getuigenis van Lorenza in aanmer- | |
[pagina 684]
| |
king, door haar voor de rechtbank van Rome afgelegd, dat nl. de pupillen in sommige gevallen hun rol hadden bestudeerd en vooraf reeds waren ingelicht omtrent hetgeen ze later moesten zeggen; verder de opmerking dat Cagliostro loos genoeg was om eerst onderzoek te doen naar de omstandigheden der personen, die tot hem kwamen of ook op den toestand acht te slaan, waarin ze verkeerden. ‘Op deze wijze, zegt de geschiedschrijver, voorspelde hij aan een dame te Mittau, dat ze weldra de verloofde zou zijn van iemand, wiens geheime liefde voor haar hij te voren ontdekt had. Even weinig inspiratie was er noodig om een ander meisje haar ophanden zijnden dood aan te kondigen, want ieder had, met het oog op haren zwakken gezondheidstoestand, zonder profeet te zijn, maar met eenzelfde dosis onbeschaamdheid, eenzelfde profetie kunnen uitspreken.’Ga naar voetnoot1) Een en ander wordt bevestigd door de verklaring van Elisa von der Recke aangaande de wijze, waarop Cagliostro haar kleinen neef tot zijn doel gebruikte. Hier heet het nl.: ‘Eerst sedert eenige maanden weet ik door de bekentenis van mijn kleinen neef, hoe Cagliostro zijn hokus-pokus met hem heeft uitgevoerd. Kort na zijn komst, nadat hij in het huis van mijn oom vriendelijk ontvangen en opgenomen was, hat hij zich veel bemoeid met mijn kleinen neef, die een vlugge, praatzieke knaap was, en ons allen verteld, dat er aan zijn geluk niets ontbrak als het vaderschap over zulk een kind. De knaap, die ons allen met grooten eerbied voor Cagliostro vervuld zag en door ons tot liefde voor hem werd aangespoord, hechtte zich van nu af aan den man, die meermalen met hem speelde. Onder dit spelen liet Cagliostro hem allerlei platen zien, deed hem vragen er over, leerde hem de antwoorden er op, en bemerkend, dat hij zeer leerzaam was, had hij vervolgens den knaap gezegd, dat hij zijn vader, zijn moeder, zijn familie, ja zelfs zijn trouwen knecht, hem zelven en alles, wat hij lief had, gelukkig kon maken, als hij wilde doen wat hem bevolen werd en nooit met een ander sprak over de dingen, die hij hem vertelde; maar wel moest hij alles zeggen, wat ieder ons aangaande hem oordeelde. Tevens dreigde hij den knaap met den degen, dien hij in de hand hield, lid voor lid te zullen afsnijden, als hij de zaak verraden en zich niet naar zijn bevelen zou gedragen. Zoo kan men gemakkelijk | |
[pagina 685]
| |
begrijpen, hoe het kwam, dat het jongske na elke operatie, die had plaats gevonden, er zeer verhit uitzag, want de angst van zijn les niet goed op te zeggen dreef het arme kind het bloed in het aangezicht. De kleine, die, zooals reeds gezegd is, door zijn ouders en door ons allen onophoudelijk werd aangespoord om zich de liefde van Cagliostro waardig te maken, deed alwat onze wonderdoener hem beval. ‘Tot belooning voor de eerste zoogenoemde magische operatie beloofde Cagliostro hem een schoone uniform, als hij zijn zaak goed ten uitvoer bracht en den volgenden dag lieten de ouders dan ook op verzoek van Cagliostro een uniform voor hem maken. ‘Van nu af werd het kind immer driester. Onder het met karakters beschreven vel papier lag een ander, waarop al de gewaande verschijningen in de volgorde, waarin Cagliostro er naar vroeg, geteekend waren. De knaap zag dit en zoo kon hij altijd op de meest natuurlijke wijze antwoorden: ‘Nu zie ik een woud; nu dit, dan wêer iets anders.’Ga naar voetnoot1) Ook bleek haar later, dat onze Josef door listige vragen aan vrienden en bekenden gansche geschiedenissen en geheimen vernomen had, waarvan hij daarna behoorlijk partij wist te trekken.Ga naar voetnoot2) Doch hier staat tegenover, en er is geen de minste reden om het in twijfel te trekken, dat in andere gevallen, - ze mogen dan tot de zeldzaamheden hebben behoord of niet - de pupillen geen instructies ontvangen hadden, terwijl ook bekend is, dat twijfelaars, die de vergaderingen bijwoonden, zelven de kinderen aanwezen, welke als colombes moesten optreden; en het eerste dan ook alleen plaats kon vinden daar, waar hij achter het scherm of den zoogenoemden ‘Spaanschen muur’ werkte, maar nimmer, waar deze ontbrak en de karaf zijn plaats innam. Wel moet nu tevens toegegeven worden, dat het ceremonieel, de omgeving, kortom alles er op ingericht was om de zenuwen te spannen en op de verbeelding der menschen te werken; dat de gestalte, houding, kleederdracht van Cagliostro ten doel hadden een verbazenden en ontzagwekkenden indruk te maken; de geheimzinnige figuren, toestellen etc. de verwachting | |
