Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1871
(1871)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 589]
| |
Josef Balsamo.
| |
[pagina 590]
| |
tuur, ook zijne belastingen invorderend, zij het op andere wijze, door bedrog nl. en niet door geweld, eerst door Duitschland en later, beginnend met Straatsburg en eindigend met Parijs, door Frankrijk zijn triumftocht. Alleen dit onderscheid is er tusschen beiden, dat de eerste hevige wonden sloeg, de laatste voorgaf de kranke menschheid te willen genezen, helpen, oprichten, geestelijk en lichamelijk herscheppen en volmakenGa naar voetnoot1); gene een: ‘weg met hem’ zich hoorde toeroepen, althans toewenschen; deze met vorstelijke eerbewijzen overladen en met de hosanna's des volks werd begroet; terwijl het tevens voor Duitschlands keizer een geluk mag worden genoemd, dat hij bewaard is gebleven voor het | |
[pagina 591]
| |
treurig lot, hetwelk dezen te Parijs trof: om nl. met schade en schande de wereldstad te moeten verlaten. Doch dit einde, hoe tragisch ook, neemt niet weg, dat hij - en ziethier de overeenkomst - zij het op ander gebied, zegepralen heeft behaald, zooals er door weinig stervelingen behaald zijn, avonturen beleefd, waarop slechts enkelen zich kunnen beroemen; door brutaliteit de lichtgeloovige menschheid bedrogen, zonder ooit in het vak van kwakzalverij zijn gelijke te hebben gevonden. De meesten mijner lezers hebben hem voorzeker dikwijls bij name hooren noemen; toch geloof ik, dat hij meer bij ge- | |
[pagina 592]
| |
ruchte dan in zijn daden bekend is. Hij is de vader van het spiritisme onzer dagen, zij het, dat ook hij zijn voorloopers hierin heeft gehad. Josef Balsamo is zijn naam, hoewel hij, naar ik gis, meer gekend wordt onder den weidschen, doch geusurpeerden titel van graaf Cagliostro. Aan hem deze bladzijden, waarmede ik, zoo ik hoop, den lezers van dit tijdschrift geen ondienst bewijs. Allereerst echter veroorlove men mij de volgende opmerking. Dat we bij de beschrijving van Cagliostroos leven dikwijls in zeer, zeer troebel water moeten visschen en hoogst twijfelachtige berichten hebben, zelfs dan als ze van tijdgenooten zijn, zal ik wel niet behoeven te zeggen. Aan den eenen kant toch dienen de geschriften zijner vijanden, waaronder voornl. het proces der inquisitie, de ‘mémoires authentiques pour servir à l'histoire du comte de Cagliostro’ door een ongenoemde; Morande's artikels in den ‘courier de l'Europe’ van 3 Sept. 1786, Elisa von der Recke, Nachricht von des berüchtigten Cagliostro's Aufenthalte in Mitau im J. 1779; Graf M.....der entlarvte Cagliostro; aan den anderen zijn eigen Mémoires, geschreven tijdens zijn gevangenschap in de Bastille, zijn ‘lettre au peuple Français 1787’ en zijn dito ‘au peuple Anglais’ in hetzelfde jaar; brieven zijner bewonderaars, courantenartikels etc. ons tot bronnen, en wel mogen we dankbaar zijn aan mannen als Carlyle,Ga naar voetnoot1) FiguierGa naar voetnoot2), Jules de Saint-FélixGa naar voetnoot3), dat ze ons althans eenigszins den weg in dezen doolhof hebben gebaand, al blijft er met genoemde geschriften voor en tegen nog altijd genoeg te onderzoeken over. Noch door de miskenning van genen; noch door de bewondering van dezen zullen we ons dus blindelings mogen laten leiden. Zij allen zien door een bril met gekleurde glazen, de schrijver van het proces door den zijne, dien der katholieke kerk nl.; Cagliostro weer door een anderen; zijn aanhangers door den hunne, en deze is niet het minst gekleurd. Immers, waar we bij den eersten lezen: ‘Maar tot welk een | |
[pagina 593]
| |
godsdienst behoorde dan toch die man? Wat geloofde hij op de keper gezien? Eigenlijk niets. Allerdenkelijkst moest hij, aftegaan naar zijn Egyptisch stelsel, een deist zijn. Maar hij, die alleen door eigenbelang en geldzucht gedreven werd, richtte zich in deze naar tijd en plaats en naar de personen, met wie hij omging. Daarom was hij, al naarmate het hem te pas kwam, nu eens deist, dan atheist, dan weer materialist; hier calvinist, daar lutheraan, maar nooit katholiek. Toch zou hij zich niet ontzien hebben ook in deze religie den huichelaar te spelen, zoo hij er slechts zijn voordeel in gevonden had; maar dewijl hij zich lange jaren ophield in landen, waar het roomsche geloof of niet geduld werd, of slechts weinig aanhangers telde, vond hij er weinig gelegenheid toe. Voor 't overige is het een uitgemaakte zaak, dat hij de ceremoniën er van verachtte en zijn dogma's met voeten trad’Ga naar voetnoot1); of elders: ‘Ten eerste heeft Cagliostro door de medegedeelde grondstellingen den onverzoenlijksten haat tegen het gansche leerstelsel der katholieke kerk, tegen hare mysteries en ceremoniën aan den dag gelegd. Met name en in der daad heeft hij de majesteit en volkomenheid van God, de godheid van Jezus Kristus, zijn dood, het verlossingsplan, de onbevlekte ontvangenis van Maria, de kracht der sacramenten, de vereering der Heiligen, het bestaan van het louteringsvuur, de kerkelijke hierarchie, kortom alles bestreden, wat er groots en verhevens in den hemel en op de aarde is’Ga naar voetnoot2); dan weten we terstond uit welken hoek hier de wind waait en Carlyle heeft dan ook wel gelijk, als hij bij afwisseling nu eens van den ‘albernen Inquisitions-Biograph’, dan eens van den ‘Inquisitions-Gurney’, elders weder van den ‘Hölzernen Biograph’ spreekt.Ga naar voetnoot3). Vernemen we echter van een anderen kant: ‘Zijn gestalte verraadt geest en getuigt van genie, zijn vurige oogen dringen door tot op den bodem der ziel, hij kent alle talen van Europa en Azië en zelfs dan als hij een taal gebrekkig spreekt, wekt zijn | |
[pagina 594]
| |
welsprekendheid bewondering, ja, sleept meê;’ of uit de ‘gazette de santé’: ‘Cagliostro is deelgenoot van de wondervolle geheimen van een beruchten wijze, die het levenselixer heeft uitgevonden; hij is afgebeeld in oostersch kostuum en zijn portret hangt altijd te Medina in het paleis van den grooten heer. Hij slaapt immer op een fauteuil en eet niets als maccaronie, is ervaren in de geneeskunst en de Egyptische chemie, zoodat hij vijftigduizend kronen wil geven om een Egyptisch hospitaal te stichten; treedt nimmer in discussie met andere mannen van het vak, maar praktizeert, - en ziethier het verschil tusschen hen, - kosteloos, en heeft, naar men zegt, ridder J...uit de dooden opgewekt. Naar luid der verhalen, die van hem in omloop zijn, gebruikt hij hetzelfde geneesmiddel, dat voor eenige jaren werd aangewend door een bekend geneesheer, die horloges als knoopen aan zijn jas droeg, even als de vrouw van een ander, die repetitie-horloges tot oorbellen had. Genoodzaakt om Rusland te verlaten door de afgunst van den lijfarts der keizerin, daagde Cagliostro hem uit tot een vreemdsoortig duel: Ieder van hen zou nl. vier pillen maken van het zwaarste vergif, dat hij kende. ‘Ik zal de uwe nemen, sprak hij tot den Russischen geneesheer, daarna een droppel van mijn elixer gebruiken en terstond herstellen; gij neemt de mijne en beproef dan eveneens beter te worden, als ge kunt.’ ‘De bij uitstek billijke uitdaging werd echter niet aangenomen;’Ga naar voetnoot1) - dan wordt men wel eenigszins huiverig den grooten wonderdoener van het voetstuk te rukken, waarop hij is geplaatst, jaren heeft gestaan, wellicht bij sommigen nog staat, doch gevoelt men zich tevens gedrongen achter een en ander een kolossaal vraagteeken te plaatsen; vooral als men let op de verklaring van Cagliostro zelf: ‘Je ne connais pas assez, Monsieur, les finesses de la langue Française,’Ga naar voetnoot1) en hiermede het eerste bericht ontzenuwt, ten tweede weet, dat zijn uiterlijk op alles behalve op deze beschrijving er van gelijkt, daar hij bij het eerste gezicht althans veeleer een | |
[pagina 595]
| |
afstootend dan aantrekkend voorkomen bezat en zijn vertrek uit Petersburg mede een gansch andere reden had dan hier wordt opgegeven; wat meer is, maakt men er ten laatste volstrekt geen gewetenszaak meer van zijn verschillende namen met nog eenige door Carlyle uitgevonden, als: ‘Graf front-d'airain;’ ‘Graf Tombakostomus’ e.a. te vermeerderen. Ja, waar heeft de wetenschap der negentiende eeuw al niet den moed toe, wat durven de menschen van onzen tijd niet wagen! Ze rukken wel aan grootere geesten dan den zooeven genoemden den lauwertak van de slapen en doen wel edeler helden dalen van het piëdestal, waarop bijgeloof en traditie hen weleer hadden geplaatst; maar aan den anderen kant herstellen ze even goed ten onrechte miskenden en door hun tijd verworpenen en valschelijk veroordeelden in hun eer, en dit zonder te blikken of te blozen. Wat meer is: in de overtuiging, dat ze een goed werk verrichten, en zonder eenige andere straf te ontvangen dan de verontwaardigde blikken der minder ontwikkelden, die door gebrek aan nadenken en onderricht zoo iets niet kunnen begrijpen, of den toorn op zich te laden der aanzienlijken, die hun belang op het spel zien staan, daar ze vreezen, dat ook hun beurt weldra zal komen, terwijl niet, zooals honderd jaar geleden, een koninklijk decreet of een pauselijke bul iemand wegens majesteitsschennis beschuldigt, die het zou durven wagen. In het eerste genot deelde Cagliostro. Wel mogen wij er ons over verwonderen, dat de avonturier - immers hij was niets meer en niets minder - niettegenstaande zijn oplichterijen zich zoolang heeft kunnen staande houden zoolang den arm der wet is ontkomen, ja zelfs, eenmaal aan geklaagd, nog met onderscheiding werd behandeld en op vrij voeten gesteld; doch denkt u terug in den tijd der regeering van Lodewijk XVI en verplaatst u in den toestand van verlamming en zedebederf, waarin toentertijd het hof te Versailles en schier gansch Frankrijk verkeerden; herinnert u de groote mate van onvoldaanheid, waaraan de volken van Europa leden, | |
[pagina 596]
| |
en uw verwondering zal wijken, even goed als ze thans geweken is bij de overwinningen, die er voetstoots door de Duitschers zijn behaald, door dat het Fransche volk onder een Napoleon III gedurende twintig jaren was bedrogen, ontzenuwd, gedemoraliseerd. Aan de inquisitie te Rome, die in hem haar laatste slachtoffer heeft gevonden, komt de eer toe, dat wij ten minste gedeeltelijk weten, wie Cagliostro is geweest, wat hij heeft gedaan, hoe gewerkt en in dit werk bedrogen, afgezet, gestolen, gespeculeerd met de lichtgeloovigheid der menschen en zoo al meer. Voor mij ligt een uittreksel van dat proces, dat ik bij mijn beschouwing van zijn leven hoop te volgen, in zooverre echter, dat we des schrijvers kerkelijk standpunt laten voor wat het is, of liever ons hiermede volstrekt niet inlaten en dus ook bij lange na niet altijd natuurlijk vinden, wat hij ons als natuurlijk opdischt; terwijl ik evenmin de stem van den betrokken persoon zelven het stilzwijgen opleggen of de andere bronnen als niet bestaande zal voorbijgaan. Aan den naam van Josef Balsamo is een geschiedenis verbonden eenig in haar soort, zoodat we soms niet weten, wat het meest in bedwang te moeten houden: onze lachspieren dan wel het gevoel van verontwaardiging, dat zich van ons meester maakt, als we een man van zulke groote gaven de vermogens, die hij de zijne mag noemen, op schier ongelooflijke wijze zien misbruiken. Ook wordt niet zelden ons medelijden gaande met de arme slachtoffers, die in zijn handen, haast zeide ik: in zijn klauwen, zijn gevallen. Doch ter zake! Elke geschiedenis heeft een begin, midden en einde. Zoo ook die der menschen en dikwijls zou het misschien gelukkig zijn, wanneer de geschiedschrijver haar kon samenvatten in deze weinige woorden; ‘hij werd geboren, nam een vrouw en stierf;’ vooral wanneer het leven niet veel meer is dan een aaneenschakeling van misdrijf en leugen. Dit is hier het geval, en van daar dan ook, dat niet als bij vele groote mannen, zeven steden elkander het voorrecht betwisten om hem onder hare zonen te tellen. Aan Palermo viel die groote eer te beurt. Hier leefden zijn ouders, Pietro Balsamo en Felicita Bracconeri, volgens sommigen welgestelde burgers, die een goede, winstgevende zaak dreven; hoewel anderen beweren, dat ze niet zeer bemiddeld wa- | |
