| |
| |
| |
Zonderling testament van Maarten van Heemskerk.
Door Dr. G.D.J. Schotel.
Het leven van weinig schilders geeft den dichter en romanschrijver rijker stof dan dat van Maarten of Martijn van Heemskerck. Zijn geslachtsnaam was eigenlijk Van Veen, doch hij noemde zich liever naar zijne geboorteplaats, ook wel Marthijn Jacobsz., naar zijn vader Jacob Willemsz., een landbouwer te Heemskerk, waar onze schilder in 1496 het levenslicht aanschouwde. Ook hij werd voor den bouwmansstand opgeleid, doch, daar hij meer lust voor de schilderkunst had, besteedde hem zijn vader bij mr. Cornelis Willemsz. te Haarlem. Spoedig echter haalde hem zijn vader, die niets met de kunst ophad en in de beoefening er van weinig voordeel zag, weder te huis en gaf hem op nieuw de spade in de hand. Doch het akkerwerk verdroot onzen Martijn, en toen hij eens met de melkemmer op het hoofd naar de hoeve terugkeerde stiet hij, 't zij bij ongeluk 't zij willens, tegen een boomtak, de emmer viel op den grond en de melk ging verloren. Woedend over 't verlies van het kostbre vocht, nam de oude Van Veen een stok en joeg zijn zoon achterna. Deze ontvlood, verborg zich des nachts in het hooi en sloop den volgenden morgen de ouderlijke woning binnen, waar zijne moeder hem van een knapzak en reisgeld voorzag om naar Delft te gaan, waar hij zich in de leer van
| |
| |
Jan Lucas bestelde en zich dapper op het teekenen en schilderen toelegde. Ondertusschen was de schilder Jan Schoorel van zijn Italiaansche reis te Haarlem weêrgekeerd. Weldra kwam het gerucht van diens ‘ongemeene schoone manier van werken’ ter ooren van den jongen schilder, die zich haastte, om zich onder zijn leiding te stellen, en in korten tijd zijn meester op zijde streefde. Deze, naijverig op zijn roem, gaf hem zijn afscheid en nu begon Martijn voor zich zelven te arbeiden, liet zich meester Marten noemen, werd lid van het St. Lucasgild, en schilderde menig historisch tafereel in den trant van zijn meester. Eindelijk kreeg hij lust Rome te bezoeken, en ‘wat aan zijn const ontbrack daer te vercryghen, doch vooraf schilderde hij naar toenmalig gebruik een St. Lucas tot een voye of fooi voor de bent. Deze schilderij, uitvoerig door Van Mander en Ampzing beschreven, verbeeldt St. Lucas, Maria met het kindeke op haar schoot schilderende, ‘was een uitnemend werk, heerlijk, en, vooral de Maria, prachtigch schoon gepenseeld en toonde den poëtischen geest van den kunstenaar.’ Onderaan was een briefje met een nagel aan de metzelerye ('t stuk moest tot een altaartafel in de St. Bavo dienen) gehecht, waarop men las:
‘Tot een Memorie is dese taeffel ghegheven
Van Marten Heemskerck, die 't heeft gewracht
Ter eeren Sinte Lucae heeft hij 't bedreven
Ons gemeen geselle heeft hij mede bedacht
Wij mogen hem dancken bij dage bij nacht
Van zijn milde gifte die hier staet present
Dus willen wij bidden met al onse macht
Dat Gods gratie hem wil zijn ontrent.
Anno Duijst Vo XXXo 23 May volent.’