[pagina 686]
| |
steeds hooger deden klimmen, dat eindelijk het schemerduister een goede bondgenoot was. Men denke zich, zooals Carlyle zegt, men denke zich ‘dieses ganze grenzenlose, schlauersonnene Conglomerat von Todtenköpfe, hieroglyphisch bemalten Schirmen, Columbinen im Stande der Unschuld, mit geräumigen, finsteren oder günstigsten theatralischen Helldunkel erfüllten Sälen, Kircher's Laterna magica, Belsazar'sche Phosphorschrift an der Wand, wehklagendes Geschrei, Glockengeläute, den langen weiszen Bart eines aus dem Dunkel auftaugenden, übernatürlichen Grosz-Kophta; - und wie dies nicht blos indirect durch die thörichten Sinne der Menschen, sondern direct auf ihre Einbildungskraft wirkt und sich mit Enoch und Elias, mit Philantropie, Unsterblichkeit, Eleutheromanie und Adam Weiszhaupt's Illuminaten und so abwärts bis mit der Unendlichen Tiefe in Verbindung bringt;’ - nu goed, men denke zich dit alles, maar hiermede is niet alles verklaard. En dit te doen toch wordt geeischt, al laten wij de hemelsche stemmen, die invielen, wanneer aan de colombes geen zichtbare teekenen gewerden - en dit gebeurde ook wel eens - voor wat ze zijn, nl. voor zinsbedrog en charlatannerie en al geven we tevens toe, dat op de verbeelding van kinderen gemakkelijk kan worden gewerkt, ja dat ze tot in het dwaze kan worden opgewekt. Dat Cagliostro macht uitoefende over de aanwezigen, is zeker en genoegzaam met bewijzen gestaafd, zij het dat hij allereerst geloof eischte en stipte nakoming zijner bevelen, - doch wie zou dat niet! ‘Op listige wijze wist hij het eerst hen tot zich te trekken, die den meesten lust hadden in bovennatuurlijke mysteries, en als zij reeds vol enthusiasme waren over alwat hij deed, dan liet hij ook hen toe, bij wie de zucht naar het wonderbare en het geloof niet zoo groot waren,’ zegt Elisa von der Recke. En hij had hierin gelijk. Wie bedriegen wil moet het goed doen, of niet! Doch genoeg! Vragen we nu, van waar hem die invloed en macht? Dezelfde vraag hebben zijn rechters hem ook gedaan en hij antwoordt, dat ‘deze macht de hulp is, die God aan een goeden Katholiek verleent en het gevolg van de zaligmakende innerlijke waarneming (Anschauung) die ons Jezus voor zijn dood in de woorden van Joh. 17 heeft achtergelaten.’ Op de wedervraag: ‘maar wat verstaat ge onder de zaligmakende innerlijke waarneming?’ heet het nu verder; ‘den bij- | |
[pagina 687]
| |
stand van een geest, of van een engel, kortom een bovennatuurlijken bijstand, dien God naar welgevallen kan verleenen aan wien Hij wil.’ Middel om hem te verkrijgen noemt hij: ‘een voortdurende gemeenschap met God, met de heilige kerk en het katholieke geloof; de band der liefde en des geloofs, een vurig gebed.’ Op het gezegde: ‘of iemand zich in dit alles tijdens dit leven hier op aarde wel verheugen kan?’ spreekt hij: ik ken niemand, ik alleen, hoewel een zondaar, geloof die macht te bezitten;’ een verklaring die zeer verzwakt wordt door die andere eveneens, maar een weinig vroeger afgelegd: ‘dat zonder twijfel alle Katholieken deze macht bezitten.’ Als een mijner lezers nu zegt: ‘ik wil gaarne gelooven, dat Balsamo zoo gesproken heeft, maar duidelijk is het nog niet,’ geef ik hem groot gelijk; even goed als ieder ander, die beweert, dat we hiermede in de oplossing geen stap gevorderd zijn. Daarom nog eens: ‘van waar hem die invloed!’ Ik deel nu het gevoelen meê van twee deskundigen, die opzettelijke studie van het genoemde verschijnsel hebben gemaakt en wel allereerst dat van Figuier. Hij vindt den invloed, dien Cagliostro op de colombes uitoefende, in zijn wilskracht, waardoor hij hen in een toestand van passiveteit bracht en zoodoende datgene, wat hij zelf dacht en gevoelde meedeelde aan anderen, terwijl hij dezen toestand den staat van ‘hypnotisme’Ga naar voetnoot1) noemt. Anders is de verklaring van Adrien de Londres in de ‘Revue contemporaine’, mede door Figuier aangehaald. Ze luidt aldus: ‘Er is niets onverklaarbaars in den biologischen toestand, hoe buitengewoon ook de openbaringen er van mogen schijnen. 't Is niets anders dan een toestand van lijdelijkheid en opgewondenheid tevens, waarin onze vermogens, ontzonken aan de heerschappij van den eigen wil, onder den invloed eener macht buiten ons staan en een reeks van indrukken ontvangen, waaraan geen enkel verschijnsel in de werkelijkheid beantwoordt, m.a.w. een toestand van zinsverbijstering. Er zijn tal van wonderen, | |