[pagina 597]
| |
ren, ja zelfs met moeite in de uitgaven van het gezin konden voorzien. Hoe dit zij, den 8sten Juni van het jaar 1743 werd hun een zoon geboren, dien ze den naam van Josef gaven. Reeds op jeugdigen leeftijd had hij het ongeluk zijn vader te verliezen, een dubbel ongeluk, daar in den laatsten tijd de zaken minder voorspoedig waren gegaan en de moeder bovendien een zwakke, toegevende vrouw was, die niet veel invloed op haar kinderen had. Weldra bleek, dat de knaap een slecht karakter bezat, niet zoo zeer uit de kwâjongensstreken, die hij uitvoerde, als wel uit den lust tot liegen, bedriegen en stelen, dien hij schier niet kon onderdrukken. Geen dag ging voorbij, of er werden klachten tegen hem ingebracht, en wie weet, of niet aanvankelijk datgene aardig werd gevonden en toegelaten, wat, op de keper gezien, streng gestraft en met wortel en tak had uitgeroeid moeten worden. Wel hielden zijn ooms eenigszins de hand aan hem, doch zij schenen niet veel meer macht over hem te kunnen uitoefenen. Alles stuitte af op den onwil en de verregaande onverzettelijkheid van den knaap, voor wien de straat welkomer plaats was dan de schoolbanken. Op de eerste zocht hij derhalve ook zooveel mogelijk zijn fortuin en zijn genot. Tal van beschuldigingen, die de buren tegen hem deden hooren over zijn brutaliteit en diefachtigheid, daar menige braadworst of andere lekkernij spoorloos uit hunne woningen verdwenen, kunnen bewijzen, dat de opvoeding of niet tot de zorgvuldigste behoorde of weinig goeds uitwerkte bij den kleinen Jozef. Maar eindelijk is hij twaalf jaar. Men zal toch iets van hem moeten maken. Leêgloopen gaat niet aan. Er moest dus een keuze worden gedaan en wilde hij zelf niet beslissen, dan moesten anderen maar voor hem een besluit nemen, waaraan hij zich goedschiks kwaadschiks zou hebben te onderwerpen. En de ooms deden een keuze. Josef zal priester worden! Zoo gezegd zoo gedaan. Hij wordt naar het seminarium zijner vaderstad gezonden om er zijn eerste opleiding te ontvangen. Alles goed en wel, maar door de keuze der ooms was in geenen deele voldaan aan den smaak van onzen jeugdigen doeniet, gelijk in de eerste plaats de onderwijzers zouden kunnen getuigen, die veel moeite voor niet aan hem besteedden en menige parel hier voor de zwijnen wierpen. Zoo ze het schuldboek slechts gelieven op te slaan, zullen ze er den naam van Josef Balsamo meer | |
[pagina 598]
| |
dan dien van menig ander vermeld vinden en dan behoeven ze nog niet eens de tallooze strafoefeningen meê te rekenen, die ze vergaten op te teekenen; want zijn ongehoorzaamheid was grenzeloos. Ten laatste begon het leven op het seminarium hem zelf te vervelen en maakte hij er voor goed een einde aan door weg te loopen. Hij keerde in de ouderlijke woning terug. Wat nu te doen? Het opvoedingsplan laten varen en hem aan zijn eigen lot overlaten? Maar dan komt er in 't geheel niets van hem terecht. Liever zullen ze het dus op een andere wijze beproeven. Er doet zich een gunstige gelegenheid voor te Cartagirone, waar hij op zijn 13e jaar als novicius in het klooster der Benfratelli wordt opgenomen en onder de leiding komt van den broeder-apotheker, die hem in de eerste beginselen der chemie onderwijst. Al leerende gaat hem een licht op en begrijpt hij, dat de kennis van dit vak hem tot voordeel kan verstrekken en later winst aanbrengen; van daar, dat hij er zich met ijver op toelegt, echter niet zonder zich ook hier weêr door tal van vergrijpen de ongenade op den hals te halen zijner superieuren, die hem meermalen gestreng straften, doch hierbij een middel gebruikten, waar hij volstrekt niet tegen kon, daar zijn physiek er niet op was ingericht. Dit middel was: ‘vasten’. Eens, dat hij wederom moest toezien, terwijl de overige kloosterlingen, aan den maaltijd vereenigd, zich tegoed deden, ja zelfs genoodzaakt was tot stichting een gedeelte uit het martyrologium voor te lezen, zooals de gewoonte dit meêbracht, kon hij zijn toorn hierover niet langer verkroppen. Gelijk een vos wel zijn haren maar nooit zijn streken verliest, zoo had ook onze Jozef met de monnikspij nog volstrekt niet den monniksgeest verkregen. Zij het onwil, zij het dwaasheid, zij het plagerij, - hij leest, maar in plaats van die der heilige martelaren vernemen de barmhartige broeders, - kunnen ze hun ooren gelooven! - de namen van de meest beruchte lichtekooien uit Palermo. Zulk een schandaal was nog nimmer binnen de kloostermuren gepleegd! Dat ging te ver! Eensklaps ontstaat er een algemeene opschudding, straf en wel zware straf volgt op de misdaad en achterhaalt den schuldige, die het waagt op zoo ongepaste wijze de rust van het godshuis te verstoren. Hij wordt tot eenzame opsluiting veroordeeld. In zijn gevangenis had hij tijd om na te denken en....zich | |
[pagina 599]
| |
te beteren. Het eerste deed hij, maar het berouw bleef achterwege. De eenzaamheid viel allereerst niet in den smaak van onzen wereldburger. Buiten de kloostermuren waaide voorts een veel frisscher lucht dan in de bedompte cellen, die zelfs geen zonnestraal binnenlieten. En toch haar wilde hij genieten en inademen. Eindelijk: Palermo was te schoon dan dat hij den lust kon bedwingen om zich in de woelige straten te bewegen, hij zelf te jong om hier zijn dagen te slijten, de monnikspij te eng voor hem, die van groote dingen droomde. Zoo hij eens trachtte te ontvluchten! Als maar eerst de gelegenheid er toe zich voordoet! En nauwelijks ziet hij de kans schoon, of de vogel ontvliegt zijn kooi en laat den monniken een pij en een ledige cel om in Palermo zelf zijn geluk te beproeven en er zijn lust tot avonturen te bevredigen. Hij vond er bij menigte. Waar gespeeld of gevochten wordt, is van nu af Jozef de eerste. Voor de leus legt hij zich op de schilderkunst toe, doch vindt weldra gelegenheid om zijn schrale verdiensten nog op andere wijze te vermeerderen; al hetwelk hem echter niet zelden in onaangename aanraking brengt met de politie. Doch hij weet zich te redden. Theaterbilleten namaken, zijn oom bestelen, den minnaar van zijn nicht bedriegen, hem geld en kostbaarheden afzetten en ‘'s diebischer Weise in seinen Sack schieben,’ bij zijn neef den notaris als klerk spelen en temet een testament ten voordeele van zekeren graaf Maurigi vervalschen; zietdaar, waar hij zich mêe bezighoudt en....geld verdient. Toch hiermede niet alleen; ook weet hij een zeer handig gebruik te maken van de kundigheden, die hij in het klooster zich heeft verworven, iets, dat hem reeds toen met een zeker waas van bovennatuurlijke macht omgaf en zijn naam geen schade deed zoo min als zijn beurs. Hierdoor komt hij nu ook in aanraking met zekeren goudsmid Marano, tot wien de mare van den zeventienjarigen jongeling, die gezegd werd met hoogere wezens in verband te staan en deelgenoot te zijn van geheimen aan niemand bekend, was doorgedrongen. De goudsmid, reeds menigmaal bedrogen, hoopt door hem de verloren schatten te herwinnen en wendt zich tot hem. Balsamo, die terstond zijn man doorzag, verzekerde, dat met een goed geloof zijn wensch kon worden bevredigd. Marano had een goed geloof, zoodat na eenig over en weêr praten tegen den volgenden dag een samenkomst werd bepaald buiten de stad. | |
[pagina 600]
| |
De volgende morgen kwam en de samenkomst had plaats bij de kapel der heilige Rosalia, waarop Balsamo een wenk gaf hem te volgen tot op ongeveer een uur afstands van de stad en hem bracht op een eenzame, woeste plaats voor den ingang eener spelonk. Hier, zeide hij, was de schat verborgen, dien hij zelf niet mocht aanraken, doch die onder zekere voorwaarden te verkrijgen was, voorwaarden echter, waaraan zonder omwegen moest worden voldaan, die door den mond van hemelsche geesten zouden geopenbaard worden en waaronder de voornaamste was, dat aan den ingang der spelonk zestig ons goud ten behoeve der geesten die hem bewaken, werden nedergelegd. Zestig ons goud! 't Is wel wat veel; Marano is al zoo dikwijls bedrogen! Hij tracht af te dingen, maar de eisch is onherroepelijk. Ten laatste stemt hij toe en zal betalen. De volgende dag vindt beiden op dezelfde plaats. Het goud wordt neêrgeteld. Na eenig dralen waagt de Jood zich in de spelonk, waar hem een niet zeer aangename ontmoeting bereid is. Drie duivels bewaken den schat, grijnzen hem aan, maken zich van hem meester en draaien hem eenigen tijd rond. Hierop volgt een vrij onzachte kastijding, die ten laatste zoo hevig wordt, dat hij afgemat en uitgeput neêrvalt, en niet opstaat voor alles om hem heen stil is geworden. Nu verheft hij zich, maar, o schrik! hij vindt niemand meer; Balsamo, de duivels, het goud, alles is verdwenen. Wel dient hij zijn klacht in bij de overheid, doch Jozef heeft zich, bevreesd als hij is voor Maranoos toorn, uit de voeten gemaakt en gaat van dit oogenblik af de wijde wereld in, die hij onder verschillende namenGa naar voetnoot1) als graaf Cagliostro, Pellegrini, graaf Harat, graaf Fénix, markies d'Anna zal trachten te bedriegen, terwijl hij nu eens deze dan weder een andere stad bezoekend, zich hier in den uniform van een Pruisisch generaal, daar in dien van een Spaansch officier zal vertoonen. Zijn weg leidt allereerst naar Messina, waar hij zijn droomen van aanzien en grootheid, zoo niet geheel, althans ten deele hoopt te verwerkelijken. Voorloopig kan hij in zijn onderhoud voorzien, het gestolen goud stelt hem in staat onbekommerd de toekomst | |
[pagina 601]
| |
af te wachten, ja zelfs zich een zekere weelde te veroorlooven. Voor het overige; komt tijd komt raad, hij zal er zich het hoofd niet meê breken. Geen wonder alzoo, dat hij eerst eens hoogte neemt van wat om hem heen voorvalt en zich te goed doet aan al de pracht, die de rijke stad hem in ruime mate te aanschouwen en genieten geeft, al verliest hij dan ook geenszins het hoofddoel uit het oog, door voor het heden de toekomst te vergeten. Gelijk immer was ook hier Cagliostroos leuze: eerst zien en dan handelen, eerst de plannen beramen en dan hen ten uitvoer brengen. Nu, in deze had hij gelijk, want wie zich geen rekenschap geeft van den toestand waarin hij zelf verkeert, van de personen, met welke hij in aanraking denkt te komen, kan onmogelijk met vrucht arbeiden. ‘Eerst de kosten berekend en dan den toren gebouwd!’ Zoo doolt hij door Messinaas straten. Uit het venster zijner woning heeft hij een prachtig gezicht op den havendam en op de massa, die er zich daaglijks beweegt en waaronder ook hij zich meermalen mengt. Zijn geheugen komt hem te gelegener tijd te hulp. Hij herinnert zich, dat er in het ouderlijke huis wel eens gesproken werd van een oude, niet onbemiddelde tante, die te Messina woonde. Zoo hij haar eens met een bezoek vereerde. Ze is rijk en op leeftijd; men kan soms niet weten! En werkelijk begeeft hij zich naar het huis, dat ze weleer bewoonde. Weleer, - want helaas! de goede ziel had reeds het tijdelijke met het eeuwige verwisseld en gelijk aan een trouwe zuster der kerk past, haar vermogen aan de een of andere heilige stichting vermaakt. In deze liep het onzen avonturier dus niet meê. Toch zal de gansche erfenis hem niet ontgaan. Haar naam, die in zijn oor wel zoo voornaam klinkt als die van Balsamo, zal de zijne worden. Hij zet er Alexander voor, voegt er een graventitel aan toe en zietdaar onzen Josef Balsamo herschapen en herdoopt in graaf Alexander Cagliostro. Om adelbrieven bekommerde hij zich weinig, niemand, die er naar zal vragen en des noods....des noods zou hij hen kunnen namaken, even goed als het testament van Maurigi, dat hij ook wel vervalscht heeft. Zooveel althans wint hij er bij, dat een adelijke titel hem beter in staat stelt kennis aan te knoopen met personen van naam, die tevens geld genoeg bezitten om iets er van te zijnen | |
[pagina 602]
| |
