Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1870
(1870)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 773]
| |||||||||||||||||||
Calderon en het Spaansche drama,
| |||||||||||||||||||
[pagina 774]
| |||||||||||||||||||
in gegeven omstandigheden. Goethe bezigt eene goede vergelijking. In Calderon, zegt hij, ziet men de wijzers van de klok zich voortbewegen op de wijzerplaat; bij Shakespeare zien wij niet alleen dit uitwendige, maar het geheele samenstel van binnen mede. En ergens elders, in een van de beste beschouwingen ooit over den Spaanschen dichter geschreven: ‘Shakespeare reikt ons de volle rijpe druiventros van den wingert; wij mogen haar bes voor bes genieten, of haar uitpersen, gisten laten en als wijn genieten, al naar wij willen; wij worden in ieder geval er door verkwikt. Bij Calderon daarentegen is aan de keus en den wil van den toeschouwer niets overgelaten; wij ontvangen van hem weltoebereide, hoogst gerectificeerden wijngeest, met velerlei specerijen gekruid of met zoete bestanddeelen verzacht. Wij moeten den drank aannemen gelijk hij is, als een prikkelend en kostelijk middel tot opwekking, of hem geheel weigeren.’ Wij willen hier niet verder over de vergelijking uitweiden. Op Shakespeare te wijzen als den vrijen man met onbeperkten blik, met geen zweem van uitsluiting of bekrompenheid, als den man, die in zekeren zin de geheele menschheid vertegenwoordigt en door haar kan verstaan worden, moge eene hulde zijn waarop niets af te dingen valt: Calderon mag daar niet tot zijn nadeel aan tegenovergesteld worden. Zoo het eigenaardige van Calderon in tegenstelling met het Engelsche drama wordt verduisterd, vernietigt men inderdaad het Spaansche drama. De ware critiek heeft niet te vernietigen - wat zij trouwens wil noch kan - zij heeft de verschijnselen te verklaren en de feiten in het ware licht te plaatsen. Om eenigszins tot eene juiste waardeering van Calderon te geraken, is het ook noodzakelijk de aandacht te vestigen op het uitgebreide gebied van historie, dichterlijke vinding en alles wat onder zijn bereik kwam, waaraan hij de onderwerpen ontleent voor zijne kunstscheppingen, en tevens op de groote zelfbeheersching en het gemak waarmede hij zich op dat gebied beweegt. Geen enkel veld was hem vreemd of onbekend. Zoo zijn er verschillende drama's, waarvan hij de stof ontleend heeft aan het Oude Testament; de Lokken van Absalom is onder die stukken wellicht het uitstekendste. Evenzoo zijn er onderscheidene, die eene legende uit de Christelijke oudheid ten onderwerp hebben, of die aan de tijden der martelaren, der | |||||||||||||||||||
[pagina 775]
| |||||||||||||||||||
worstelingen met de heidenwereld of ook aan de kerkelijke leerstellingen van de schepping der wereld, den val en de verlossing van het menschdom hunne stof ontleend hebben. Vooral deze soort van stukken schijnt hij met bijzondere voorliefde bewerkt te hebben. Daartoe behoort onder anderen de Wonderbare Toovenaar, zeker het beroemdste drama van dien aard, schoon de Jozef der Vrouwen en de twee Gelieven des Hemels volkomen op dezelfde waarde kunnen geschat worden, zoo niet hooger. Bij sommige van deze stukken kan men zeggen, dat hij zich bewogen heeft op het gebied der gewijde mythologie, om het zoo eens te noemen, gelijk bijvoorbeeld in de Sybille van het Oosten, waarin de bekende legende omtrent den Boom des levens in het Paradijs en het Kruis van Golgotha tot een gedicht van weêrgalooze poëzie bewerkt is. Daartoe brengen wij ook het Vagevuur van St. Patricius, de Vereering van het Kruis en de Dageraad in Copacabano, welk laatste stuk de geschiedenis behelst van de eerste opkomst der kerk in Peru. Wat er ook in deze stukken vreemd of zelfs stuitend moge voorkomen, dit is zeker, dat slechts een groot dichter ze kon hebben vervaardigd. Wat dan verder deze