[pagina 688]
| |
alleen te verklaren uit de wet, die ons geestelijk leven beheerscht. In die samenkomsten, waarvan de magische inrichting op de verbeelding en het zenuwgestel werkt, behoeven slechts sommigen te roepen: “Ziet! hoort!” en allen wanen reeds iets te zien en te hooren en de Gasparin heeft groot gelijk, als hij beweert, dat de mediums zelve het eerst den indruk ontvangen, dien ze vervolgens mêedeelen aan de menigte. Hun aandacht, die uitsluitend gericht is op het zien van een spook, een beeld of een schim, een van welke ze vastelijk gelooven te mogen verwachten, of op het hooren van geluiden, waarvan hun reeds te voren gezegd is, dat ze hen zullen vernemen,Ga naar voetnoot1) doet in hen de illusie geboren worden, de illusie, die zich weldra als een besmettelijke ziekte meêdeelt aan allen, die tegenwoordig zijn. Op deze wijze misleidt het medium zich zelf, maar terzelfder tijd de anderen en die misleiding is des te grooter en des te gemakkelijker, naarmate het geloof aan de werkelijkheid der te verwachten verschijnselen grooter is, naarmate ook zijn physiek zich meer leent tot dezen illusoiren toestand.’ Hiermede komt overeen wat de gravin von Medem zegt: ‘Voor zoover ik in de gelegenheid was naar die zoogenoemde geestenbezweringen onderzoek te doen, begonnen allen met het gebod: zich gedurende de operatie niet te bewegen, niet te spreken, noch met andere gedachten bezig te houden. Welk onbevooroordeeld mensch ziet niet terstond in, dat Cagliostro den geest der aanwezigen zoo wilde bezighouden, dat ze voor niets oog of oor hadden als voor zijn bevelen; waardoor tevens het bedrog niet zoo spoedig ontdekt wordt.’ De verklaring trekt door haar eenvoud aan. Figuier echter heeft er geen vrede meê en vraagt, hoe het dan mogelijk is, dat een gansch gezelschap den invloed ondervindt van iemand, die er niet tegenwoordig is en wiens buste alleen zich op de plaats der séance bevindt. Doch dit, dunkt ons, heeft geenerlei bezwaar en laat zich zeer gemakkelijk begrijpen uit den grooten eerbied, dien men voor Cagliostro koesterde, een eerbied, die | |
[pagina 689]
| |
schier aan afgoderij grensde. Ongeloovigen waren er niet tegenwoordig en de groote vraag is, of b.v. Elisa von der Recke, graf M..., Morande e.a. wel dezelfde ervaring gehad en hier niet veeleer nieuwe bijdragen: de eerste voor haar ‘berüchtigte Cagliostro’, de tweede voor zijn’ ‘entlarvte Cagliostro’, de laatste voor zijn artikels in den ‘Courier de l'Europe,’ zouden gekregen hebben. Want, dat de vereering buitenmate groot was ook na zijn vertrek uit Parijs, zelfs bij sommigen, die nooit de eer hadden persoonlijk kennis met hem te maken, blijkt uit brieven die door den biograaf van BalsamoGa naar voetnoot1) worden aangehaald en door Figuier als echt erkend, waarin de Lyonsche loge den grooten profeet dank zegt voor zijn verschijning aan de broeders en voor de kracht, die hij hun meedeelt, en waaruit zij het besluit trekken, dat ‘de geest der waarheid’, hoewel verre, hen ook in den vreemde niet vergeet. Overigens schorten wij ons oordeel op in de hoop, dat de mannen der wetenschap weldra nog meer licht in deze mogen verspreiden. En nu eindelijk: heeft Cagliostro zich ook ingelaten met de politiek, is hij een wegbereider geweest van de revolutie? Zijn levensbeschrijver beweert het; wijzende op zijn ‘lettre au peuple Français’ en andere verklaringen elders afgelegd. Nu is zeker, dat we vóór zijn verbanning uit Frankrijk weinig of niet van zijn politieke beginselen hooren, na dien tijd echter wel. Zoo is zijn brief aan het Fransche volk een ‘philippica’ tegen het hof van Versailles, de ministers, het parlement, ja tegen den ganschen monarchalen regeeringsvorm; zoo verklaart hij zelf in zijn ‘lettre au peuple Anglais’, dat eerstgenoemde met een vrijheid geschreven is, die wel eenigzins naar de republiek riekt, en beweert hij in zijn adres aan de nationale vergadering, dat ‘hij meer dan eenig ander de wegbereider der vrijheid is geweest.’ Hetzelfde zoekt men afteleiden uit de letters L.P.D., waarmede ook zijn brief aan het Fransche volk is geteekend, doch waarover we boven reeds spraken. Tegen dit alles echter staat over, dat hij noch in Duitschland noch in Nederland noch in Engeland zich met politiek schijnt te hebben bemoeid, wat evenwel geen afdoend bewijs is. De grootste waarschijnlijkheid heeft het eerste gevoelen voor | |