bate te kunnen missen. Hieruit kan men zien, dat Josef een communist was in zijn hart en we kunnen zeer goed begrijpen, dat hij het alleronbillijkst vond menschen te ontmoeten, die meer bezaten dan hij, volgens wien alle goederen gemeen moesten wezen en wie weet, of zijns inziens dit niet het onrechtvaardigste van alles was, dat hij niet het meeste bezat. Doch daar dit nu niet zoo is, tijgt hij maar ijverig aan het werk om zijn hem toekomend deel van de schatten der aarde te krijgen en verkeert hij in de blijde verwachting, dat het geluk hem helpen en hij zijn doel bereiken zal. Mogen we hem op zijn woord gelooven, dan knoopte hij hier de kennis aan met Altotas, zijn leermeester, een man uitstekend in de wetenschap der natuur en bizonder ervaren in het maken van goud. Vraagt men, op welke wijze? Het verhaal der eerste ontmoeting is weêr even duister en met een zelfde waas van geheimzinnigheid omgeven als alle, die Cagliostro zelf doet. Hij ziet hem op een zijner wandelingen, komt onwillekeurig in gesprek met den Armenier (althans zijn kleed doet hem vermoeden, dat hij tot dien volkstam behoort), bemerkt, dat deze, hoewel hem tot nog gansch en al vreemd, reeds van zijn voorafgaande lotgevallen is onderricht, - hoe, weet Balsamo natuurlijk niet - en de omstandigheden, waarin hij op dat oogenblik verkeerde, kent; wordt gewaarschuwd om terstond naar zijne woning terug te keeren, daar men juist bezig is hem de nog overgebleven dertig ons goud te ontstelen, belooft eindelijk hem des avonds te zullen bezoeken, en zoo meer. Wat er van dit alles waar is, kunnen we niet met zekerheid zeggen, doch genoeg, hij wordt zijn leerling, doorreist, volgens zijn zeggen, met den grijsaard alle deelen der aarde, bezoekt met hem de pyramiden en ook den tempel van Athor en Luxor, kortom: vertrouwt zich verder geheel aan zijn leiding en zorg, waarvoor hij hem eeuwig dankbaar zal blijven, terwijl hij nimmer zal vergeten, wat hij den wijze verschuldigd is. En verder....ja verder is ons schier niets met zekerheid van dien Altotas bekend, zoodat zelfs Carlyle het raadzaam acht zoo min mogelijk van hem te spreken en nog het best van alles zijn bestaan kort en goed in twijfel te trekken. Doch dit gaat, dunkt ons, wel wat al te ver, daar het toch geenszins onmogelijk is, dat hij heeft geleefd, zij het onder een anderen naam, en evenmin, dat hij Josef versterkt heeft in zijn wederrechte- | |
[pagina 603]
| |
lijk streven naar rijkdom, aanzien, macht, al geven we gaarne toe, dat de meeste bizonderheden van het verhaal wel tot het rijk der verdichting behooren en de weelderige fantasie van onzen Josef hierin de grootste rol heeft gespeeld. Zooveel echter schijnen we met grond te kunnen aannemen: dat hij met hem Messina verliet, te Alexandrie door het verkoopen van zeker produkt, dat veel op goud geleek, goede zaken maakte; hierna Rhodus bezocht en eindelijk ook Caïro zou aandoen, doch door tegenwind op het eiland Malta terecht kwam, waar ze gebruik maakten van de lichtgeloovigheid van den grootmeester der Maltheser orde, die ook al door de ziekte der eeuw, het goudmaken, was aangetast en zoodoende voor vrij groote sommen door de avonturiers werd opgelicht, maar waar tevens hun wegen uiteen liepen door het spoorloos verdwijnen van Altotas. Altijd, en geen wonder, spreekt Cagliostro met de meeste welwillendheid van den grootmeester, die hem zelfs bij zijn vertrek van het noodige voorzag en in de zorg aanbeval van een zijner vrienden, den ridder d'Aquino, die even als hij zich naar Napels begeeft. Hier knoopt hij vriendschapsbetrekkingen aan met een Siciliaanschen prins, die hem zelfs op zijn landgoed noodigt, waar hij dikwijls gelegenheid heeft uitstapjes te doen naar het in de buurt gelegen Messina. Toevallig ontmoet hij er een zijner oude bekenden, een priester, die de rol van duivel gespeeld heeft in de spelonk, waar Marano op zoo ongelukkige wijze zijn zestig ons goud verloor; en terstond verlaat hij den prins om in vereeniging met dezen (priester) te Napels de goudmakerij op uitgebreide schaal uitteoefenen en er een speelhuis opterichten. Eindelijk treffen we hem te Rome aan en hier zien we hem als met handen omgekeerd; - Cagliostro weet de huik naar den wind te hangen. ‘Il y débuta, zegt Figuier, par une conduite des plus édifiantes. On le vit frequenter les églises, remplir ses devoirs de religion, hanter les palais des cardinaux.’ Allereerst wordt hij ontslagen van het gezelschap zijns vriends, die zich als weggeloopen priester, met een hoofd, waarop de tonsuur nog zichtbaar is, in de pauselijke stad minder op zijn gemak gevoelt; vervolgens tracht hij door het verkoopen van teekeningen in zijn onderhoud te voorzien, en eindelijk gelukt het hem door goede aanbevelingsbrieven, die hij in menigte | |
[pagina 604]
| |
bezit, toegang te verkrijgen tot de woningen der aanzienlijken, die het hem evenmin aan hulp laten ontbreken. Op zekeren dag, dat hij door de stad dwaalde, ziet hij bij la Trinita de Pellegrini een beeldschoon meisje, 't welk zulk een indruk op zijn hart maakt, dat hij haar twee dagen later ten huwelijk vroeg. De ouders, gestreeld door het aanzoek van den adelijken man, die in de beste kringen der stad verkeerde en mede goed aangeschreven stond bij de Katholieke geestelijkheid, gaven hun toestemming en weldra werd het huwelijk voltrokken overeenkomstig al de inzettingen der heilige kerk. Voorloopig bleef het ouderlijk huis de woning der echtelingen en men zou kunnen verwachten, dat althans van nu af een omkeering in het avontuurlijke leven van onzen Jozef plaats vond. Wie het denkt, ziet zich deerlijk bedrogen. Hij moge thans een schoone, liefhebbende vrouw bezitten, hij is nog op verre na niet tevreden. Integendeel, juist die schoone vrouw moet hem zijn doel helpen bereiken en kan hem meer dan iets anders van dienst zijn, zoo hij slechts dit eene weet te bewerken, dat ze haar bekrompen denkbeelden van zedelijkheid, haar burgerlijke opvatting van huwelijkstrouw voor altijd laat varen; en men kan veilig aannemen, dat de jeugdige Lorenza Feliciani,Ga naar voetnoot1) zoo is haar naam, eerst onder den invloed van een Josef Balsamo geworden is, wat ze later blijkt te zijn, toen met haar naam tevens haar deugd was verloren gegaan. | |
[pagina 605]
| |
De ouders zouden dan ook weldra ervaren, aan wien ze hun dochter hadden toevertrouwd en wel de moeder het allereerst. Mij dunkt, ze heeft haar ooren niet kunnen gelooven, toen ze uit den mond van haar kind de beginselen van haar schoonzoon vernam: ‘Dat de schoonheid, waarmede Lorenza was bedeeld, het oog der mannen bekoren en zoo een mildvlietende bron van inkomsten voor het echtpaar kon worden; dat deugd en zedelijkheid niets meer zijn dan conventioneele begrippen; en last not least, dat “bei einer Ehefrau der Ehebruch keine Sünde sey, wenn er aus Interesse und nicht aus Liebe gegen einen andren Mann geschieht.”Ga naar voetnoot1) Ja, ze moet van verontwaardiging hebben gebloosd, toen de klachten der arme Lorenza tot haar kwamen, en we kunnen ons best begrijpen, dat de vader die mede deelgenoot werd gemaakt van de schaamtelooze taal, in woede ontstoken, den schurk de deur wees, den schurk, die alle eergevoel zoo met voeten trad en het heilige der heiligen met zijn verpestenden adem ontwijdde. Och, had hij het nimmer gedaan! Lorenza door plicht, door liefde of wel door hoop gedreven, volgde den echtgenoot. C'est le premier pas qui coûte. Weldra begint ze zich te schikken naar de moraal van haar Jozef. eerst aarzelend, 't wordt spoedig gewoonte en eindelijk.....eindelijk heeft ze zelf geen aansporing meer noodig. “Faire des dupes” - Cagliostro kan het en Lorenza is later niet minder bedreven in dit vak. Aanvankelijk blijven ze te Rome, waar ze een woning huurden, die weldra het toevluchtsoord is van “chevaliers d'industrie”, oplichters en ander berucht gezelschap, waaronder voornl. Balsamoos landgenoot Nicastro en de markies d'Agliata uitmuntten. Edel driemanschap! Ze sluiten zich aan een. Wat de een niet weet, weet de ander en naast het speelhuis schijnt het namaken van handteekeningen, aktestukken, etc., een goede bron van inkomsten te zijn geweest, - althans d'Agliata strooit het geld bij handen vol om zich heen. 't Zou echter niet lang standhouden. | |
[pagina 606]
| |
Schurken vertrouwen gewoonlijk elkander niet. Nicastro meende dan ook reden te hebben om aan de eerlijkheid (?!) der anderen te twijfelen en....speelt den verrader. Slechts een overhaaste vlucht kon hen uit de handen der politie redden, waarin het echtpaar toch een weinig later valt, nadat bij den markies de bewondering van Lorenzaas schoone oogen voor zijn begeerlijkheid naar schatten had moeten wijken en hij het gemeenschappelijk kapitaal in zijn eigen bezit had doen overgaan. Met den schrik komen ze vrij, onder belofte evenwel van zoo spoedig mogelijk het Italiaansche grondgebied te zullen verlaten. Wilden we den goddelijken Cagliostro thans volgen op zijn zwerftochten door Spanje en Portugal, we zouden hem nu eens als pelgrim, dan als Pruisisch kolonel, elders weer als graaf Pellegrini of Don Tiscio te St. Jago, Antibes, Barcelona, Madrid, Lissabon de geestelijken zien bedriegen en zoowel adelijke als onadelijke leeken oplichten; daarom steken we met hem het kanaal over en begeven ons naar Engelands hoofdstad, die hij in het jaar 1771 met een eerste bezoek, dat door Carlyle niet onaardig een “Schmierbesuch” wordt genoemd, vereert. Lorenza deed haar leermeester eer aan; de lessen van haar gemaal in de wittebroodsweken gegeven, wierpen de noodige vruchten af. Zelfs kwakers vergeten hun geloften en betalen honderd pond sterling voor een denkbeeldig “rendez-vous”, dat bij toeval wordt ontdekt, al hetwelk niet in staat is onzen held te vrijwaren voor een gevangenschap, die zijn huisbaas hem wegens achterstallige huur laat ondergaan en waaruit hij door zekeren Dr. Benemore wordt verlost. Dankbaarheid drijft hem aan nog eens zijn oud handwerk, de schilderkunst, op te nemen en tevens een geheimen minnehandel aan te knoopen met des dokters eenige dochter, een omstandigheid, die zijn levensbeschrijver aanleiding geeft tot de vraag: “van waar Balsamoos invloed op de vrouwen, bij meer dan eene gelegenheid getoond?” maar ook tot de niet onaardige oplossing door Romes rechtbank er van gegeven: “Gleichwie die junge Engländerinn eine ganz abscheuliche und ekelhafte Person war, ebenso hatten die Frauen, welche er gewann, soviele Jahre schon auf ihrem Rücken, dasz sie nicht wohl ein andres Verständnisz als jenes eines Balsamo hoffen könnten,” en Carlyle de geestige opmerking doet maken: “wenn der junge Beppo eine der schönsten Frauen, der alte Benemore | |
[pagina 607]
| |
dagegen eine der häszlichsten Töchter hatte, und wenn man daher eins in's andere rechnet, so war die Sache vielleicht nicht gar so schlimm.” Aan Lorenzaas overwinningen komt geen einde. De vertoornde dokter, die zijn kamer bedorven en zijn dochter onteerd ziet, moge het echtpaar uit zijn huis jagen; daar zijn meer menschen dan verstoorde dokters in de wereld en meer steden dan Londen alleen. Het net blijft immer gespannen en nauwelijks heeft ze met den een afgerekend, of reeds is een ander in haar strikken verward. Heer Benemore wordt opgevolgd door Duplaisir, dien ze te Douvres leert kennen en te Parijs exploiteert. Maar ook de leerling kon overdrijven en haar onderwijzer boven het hoofd groeien, wanneer de zaak eens ernst begon te worden en dit schijnt hier het geval te zijn geweest. Dat ze heimelijk het huis van haren echtgenoot verlaat en een woning betrekt door haar minnaar voor haar gehuurd, ziet, dat was niet in het bestek opgenomen en had nimmer in de bedoeling gelegen. Zoo iets ging zelfs een Cagliostro te ver en deed hem de hulp inroepen van de wet, die echtbreuk straft met opsluiting in de gevangenis St. Pelagie. Een en ander is ons gewaarborgd in een werkje, dat tot titel draagt: “ma correspondance avec le comte de Cagliostro.” Er is later dan ook vrij wat inkt noodig om het verblijf te Londen zoowel als te Parijs te loochenen. Toch heeft hij het in zijn “lettre au peuple Anglais” trachten te doen, als hij schrijft: “La plus grande partie de la longue diatribe du sieur Morande est employée à prouver, que je suis venu à Londres en 1772, sous le nom de Balsamo. A voir les effets que fait le sieur Morande pour parvenir à cette preuve, on serait tenté de croire que le Balsamo avec lequel on m' identifie aurait mérité d' être pendu, ou tout au moins se serait rendu coupable de quelques actions déshonorantes. Point du tout. Ce Balsamo, si l'on en croit le courier de l'Europe, était un peintre médiocre, qui vivait du produit de son pinceau. Un nommé Benamore lui avait commandé quelques ouvrages de peinture et ne les lui avait pas payé. Balsamo lui avait fait un procès pour 47 livres sterling, qu'il prétendait lui être dues, en convenant avoir reçu un à compte de deux guinées. Du reste, ce Balsamo était si pauvre que sa femme était obligée d'aller elle-même vendre dans la ville les tableaux que faisait son mari.......Je | |