historischen stukken betreft, zij omvatten gebeurtenissen uit den morgenstond der geschiedenis tot de verheerlijking van feiten, die in zijn eigen leeftijd voorvielen. Zij vangen aan met de Dochter van de Lucht, behelzende de legende van Semiramis en in het oog van Goethe het prachtigste stuk, dat hem van den dichter bekend was, en loopen tot de Belegering van Breda in 1625. Daar tusschen liggen drama's uit de Grieksche en Romeinsche geschiedenis. De groote Zenobia rekent men het beste en de Wapenen der Schoonheid (uit de geschiedenis van Coriolanus) het minste daarvan. Behalve onderscheidene aan de Joodsche geschiedenis ontleend, zijn er ook vele uit die van het latere Europa geput en daaronder twee uit die van Engeland, namelijk, een zeer gebrekkig stuk, dat de instelling der ridderorde van den Kouseband behelst, en een zeer partijdig drama, de Scheuring van Engeland onder Hendrik VIII, natuurlijk geheel verschillende van Shakespeare's stuk naar gemelden vorst genoemd. Het grootste aantal van Calderon's historische drama's heeft echter onderwerpen tot grondslag, aan de Spaansche geschiedenis ontleend. Deze vooral waren zeer populair. De helden van de Spaansche romance en | |||||||||||||||||||
[pagina 776]
| |||||||||||||||||||
het Spaansche volksleven worden hierin door hem ten tooneele gevoerd en niet alleen die van lang verloopen eeuwen, maar zelfs die uit de voorafgaande, gelijk Isabella van Castilië, Karel V, de veroveraar van Amerika, Filips II, don Juan van Oostenrijk, Alva, Figueroa en zelfs zulke mannen, die nog in leven waren, toen de dichter zijne stukken schreef. Onder deze drama's is de Standvastige Prins (schoon de held eigenlijk niet op Spaanschen, maar op Portugeeschen bodem te huis behoort) stellig het meest beroemd. Het gebied der geschiedenis verlatende, moeten wij nog melding maken van eenige mythologische drama's, stukken waarin niet zoo zeer, gelijk een Engelsch schrijver zoo juist zegt, het koude vleesch der Ouden opgewarmd op nieuw wordt voorgezet, maar waarin de klassieke verhalen in het eigenaardige kleed der romantische poëzie van de moderne wereld verschijnen. Dit is onder anderen het geval in het bij uitstek bevallige en levendige stuk Echo en Narcissus, terwijl in het Standbeeld van Prometheus en het stuk op de welbekende fabel van Cupido en Psyche gegrond, eene wending wordt waargenomen, die het mythologische verhaal als het ware verchristelijkt. Over het algemeen echter moeten deze stukken als de zwakste beschouwd worden, daar velen er van slechts moesten dienen als het voertuig voor tooneelvertooning en spectacle. Meestal waren het de werken van den dichter, die op Buen Retiro ter feest genoodigd was. Nog vermelden wij hier Theagenes en Chariclea, Bojardo en Ariosto en de Brug van Mantible, die met eenige andere drama's, waarin de vinding en fantasie van den dichter een ruimer spel had, gelijk ook in het door ons vertaalde, een niet onbelangrijken groep vormen. Onder de zoogenaamde Comedias kunnen wij ook nog eenige stukken onderscheiden, die een bepaald tragisch karakter hebben en daarom onder den naam van treurspelen kunnen gebracht worden. Natuurlijk kunnen sommige daarvan weder tot de historische drama's geteld worden. Onder de prachtigste stukken, die wij daartoe zouden kunnen rekenen, komt zijn Jaloezie het grootste Monster vooral in aanmerking. Het behelst de geschiedenis van Herodes en Mariamne en is een echt noodlot-drama van grootsche opvatting en stoute behandeling. De treurspelen van een Spanjaard, die voor Spanjaarden schrijft, moeten, wanneer zij de jaloezie tot hoofdthema hebben, reeds onmiddellijk | |||||||||||||||||||
[pagina 777]
| |||||||||||||||||||