[pagina 690]
| |
zich. Immers hij leefde in de stormachtige periode, die aan de onwenteling voorafging, hij hield omgang met de mannen, die het koningshuis niet zeer genegen waren; onwillekeurig moest hij dus wel partij kiezen. Voegt er bij, dat hij nimmer zijn doel heeft kunnen bereiken om aan het hof te komen, wat meer is, dat de koningin met zijn werkzaamheden den spot dreef, - en tien tegen één, dat hij, onder den schijn van gehechtheid aan den souverein, van eerbiedige gehoorzaamheid aan zijn gezag, niettegenstaande zijn verklaringen van spijt over het misbruik, dat van den naam der koningin gemaakt was, een geheim handlanger is geweest van de plannen der latere Jacobijnen, die leden zijner loges geweest zijn. Jhr. Sypestein maakt in zijn opstel over Josef Balsamo melding van een vers, dat volgens een latere mededeeling van Cagliostro zelf in 1772 op zijn aansporing aan de muren der meeste Fransche steden zou aangeplakt zijn. Het stookte het volk op de ketenen te verbreken en het juk af te schudden van hen, die het onderdrukten, zijn voorspoed tegenwerkten, zijn wetten verkrachtten, terwijl hij in Engeland zijnde aan een zijner ‘zonen’ een pamflet in de pen gaf, waarin de vaan des oproers onverholen was ontplooid, zelfs zoo, dat hij er eerst geen uitgever voor vinden kon. Later is het gedrukt en in de meeste Europeesche talen vertaald.’ Aan het slot van het artikel, dat in Brockhaus' Conversations-Lexicon over hem is te vinden, leest men de volgende opmerking: ‘'t is vreemd, dat iemand, wie dan ook, zich, al is het maar voor een oogenblik, door Cagliostro heeft kunnen laten bedriegen. Ons komt dit volstrekt niet vreemd voor, wanneer we slechts letten op den godsdienstigen, zedelijken en maatschappelijken toestand, waarin Europa in het laatst der achttiende eeuw verkeerde. Daarom zal het niet overbodig zijn onze aandacht nog even aan dit verschijnsel te wijden. Cagliostro was een man van zijn tijd en heeft dien tijd goed begrepen en uitstekend gebruikt. Of hij een geheim werktuig der Jesuieten was, laten we daar. Wij gelooven het niet en houden het er veeleer voor, dat hij geheel voor zich zelf is opgetreden en alleen zijn eigen voordeel heeft gezocht. Ware het anders, het genootschap van Jezus, hoewel rechtens opgeheven en onderdrukt, zou zijn vriend op het laatst van zijn leven geen armoede hebben laten lijden en zeer zeker wel middel gevonden hebben om hem te bevrijden uit de handen zijner rechters. | |
[pagina 691]
| |
Een enkel voorbeeld kan ons doen zien, op welke personen hij het meest invloed uitoefende, hoe hij dien verkreeg en door welke middelen trachtte te behouden. 't Is dat eener zeer ontwikkelde vrouw, die ons niet slechts bij name, maar ook door geschriften bekend en wel gunstig bekend is, ja, die ons zelf met de meeste openhartigheid dien invloed geschetst heeft. Zij mag als het ware het type genoemd worden van allen, die door ‘mystische und magische Ideen die reinen und deutlichen Begriffen der wohlthätigen Religion des Herzens’Ga naar voetnoot1) laten verdringen; maar niet minder het voorbeeld voor allen, die geen moed genoeg bezitten zich los te maken van vooroordeelen en hersenschimmen en eerlijk te bekennen, dat ze hebben gedwaald, zij het ter goeder trouw. Ik bedoel: Charlotte Elisabeth Constantia von der Recke, gravin von Medem, in wier persoon echter tevens blijkt, dat de macht van een bedrieger slechts zoolang kan duren, als den mensch ontbreekt, wat we ‘gezond idealisme’, en mystiek in den goeden zin kunnen en mogen heeten. Waartoe overdreven, ziekelijk mysticisme, overgevoeligheid, sentimenteele dweperij kunnen leiden, toont ons de geschiedenis in menig opzicht, én ook in haar. Deze toch waren het, die haar zich deden aansluiten bij den man, dien ze later een bedrieger durfde noemen, maar in wien ze toen een godsgezant meende te mogen begroeten, een, die in staat was haar hoop te verwerkelijken, haar leven te heiligen, daar in hem bovennatuurlijke krachten schenen te werken. In het reeds meermalen aangehaalde geschrift