[pagina 608]
| |
pourrais donc avouer sans rougir, que c'est moi qui sous le nom de Balsamo ai vécu à Londres en 1772 du produit de mes faibles talents en peinture: un concours d'évènemens et de circonstances ayant pu me réduire à cette extrémité,......mais je la dénie formellement, uniquement parce qu'il n'est pas vrai qu'elle me soit arrivée.”Ga naar voetnoot1). En aangaande het verblijf te Parijs op de beschuldiging: “que le mari a été chassé de la ville comme empirique et que la femme a été renfermée à St. Pélagie, maison de force où l'on ne met que des filles de joie”. Réponse. Je me borne donc à dire et je pense qu'on me croira sans peine, que ce n'est pas moi, qui sous le nom de Josef Balsamo ai été chassé ignomineusement de Paris, en 1772, et que ce n'est pas ma femme, qui, sous le nom de Laurence Féliciani a été renfermée à la même époque à Sainte Pélagie.’ Men bemerkt het. ‘Der langen Rede kurzer Sinn’ is deze: Alles is laster, 't zijn niets als praatjes door vijanden verzonnen. Graaf Cagliostro vergeve het ons, maar wij gelooven die praatjes om de doodeenvoudige reden, dat ze waarheid zijn, loutere waarheid, moge dan ook de Lorenza van 1772 later veranderd zijn in een Seraphina Feliciani, gravin van Santa-Croce. Toch, het echtpaar verzoent zich wêer en geen wonder, want ze kunnen elkander onmogelijk missen en ten overvloede: wat heeft de een den ander te verwijten? En wêer gaan ze voort. Nergens vinden ze rust. Andermaal ontmoeten we hem in zijn vaderstad Palermo. Marano heeft zijn zestig ons goud nog niet kunnen vergeten. Hij zint nog altijd op wraak en tracht door hem gevangen te laten zetten zijn toorn te bevredigen. Vergeefs! De vriendschap, weleer met een Italiaanschen prins gesloten, brengt hem op vrije voeten. De diefstal en de vervalsching van Maurigis testament wegen niet op tegen de macht van een aanzienlijken naam. Nog een enkel bezoek aan zijn vriend Pinto te Malta, dan een kort verblijf te Napels onder den titel van don Tiscio; een weinig later naar Marseille, waar twee oude luidjes van zijn elixer de verjonging verwachten en zoo ze niet gestorven zijn, nog altijd op zijn terugkomst hopen of zich zijner met smart herinneren; dan naar Spanje, waar zijn ont- | |
[pagina 609]
| |
moetingen niet van de gunstigste zijn en ten tweedemale steekt hij de zee over om te zien, of Londen ook in dien tusschentijd te zijnen gunste is veranderd. We zijn in 1776. Mogen Miss Fry en Lord Scott er een gelijk lot deelen met zoovele anderen voor en na hen, droomen van geluk zich voorspiegelen van loterij-speculaties en diamantengroei, die weldra blijken ijdel te zijn, doch die Balsamo vrij groote geldelijke voordeelen aanbrengen; moge hij een minder aangename kennismaking aanknoopen met de Engelsche advokaten-wereld, die zich onder de namen van Priddle, Raynold, James, Saunders e.a. niet van de gunstigste zijde doet kennen, maar hem toont ‘dasz die ganze Insel nicht mit Gansen bevölkert war, sondern hier und da auch mit Adlern deren Schnabel und Klauen nog schärfer waren als die seinen,’ zoodat ten laatste King's Bench een welkome verademing voor hem was, - toch heeft dit verblijf hem menige schrede nader gebracht aan zijn doel en een gansche omkeering in zijn leven doen ontstaan. Hij wordt er vrijmetselaar in de vaste overtuiging, ‘dasz alle Menschen gewinnen durch die Verbindung mit Menschen.’ De charlatan verdwijnt, de wonderdoener, de spiritist, de groot-Kopht nemen zijn plaats in. De sleutel ten verklaring van zijn gansche volgend leven is in deze periode te zoeken, maar ook te vinden: ‘Hij liet zich, zegt zijn biograaf, bij een gewone loge inschrijven, 't welk hem in de gelegenheid stelde om een nieuwe sekte te stichten of althans de oude te hervormen’Ga naar voetnoot1). De bewijzen van moed, die hij bij de inwijding heeft te leveren, geven ons òf geen zeer verheven denkbeeld van de vrijmetselarij dier dagen, zoodat een hervorming volstrekt noodig was; òf het recht om het gansche verhaal naar het rijk der verdichting en persifflage te verwijzen. Goed beschouwd zijn ze te laf om vermeld te worden, van daar dat we ze maar liever in het stof der vergetelheid zullen laten rusten; terwijl we hen, die er kennis meê willen maken, verwijzen naar de ‘Kurzgef. Beschreibung,’ die als haar oordeel er over uit- | |
[pagina 610]
| |
spreekt: ‘man weis nicht, ob man lachen, oder viel mehr zornen soll’. Van nu af echter is zijn arbeid ten dienste der loges overvloedig en van steeds grooteren omvang. Na op één avond met Lorenza voor den uiterst geringen prijs van vijf guinjes alle drie graden der maçonnerie, die van leerling, gezel, meester te hebben doorloopen en de eereteekenen aan de laatste waardigheid verbonden, te hebben ontvangen, wonen hij en zijn gade, die mede eene groote verandering ondergaat, tal van vergaderingen te Londen bij. Toch, dit bezoeken alleen is hem niet genoeg, hij wil uitblinken en zich naam maken. Gelukkig voor hem, dat hij van een boekverkooper een manuscript koopt, waarin gehandeld wordt over de Egyptische maçonnerie. Vermeerderd en verbeterd door zijn eigen nog al levendige fantasie, prijst hij haar aan en gebruikt al zijn welsprekendheid om haar eerst ingang te verschaffen bij zijn kappers, kamerknechten en artisten, wier geest nog nimmer zulk een hooge vlucht heeft genomen en wier ooren nog nooit van de door Mozes, Elia en Henoch geopenbaarde geheimen der vrijmetselarij hebben gehoord; dan ook bij anderen. En die welsprekendheid is naar zijn eigen zeggen ontzaglijk en indrukwekkend geweest. Zijn redevoeringen waren een kort begrip van wetenschap; wat den vorm betreft kunststukken, naar den inhoud zonder wêerga. Als we het maar gelooven willen en de getuigenis ter zijde zetten later door Lorenza afgelegd, die ze vervelend, langdradig, zonder samenhang, beneden het peil van het middelmatige noemt, gelijk dan ook de ons overgeleverde staaltjes er van meer aan een opgeblazen en gezwollen straat-eloquentie, misschien nog een overblijfsel uit het tijdvak zijner marktschreeuwerij, dan aan ware welsprekendheid doen denken. Doch genoeg! Graaf Cagliostro is thans maçon en reist van dit oogenblik af in deze hoedanigheid Europa door. In ons vaderland sticht hij de eerste loge naar den Egyptischen ritus en oogst zoowel te s' Gravenhage als te Arnhem en Amsterdam grooten roem in, zij het dan ook, dat bij een tweede bezoek de opgewondenheid der ‘nuchtere’ Nederlanders tamelijk wel was verdoofd. Deze ervaring zoo menigeen hebben ontmoedigd; een Joset Balsamo was ze aansproing tot grootere krachtsinspanning. Dwaas, die zich zoo spoedig zijn illusies laat benemen en | |
[pagina 611]
| |
nog grooter dwaas, die na enkele nederlagen, de hoop op overwinningen gansch en al laat varen! Tegen droeve ondervindingen, zooals hij te Leipzig en Berlijn opdeed, tegen het gezond verstand van een Frederik den Groote, die hem kort en bondig den toegang tot zijn staten ontzegde, weegt de lof op, die hem elders te beurt valt en staan de zegeteekenen, die hierna voor hem worden opgericht. Zou het anders kunnen in een tijd, waarin tal van geheime genootschappen bloeien? Maar we gaan voort! Mogen we de ‘mémoires authentiques’ gelooven, dan kwam hij in Holstein in aanraking met den graaf de St. Germain; hoewel het ons raadzaam voorkomt het verhaal dienaangaande, waarin de ‘Dieu des croyants,’ het ‘depot des ames errantes’ de mysterieuse inwijdingen in de geheimen der zwarte kunst zulk een groote rol spelen, niet te hoog aan te slaan. Beter gewaarborgde berichten bezitten we van zijn verblijf in het Koerland, waar schier de gansche adel zich bij hem aansluit en waar hij het eerst zijn spiritistische goocheltoeren met de ‘colombes’ verricht. Te Mittau weet hij de gemoederen èn door zijne voorspelling van den dood van Sciefford èn door zijn werkzaamheid met de mediums zoo zeer te boeien en tot zich te trekken, dat zelfs de zeer ontwikkelde Elisa von der Recke, ‘eine geborene schöne Seele,’ zooals Carlyle haar noemt, voor een tijdlang aan zijn zegekar wordt geketend; moge dan ook een weinig later (1787) haar eerbied in verachting zijn veranderd, toen ze haar beroemd werkje over zijn bedriegerijen in het licht gaf. Cagliostroos wensch scheen het na een tweejarig verblijf aldaar andermaal zijn geliefd Frankrijk op te zoeken. Maar Lorenza, die mede aandeel in de behaalde zegepralen had, ried het af. Neen, niet naar Parijs! vooralsnog heeft deze reis te veel bezwaren. ‘C'est vers la Russie, qu'il faut porter nos pas. Sous prétexte d'augmenter la population on y reçoit tout ce qui est expulsé du reste de la terre, les Russes se croient très fins, parcequ'ils trompent au jeu et ne payent pas les étrangers et rien n'est si facile à tromper que ceux qui font métier de tromper les autres. D'ailleurs les Russes sont orgeuilleux, ignorans, crédules, ils s'imaginent que, parceque leurs souverains ont été loués par de beaux esprits stipendiaires, ils donnent le ton à l'Europe; que parce qu'ils ont pris la Crimée, que personne | |
[pagina 612]
| |
ne défendoit, ils sont les premiers guerriers de la terre; que, parcequ'ils ont bâti une assez belle ville, ils ont civilisé un royaume. Voilà un excellent peuple, tel qu'il nous le faut. Allons le conquérir!’Ga naar voetnoot1) Tot zijn vrienden en vriendinnen te Mittau heete het, dat hij van zijn Oversten het bevel had gekregen om terstond naar Petersburg te vertrekken, welk gebod, hoe smartelijk ook voor zijn gevoel, onvoorwaardelijk moest worden tenuitvoergebracht.Ga naar voetnoot2) De dag des afscheids brak aan. ‘Er zeigte, zegt Elisa von der Recke, Schmerz über die Trennung von seinen Schülern, und verhiesz jedem von Uns, ihn in einem Wirkungskreis zu setzen, durch welchen seine Fähigkeiten zum Wohl der Welt ausgebildet werden sollen.’ Toch zou hij in Petersburg niet vinden, wat hij er zocht. Onder de regeering van een vorstin, die met Voltaire dweepte, kon er van hoogere magie geen sprake zijn, zij duldde geen geheime genootschappen in haar land. Ten overvloede had hij niet gerekend op het ontdekken van bedrog bij de genezing van een kind gepleegd, evenmin op den naijver van den vorstelijken lijfarts en mede niet op de jalousie van KatharinaGa naar voetnoot3) zelf, die den persoon van Potemkin, haar eersten minister, niet met een Lorenza Feliciani wilde deelen en dus het echtpaar, dat hier had geleefd onder den naam van ‘comte’ en ‘comtesse’ de Fénix, uit haar staten verdreef, hoewel niet dan na vooraf de belofte aan Lorenza te hebben gegeven, dat 20.000 roebels te hunnen behoeve zouden worden uitgekeerd. Ze vertrokken weêr naar Duitschland over Warschau, waar graaf M.....zijn ‘Cagliostro, démasqué a Varsovie’, het licht deed zien en in dit boekje allerlei twijfelingen openbaarde aan s' graven magische operaties, daar hij van het mislukken zijner pogingen om goud te maken getuige schijnt geweest te zijn. Toch vergete men niet, dat hij er ook menigen lauwer plukte, blijkens de feestelijke viering van Lorenzaas verjaardag | |
[pagina 613]
| |