eene bijzondere aandacht trekken. En werkelijk heeft Calderon nog drie of vier stukken van dezen aard, die een vreeselijk afgrijzen inboezemen, en in welke de Spaansche dolk tot het bloedigste uiterste gedreven wordt, schoon het onmogelijk is den ontzaggelijken indruk en het meest aangrijpend effekt daarin te loochenen. De Geneesheer van zijne eigene Eer behoort hiertoe; doch minder afgrijselijk en daarom wellicht te schrikwekkender is een ander belangrijk stuk, Geheime Beleediging, geheime Wraak, hetwelk een der stoutste scheppingen van zijn dichter-talent kan genoemd worden. Een ander drama: Liefde sterker dan de Dood speelt in den tijd van den opstand der Mooren in 1568. Calderon vertoont zich daarin van een gunstige zijde, door zich boven de volksvooroordeelen te verheffen en de heldendeugd van een edelen vijand te verheerlijken. Als een voortreffelijk stuk, aan het eigenlijke volksleven ontleend, moet men in aanmerking nemen de Alcade van Zalamea, dat gedeelten bevat, die door sommigen tot de schoonste van Calderon gerekend worden. Ook zijn er enkele zijner Comedias, die meer bepaald het karakter hebben van stukken in den zin, waarin wij dit woord gebruiken. Ulrici, een bevoegd beoordeeler, is er zelfs zoo mede ingenomen, dat hij beweert, dat Calderon in het blijspel zijn echt poëtisch genie meer dan ergens elders in zijne volle kracht ten toon spreidt. Wij gelooven, dat men niet zonder degelijken grond tegenover deze bewering heeft aangevoerd, dat de geestigheden zijner mindere personages meestal zeer gezocht of flauw zijn, dat zijne eigenlijke komische zijde zich maar al te schaars laat zien, en dat zijne schilderingen van het leven der lagere klasse bijna altijd parodiën zijn op dat der hoogere standen, of liever dat der hoogere standen zelf is, maar op den laagsten trap der maatschappij gespeeld. Overigens ligt het in den aard van het Spaansche drama, dat de Gracioso dikwerf niet anders dan eene parodie is op een der hoofdpersonages Hoe het zij, wij moeten hier melding maken van zijne Geheimzinnige Vrouw, op onderscheidene wijze nagevolgd, van zijn eigen Cipier, een blijspel, dat het treurspel op den kant af nadert, van het openbare Geheim en van de Sluijer en de Bloem, een stuk dat altijd bijzonder de aandacht getrokken heeft. Dat wij hier geene melding gemaakt hebben van het Leven | |||||||||||||||||||
[pagina 778]
| |||||||||||||||||||
is een droom, vindt zijne oorzaak daarin, dat het van alle drama's wel het meest bekend is in het buitenland. Bij al de verscheidenheid in Calderon's drama's moeten wij toch nog eene enkele opmerking niet uit het oog verliezen. De feiten van geschiedenis en aardrijkskunde worden bij hem in het geheel niet geteld, zegt Ticknor. Coriolanus is een legerhoofd, dat onder Romulus diende, en Veturia zijne vrouw is eene der geroofde Sabijnsche maagden. Den Donau laat hij vloeien tusschen Rusland en Zweden; Jeruzalem plaatst hij aan de zee, en Herodotus laat hij Amerika beschrijven. Ook is er bij Calderon bijna geen spoor van eenig nationaal karakter, waar hij het tooneel buiten Spanje plaatst. De Mooren maken daarop wellicht eene uitzondering. Ulysses en Circe zitten te keuvelen over kwestiën van galanterie als in een salon te Madrid, en hetzij de helden aan de Joodsche geschiedenis of die der oudheid ontleend zijn, het blijven Spanjaarden van den tijd van Filips IV. Wij willen deze schets besluiten met de mededeeling van eenige tooneelen, die een en ander zullen toelichten en eenig denkbeeld zullen geven van den geest, die in vele stukken van de Spaansche drama-literatuur heerschtGa naar voetnoot1). Het stuk toch, waarvan wij de vertaling geleverd hebben, is in vele opzichten vrij van datgene, wat uitsluitend aan het Spaansche drama doet denken, gelijk wij reeds opmerkten. Wij kiezen tot bereiking van ons doel de Geneesheer van zijne eigene eer (El Medico de su honra.) Alles in dit stuk is echt Spaansch, de personen, de zeden en denkwijze, de intrigue en de hartstochten. Vandaar de buitengewone populariteit van dit stuk, welks vermaardheid ver buiten de grenzen van 's dichters vaderland heenreikt. De | |||||||||||||||||||