maakt de begaafde schrijfster met een bewonderingswaardige en niet genoeg te waardeeren oprechtheid het publiek van haar tijd en hiermede ook ons deelgenoot van haar strijd en haar lijden in deze. Het ziekteproces van haar geest, dat met de ‘entlarvung des Grafen Cagliostro’ eindigde, doet ze ons tot in de kleinste bizonderheden kennen, maar geeft tevens het middel harer genezing aan, een nuttig middel ook voor anderen, die met haar op de kronkelpaden der mystiek ronddwalen. Met het afleggen harer ‘Schwärmerischen Vorurtheilen’ was tevens de macht verbroken, die Cagliostro gedurende zijn verblijf te Mittau en nog een weinig later over haar gemoed had bezeten. | |
[pagina 692]
| |
Reeds als kind had ze dergelijke denkbeelden ingezogen. Haar vader toch, met wien ze natuurlijk daaglijks in aanraking kwam, haar oom, dien ze eveneens dikwijls ontmoette en twee hunner vrienden, Muller, beider leermeester en zekere doktor Schmidt waren zelven van der jeugd af bezield met dorst naar kennis van alchymie en andere magische wetenschappen, een dorst, die in plaats van op den duur te verminderen, door het toetreden tot de orde der vrijmetselaren op later leeftijd nog werd vermeerderd en opgewekt. ‘Ich hatte, zegt Elisa zelf, seit den ersten Jahren meiner Kindheit von Alchymie und Magie, von Schmidt und Muller viel sprechen hören, und Swedenborg's wundervolle Geschichten waren mir ein vorzüglichen Gegenstand der Unterredungen. Doch machte alles dies in den ersten Jahren meiner Jugend keinen groszeren Eindruck auf mich als Blaubarts Geschichte und die Aussicht zu einem Balle oder Concerte war mir damals reizender als die Zusammenkunft mit Geistern.’Ga naar voetnoot1) Toch bleef de gedachte aan dit alles haar bij. Want later, toen ze op zestienjarigen leeftijd plotseling uit het gewoel der groote wereld naar de eenzaamheid van het land verplaatst werd, later begon het zaad te ontkiemen, door onverstandige keuze van boeken te groeien, en eindelijk door het lezen van de mystieke literatuur harer dagen: van Wieland's ‘Sympathien’, Croneghs ‘Einsamkeiten’, Youngs ‘Nachtgedanken’ en Lavaters schriften vrucht te dragen. Hierdoor toch kreeg haar ziel ‘bald eine religiös-schwärmerische Stimmung.’ Een ziekelijke en overdreven liefde voor den persoon van Jezus, een liefde met een gezonde opvatting zijner godsdienstige beginselen ten eenenmale in strijd, deed er het hare bij. Hiermede gepaard ging verachting van de stof en de dingen der aarde. ‘Mein Geist, immer mehr angespannt und vom Irdischen abgezogen, ging nach und nach immer mehr zur Beschaulichkeit über, und gewohnte sich zu mystischen Phantasiën. Lavater, die mir durch jede kleine Schrift immer lieber wurde, schien mír noch ein lebender Junger unseres göttlichen Vorgängers zu sein; sein Tagebuch erweckte auch mich zur täglichen Selbstprüfung; ich wollte immer vollkommner in der Religion werden und so entstand der Gedanke nach und nach in mir: dasz auch ich, wenn ich nach völliger Reinheit der Seele strebte, in die Gemeinschaft höherer Geister aufgenommen werden könnte.’ | |
[pagina 693]
| |
Zoo stonden de zaken, toen de dood van haar broeder, dien ze innig, innig lief had, haar zucht naar mystiek zoo zeer deed toenemen, dat ze zelfs gansche nachten in stille gebeden op de kerkhoven doorbracht, denkende en hopende op deze wijze het geluk deelachtig te worden: ‘Umgang mit Verstorbenen und höhern Geistern zu genieszen.’ Eenige maanden na den dood van dien broeder kwam Cagliostro te Mittau en maakte kennis met haar en haar familie. Hij vond den bodem goed toebereid en nam dan ook de gelegenheid waar den mystieken zin van Elisa zooveel mogelijk aan te wakkeren en haar verhitte verbeelding nog sterker te spannen door de belofte, dat hij haar zou inwijden in de geheimen der hoogere magie en zoo den omgang met gestorvenen en voornl. met haar broeder verschaffen. Het gelukte hem bij uitstek. Ze sloot zich bij hem aan, werd lid van de nieuw opgerichte ‘loge d'adoption’, en had een schier grenzeloos vertrouwen op zijn woorden. Zelf eerlijk en oprecht, twijfelde ze in geenen deele aan zijn eerlijkheid en oprechtheid en liet zich verblinden door de schijnbare bewijzen van kracht, die de graaf tentoonspreidde; door het de wonderzucht sterkend apparaat, waarmêe hij werkte; door het geheimzinnige waas, waarin hij zijn woorden en daden