Van Heemskerck was 34 jaar oud, toen hij zich ‘Roomwaerd’ begaf. Aldaar werd hij de gunsteling van een kardinaal, die hem in zijn woning opnam en voor zich liet schilderen. Hij bragt zijn tijd niet door ‘in de bent der Nederlanders met drinken en anders,’ maar hield zich vlijtig bezig met het afteekenen van overblijfselen der oudheid, vooral van de meesterstukken van Michiel Angelo, en het vervaardigen van portretten. Eens was hij uitgegaan om te teekenen, toen een Italiaan
| |
| |
zijne kamer binnen sloop, twee doeken uit de ramen sneed, de kist, waarin hij zijn werk borg, openbrak en met zich nam. Van Heemskerck, die den dief kende, kreeg zijne kunst wel terug, maar bevreesd voor diens wraak nam hij, na een driejarig verblijf in de wereldstad, de terugreis naar het vaderland aan. Te Dort nam hij zijn intrek in het Ankertje, den bekenden moordkuil, door de pen van Mevrouw van Calcar uitvoerig beschreven, en zou dáár, indien hij er slechts één nacht in vertoefd had, het lot van zoo vele reizigers gedeeld en zijn einde ‘in de cuyle der moorderatie’ gevonden hebben. Doch hij vond tot zijn geluk een gereed liggend schip, waarmede hij nog des avonds afstak. Wederom vestigde hij zich te Haarlem, doch schilderde niet meer in Schoorel's manier en volgens het oordeel van kunstenaars niet beter. Toen een zijner leerlingen hem dit oordeel mededeelde, was zijn antwoord: ‘vroeger wist ick niet wat ick maeckte’.
Was het ons plan Van Heemskerck als schilder te schetsen, wij zouden menig blad aan de beschouwing zijner kunst kunnen wijden, doch zulks is ons doel niet en door anderen gedaan. Daarenboven, schreef Van Mander, ‘daer waer geen endt te verhalen al de tafelen, tafereelen, epitaphien, conterfijtsels, die hij gedaen heeft: want hij van natueren vlijtigh oefende, al stadig wrocht en seer veerdigh van handelingh was.’ Alfred Michiels, die zijn leven in romantischen stijl beschreef, vermeldt 129 voortbrengsels van zijn penceel, en burgemeester van Huls te 's Hage bezat 648 stuks prenten van zijne hand. Van Mander meldt, dat de Spanjaarden in 1572 de meeste zijner kunstgewrochten naar Spanje vervoerd hebben, en noemt hem ‘een hoofdschilder en in alle dingen gheoeffent, een universael, een zoo goet ordineerder, soe een man, die als de heele wereldt schier vervult heeft met zijne inventien, wesende ook een goed architekt.’ Kort na zijne terugkomst uit Rome huwde hij eene schoone vrijster, Marie Jacobs Coninghs dochter, en bij die gelegenheid speelden de Rederijkers een comedie of sotte cluyt.
Anderhalf jaar later stierf zij in 't kinderbedde, waarna hij ‘hertrouwde met de dochter van Cornelis Cornelisz., een oude vrijster minder met schoonheid dan met rijkdom begaafd, en zóó geldgierigh dat zij kocht zonder betalen oft vondt eer het verloren was, tot groot leedwezen van Marten, die yeghelyck waerschuwde haer niet te beschamen, en als eerlijk oprecht
| |
| |
man elc voldede.’ Reeds toen hij zijn eerste vrouw huwde was hij een oud vrijer, en in 1558, dus op 62jarigen leeftijd, maakte hij met haar dit zonderlinge testament. ‘In den name des Heeren Amen. Bij desen jegenwoordigen instrument publyck sy een ygelycken cont ende openbaer dat in jaere ons lieffs Heeren geboorte duysent vyffhondert acht vyftich in den eersten indictie op den 16 dagh in Aprili ontrent sesse nae middagh spausdoms onser allerheylichste vaders in Gode ende onsen Heere Heere Pauli des vierde van die name, in 't derde jaer syner coronatie, regnerende d'alder deurluchtigste ende grootmogenste Heere Heere Caroli Rooms Keyser de vyfte van dien name, altyt vermeerdere 's Rycs, onse genadige ende erffachtige Heere, int 29 jaere syner coronatie, in presentie van my notaris publyck ende getuygen, bij naemen ondergeschreven, syn persoonlyck in heúre propere personen gecompareerd ende geconstitueert geweest de eersame ende voorsichtigen meester Marthyn Jacobszoon, van Heemskerck principalyck voor hem selffs ende Marytgen Gerrits dochter met hem Mr. Martyn Jacobsz. voornoemt heure wettige ende getroude man ende vooght inwoonende poorteren der stadt van Haerlem, beyde ende elcke van hem voorn. sterck ende gezont nae den lichaem, in gaende ende staende lyffen, mede ende machtich van verstant, memorie ende spraecke soo cloeck 't buytenledelyck leeck ende men anders niet sien en mercken en conde, ende hebben sy comparanten voornoemt, soo sy seyde contemplerende op Godt den Heere ende syn gebooden, bysonder op 't gebodt der broederlycke minne ende leyffde aengemerckt ende uytter harten gebadt dat sommige jonge maeghden menige wysen ende dickmaele wel geschapen ende gesien soude wesen ter goeder state ende tot welvaeren te coomen, voorts heure huyse ende huysraet te besorgen, ende oft Godt den Heere haer salichden, hare kinderkens tot Godts eere op te brengen ende ter goeder staete, waert bij als'oo dat sommige maegden eenige
assistentie, voortsettingen ende behulpicheeden van iemant vercregen, waerby sy luyden tot eere soude hylicken aen goeden ende deugtsaemen jongen geselle die heure ambachten wel condich syn, die mede geen dronckaerden synde, wel gecshapen ende gesien syn, ten goeden staete te coomen.