[pagina 779]
| |||||||||||||||||||
jaloezie speelt eene groote rol in het Spaansche drama; het is nevens het eergevoel de grondslag van de meest bekende stukken bij Lope de Vega en Calderon. Beide motieven heerschen vooral in het genoemde stuk. Het tooneel verplaatst ons in den tijd van Pedro den Wreede. Don Guttiere is een Castiliaansch edelman, die zoozeer door ijverzucht beheerscht wordt, dat hij bij het minste vermoeden eene belofte van trouw breekt, weleer aan Leonore gedaan. Na haar verstooten te hebben, heeft hij een huwelijk aangegaan met eene jonkvrouw, Mencia geheeten, voor wie de broeder des Konings, de infant Hendrik, eene onstuimige liefde koestert. Door een denkbeeldig gevaar te ontvluchten is Guttiere dus in een werkelijk gevaar vervallen. Mencia blijft intusschen haar gemaal getrouw en toont zich zeer gehecht aan hem. Doch de Prins komt haar op het onverwachtst overvallen gedurende de afwezigheid van Guttiere. De fiere en getrouwe Mencia stoot hem van zich en smeekt hem te vertrekken. ‘Ik heb Seville verlaten,’ zegt de Prins, ‘onder voorwendsel van op de jacht te gaan; doch geen enkele vogel des hemels was het doel van mijn tocht - dat zijt gij, blanke duif!’ ‘Zeker, Prins!’ antwoordt Mencia, ‘gij hebt alle recht mij met dien schuchteren vogel te vergelijken. Men zegt, wanneer de duif door koninklijke valken wordt vervolgd, zoo voelt zij hare vleugels verlamd, zij beeft en huivert en een geheim instinkt wijst haar den vogel aan, die haar zal dooden. Zoo ook, Prins, voel ik mij van schrik en verbijstering aangegrepen nu ik u zie naderen, want een geheim voorgevoel zegt mij, dat gij mij zult dooden.’ Don Guttiere nadert. Mencia verbergt den Prins en roept uit: ‘Zoo eene onschuldige vrouw de ontroering gevoelt, die mij thans overvalt, groote God! hoezeer moet dan de schuldige beven.’ Don Guttiere veinst zich te verwijderen en de infant dringt voor de tweede maal bij Mencia door. Wederom door de terugkomst van haar gemaal overvallen, vlucht hij, doch laat zijn degen achter, dien don Guttiere als bewijs van zijne gewaande onteering opneemt. In haar angst begint Mencia een brief, dien zij den Prins wil toezenden om grooter gevaar te voorkomen. Haar gemaal ontrukt haar dien, vóór zij hem geëindigd heeft. Een bitter gevoel maakt zich van hem meester. Hij kan het denkbeeld niet verdragen, dat zij | |||||||||||||||||||
[pagina 780]
| |||||||||||||||||||
zelfs vóór haar huwelijk met hem een ander bemind heeft en dien in het geheim bij zich heeft gezien Als zij uit haar onmacht oprijst, vindt zij een blad papier met de volgende noodlottige woorden: ‘Mijn liefde aanbidt u, doch mijn eer verstoot u!
Dus doodt u de een, terwijl u de and're waarschuwt.
Twee uren levens nog! Gij zijt Christinne:
Red dan uw ziel - want 't leven is ondenkbaar!’
Als don Guttiere zich in tegenwoordigheid van zijne vrouw bevindt, kan hij zich niet weêrhouden. - Don Guttiere. Wanneer eene windvlaag eene flambouw heeft uitgebluscht, kan eene andere windvlaag haar weêr ontsteken. Maar het is zoo niet met het leven, het is zoo niet met de eer. Het leven, de eer! Helaas, indien zij eens zijn uitgebluscht, zijn zij niet weder te ontsteken. Dat is voor altijd. - Mencia. Voorwaar, Mijnheer! gij geeft aan uwe woorden eene dubbele beteekenis, die ik onmogelijk kan vatten. Zoudt gij bij toeval ook jaloersch zijn? - Don Guttiere. Ik jaloersch? Ik, zegt ge? Weet gij wat jaloezie is? Ik voor mij weet niet wat het is. Indien ik het wist!... - Mencia. Mijnheer! - Don Guttiere. Vrees niets! Wat is jaloezie? Eene inbeelding, eene opvatting, eene dwaasheid?...Ik voor mij, als ik eene vrouw beminde en ik jaloezie koesterde jegens haar al