wist te hullen en niet het minst door de gewaande godsdienstigheid en gehuichelde vroomheid, waarmeê hij schitterde; - een lot, dat ze echter met velen uit haar omgeving deelde. En niet waar, opmerkingen als deze, met de noodige zalving en deftigheid tegen eenige harer bedenkingen ingebracht: ‘Ist's leichtsinniger Spott der aus Ihnen spricht, so sind sie keiner Antwort würdig. Is's aber die spitzfindige Grüblerinn, die mir diese Frage vorlegt, so musz ich ihnen sagen: Hüten sie sich, wenn ich nicht mehr an Ihrer Seite bin, immer das pourquoi du pourquoi erforschen zu wollen! Christus schon sagte seinen Schülern, - ‘ich habe Euch viel zu sagen, aber ihr könnt es nicht ertragen!’Ga naar voetnoot1) - en andere dergelijke waren wel in staat haar te misleiden en steeds verder op den dwaalweg te brengen. Op de gebreken, die later bij menigte aan het licht kwamen, werd in den beginne althans weinig of geen acht geslagen en werden ze opgemerkt, - Cagliostro wist ze immer tot zijn eigen voordeel uit te leggen. | |
[pagina 694]
| |
De raadgevingen van een harer vrienden, den hofraad Schwander, een der weinigen, die geen geloof sloegen aan de bedriegerijen van onzen Jozef en voor wiens streven om alles met het verstand te begrijpen ze van den aanvang af gewaarschuwd werd, werden in den wind geslagen en waren niet in staat om het ziekelijk gevoel in haar door gronden der rede tot zwijgen te brengen; immers haar eigen geloof om ‘door de gemeenschap met hoogere geesten bovennatuurlijke krachten te verkrijgen, was te sterk, dan dat ze de dwalingen van zijn verstand niet in stilte zou hebben beweend en met medelijden aanschouwd.’ Steeds werd de band, die hen samen verbond, nauwer toegehaald, maar met dien band ook de strik, dien Cagliostro haar spande. Sedert de oprichting van de ‘loge d'adoption’ kwam ze schier dagelijks met hem in aanraking en altijd liep het gesprek over: ‘Erscheinungen, über die Kraft des Gebetes und über die Gabe der Apostel Wunder zu thun;’ kortom over alles, wat tot het bovenzinnelijke behoort. Wel werd die zucht nu en dan door den graaf tegengegaan, ja zelfs bestreden, doch blijkbaar met geen ander doel, dan dat ze zich later te sterker zou openbaren en zoodoende zijn invloed op haar vermeerderen. Voegt hierbij de spanning, waarin ze verkeerde door de belofte: ‘Doch will ich vor der Hand, um sie schneller der heiligen Mystik zuzuführen, wo möglich Ihnen diese Nacht, durch einen Magischen Traum, mit dem Geiste Ihres verstorbnen Bruders eine wichtige Unterredung über die Heilige Mystik zu verschaffen suchen. Nur müssen sie, indem sie schlafen, den Vorsatz fassen, sobald Ihr Bruder Ihnen im Traum erscheint, über Magie mit ihm zu sprechen;’Ga naar voetnoot1) - een belofte die nooit werd vervuld, daar de verschijning nu eens om deze dan weêr om gene reden uitbleef; en ge kunt licht begrijpen, dat er een groote kracht noodig was om den toovercirkel te verbreken, waarmede Balsamo haar had omgeven. En wanneer we dan verder de aandacht vestigen op het zoet gekeuvel, waarmede hij haar bedenkingen, zoo zij er nog mocht hebben, wist te ontzenuwen, op het ‘gutes, weichherziges Geschöpf,’ dat zich meermalen bedroog, omdat het nog zoo weinig de ware plichten kende ‘eines guten Magikers,’ en vergat dat | |
[pagina 695]
| |
dezulken onder overheden stonden, aan wie zij onbeperkte gehoorzaamheid schuldig waren; op de opwellingen van toorn en onwil over de hardigheid des harten, waarbij het ‘Schlange, die ich an meinen Busen nähre,’ een gewichtige rol speelde en niet weinig effect maakte, al ging het later weêr over in een ‘Gute Seele, die Verschwiegenheit, die Stärke des Geistes und die Klugheit hatte ich ihnen bei Ihrer Jugend nicht zugetraut;’ op de uitvluchten, die hij steeds gereed had, wanneer hij zich versproken of zijn roeping om de menschen gelukkig te maken, vergeten had, of wanneer zijn beloften niet uitkwamen; op de ellenlange redevoeringen, die hij in vertrouwden kring hield over het voor allen dierbare onderwerp,....dan is het natuurlijk, dat hij nog zoolang zijn invloed op haar heeft behouden. Zoolang! Doch de kruik gaat te water, tot ze breekt. Ten laatste moesten de schellen van de oogen vallen. Cagliostro begon wantrouwen bij haar te wekken. Hij bleek in menig opzicht niet de heilige te zijn, voor wien hij zich wilde doen doorgaan, en toen hij