Soo ist dat sy comparanten voors. dese goedertieren saecke ende andren tot Godts eeren voor oogen nemende, gesamentlycken, soo sy seyden, ende elckx van hen bysondre tot behulppe- | |
| |
lichheyt van dien niet haestelyken nog te onbedagtelyken, niet mede deur jemants sinistere persuatie ofte quade raet 't daertoe geinduceert, maer soo sy beyde elcx van hen seyten uyt haeren moet ende vrye wille, lange mede voorgaende tydens daerop gedelibereert, beraden ende bedagt synde onwederroepelycken tot eenen eenwygen donatie of te giften gegeven hebben, ende mits desen tot een gestadigen eeuwygen ende onwederroepelyken gifte donatione intervivos geven, te weten by eenen donatie, die nae style van rechten noemen te geschien onder den levendigen, niet tot eenige propriete ofte eygendomme, ofte ten behoeve van eenige Godtshuysen (soo den E.M. sulcx niet en gelieft te geschien buyten syn ouctroye) maer tot behoeff der navolgende dispositien ende ordonnantien tot seeckere....van jonge hylick baere maeghden, eerst een stuck lants, groot wesende ontrent ses talff morgen, genoemd den Vollemeer, gelegen in de banne van Tetterooden, ofte soo men seyt to werven, daer endens aff syn, aens de oestzijde de heeren wegh, aen de westzijde sheeren wildernisse, aen de suyt by de heer Jacob van Duyvenvoerden, Ridder, heere van Opdam enz. ende aan de noortzijde Dirok Huybertsz, ende staet op 't voors. lant ierst vyff pont Hollants, welcke de Rentmeester ontfangt van de wildernisse, ende ten anderen een oortje Hollants, welck den Rentmeester ontfanct van Kennemerlant, ende worden beyde betaelt sjaerlyckx te bamisse in October, ende nogh een stuck lants gelegen in den ban van Haerlem en heden genoemt het varckenslant, groot wesende ontrent vier waden, daer eenden off syn aen de oostzijde Dirck Claesz, aen de suytsyde Cornelis Claes Claesr weduwe Nanningh Willems, ende Duyff Claes Roemers weduwe aen de westzijde 't kermelex wech, ende aen de noortsijde 't convent van Syli binnen der stede
van Haerlem. En donatie der voorss. landen geschiedende soo voorn. wilden sy Donateurs beyden ende elckx van hen bysonder dat sy Donateurs haer leven langh gedurende by dese voorsz. donatie niet geobligeert nogh gehouden sullen wesen, eenige gelden ofte renten der voorss. landen uyt te keeren tot behoeve soo vooren - maer wilden ende mits desen willen datten voorss. donatie syn perfecte volcoomen ende geheel effecte sorteren sal naer doode ende overlijden des langst levende heuren beyde voorn. wel, verstaende dat de langst levende heuren beyden, syn leven langh gedurende, hebben ende behouden sal d'usufrúct ende
| |
| |
bruyckware der goeden ende renten der landen voorss., maer ingevallen hy Mr. Marthyn Jacobsz. voorn. sterft ende afflyv worde, dat Marritje Gerrits voorn. haer leven langh geduyrende hebben en behouden sal d'ufufrucit der beyden voors. perseelen van landen, maer in afcortinge der somme van gelden haer in haere beyder testamentaire dispositie gegroot en de toegevonden. Soo dan sy donateurs voorn. expresselyck wilden ende by desen willen dat heure donatie voors. naert ovenlyden van den beyden allen naevolgenden jaeren ter eewygen dagen toe gedurende syne volcomen effect sorteren sal als tusschen Sint Lucas merct ende onsen lieven vrouwen lichtemisse daer naest aencomende. Seer ernstelyck sy donateurs versochten ende mits desen versoecken ende meesteren de Regenten der landen ende goederen der Heyligen Geesthuyse binnen Haerlem toecomende, die in de jaeren des overlijdens der langstlevende heuren beyde Donateurs voorss. de administratie hebben sullen der landen ende goederen des heyligen Geesthuyse voorss. ende die voorts met ter tyden by den Burgemeesteoen sjaerlycx geordonneert endo gestatueert sullen worden als ten uyteynde toe