was zij eene slavin, ik zou haar de borst verscheuren, haar het hart uitrukken, het in stukken snijden, het verslinden!...Ik zou met wellust haar bloed drinken, droppel voor droppel, het drinken met genot! - Mencia. Mijnheer, mijnheer, gij vervult mij met afgrijzen. - Don Guttiere. Wat heb ik gezegd?...O mijn schat, mijne vreugde, mijn engel, mijn roem, o mijne geliefde echtgenoot, mijne dierbare Mencia! vergeef mij, bid ik, deze onzinnige woorden. Ik zweer u bij uwe schoone oogen, dat ik u aanbid, dat mijn leven het uwe is, van u afhangt.....Ik had mijne bezinning verloren. - Mencia. Gij hebt mij verbijsterd van schrik. - Don Guttiere (ter zijde, na een oogenblik zwijgens). Geene zwakheid meer. Daar ik mij den geneesheer van mijne eer noem, zal ik mijne onteering bedelven in den schoot der aarde.... | |||||||||||||||||||
[pagina 781]
| |||||||||||||||||||
Don Guttiere weet dat zijne vrouw niet schuldig is, maar - zij kan het worden, en deze vrees is hem genoeg om hem te doen besluiten tot den dood van haar, die hij bemint. Hij laat een heelmeester ontvoeren, dien men geblinddoekt voor hem brengt. - Don Guttiere. Treed binnen, Ludovico! vrees niets. Het is tijd dat ik u den blinddoek van de oogen neem. - De Heelmeester. God beware mij! - Don Guttiere. Dat niets u verbaze van hetgeen gij zien zult. - De Heelmeester. Wat wilt gij dan van mij, edele heer! ontzetting maakt zich van heel mijn hart meester. - Don Guttiere. Het is tijd dat gij binnentreedt. Maar luister eerst.....Deze ponjaard zal u de borst doorboren, indien gij weigert te doen, wat ik van u eisch. Treed nader. Wat ziet gij in deze kamer? - De Heelmeester. Ik zie iets, dat op het beeld van den dood gelijkt, uitgestrekt op een rustbed. Ik zie aan beide zijden eene waskaars ontstoken en een crucifix voor het bed. Maar ik kan niet zeggen, wie het is; want het gelaat is met een sluier bedekt. - Don Guttiere. Welnu, dat levende lijk daar voor u moet gij den dood doen sterven. - De Heelmeester. Hoe, wat bevel is dat! - Don Guttiere. Ik wil dat ge haar aderlaat, dat ge hare wonde laat bloeden en dat gij bij haar blijft en haar bewaakt, tot haar al het bloed ontvloeid is en zij den geest geeft. Antwoord mij niet, zoo gij wilt dat ik u spare. - De Heelmeester. Mijnheer, ik gevoel dat ik zoo iets nooit zal kunnen doen. - Don Guttiere. Hij die een dergelijk plan, zoo streng en zoo wreed, kon ontwerpen en besloten is te volvoeren, zou bij weigering niet aarzelen u te dooden. Welnu?.... - De Heelmeester. Maar Mijnheer! - Don Guttiere. Wat is uw besluit? - De Heelmeester. Ik heb het leven te lief om te sterven. - Don Guttiere. Gehoorzaam dan! De heelmeester gehoorzaamt inderdaad, maar van wroeging vervuld wil hij ten minste eene poging aanwenden om hem te herkennen, die hem gedwongen heeft eene misdaad te begaan. | |||||||||||||||||||
[pagina 782]
| |||||||||||||||||||
De kamer uitgaande, drukt hij de bebloede vingers op den muur af en ijlt naar den Koning om hem het voorgevallene mede te deelen. Don Guttiere laat het gerucht van den dood zijner vrouw verspreiden en doet het voorkomen, alsof zij bezweken is ten gevolge van eene aderlating, die van zelve weder geopend was. De Koning houdt zich, alsof hij het gelooft. Hij begeeft zich naar het huis van don Guttiere en beveelt hem, nu hij weduwnaar is, Leonore te huwen, die hij vroeger verstooten had en die intusschen een beroep op den Koning had gedaan. Don Guttiere aarzelt en vraagt wat hij zou moeten doen, indien de Prins het waagde zijne vrouw te bezoeken en zij het zou wagen hem een brief toe te zenden. Zijne bedoeling was door deze toespeling den Koning te doen verstaan, wat de oorzaak was van het lot, dat het ongelukkige slachtoffer getroffen had en dat hij zich niet gaarne aan eene herhaling van het vreeselijk feit zou willen blootstellen. Doch de Koning