eenmaal bij een dergelijke voorlezing voorschriften gaf: ‘wie ein Frauenzimmer, das nicht lieben wollte, durch magische Mittel sogar sur physischen Liebe zu bringen sey,’Ga naar voetnoot1) werd het vroegere vertrouwen zoozeer geschokt, dat ze slechts met moeite te bewegen was weder een samenkomst bij te wonen. Bij het een kwam het ander. Berichten na zijn vertrek en gebeurtenissen kort voor hij wegging deden er het hunne toe. Toch liet Elisa haar zucht naar het wonderbare en bovennatuurlijke niet varen. Welke pogingen Schwander ook in het werk stelde om haar nu eens door verstandsgronden dan weder door de zaak belachelijk te maken tot juister inzicht te brengen, - er was nog te veel van den ouden zuurdeesem blijven nangen en hare vereering voor Cagliostro te groot geweest dan dat het hem mocht gelukken. Eindelijk verliet de graaf Petersburg en sedert dit vertrek begon zij in hem den bedrieger te zien. In deze periode verscheen Lessings ‘Nathan’. Schwander las hem haar voor en gaf zijn aanmerkingen er bij. ‘Vorzüglich, zegt ze zelf, war die Stelle mir aufgefallen: - - - Begreifst du aber,
Wie viel andächtig Schwärmen leichter, als
| |
[pagina 696]
| |
Gut handlen ist? Wie gern der schlaffe Mensch
Andächtig schwärmt, um nur, - ist er zu Zeiten
Sich schon der Absicht deutlich nicht bewuszt -
Um nur gut handlen nicht zu dürfen?’
Meine Augen wurden nasz! Ich erforschte mich, schlug das Buch wieder auf, und nun fielen meine Augen auf die Stelle: Stolz! und nichts als Stolz! Der Topf
Von Eisen will mit einer silbern Zange
Gern aus der Glut gehoben sein, um selbst
Ein Topf von Silber sich zu dünken.’ -
Ze dacht na, ernstig na en allengskens werd haar duidelijk, dat het gansche systeem der magische filosofie niets was als een chimère, ‘durch welche man ausser aller wahren Thätigkeit für die Welt gesctzt, und ein Spiel intriganter Gaukler wird.’ En de slotsom was: ‘Ik heb gedwaald! ik heb door verkeerde begrippen van godsdienst de gemeenschap met hoogere geesten gezocht en heb niets als listig bedrog op dezen weg gevonden!’Ga naar voetnoot1) Zoo zal het wel met velen in die dagen geweest zijn, moge Elisa von der Recke een der weinigen zijn, die haar dwaling oprecht hebben beleden. En kon het wel anders? Het grofste ongeloof toch ontmoeten we naast het meest krasse bijgeloof. Tegenover het atheisme van Hollbach, La Mettrie en anderen stond de overdreven mystiek van Swedenborgh, Falk en dergelijke. En dit in alle landen. Het deisme had in Engeland en de encyclopaedie in Frankrijk alles gedaan om het bovennatuurlijke: het geloof aan God, deugd, onsterfelijkheid op losse schroeven te zetten. Een valsche opvatting van den godsdienst van Jezus leidde tot loochening en miskenning er van; en mannen, wien het ernst was met hun streven naar waarheid werden er slechts weinigen gevonden. Aan het verouderde geloof werd een nieuw kleed gegeven en wat het verstand afbrak, zocht men door het gevoel te herstellen. Zoo ontstond de orde der Illuminaten door Weiszhaupt gesticht, een vereeniging, die zich ten doel stelde de volkomenheid des menschdoms te bevorderen, doch hierbij een weg insloeg, die noodzakelijk ten verderve moest leiden. ‘Het mystieke dwepen was in dien tijd mode geworden. De rijken en bevoorrechten, die van ouds den door God voorge- | |
[pagina 697]
| |
schreven langzamen weg van werken en denken te moeilijk vonden, geloofden door wijdingen, zinnebeelden en geheimenissen spoedig en zonder moeite tot het doorzien der hoogere dingen te kunnen geraken. ‘IJdele menschen vonden in de plechtigheden en trappen van opklimming der mystieke vereenigingen gelegenheid tot bevrediging hunner zucht tot schitteren. De betrekkingen van de orde verleenden aan de wereldsgezinden, genotzuchtigen en gelukzoekers, begunstigers, aanbevelingen en gezellig genot. De twijfelaar kon zich in den broederkring vrijer uitlaten dan in het verkeer van het dagelijksch leven geoorloofd was. Menschen zonder kracht en zonder innerlijke waarde hoopten door wijdingen en zinnebeelden of door de duistere leerstellingen eener, zooals men hun voorhield, van den hemel ontspruitende wijsheid, even goed en gelukkig, als duizenden door gedachteloos bidden en door den blooten zegen des priesters zonder verdienste meenden zalig te worden.’Ga naar voetnoot1) Welk een gelukkige tijd dus voor hen, die van de lichtgeloovigheid