der werelts, dat deselve meesteren in der tyt wesende mede den twee perceelen van landen voorss. sullen accepteren willen ende aenvaerden ende denselven in allen manieren regeren, denselven te verhuyren, soo den landen des huyse voorss. sonder denselven te belasten, vercoopen oft vervreemden in eeniger manieren omme de gelden ende renten 's jaerlycx daervan comende sjaerlycx te ontfangen, sjaerlycx mede deselven sullen willen in den voors. tijt uytkeren ende geven tot behoeff van twee jonge maegden gebooren binnen der steede voors. oft in den banne van Heemskercke, daert hen luyden (bij heuren conscientie) goetduncken sal welle aenbesteet te. wesen, deselven twee maegden halff ende halff daermede donerende tot
heuren huwelycken ende echtelycken staete, omme bij middelen van dien ten beeter huwelyck te moogen coomeu, ende gehylickt synde heuren bruydegoms oft manenn den behoeffden heuren ambachten bij dien sullen moegen coopen ende heuren ambachten sullen mogen opstellen, des sy donateurs voorss. wilden dat als 't bevonden wert, ende den Heiligeest meesteren voorss. notoir ende condich is dat eenige jonge maeghden die van den bloede oft maegstallen syn jemant heuren donateurs ten selven jaere ende tijden sullen willen hylicken ende den voorss. assistentie
| |
| |
ende behulpicheyt aen de Heyligen geestmeesteren versochten te genieten datte selven die van heurn bloede ende maegstallen syn, anderen die hen vreemt syn geprefereert sullen wesen, ende den voortganck hebben, ende voorts opdat alle gunt dat voors. staen deligentelyck, perfectelycken ende getrouwelycken volbragt enda ten eewychen daghe toe geduyrende te bet onderhouden sal werden, hebben wy donateurs voorn. den heyligen Geesthuysen meesters geassigneert ende boven heuren Godts loon toegeleyt den XX penninck der jaerlycxe incoomende rentens der voors jaerlicxe huyren, omme deselve alle jaeren gesaementlyske onder malcander als verdiende salaris te participeren, daerby statueerende dat ingevalle de Heylige Geesthuyse meesteren negligent waren, dat Godt den Heere verhoeden wilden, ende de voorss. assistentie ender behulpicheyt geen maegden en deeden, te weeten tusschen den Lucas merct ende onsen lieven vrouwe lichtmisse daer naestvolgende, dat als dan de kerckmeesteren des prochiekerck der steede voorss. voor dien jaere der negligentie, mits desen bij hen donateurs geauthoriseert sullen wesen de voorss. renten der voorss. landen van den Heyligen Geesthuyse te ontfangen ende de assistentie ende behulpicheyt voorss. twee maeghden soo voorn. te doen van den voorss? Geesthuysen sonder ynterdictie oft weggeringe van den Heylygen geesthuyse meesteren ende daertoe de XX penninck der voors renten te vorderen. Wilden voors. sy donateurs dat soo wanneer en maegt voor de heyligen kerck trout, die by handen van den Heyligen Geest priester oft voorss. kerckmeesteren dese assistentie ende behulpicheyt genoten heeft, dat sij als in goeden memorie ende geheugenisse van hem donateurs trouwen op den sepulture ende graven van hen donateurs in de prochiekerck begraven. Allesgunt dat te voren geschreven staen sy donateurs
lauderende ende bij de voors. donatie persisterende, willende mede dat de voorss. donatie intervivos genaemt ten eeuwigen dagen toe, geduyrende sulcx jaerlycx geobserveert, onderhouden ende volbraght sal worden, niettegenstaende alle soo was mij ten contrarie (hier is het Hands. onleesbaar) van dien soude moogen, ofte comen, dan zeer ernstelyck an myn notaris publyck ondergeschreven versocht een instrument publyck ofte meer hem hier op geconfereert te worden, als tot behoeft van hem donateurs ende heuren erffgenamen voorss. tot behoeff van de Heyligen Geesthuyse meesteren, die des voors. prochiekerck meesteren in den beste forme ende manieren.