en de prachtige geschenken, die ze toen van den Poolschen adel ontving. Twee dagen hielden ze zich te Frankfort aan den Main op, maar in die twee dagen had hij een vreemd avontuur. Zelf deelt hij het ons meê in de volgende woorden: ‘Bij mijn aankomst ontmoette ik de reeds genoemde N. en N., de opperhoofden of archivariï der loge van de strenge observantie of der zoogenoemde Illuminaten. Zij noodigden mij uit om koffie met hen te drinken. Ik nam plaats in hun wagen, terwijl noch mijn vrouw, noch een mijner dienaren mij mochten vergezellen: zoo toch luidde hun nadrukkelijk verzoek. Wij kwamen op een landgoed, dat op ongeveer drie mijlen afstand van de stad kan hebben gelegen, dronken koffie en gingen vervolgens met elkaâr in den tuin, waar ze mij in een kunstig aangelegde spelonk voerden. Bij het licht eener aangestoken kaars gingen we ongeveer veertien of vijftien trappen af en kwamen in een ronde kamer, waar een tafel stond, die door mijn geleiders geopend werd. Op dit oogenblik zag ik een ijzeren kist, waarin een menigte papieren lagen. Hieruit haalden ze een geschreven boek te voorschijn, dat met deze woorden aanving: Wij Grootmeesters der Tempeliers, enz. waarop een eedformule volgde in de vreeselijkste bewoordingen, die ik mij echter niet meer herinneren kan, maar waarbij men de gelofte aflegde om alle despoten te verdelgen. Deze formule was met bloed geschreven, en behalve met mijn geheime naamteekeningGa naar voetnoot1), die ik reeds heb meêgedeeld en die aan het hoofd stond, nog van elf anderen onderteekend. Ik kan mij niet meer alle namen herinneren; slechts enkele weet ik nog. De twaalf ondergeteekenden zijn de grootmeesters der Illuminaten. Zelf echter heb ik mijn geheime onderteekening er niet opgezet, ook weet ik niet, hoe ze er opgekomen is. Wat ze mij aangaande den inhoud van dit boek, dat in het fransch geschreven was, verhaalden en wat ik ten deele zelf las, overtuigde mij ten volle, dat het door deze sekte beraamde plan eerst Frankrijk, vervolgens Duitschland, maar vooral Rome zou | |
[pagina 614]
| |
treffen; dat Ximenes een der eerste aanvoerders er van is, dat ze zich inderdaad in niet geringe verlegenheid bevonden en dat het genootschap een aanzienlijk kapitaal in de banken te Amsterdam, Rotterdam, Londen, Genua en Venetie had liggen, 't welk naar hun verzekering voortvloeide uit de contributies, die jaarlijks door honderd tachtig duizend vrijmetselaars, ieder berekend naar tien Louis d'or, werden bijeengebracht, welke schat ten eerste diende tot levensonderhoud der aanvoerders, ten tweede der spionnen, die ze aan alle hoven hadden, ten derde der schepen, eindelijk tot alle behoeften der sekte en tot belooning van hen, die, waar ook, iets ter onttrooning van despoten verrichtten. Zoo heb ik tevens vernomen, dat het aantal loges in Europa en Amerika omtrent twintig duizend is, van welke ieder jaarlijks vijfentwintig Louis d'or in de schatkist der sekte storten moest. Ten slotte boden ze mij onderstand in geld aan, met de verzekering, dat ze bereid waren ook voor mij hun bloed te vergieten en gaven mij zes honderd Louis d'or ten geschenke. Hierop keerden wij gezamentlijk naar Frankfort terug, van waar ik des anderen daags met mijn vrouw naar Straatsburg vertrok.’Ga naar voetnoot1) En thans naar Frankrijk, eerst naar Straatsburg! Van Straatsburg begint de victorie! Cagliostre wordt de man van naam, die zich van dit oogenblik af gaat bewegen in de aristoeratische kringen van Frankrijk. Hier zet hij voort, wat hij sinds zijn tweede verblijf te Londen begonnen was. Hij is niet meer de gewone ‘chevalier d'industrie,’ die hij tot voor zijn opname in de vrijmetselarij was geweest. De kleinhandel, voorheen gedreven, kan hem niet meer voldoen en zooveel mogelijk zoekt hij de herinnering van zijn voorgaand leven uit te wisschen. Josef Balsamo is hem zelfs niet bij name bekend, laat staan, dat deze en graaf Cagliostro de zelfde personen zouden zijn! Wie het durft beweren maakt zich schuldig aan den allerlaagsten laster, dien men maar kan uitdenken. Ook Lorenza heeft niets gemeen met de gade, die wegens echtbreuk weleer in de gevangenis St. Pélagie heeft | |
[pagina 615]
| |
gezucht. Steeds toch heeft er de beste verstandhouding tusschen man en vrouw bestaan. Wie het niet gelooven wil;.......maar wie zou het niet gaarne aannemen! Toen immers had de inquisitie hem zijn verklaringen aangaande een en ander nog niet ontlokt.Ga naar voetnoot1) Hoe het zij, den 19en September van het jaar 1780 deed hij in bovengenoemde stad zijn intocht. Ik zeg: zijn intocht, want een vorst kon niet grooter staatsie voeren noch met meer luister ontvangen of met grooter eerbewijzen overladen worden, dan hem te beurt vielen. Van zijn aankomst verwittigd, stroomde reeds des morgens vroeg een talrijke schare naar buiten om getuige te zijn van het prachtige schouwspel, dat zou worden vertoond en den doorluchtigen persoon, wiens naam op aller lippen zweefde en wiens lof reeds vooruit was uitgebazuind, te verwelkomen. Men verdrong zich schier op de straten en de vensters der huizen waren opgevuld van menschen. Op aller aangezicht was nieuwsgierigheid en spanning te lezen; want niemand kent hem van nabij, tenzij een oud man, die uit al de verhalen, welke er in omloop zijn, het besluit trekt of liever: de gissing maakt, dat het wel eens de schurk kon zijn, die hem weleer zijn zestig ons goud ontstal, waarmede ook de leeftijd, dien men hem geeft, tamelijk wel overeenkomt. Hij bewaart evenwel het stilzwijgen en zal zich eerst van een en ander trachten te vergewissen. Ook maakt hij de opgewonden menigte, die zoo iets toch niet zou gelooven, geen deelgenoot van zijn geheim. Wij, die het vroegere leven van Cagliostro kennen, ontmoeten hier een ouden bekende uit Palermo: den goudsmid Marano. Mengen we ons nu voor een oogenblik onder de op den weg saàmgestroomde menigte. En hij, die zich ooit onder zulk een massa menschen bevonden en gelet heeft op de gesprekken, dan gevoerd, de antwoorden dan gegeven, kan licht begrijpen, dat ook hier velen, zoo niet allen, hun opmerkingen en gissingen ten beste gaven. ‘Hoe zou hij er uitzien, hoe zijn gekleed, wat verrichten’? zietdaar vragen, die natuurlijk zijn en aan de orde, afgewisseld met anderen over zijn oorsprong, zijn zwerftochten, zijn genezingen en dergelijke. Deze wist wonderen te verhalen van zijn rijkdom- | |
[pagina 616]
| |
men en weidde uit in lof over zijn menschlievendheid, gene gewaagde van de reizen, die hij in Azië, Africa, Europa, ja over gansch de aarde had gemaakt. Sommigen meenden in hem een van God uitverkoren schepsel te mogen zien, een heilige, toegerust met kracht uit den hooge; anderen hielden hem voor een geleerde, een man van wetenschap, die door nauwgezette studie der natuur haar geheimen had ontrukt; terwijl eindelijk nog wêer anderen en zeker niet de minsten in aantal, van duivelskunsten spraken en hem beschouwden als een aan den geest des kwaads verkochte. Hier begroette men in hem den weldoener der kranke menschheid, die om niet haar kwalen en ziekten genas, daar den grooten wonderdoener, die met de engelen in gemeenschap stond. En al mengden zich nu en dan onder die stemmen des lofs en der verwondering die van een twijfelaar, ze werden gehoord noch geteld, ja, de man zelf werd op den koop toe nog uitgelachen. Maar niemand had het bij het rechte einde behalve Marano, niemand dacht hier den grootsten kwakzalver te zullen zien, die ooit heeft geleefd. ‘Mundus vult decipi, decipiatur’! (De wereld wil bedrogen worden, men bedriege haar dus). Weldra echter kan de nieuwsgierigheid van allen worden bevredigd, men behoeft niet lang meer te wachten. De menigte verdeelt zich en maakt ruimte voor den naderenden stoet. Omringd door tal van lakeien in prachtig livrei gedost, zelf rijk gekleed als een prins en met al de waardigheid van een gekroond hoofd, gaat hij door de schare heen, aan zijn zijde Seraphina Feliciani met zich voerend, de echtgenoote schitterende door den glans van schoonheid en jeugd. Eerbied straalt uit aller oog; kreten van bewondering ontsnappen aan den mond; allen schijnen als verblind door de statige verschijning, waaraan het vreemde kleed, de trotsche houding, het vurige oog niet het minst kracht bijzetten. ‘Ja, waarlijk, er is niet te veel gezegd!’ zoo hoort men alom. Maar haat en wraakzucht wonen in het hart van den armen grijsaard, die zoo even reeds aan al die wonderverhalen twijfelde. Hoe, kan hij zijn oogen vertrouwen? Immers het zijn de zelfde trekken, alleen de jongeling is man geworden; neen de gelijkenis kan niet worden geloochend! ‘'t Is de schurk,’ spreekt hij zachtkens, en eindelijk kan hij zich niet langer bedwingen. Te midden van het rumoer ver- | |
[pagina 617]
| |
neemt de schare de kreet: ‘'t Is Jozef Balsamo, de ellendeling, die mij mijn zestig ons goud ontstal!’ Maar geen nood! de avonturier is reeds aan dergelijke demonstraties gewoon, hij stond reeds voor heeter vuur, toen de politie hem op de hielen zat, en meermalen heeft hij zich uit moeilijkheden gered, vrij wat grooter dan deze. Ook thans verliest hij zijn kalmte niet. Graaf ‘front d'airain’, zou Carlyle zeggen, ziet met verontwaardiging ternêer op den ongelukkige, die hem in den weg treden en aan zijn roem durft knagen. Hij weet zich te helpen. Dank zijner gave om te kunnen buikspreken, is het, als klinkt een stem van hemelsche geesten der schare in de ooren: ‘verwijdert den onzinnige, verwijdert hem!’ En de menigte volvoert den eisch.Ga naar voetnoot1) Geen stoornis wordt verder op den weg ontmoet. Men geleidt den held naar het te voren tot dit doel ingerichte lokaal, waar tal van zieken de komst van hun redder afwachten. Voor de meer ernstige kranken is gezorgd. Ze zijn door Cagliostroos handlangers verwijderd met de belofte weldra een bezoek in hun eigen huis te zullen ontvangen.Ga naar voetnoot2) Verstandige maatregel om toch niets te bevorderen, dat ook maar eenigszins het mislukken der onderneming kon schaden of den naam in miscrediet brengen van hem, die gezegd werd voor alle ziekten raad te weten; mocht ook later het voorbeeld van den kardinaal de Rohan, met wien hij hier in kennis kwam, bewijzen, dat er wel iets op af te dingen viel. Maar thans is allen genezing bereid, op zijn minst verlichting hunner kwalen, dezen door het opleggen der handen, genen door onderstand in geld, (waren ze misschien reeds vooraf tot dit doel gehuurd?) nog wêer anderen door het levensvocht, waarvan alleen Cagliostro het geheim bezat en dat, zooals een lichtgeloovig tijdgenoot ons verzekert: ‘alleen bestond uit goud en welriekende kruiden.’ Hoeveel ingebeelde kranken, die met een weinig goed geloof te genezen waren, hier geweest zijn; hoevelen, die aan een niet noemenswaarde ongesteldheid leden, meldt de historie niet; maar de beslissing dienaangaande is aan ieders gezond verstand overgelaten en aan de ervaring van hen | |
[pagina 618]
| |
die ook heden ten dage met de wonderen en kunstgrepen der charlatans kennis hebben gemaakt. Toch niet aan deze genezingen alleen had hij zijn naam van wonderdoener te danken. De eeuw, waarin Mesmer en zoovele anderen hetzelfde deden, was niet tevreden met dat weinige, dat voor haar reeds niet ongewoon meer was en veel van het aantrekkelijke had verloren. Cagliostro was verstandig genoeg om het te begrijpen. Van gansch andere bewijzen zijner goddelijke zending (zijner vaardigheid?!) zouden de Straatsburgsche ingezetenen getuigen zijn, althans zij, die geloofden aan zijn woord, dat hij gekomen was om de ongeloovigen te bekeeren en het Katholicisme te steunen. ‘Ook nu, zegt de schrijver van het leven en de daden van Josef Balsamo, “ook nu wekte zijn vrijmetselarij de meeste sensatie; en hiermede gaf hij zich tevens het meest af. Alle vrijmetselaars der verschillende loges van de strenge observantie, - en er waren vele in deze stad, - bezochten hem. Ook wist hij hen voor zijn Egyptischen ritus te winnen. Hij wijdde velen van hen in niet alleen maar nam ook anderen, die nog niet tot de orde behoorden, als leden aan, onder voorwaarde echter, dat ze zich eerst bij de een of andere gewone loge moesten laten inschrijven. Mannen zoowel als vrouwen, katholieken en volgelingen van Luther, allen waren hem welkom. In 't vervolg hield hij meermalen vergaderingen nu eens in zijn eigen huis, dan weder op een aangenaam gelegen landgoed, 't welk men om deze reden van dit oogenblik af het Cagliostranum noemde”. Hij belegde dergelijke bijeenkomsten, nam leden aan en deed herhaaldelijk proeven met zijn colombes, alles naar het voorschrift, dat men in het boek, 't welk over zijn systeem handelt, kan vinden. De proeven gelukten bij meer dan eene gelegenheid ook zonder de flesch en men plaatste de colombe slechts achter een scherm of zoogenoemden spaanschen muur, die den vorm had van een kleinen tempel’Ga naar voetnoot1). Die zoogenoemde colombes, tegenwoordig bij onze spiritisten onder den naam van mediums bekend, waren kinderen door hem zelven gekozen, die, naar hij voorgaf, uitmuntten door onkreukbare onschuld en juist ten gevolge hiervan deelgenooten | |