der menschen wilden profiteeren door den bedrieger te spelen! Ja wel, gelukkige tijd, want er was meer, dat hun pogingen in de hand werkte. Ook de zedelijke toestand was slecht. Men denke aan de meeste hoven, waar naar Frankrijks smaak verfijnde genotzucht het hoogst was; waardoor de schatkisten leêg waren, zoodat de burgers door belastingen op te brengen in het onderhoud der vorsten moesten voorzien. Welk een gretig oor moesten alzoo niet zij vinden, die zeiden het middel gevonden te hebben om goud te maken, een gretig oor bij velen, die zoodoende den verwarden toestand hunner financiën dachten te kunnen herstellen en we hebben dan ook gezien, dat Cagliostro juist daar het meest opgang maakte, waar de verlichting het minst was. Een Fredrik de Groote, een Jozef II, een Katharina van Rusland, getrouwe leerlingen en aanbidders van Voltaire, duldden hem niet in hun staten. Frankrijk was het land, waar hij de meeste lauweren plukte, Frankrijk, de bakermat der revolutie en der geheime genootschappen, der clubs. En ook dit laatste moeten we niet vergeten. De volken waren den middeleeuwschen regeeringsvorm moede | |
[pagina 698]
| |
en dorstten naar vrijheid. Wat door Voltaire, Diderot, Mirabeau in 't openbaar werd gezegd, werd in de clubs uitgewerkt. Geen wonder dus, dat ook de mannen, die dergelijke geheime genootschappen oprichtten, door velen als op de handen werden gedragen. Nog eens, mannen als Mesmer, Gaszner, St. Germain, Cagliostro konden geen beteren tijd hebben getroffen! Ziet, in dit alles ligt een waarschuwing voor onze dagen, waarin velen weêr door een overdreven sentimentaliteit, door een overdreven zucht naar het wonderbare worden bezield. Een ziekelijk mysticisme, gebrek aan gezond idealisme worden gevoed door hen, die de lichtgeloovige menigte bedriegen, zich beroepende op visioenen en bovennatuurlijke openbaringen; ja; van geestenbezweringen zou men ook thans de bewijzen kunnen leveren. Een grof supranaturalisme werkt die zucht in de hand, en alleen beschaving, ontwikkeling, degelijk onderwijs kunnen het gevaar keeren en de menschen redden uit de macht derbedriegers. Nauwkeurige kennis van de wetten der natuur en de toepassing er van op het leven is de grootste, maar ook de machtigste vijand, ja, de eenige overwinnaar van alle dweperij. Een gezond geloof, een redelijke godsdienst zegepraalt over alle ‘Schwärmereien en Alfanzereien’ van een Cagliostro, en Carlyle heeft groot gelijk, wanneer hij zegt: ‘So viel stellt sich auf jeden Fall mit Gewiszheit heraus, dasz nationale Unredlichkeit und nationale Armuth Hand in Hand gehen, dasz fortwährend sich mehrende problematische Existenzen immer hungriger und immer lügenhafter werden. Nun sage, haben wir nicht hier die Grundbedingungen des Charlatanismus - Rohmaterial und bildende Kraft - beide in voller Thätigkeit? Die Unredlichheit ist das Rohmaterial, der Hunger die bildende Kraft, und was läszt sich aus diesen Beiden nicht alles machen!’Ga naar voetnoot1) Cagliostro is dan gestorven, zijn colombes zijn met hem begraven, aan zijn séances wijdt nog slechts de geschiedschrijver een woord! Doch ook onze tijd heeft zijn samenkomsten en weet eveneens van mediums te gewagen. Onze spiritisten mogen Balsamo als hun vader begroeten en hem dankbaar tevens zijn! Hij is gestorven! maar de geest der kwakzalverij is met hem niet tenondergegaan en nog mogen allen zich zijn leerlingen | |
[pagina 699]
| |
heeten, die, speculeerend op de domheid van velen, door zoogenoemde geheimmiddelen de menschen zeggen te kunnen en te willen genezen. Met zijn levenselixer en schoonheidswater staan Malzextrakt en Holloway-pillen, staan allerlei huidmiddeltjes en tinctuurtjes op een en dezelfde lijn. Hij is gestorven! Maar met zijn dood is het bijgeloof niet uit de wereld verdwenen. Nog beroept men zich op visionaire toestanden, op bovennatuurlijke openbaringen, nog doen de somnambules haar stem hooren, en - talloozen zweren bij haar uitspraken. Hij is gestorven! Maar zijn geest leeft voort in hen, die voorgeven de geheimen der toekomst te kunnen ontsluieren. Nog prijkt op menige Nederlandsche kermis met groote letters boven de tempels der zwarte kunst de naam: ‘Cagliostro’. Zoo is dit dan de vereering, die de groote man bij het nageslacht geniet! Nomen est omen. Ieder wachte zich voor schade!
Amersfoort, 1 Mei 1871. |
|