is onverzettelijk en het drama eindigt met het volgende vreemdsoortige tooneel. - Koning. Er is een geneesmiddel voor alles! - Don Guttiere. Een geneesmiddel ook voor hetgeen hier gebeurd is? - Koning. Voorzeker, Guttiere. - Don Guttiere. En wat is dat middel, mijn vorst? - Koning. Wat ge zelf kunt vinden. - Don Guttiere. Maar wat is het dan? - Koning. Eene aderlating! - Don Guttiere. Wat bedoelt Uwe Majesteit? - Koning. Dat ge slechts de deuren van uw huis laat reinigen, want eene bloedige hand heeft haar bezoedeld. - Don Guttiere. Zij die een beroep uitoefenen, mijn vorst, plaatsen boven de deur hunner woning een schild met hun wapen. Ik handel in eer. Daarom druk ik mijne hand in bloed gebaad aan den deurpost af, want de eer wordt alleen in bloed gewasschen, mijn koning! - Koning. Geef dan die hand aan Leonore, want ik weet, dat hare deugd ze verdient. - Don Guttiere. Het zij zoo; ik geef ze u, Leonore, maar merk op, dat die hand gebaad heeft in bloed. - Leonore. Ik stoor mij daaraan niet. Het baart mij noch verwondering noch schrik. | |||||||||||||||||||
[pagina 783]
| |||||||||||||||||||
- Don Guttiere. Denk er aan, dat ik de geneesheer van mijne eigen eer ben geweest. Ik heb de kennis van mijn vak niet vergeten. - Leonore. Wend haar aan om mijn leven te heelen, zoo het krank schijnt.. - Don Guttiere. Welnu dan, ik geef u mijne hand, maar alleen op die voorwaarde.
Men ziet, don Guttiere is het toonbeeld van Spaansche jaloezie en wraak. Zijne misdaad verwerft de vergiffenis des Konings en heeft die van alle toeschouwers verworven tot op onzen tijd. Het eergevoel en de wraak zijn eene soort van Godsvereering, een dienst geworden, die hun oorsprong in het Spaansche karakter vonden. Thans rest ons nog een enkel woord te spreken over de autos sacramentales van Calderon. Wij rekenen daar minder toe de bepaald godsdienstige spelen, gelijk bij voorbeeld het reeds genoemde Vagevuur van St. Patricius, maar uitsluitend de gewijde vertooningen, die op Corpus Christi in het openbaar werden vertoond en wel in de groote steden, zooals Madrid, Toledo en Seville, op wier uitnoodiging Calderon ze opzettelijk vervaardigde. De meeste van die spelen worden door eene loa voorafgegaan en duiden in hunne titels reeds het onderwerp aan. Vele zijn ontleend aan de geschiedenis van het Oude en Nieuwe Testament, hetzij dat zij het typisch karakter van personen en gebeurtenissen uit het Nieuwe Verbond moeten aanduiden of de Gelijkenissen en feiten zelven uit de Evangeliën behandelen en uitwerken. Wij noemen hier slechts: de koperen Slang, Gideon's Schapenvacht, de Schoven van Ruth, het Feest van Belsazar, de eerste en tweede Isaac, de roof van de Ark des Verbonds; of ook: de Wijngaard des Heeren, de Schat in den Akker, het Onkruid onder de Tarwe, enz. Anderen weder hebben eene mythe uit de heidenwereld tot grondslag en zijn de allegorische voorstelling van het christelijke, kerkelijke en heilige. Het laatste werd daardoor geenszins ontheiligd, maar veeleer was de bedoeling het profane te verheffen tot een middel van stichting en devotie. Zoo vertoont zich dit in de ware God Pan en de Goddelijke Orpheus. Weder anderen behandelen christelijke legenden of leerstukken, zooals het Heilige jaar van Madrid, de Oorsprong het verlies | |||||||||||||||||||
[pagina 784]
| |||||||||||||||||||