[pagina 619]
| |
werden van openbaringen, voor ieder ander verborgen, openbaringen, welke ze lazen in een karaf met water of die hun gewerden door onmiddelijke mededeeling van onzichtbare geesten. ‘Men neemt een jongen of een meisje, dat zich nog in den staat der onschuld bevindt. Ze dragen den naam van leerling of colombe, en de groot-kophta verleent hun de macht, die ze voor den zondenval der menschen zouden bezeten bebben, maar die vooral hierin bestaat, dat ze over de reine geesten kunnen heerschen. Deze geesten zijn zeven in getal, bevinden zich volgens Openb. 1:4 voor den troon van God, en regeeren de zeven planeten. Hun namen zijn: Anael, Michael, Raphael, Gabriel, Uriel, Zobiachel en Anachiel’.Ga naar voetnoot1) ‘Terwijl men de colombe bij den Eerwaardige (Venerabilis) brengt, zenden de leden der loge hun gebed op tot God, opdat hij zich verwaardige haar de macht te verleenen, welke door hem de groot-kophta bezit. De colombe doet hetzelfde, opdat haar de genade geworde om naar de bevelen van den grootmeester te werken en tot bemiddelaarster te dienen tusschen hem en de geesten, die om deze reden de intermediarii genoemd worden. Vervolgens kleedt men haar naar de voorschriften van het boek, doet haar een witten talaar aan met een blaauwen gordel, een rood halssnoer om den hals, blaast op haar en sluit haar in een soort van tabernakel. Dit is een in den tempel aangebrachte, met wit doek overtrokken plaats, van buiten met een deur en een venster voorzien, opdat men de woorden der colombe des te gemakkelijker kunnen verstaan. Er binnen staat een voetbank en een kleine tafel met drie brandende kaarsen. De Eerwaarde herhaalt zijn gebed en begint de macht uit te oefenen, die hij naar zijn zeggen van den groot-kophta ontvangen heeft, waardoor hij de zeven geesten opvordert aan den leerling te verschijnen. Wanneer nu deze bericht, dat ze verschijnen, draagt hij haar, krachtens de macht, die God aan den groot-kophta en deze wêer aan hem heeft verleend op, aan den engel....te vragen, of de candidaat de verdienste en de noodige bekwaamheid bezit om tot den graad van meester bevorderd te worden. Valt het antwoord gunstig uit, dan gaat men over tot andere ceremonies en handelingen die tot de opname geeischt worden.’ | |
[pagina 620]
| |
Reeds den eersten avond zijner aankomst werd de élite van Straatsburgs ingezetenen op zulk een séance genoodigd, en mogen we het verhaal dienaangaande gelooven (?) inderdaad verrukt, daar de meest ongelooflijke zaken er zich als waarheid aan hun oog vertoonden. Alle antwoorden op de gedane vragen waren juist en kwamen uit, ja zelfs de twijfelaars werden beschaamd en moesten zwichten voor de overtuigende bewijzen, die ze ontvingen.Ga naar voetnoot1). | |
[pagina 621]
| |
En immer grooter werd zijn roem gedurende de drie jaren van zijn verblijf te Straatsburg, zelfs zoo, dat er van alle zijden toestroomden om getuigen te zijn van de feiten, die er geschiedden en den persoon te ontmoeten, die ze verrichtte. Doch Cagliostro was niet zichtbaar voor de onbescheiden oogen van alle nieuwsgierigen. Merkwaardig is in dit opzicht het antwoord, dat de groote Lavater kreeg op zijn verzoek om met den wonderdoener in kennis te komen: ‘indien gij de knapste zijt van ons beiden, dan hebt gij mij niet noodig; ben ik het dan behoef ik uw hulp niet;’ terwijl hij een weinig later op de vraag, waarin toch wel zijn wetenschap bestond, hem met het lakonische antwoord afscheepte: ‘in woorden, in kruiden, | |
[pagina 622]
| |
in steenen;’Ga naar voetnoot1) al hetwelk echter niet verhinderde, dat zelfs Lavater nog de volgende getuigenis van hem aflegde: ‘Cagliostro is een man, zooals er weinigen zijn, in wien ik zelf echter niet geloof. Och, of hij eenvoudig van harte ware en ootmoedig als een kind; och, had hij gevoel voor den eenvoud des evangelies en de majesteit van den Heer! Wie, die zoo groot zou zijn als hij! Cagliostro zegt dikwijls dingen, die niet waar zijn en belooft, wat hij niet houdt. En toch geloof ik niet, dat al zijn werken louter bedrog zijn, mogen ze dan ook niet wezen, waarvoor hij hen uitgeeft.’ Tevens kwam hij hier in kennis met den kardinaal de Rohan, een kennismaking, waarover hij zich toen ten zeerste verheugde, doch die hem later o! zoo duur te staan kwam. Toch ook thans voor hem geen rozen zonder doornen! Niet allen waren van bewondering vervuld, daar waren ook twijfelaars, die maar niet zoo alles ter goeder trouw aannamen en die met professor Meiners uit Göttingen durfden zeggen: ‘'t Is mijne innige overtuiging, dat Cagliostro van den aanvang zijner werkzaamheid af meer bedrieger dan dweper is geweest en dat hij tot op den dag van heden toe nog niets anders dan een bedrieger is’Ga naar voetnoot2). Twijfelaars! verwaten geslacht, dat een mensch het licht in de oogen niet gunt en steeds op iemands roem wat heeft af te dingen, natuurlijk alleen uit laaghartige en kleingeestige jalousie, maar geslacht, dat ook nog heden ten dage aan den welverdienden lof der mediums knaagt bij gebrek aan geloof. Immers niemand zal ontkennen, dat juist het geloof hier de wonderen werkt niet alleen, maar zelfs die, welke te absurd zijn om te geschieden, gaarne als gebeurd aanneemt. Toch is er immer de een of andere reden, die juist den twijfel gaande maakt en naar de geloofsbrieven doet vragen. En of nu deze immer gegeven kunnen worden in behoorlijke orde en met bewijzen van echtheid voorzien! Ik zou het niet durven beslissen. Zoo ook thans, en niet onwaarschijnlijk is het, dat het gebeurde bij den triumftocht, gevoegd bij de weigering om zich met de mannen der wetenschap in te laten, kwaad bloed heeft | |
[pagina 623]
| |
gezet en de aanleidende oorzaken zijn geweest tot dat minder gunstige resultaat. Wat hiervan echter zij: moge het toenemend ongeloof, dan wel andere oorzaken daartoe hebben bijgedragen; na een driejarig verblijf te Straatsburg vond de groote man het raadzaam van woonplaats te veranderen en elders zijn verblijf te zoeken. Een lang oponthoud op dezelfde plaats was niet geschikt om de schare der bewonderaars te doen aangroeien. Is het nieuwe van een zaak af, dan dunt de menigte. 't Gaat zoo met alles, en aan deze wet zal zelfs wel een Cagliostro, niettegenstaande zijn goocheltoeren, zijn onfeilbaar levenselixer, zijn genezingen, hebben moeten gelooven. Eerst de ‘hosanna's’ en dan een: ‘weg met hem!’ Was het thans nog niet zoo, hij zou in 't vervolg gelegenheid genoeg hebben om het te ervaren. Ook hij zal zijn roem, gelijk zoo menig ander, wel overleven. Nu echter was hij nog niet aan 't tanen. Het getal der vereerders was steeds wassende; overal liep het gerucht hem vooruit, en steeds er op bedacht om door iets nieuws de menschen te lokken, geeft hij van nu af aan zijn Egyptische vrijmetselarij een vlucht, die hem tevens in staat stelde de enorme onkosten te bestrijden, waarmêe zijn verblijf in elke stad gepaard ging. De trouwe hulp zijner vrouw was hem hierin een groote steun Hij begaf zich over Italië naar Bordeaux, waar de toevloed van kranken zoo groot was, dat hij zich genoodzaakt zag de hulp der justitie in te roepen om de orde te bewaren, doch ook hier deed hij dezelfde ondervinding op, dat nl. nergens ter wereld onverdeeld genot hem zou te beurt vallen.Ga naar voetnoot1) Na een verblijf van elf maanden aldaar, vertrok hij naar Lyon. In deze stad ondervond hij, naar luid zijner eigen verklaringen, in meer dan gewone mate den bijstand van God, daar de colombes beweerden de engelen, die hier verschenen, soms met de handen te kunnen tasten; zoodat hij ook het verzoek der vrij- | |
[pagina 624]
| |
metselaars aldaar inwilligde en er een zoogenoemde loge stichtte, die de plaats eener moeder in betrekking tot de andere loges bekleeden moest niet alleen, maar ook als leermeesteres er van mocht optreden. Na den eed, dien ieder lid had afteleggen, vond hij gelegenheid een verrader te ontmaskeren. In de speech, die hij nu hield, vergeleek hij zich bij Jezus, die in den kring zijner apostelen eveneens een leerling had, die hem verried. En 't kwam uit ook, verzekert ons Cagliostro, zoodat de onverlaat de hem voorspelde of liever niet voorspelde, maar zeer zeker rechtmatige straf onderging. Ja, de groote man was zoo ingenomen met deze zijne stichting en met den zin, die onder de leden heerschte, dat hij niet slechts het origineel des verbondsboeks er achterliet, maar der loge tevens den prachtigen naam gaf van ‘de zegevierende wijsheid’, en haar een patent achterliet door hem zelven geteekend. Het luidt aldus: ‘Roem, Wijsheid, Wij, groot-Kophta, stichter en grootmeester der verhevene Egyptische vrijmetselarij in alle oostelijke en westelijke gedeelten der wereld, doen te weten aan allen, die deze oorkonde zien, dat tijdens ons verblijf te Lyon vele leden eener Loge van dit Oosten naar den gewonen Ritus, “de Wijsheid” genoemd, een vurig verlangen hebben geuit om zich aan onze leiding te onderwerpen en van ons de wetenschap en de noodige macht te ontvangen om de vrijmetselarij in haar ware gedaante en oorspronkelijke reinheid te leeren kennen en uit te oefenen. Wij hebben aan hun wensch voldaan, overtuigd, dat we door dit bewijs onzer welwillendheid en van ons vertrouwen, 't welk we hun geven, het dubbele genot zullen smaken van èn de eere Gods èn het geluk der menschheid te bevorderen. Na derhalve ten aanschouwe van de eerwaardige leden der genoemde loge het bewijs onzer macht, die we in deze bezitten, geleverd te hebben, stichten wij met behulp dezer broederen in 't Oosten van Lyon deze nieuwe Egyptische loge, wijden haar tot moederloge voor 't gansche Oosten en Westen, noemen haar ter onderscheiding van de andere: de “zegevierende wijsheid” en stellen hare bestuurders indiervoege aan, dat ze nooit kunnen worden afgezet. | |
[pagina 625]
| |
Tevens verleenen we voor nu en altijd aan deze bestuurders het recht en de macht: samenkomsten met de broeders, die tot de loge beliooren, te houden; met andere loges van denzelfden Ritus brieven te wisselen; loges van den gewonen ritus, die overeenkomstig onze instellingen willen werken, na gedaan onderzoek, in te lijven; in één woord, al die rechten uit te oefenen, welke aan een Egyptische loge onder den naam van moederloge toekomen of toekomen kunnen. Wij gebieden derhalve den eerwaardige, de meesters, de beambten en de leden der loge altijd en stipt hunne zorg en oplettendheid te wijden aan de werkzaamheden der loge, opdat men zoowel bij het aannemen van nieuwe leden, als bij alle andere verrichtingen handele overeenkomstig de bepalingen en verordeningen, die wij eigenhandig met ons groot zegel en onze handteekening hebben voorzien. Zoo bevelen wij ook iederen broeder aan standvastig het smalle pad der deugd te blijven bewandelen en door de strengheid zijner zeden te toonen, dat hij de geboden en het doel van onze orde kent en op prijs stelt. Tot bevestiging van een en ander hebben we voorliggend stuk eigenhandig onderteekend en met het groot zegel, dat we aan deze loge hebben geschonken als ook met ons eigen vrijmetselaars-zegel voorzien.
Gegeven in 't Groot Oosten van Lyon.’