| |
| |
Aldus gedaen ende geschiet binnen der voorss. steede van Haerlem ten huyse en woonstede van mij notaris publyck, staende in de Berckenroode steege, in den jaere inductie woensdagh spausdoms ende keyserdoms als voren, daer by van die over geweest hebben de seer getrouwe ende geloofwaerdige mannen meester Frans Henriecksz. priester ende vicarius perpetuus des voors. prochie-kercke ende meester Gerritsz. Licentiatus Juris utriusque praesiderende Burgemeester der stede voorn. als wetkrachtyge getuygen daer over geroepen ende specialycken gebeeden, die tot meerder verificatie 't selve alle by heuren eygen handen gesubsigneert hebben.’
Volgens Van Mander overleed Van Heemskerck den 3. October 1574, in den ouderdom van 78 jaren, en werd te Haarlem in de Groote kerk, aan de noordzijde, in de kapel begraven ‘maer de const (voegde hij er bij), ghelijck hij haer een licht was, en sal sy oock synen naem niet duyster laten, soo langh als de schilderconst self bij den menschen gheacht en in weerde sal wesen.’ Sedert is gevolg gegeven aan zijne testamentaire dispositie, en zijn er jaarlijks twee maagdekens op zijn graf in den echt verbonden. Of zulks echter naar de bepaling in dit testament geschiedde, is eenigszins onzeker, daar hij in 1568 in een tweede testament het eerste wijzigde, na de Vollemeer verkocht en er een ander stuk land voor aangewezen te hebben. Volgens Koning zou de testateur nog een huwelijksgift van ƒ 30 vermaakt hebben aan twee kinderen, van beiderlei sekse, die, onder de 9 jaren oud, in het H. Geesthuis, later in het Burgerweeshuis komende, huwbaar geworden, op zijn graf getrouwd werden. Het is zeer te betwijfelen of de H. Geestmeesters steeds in gevolge van het testament gehandeld hebben, daar zij omstreeks 1737 land verkochten, en de ban van Heemskerk in dit jaar klaagde ‘dat zij zulks tegen den wil van de erflaters gedaan hadden.’ Onzeker is het juiste jaar, wanneer die trouwplegtigheid gestaakt werd: het is alleen bekend dat de inkomsten der stichting in 1669 ƒ 314 bedroegen en er in 1787 honderd en drie maagden die huwelijksgift hadden genoten. De echtverbindtenis zelve geschiedde op de volgende wijze. Op den dag, voor het huwelijk bepaald, werd het graf van Van Heemskerck door den koster der Groote kerk met een kleed of met matten overdekt, plaatste hij er een overdekte tafel met een groen kleed op, en rondom die tafel stoelen, waarop het bruidspaar, en zij die de trouwplegtigheid verrigten
| |
| |
moesten, zich nederzetten. Hierop kwam de binnenvader van het H. Geest- later van het Burger-weeshuis en plaatste zich met den eenen voet op het graf, ten bewijze dat hij getuige was van dezen echt, die daarna op de gebruikelijke wijze werd voltrokken. De vader ontving voor het bijwonen dezer plegtigheid en het staan als getuige ƒ 3: ook konden de pasgehuwden op dien dag het middagmaal in het burger-weeshuis houden. Dat de jongelieden benevens de gasten op het graf moesten dansen, is een sprookje. |
|