Wat dunkt u, heeft Carlyle zoo ongelijk, als hij Cagliostro een ‘plapprender Trutthahn,’ noemt? Het geheel is natuurlijk omgeven met de gewone zinnebeelden der vrijmetselarij; met den zevenhoek, den driehoek, den troffel, het kompas, het liniaal, den ruwen steen, het zwaard, de schaal, de Jokobsladder, de star, den wereldbol, den tempel; met eenige spreuken zooals: ‘Lucem meruere labore; Odi profanum vulgus et arceo, Petite et accipietis; Pulsate et aperietur vobis; In constanti labore spes. Vincere aut mori;’ en eindelijk met een kruis waarin de letters: L.P.D. die Cagliostro nooit heeft verklaard, doch aan welke door hen, die in hem een politiek persoon willen zien, de volgende uitlegging wordt gegeven: ‘Lilia pedibus destrue?’Ga naar voetnoot1) (Vertrap de lelie d.i. de | |
[pagina 626]
| |
lelie van Frankrijks koningshuis, onder de voeten). Of deze verklaring de juiste is, zouden we niet durven beslissen. Maar Cagliostro streefde naar het hoogste. Hij is niet zoo spoedig tevreden. Ook Frankrijks hoofdstad zal en moet hem de eer bewijzen, welke hem toekomt. Als elders zal de aristocratie ook hier aan zijn voeten knielen en God danken, dat haar het geluk is beschoren den lieveling des Allerhoogsten te zien werken. Hij komt er 30 Januari 1785 aan. 't Is zijn tweede bezoek, maar hoe zijn de omstandigheden veranderd! Toen de arme, die op allerlei wijze in zijn onderhoud en dat zijner gade moest trachten te voorzien, nu de rijke, die alom zijn weelde tentoonspreidt en het geld bij handen vol weggooit. Niet anders Lorenza. In dien tijd boelende om de gunst van een of ander welgesteld burger, die op haar schoone oogen verliefde, thans met een enkelen blik heerschende over Graaf A. of Markies B.; beiden in één woord als met handen omgekeerd. Tevens begreep hij met de aan zijn persoon eigen scherpzinnigheid, dat de wereldstad reeds niet meer haar aandacht op hem zou vestigen, indien hij er alleen als geneesheer optrad, daar reeds zoovelen vóór hem in hetzelfde vak hadden uitgemunt; daarom zon hij op proefnemingen, die zelfs de meest eischenden moesten en konden bevredigen, en die hij, dank zij der lichtgeloovigheid der menigte! dan ook met goed gevolg volbracht. Tevens wilde hij er de kroon zetten op zijn werk, 't welk hij in zijn hoogdravenden spreektrant, zijn: ‘levensdoel’ noemde. Enkele malen uitgezonderd, liet hij dan ook de geneeskundige praktijk varen, om er het vak van thaumaturg op nog uitgebreider schaal dan ooit te voren uit te oefenen. Waarin dit bestond? In goocheltoeren van buitengewoon kaliber. Gestorvenen liet hij verschijnen en in vleesch en been zich vertoonen aan de uitverkoren leden zijner loge, die aan zijn gastmalen, waar stroomen van Tokaier vloeiden, werden genoodigd; en niet onnatuurlijk is het, dat deze gasten tot de aanzienlijksten en meest vermogenden behoorden, zoodat ze hem niet alleen met hun naam, maar ook met hun beurs konden dienen. Berucht is het souper bekend onder den naam van ‘banquet d'outre-tombe,’ waaraan naast de genoodigden, zes in getal, door den wil van den goddelijken Cagliostro, ook nog de gestorven hertog van Choiseul, Voltaire, d'Alembert, Diderot, de Abt van | |
[pagina 627]
| |
Voisenon en Montesquieu deelnamen, te samen dertien personen. Gelukkig, dat we weten in welk gezelschap we ons bevinden, in dat der bekende encyclopedisten nl; daar we zoodoende tevens over de geloofwaardigheid der berichten dienaangaande kunnen oordeelen. En, mogen we nu den verslaggever gelooven, die trouwens vrij onhandig is en blijken geeft, dat te groote ijver wel eens schadelijk kan werken, of afgaan op de dagbladartikels dier dagen, dan werden er zelfs gesprekken gehouden, maar gesprekken, zoo wijsgeerig, dat, naar ons oordeel, de opgeroepenen bij levenden lijve zeker van schaamte over den onzin en de wartaal daar opgedischt en uitgekraamd, zouden hebben gebloosd:Ga naar voetnoot1) Aan een doode kan men echter veel vergeven, dat anders zou worden gewraakt, en de opgewonden menigte dier dagen twijfelde dan ook geenszins aan de mogelijkheid van het daar gebeurde. Te zeer was men ingenomen met den held, die schijnbaar zulk een kracht openbaarde; te bang ook om hen, die er tegenwoordig waren geweest, tegen te spreken, daar ze tot de eersten en voornaamsten der Parijsche maatschappij behoorden. Voor onpartijdige en onbevooroordeelde onderzoekers heeft de groote man nimmer zijn kunsten vertoond. 't Was verstandig ook! Toch schijnt het, dat een en ander niet voldoende voorzag in de ontzachelijke uitgaven, die zijn hofhouding en zijn verblijf te | |
[pagina 628]
| |
Parijs hem kostten. Andere middelen moesten worden beraamd. En wat was niet mogelijk in een tijd, waarin de opgewondenheid schier tot waanzin was gestegen! Geen wonder, dat door die algemeene vereering ‘het levensdoel’ in de hoofdstad beter dan ergens bereikt werd, en dat de ‘Franc-maçonnerie Egyptienne,’ waarvan hij beweerde de geheimen uit het Oosten te hebben meêgebracht, een opgang maakte meer dan elders. Jammer echter, dat ook deze bewering weêr valsch is. Niet in het oosten toch, maar in Londen had hij zijn wetenschap opgedaan. Immers, zooals wij zagen, had hij na zijn inlijving in de vrijmetselarij in deze stad een handschrift gekocht, geschreven door zekeren Georg Cofton, dat, hoewel uit een voor hem onbekende bron vloeiende, toch wel in staat was zijn oogmerken te dienen, daar het over de Egyptische vrijmetselarij handelde. Eenigzins verwerkt, kon het een bron van inkomsten voor hem worden. De vijf guinjes door hem voor het lidmaatschap uitgegeven, zouden thans hun renten opbrengen en de geestige opmerking van Carlyle: ‘Graf Cagliostro will mit seinem neuen für fünf Guineen erkauften Blasbalg auch blasen, denn es liegt in seinem Interesse, fortwährend Wind zu machen;’ is volkomen op haar plaats. Ziethier dan ook het middel door den groot-Kophta te Parijs aangewend. Alleen de aristocratie kon deel van de samenkomsten uitmaken en 't is niet onwaarschijnlijk, dat dit een gevolg was van de enorme kosten aan het lidmaatschap verbonden ten bate van den grootmeester der orde, die gebruik maakte van de zucht der menschen naar het geheime en wonderbare. Of wellicht ook de gewone maçonnerie hieraan - ik bedoel: aan de zucht naar het geheimzinnige - haar ontstaan en haar voortdurend bestaan te danken heeft, weet ik niet, die, niet ingewijd in hare geheimen, dus ook het doel der inrichting niet kan beoordeelen; maar dit weet ik wel, dat waarheid en licht zich nimmer schuilhouden noch zich verbergen achter mysteries, - waarheid en licht zijn één; dit weet ik wel, dat ze in onzen tijd van openbaarheid welhaast haar laatste woord zal hebben gesproken of met statuten moet voor den dag komen, aan het oordeel van ieder onderworpen. De opgewondenheid, zeî ik, was schier tot waanzîn gestegen! Of wat dunkt u? Zelfs de vrouwen wilden vergaderingen houden met den groot-Kophta. Ze waren naijverig op de echtge- | |
[pagina 629]
| |
nooten, aan wie zulk een onuitsprekelijk geluk te beurt viel. Vrouwelijke nieuwsgierigheid zal ook hier wel de voornaamste prikkel zijn geweest. Verboden vruchten smaken in de verbeelding gewoonlijk zeer zoet. Maar hoe zullen ze haar wensch bevredigd zien? Zoo ze zich eens tot Seraphina wendden! Van dit oogenblik af dagteekent de werkkring van Lorenza Feliciani; een edeler arbeid dan welken ze vroeger had, toen ze vooral door haar schoonheid in de uitgaven des gezins moest voorzien. Zij leende derhalve gewillig het oor, zoo maar zes en dertig zich aaneensloten en wilden onderwerpen aan de voorwaarden door het echtpaar gesteld. Dezelfde dag bracht het vereischte getal bijeen. ‘Les conditions préliminaires furent telles, zegt de schrijver van de mémoires authentiques, 1o il falloit mettre dans une caisse chacune 100 Louis; 2o qu'à dater de ce jour jusqu'au neuvième elles s'abstiendroient de tout commerce humain; 3o qu'on feroit un serment de se soumettre à tout ce qui seroit ordonné quoique l'ordre eut contre lui toutes les apparences.’Ga naar voetnoot1 Men ziet: geld was ook hier de hoofdzaak, aanzien en goede naam waren mede een noodzakelijk vereischte en gaven aan de zaak een gunstig aanzien; gehoorzaamheid, onbepaalde gehoorzaamheid was alles. Of wat zou men anders uitwerken? Zooveel hoofden, zooveel zinnen! Men moet althans den schijn aannemen van ernstig te handelen. Of nu Lorenza in deze gansch en al de plannen diende van haar hoofd en heer, dan wel voor eigen rekening arbeidde, weten we niet, maar dit is zeker, dat ook Cagliostro zelf er een hoofdrol in speelde, die hij wel mocht wenschen nooit te hebben vervuld. Het zaad, door hem zelf in Lorenza gestrooid, begon welig op te schieten en zou vrucht dragen, maar vrucht noodlottig voor beiden. De séance had plaats. Cagliostroos gade was grootmeesteres der orde, geheel overeenkomstig het Egyptische systeem, dat zoowel mannelijke als vrouwelijke leden toeliet. Immers ons is de eed bekend, dien de vrouwen bij haar inlijving moesten afleggen gelijk ook de formule, waarmede de dames tot verschillende graden bevorderd werden. | |
[pagina 630]
| |
De eerste luidt als volgt: ‘Ik N. zweer in tegenwoordigheid van den grooten onsterflijken God, aan mijn meesteres en aan allen, die mij hooren, dat ik van alwat hier geschiedt, niets zal openbaren noch bekendmaken noch schrijven of laten schrijven. En ingeval ik het mocht doen, zal ik mij gewillig onderwerpen aan de straf, die mij volgens de wet van den grooten stichter en al mijn oversten zal worden opgelegd. Voorts beloof ik de overige zes geboden, waaraan ik moet gehoorzamen, zoo getrouw mogelijk te zullen nakomen, nl. liefde tot God, eerbied voor mijn vorst, hoogachting van godsdienst en wetten, liefde tot de naasten, onkreukbare trouw aan de orde en algeheele blinde onderwerping aan de inzettingen en wetten van onzen ritus, die mij door de grootmeesters zullen worden meêgedeeld.’ De formule heet: ‘Ik blaas op u, opdat de waarheden, waarvan wij de wetenschap bezitten uw harten mogen doordringen. Het geschiedt om in u den geestelijken mensch te versterken en u in het geloof uwer broeders en zusters te bevestigen. Tevens bevorder ik u van kind, dat ge waart, tot een wettige dochter der loge N, en schenken we u hierbij de macht om van nu af voor eeuwig vrijmetselares d.i. vrij te zijn.’Ga naar voetnoot1) De séance dan had plaats en Cagliostroos gade was grootmeesteres, een waardigheid, waarvan ze in de dagen harer onschuld (van haar geluk?) zeker nooit had gedroomd. De eenvoudige burgerdochter van Rome had waarschijnlijk niet gedacht ooit te zullen gebieden over Frankrijks gravinnen, markiezinnen en hofdames, die thans vol bewondering aan hare voeten lagen geknield, bedelend om haar gunst en gereed zoo stipt mogelijk haar bevelen ten uitvoer te brengen, als ware ze een Koningin, verheven door aanzien en macht. Als ze overmoedig is geworden, dan is het zeer zeker niet aan haar alleen te wijten. Op den zevenden Augustus des avonds om elf uur was alles gereed. De zes-en-dertig uitverkorenen hadden zich vereenigd in de zaal van een huis, dat door Lorenza gehuurd en door de eenzame, afgezonderde ligging uitnemend geschikt was tot het doel. Ook de prachtige tuin, die het omgaf, en waarin groote boomen zich majestueus ten hemel verhieven, leenden zich uitstekend tot het gebruik, dat er van moest worden gemaakt. Voor 't overige had men gezorgd alles zoo interichten, dat het effekt niet twijfelachtig kon zijn. | |
[pagina 631]
| |
Eerste bedrijf. Verwisseling van kleederen. De reinen moesten zich in 't kleed der onschuld vertoonen, werden in zes groepen verdeeld, die onderscheiden waren naar de kleur der sjerp, die ze om haar middel droegen. Zes er van waren zwart, zes blauw, de andere rood, violet, rose, terwijl zes een kleur hadden, waarvoor geen naam bestaat. (impossible). Tweede bedrijf. Intrede in den tempel der waarheid. Verbeeldt u thans, lezers, een hooggewelfde zaal, van boven verlicht en voorzien van zes-en-dertig fauteuils; een troon waarop Lorenza, geheel in 't wit gekleed, is gezeten met twee personen aan hare zijde, wier sexe men niet kan onderscheiden. Langzamerhand, schier onmerkbaar, verbleekt het schijnsel des lichts en hoort men uit den mond der grootmeesteres het bevel om het linkerbeen te ontblooten, tot waar de dij begint, den rechterarm in de hoogte te steken en er meê te gaan leunen op een in de nabijheid staande zuil. De twee gestalten naderen ieder met een zwaard in de hand en binden de armen en beenen der dames met een koord aaneen; - Verbeeldt u dit alles, verplaatst u in het schemerduister der groote zaal, bedenkt, dat reeds een zekere vrees voor het geheimzinnige de dames bezielt en zegt mij, of het niet zeer geschikt is om de reeds verhitte verbeelding nog meer te spannen en de zenuwen, reeds geschokt door het onnatuurlijke der zaak, gansch en al in de war te brengen. Derde bedrijf: Plechtige inwijding in de geheimen met een hiertoe expresselijk vervaardigde redevoering van Lorenza. Een speech is bij zulke vergaderingen onmisbaar. We geven thans het woord aan den schrijver der mémoires. Lorenza spreekt: ‘L'état, dans lequel vous vous trouvez est le symbole de votre état dans la societé. Si les hommes vous éloignent de leurs mystères, de leurs projets, c'est qu'ils veulent vous tenir à jamais dans les chaines de la dépendance. Dans toutes les parties du monde la femme est leur première esclave, et puis le serail où un imbécile enferme cinq cent d'entre nous, puisque dans ces climats sauvages nous n'osons nous asseoir à coté d'un époux chasseur. Nous sommes des victimes, sacrifiées à des dieux cruels. Si, brisant ce joug honteux, nous concertons aussi nos projets, vous verrez ce sexe orgueilleux ramper et mendier nos faveurs.’ Bravo! Bravo! zoo goed als Cagliostro de vader van het spi- | |
[pagina 632]
| |
ritisme is, zou zijne vrouw de moeder der emancipatie kunnen genoemd worden. Doch luistert, ze gaat voort: ‘Laissons les faire leurs guerres meutrières ou débrouiller le chaos de leurs lois; mais chargeons nous de gouverner l'opinion, d'épurer les moeurs, de cultiver l'esprit, d'entretenir la délicatesse, de diminuer le nombre des infortunes. Ces soins valent bien ceux de prononcer sur de futiles querelles.’Ga naar voetnoot1) Had Lorenza er maar steeds aan gedacht, ze zou voor veel kwaad zijn bewaard gebleven! Waarschijnlijk vergat ze tevens, zoo sprekende, waarom ze Petersburg had moeten verlaten, hoeveel hoofden ze daarna reeds door haar schoone oogen op hol gebracht had, vergat ze tevens de innige verstandhouding die er bestond tusschen haar en den chevalier d'Oisemont en die van vroeger tusschen haar en den heer Duplaisir. Vierde bedrijf. De banden worden losgemaakt. Volgen tal van beproevingen, die het corps d'élite in den tuin heeft door te staan en waarvoor deze zeer geschikt is; door te staan, zullen ze waardig gekeurd worden vrouwelijke maçons te zijn. Allen bestaan den kamp. Volgen na den terugkeer de goedkeuring van den geest der waarheid zelven en de gelukwenschingen der grootmeesteres. De geest der waarheid is Cagliostro in eigen persoon, die op een gouden bal nederdaalt en van wien het heet: ‘Celui que vous voyez est l'immortel, le divin Cagliostro, sorti du sein d'Abraham sans avoir été conçu et dépositaire de toute science connue et inconnue de la terre.’ Volgt op bevel van den goddelijke een vrij onkiesche scène, waarbij de dames zich moeten vertoonen in het kleed der waarheid, dan een speech, eindelijk de kus der vriendschap, waartoe Lorenza het voorbeeld geeft, en de groote man stapt wêer op zijn gouden bal en verdwijnt, zoo als hij gekomen is, terwijl het geheel besloten wordt met een souper, dat tot 's nachts drie uur duurde, waarop Seraphina uitblonk door schoonheid en bevalligheid en dat ons beschreven wordt op de volgende wijze: ‘Peu à peu la lumière revint. Et après quelques momens de calme, on entendit un bruit comme si le parquet s'abimoit. Il s'abaissa presqu'en entier et fut bientôt remplacé par une table somptueusement servie. Les dames s'y placèrent. Alors entrèrent | |
[pagina 633]
| |
trente six Génies de la vérité, habillés en satin blanc, un masque déroboit leurs traits. Mais à l'air leste et empressé avec lesquels ils servoient, on voyait aisément, que les êtres spirituels sont bien au-dessus des grossiers humains. Vers Te milieu du repas la grande Maitresse leur fit signe de se démasquer; alors les dames reconnurent leurs amans. Quelques unes, fidèIes à leurs sermens, alloient se lever. Elle leur conseille de modérer ce zèle en observant que le temps des repas étoit consacré à la joye et au plaisir’........Ga naar voetnoot1) ‘Les Génies se mirent à souper. Vingt fois la mousse petillante du vin de sillery jaillit au plafond. La gayté redouble; les épigrammes arrivent, les bonmots se succédent, la folie se mêle aux propos, les gazes deviennent nécessaires, bientôt même ils vont se déchirer, l'yvresse du bonheur est peinte dans tous les yeux, les chansons ingénues en sont l'interprète, d'innocentes caresses sont permises, il se glisse un peu de désordre dans les toilettes; on propose la danse, les sens déja émus l'attendoient, on valse plus qu'on ne saute; le Punch délasse des contredanses répétées; des cabinets voisins sont le théatre des explications, l'amour exilé depuis qnelque temps sécoue son flambeau, on oublie les sermens, le génie de la vérité, les torts des hommes, et tour à tour on tombe dans leurs bras où l'on abjure l'erreur de l'imagination. ‘Cependant l'on évitoit les regards de la grande Maitresse, qui s'étoit éclypseé pendant une bonne demi-heure avec le chevalier d'Oisemont. Elle rentre un peu échevelée. “Il n'est plus temps, dit elle, de vous nier les faits. Voilà le but de nos connoissances. Etudiez vingt ans, meditez comme Locke, raisonnez comme Bayle, ecrivez comme Rousseau, tout ce que vous saurez, c'est que le plaisir est l'affaire essentielle de ce monde. Ce Temple lui est consacré, vous y viendrez lui rendre hommage. Mais n'oubliez jamais que les jouissances répétées tiennent au secret, qu'il n'est pas de bonheur sans mystère, que la multitude sotte, envieuse, fatiguante tue le plaisir et pour que chacun d'entre nous soit lié par le même serment et par le même interêt, terminons cette prémière séance par l'acte le plus saint, le plus innocent, le plus facile, le plus doux, le plus utile, le plus sérieux et le plus bouffon, mais le plus uni- | |
[pagina 634]
| |
versel, qui existe.” - Chacun se retira accomplir l'ordre et aprês avoir remercié la fondatrice on eut recours au sommeil..’Ga naar voetnoot1) Wat dunkt u van een dergelijke geemancipeerde moraal? Stelt dat we hier in alles eene vrije bewerking der geschiedenis bezitten, neemt aan, dat het verhaal der mémoires vreeselijk overdreven is en slechts onder voorbehoud kan worden geloofd, dit eene is zeker, dat zulk een samenkomst heeft plaats gehad, - verschillende couranten-artikels uit die dagen bewijzen het, - en ook, dat de verhalen er van in omloop zoo aanstootelijk waren, dat voor het vervolg, tot groote spijt der ingewijden, verboden werd nog meer séances van soortgelijk allooi te houden. 't Was dus de eerste en de laatste. Arme dames! Ge waart reeds zoo ver gevorderd! Maar één ding had Lorenza met de gansche vertooning gewonnen: haar roem was gevestigd, van nu af zweefde haar naam op aller lippen; haar schoonheid was het onderwerp van alle gesprekken; zelfs aan het hof werd over haar gesproken; ja ook haar echtgenoot stelde haar sedert beter op prijs als mede in staat op deze wijze zijn schatkist te vullen en zoo aan zijn zucht naar weelde te voldoen. Wat had toch de comte de St. Germain, aan wien Cagliostro, volgens de mededeelingen der ‘memoires’ al wêer, zijn geheimen te danken had, in het echtpaar dankbare en prijzenswaardige leerlingen! Och, of hij er getuige van had kunnen zijn, hoe goed ze den raad opvolgden, weleer bij hun bezoek te zijnent door den Dieu des croyants gegeven: ‘Sachez que le grand secret de notre art est de gouverner les hommes et que l'unique moyen est de ne jamais leur dire la vérité. Ne vous conduisez pas suivant les rêgles du bon sens, bravez la raison, et produisez avec courage les plus incroyables absurdités. Quand vous sentirez ces grands principes s'affoiblir, mettez vous en retraite, recueillez vous et parcourez la terre, vous y verrez que les plus absurdes extravagances y obtiennent un culte. Les folies reviennent sous des noms différens, mais elles sont éternelles. Le tombeau de St. Médard a remplacé l'ombre de St. Pierre, le baguet de Mesmer, la Piscine du philosophe Nazaréen; souvenez vous que le premier ressort de la nature, de la politique, de la société est la réproduction, que la chimère des mortels est d'être immortels; de connoître l'ave- | |
[pagina 635]
| |
nir lors même qu'ils ignorent le présent, d'être spirituels, tandis qu'eux et tout ce qui les environne est matiêre’Ga naar voetnoot1). Wat zou hij zich hebben verheugd! Ook daarover dat men zijn woord zoo juist in het geheugen had bewaard: ‘qu'il falloit fuir, détester, calomnier les gens d'esprit; flatter, chérir, aveugler les sots, repandre avec mystêre que St. Germain (zet hiervoor le comte de Cagliostro) étoit agé de cinq cents ans; faire de l'or, du thé et des dupes surtout.’Ga naar voetnoot2) Hij zou zich op zijn ouden dag bepaald van pleizier verkneuterd hebben! Hoe dit zij, Cagliostroos roem taande niet en alles liep samen om dien steeds te verhoogen. Het geluk achtervolgde zijn schreden, schier geen distelen groeiden op zijn weg. Te Parijs werd hij nu ook wêer aan zijne vroegere liefde herinnerd. Moge ook in zijn memorie van verdediging, door hem tijdens zijn verblijf in de bastille geschreven, uitdrukkelijk vermeld zijn, dat hij voornemens was bij zijne komst te Parijs stil te leven en zich niet meer met de geneeskunst af te geven, dat hij hierin woord gehouden en elk verzoek te dien opzichte had geweigerd’.....'t is niet zoo. Doch we zijn in het leven van den beruchten kwakzalver aan mystificaties, kleine zoowel als groote, gewoon. Maar we vragen: wat zou hij ook anders hebben gedaan op de herhaalde aanvragen van den kardinaal de Rohan, die tot hem kwamen? Hoe zou hij dezen getrouwen vriend en bewonderaar iets hebben kunnen weigeren, te meer nu er een menschenleven op het spel stond en wat het voornaamste was....hij geschikte gelegenheid had de mannen der wetenschap in den weg te treden, die hem reeds zoo dikwijls den voet hadden dwars gezet! Deze (de kardinaal nl.) hoewel zelf geen baat bij hem gevonden hebbende, toen hij te Straatsburg ziek was, had desalniettemin een onbepaald vertrouwen op de wonderkunst van | |
[pagina 636]
| |
den man, wiens naam door gansch Parijs met eere werd genoemd; een vertrouwen, waarvan hij een weinig later de wrange vruchten zou plukken. Doch ter zake! Daar de broeder van den kardinaal-groot aalmoezenier, de prins de Soubise, gevaarlijk ziek lag en door de mannen der kunst als onherstelbaar was opgegeven, onbekend als deze schenen met de kwaal, waaraan hij leed, wist Rohan, na tal van mislukte pogingen, (Cagliostro liet zich gaarne nooden), hem eindelijk te bewegen om zich over den patient te ontfermen. Onbekend bij de huisgenooten, die wellicht bij geruchte van hem hadden gehoord, doch nimmer in persoonlijke aanraking met hem waren geweest, en dus te eerder toegelaten, daar er toch geen hoop op herstel meer was en men veronderstelde, dat alle hulp ijdel zou wezen, verzocht hij gedurende eenigen tijd met den prins alleen te mogen zijn, hetgeen hem werd toegestaan. De twee dienaren, die zich in de kamer bevinden, verwijderen zich, en na ongeveer een uur toevens deelt hij den kardinaal als uitslag zijner onderzoekingen, het volgende mêe: ‘Worden de voorschriften, die ik geef, getrouw en onvoorwaardelijk opgevolgd, dan kan de prins na verloop van twee dagen opstaan en in de kamer wandelen, binnen acht dagen in een rijtuig uitgaan en na drie weken zijn opwachting te Versailles maken.’Ga naar voetnoot1) S'avonds bij zijn terugkomst diende hij den prins eenige droppels toe uit een flesch door hem meêgebracht, en na dit eenige malen telkens in verminderde hoeveelheid herhaald te hebben, gebeurde alles zooals door hem voorspeld was. Dat na deze wonderbare genezing, waarvan zelfs de geleerden versteld stonden, ja, waarover ze maar liever een diep stilzwijgen bewaarden, de roem van Cagliostro nog hooger klom, behoef ik zeker niet te zeggen. Hij werd het voorwerp der algemeene vereering; zelfs het hof te Versailles kon niet langer de onverschilligheid, die het tot nog toe had geopenbaard, blijven bewaren - het publiek, waartoe toch het hof ook wel zal behooren, vergoodt meestal de opgaande zon, maar wee haar! zoo ze begint te tanen - allerwege prijkte zijn beeldtenisGa naar voetnoot2) hier in marmer, daar in | |
[pagina 637]
| |
brons, elders weêr op papier. Zelfs de dichtader ging open en de geest der poëzie werd vaardig over een der aanbidders, die zich niet kon wêerhouden onder het portret te vertellen, wat reeds niemand meer in twijfel trok: dat Cagliostro groot was en verheven, menschlievend en bescheiden. Mocht hij ook door zijn werk het woord tot waarheid maken: ‘Zoo lijmt en zoo kramt, dat de Muzen zich schamen,
De kwart-poëtaster zijn verzen tesamen,’ -
hij zweeg niet maar dichtte het vierregelig kreupelrijm: ‘Ziet van den menschenvriend hier 't welgelijkend beeld,
Van hem, die door zijn kunst de kranke menschheid heelt,
Den duur des levens lengt, der armen nood verlicht,
En slechts belooning vindt in 't goede, dat hij sticht!’
‘Zooveel woorden, zooveel leugens!’ zeggen wij, maar toen riep de menigte: ‘hier is niets te veel gezegd!’ Had men maar achter de schermen gezeten, men zou spoedig hebben bemerkt, dat dit alles een nog grooter belooning meebracht, belooning van materieele waarde, dat het voor hem de laatste hinderpalen uit den weg ruimde, die hem beletten voor als nog het ideaal zijns levens in al zijn uitgebreidheid te verwerkelijken. En waarlijk, hij zou zijn geslaagd en de kroon gezet hebben op het werk, 't welk hij had begonnen, hij zou de ‘franç-maçonnerie Egyptienne’ ten toppunt van luister gevoerd en de keur van Frankrijks adel, die aan de buitensporige voorwaarden, door hem gesteld, konden voldoen, ten getale van dertien, als meesters der orde om zich vereenigd hebben, ware het niet, dat omstandigheden buiten hem haar ‘tot hiertoe en niet verder’ hadden gesproken, hem noodzaakten zijn plan te laten varen en de oorzaak werden van zijn aanstaanden ondergang, waardoor hij langzamerhand weêr verzonk in het niet, waaruit hij was gesproten; zij het ook, dat deze grootendeels door de onvoorzichtigheid van Lorenza in het leven werden geroepen; van Lorenza, die zich mengde in intrigues, waarvan het einde voor de daarin betrokken personen zeer, zeer noodlottig mag worden genoemd.
(Slot in het volgend nommer). |
|