en de herstelling van Maria van het Hoogaltaar, de Vereering van de Mis, enz. Al deze stukken hebben allegorische personen, zoo als: Zonde, Dood, Mahomedanisme, Judaïsme, Rechtvaardigheid, Christelijke liefde, enz., gelijk wij straks in een voorbeeld zullen aantoonen. De Booze bekleedt natuurlijk daarbij eene zeer gewichtige plaats. Quevedo klaagt er zelfs over, dat hij eene te ruime plaats inneemt, daar hij in onderscheidene stukken zich een toon aanmatigt, of ze voor hem alleen geschreven waren en de geheele wereld zijn eigendom was. Ook Cervantes, een man die zich in goeden smaak en onbekrompen oordeel zoozeer van zijne land- en tijdgenooten onderscheidt, trekt hevig te velde tegen hetgeen in de gewijde spelen aan groven wansmaak en onzinnigheid botvierde en wat hij eene schande voor het Spaansche volk noemt. Een merkwaardig staaltje van allegorie in de rij van personen vindt men in Calderon's God om reden van staat, waarvan wij straks het beloop zullen mededeelen. De rij is als volgt:
Wij laten hier eene uiteenzetting volgen van de Goddelijke Orpheus, gelijk Ticknor haar opgeeft. Het is een van de meest karakteristieke stukken van dien aard en munt uit door recht dichterlijke verheffing in verschillende gedeelten. Het stuk opent met het opvoeren van een grooten zwarten wagen in de gedaante van eene boot, die langs de straten wordt getrokken naar het tooneel, waar het auto zal worden gespeeld. In dezen wagen bevindt zich de Vorst der duisternis, voorgesteld in de gedaante van een zeeroover, en de Nijd nevens hem, als de stuurman. Beiden worden dus voorondersteld als door een gedeelte van den Chaos te varen. Op een afstand hoort men liefelijke muzick, van een anderen wagen komende, die van den tegenovergestelden kant komt in den vorm van eene hemelglobe, voorzien | |||||||||||||||||||
[pagina 785]
| |||||||||||||||||||
van de teekenen der planeten en de sterrenbeelden, waarin Orpheus heeft plaats genomen, die allegorisch den Schepper van het Heelal voorstelt. Deze wagen wordt door een derden gevolgd, voorstellende de aardglobe, waarin zich de Zeven Dagen van de week en de Menschelijke Natuur, allen in slapenden toestand, bevinden. Deze wagens openen zich, zoodat de personages die zij bevatten op het tooneel kunnen komen of zich terugtrekken naar verkiezing. De toestel zelf maakt dus in dit evenals in al dergelijke vertooningen een belangrijk deel uit van de tooneelinrichting of plaats van voorstelling; zelfs was dit alles in de meening van de menigte het belangrijkste gedeelte. Zoodra de personages op het tooneel zijn, begint de Goddelijke Orpheus onder het uiten van lyrische ontboezemingen afgewisseld met muziek, het werk der schepping, terwijl hij natuurlijk zich doorloopend van bijbeltaal bedient. Achtereenvolgens vertoont zich iedere Dag op zijne poëtische zangen, opgewekt uit zijn langen slaap en voorzien van symbolen, die het werk van den scheppingsdag aanduiden, na de verschijning van den Zesden Dag wordt de Menschelijke Natuur op dezelfde wijze opgeroepen. Zij komt te voorschijn in de gedaante van eene bevallige vrouw, die de Eurydice is van de fabel. Het Genot woont met haar in het Paradijs en in den overvloed van haar geluk zingt zij een hymne tot eer van haar Schepper, welke lofzang ontleend is aan den 136sten Psalm. Het stichtelijk effect daarvan wordt weggenomen door een eenigszins vreemdsoortig tooneel van allegorische galanterie, dat onmiddelijk volgt tusschen den Goddelijken Orpheus zelven en de Menschelijke Natuur. De verleiding en val volgen nu. De bevallige Dagen, die tot heden de Menschelijke Natuur vergezeld en de vreugde op haar pad gestrooid hebben, verdwijnen een voor een, en laten haar over aan hare beproeving en hare zonde. Zij wordt overstelpt van wroeging en in hare pogingen om te ontsnappen aan de gevolgen van haar misdrijf, wordt zij door de boot van Lethe naar het rijk van den Vorst der Duisternis gevoerd, die sedert zijne eerste verschijning op het tooneel met zijn medehelper getracht heeft dezen triomf te behalen. Maar deze overwinning is kort van duur. De Goddelijke Orpheus, die vervolgens het karakter van den Zaligmaker heeft aangenomen, komt op het tooneel, weenende over den val, en zingt een lied van liefde en smart, begeleid door eene harp, nagenoeg in den vorm van een kruis | |||||||||||||||||||
[pagina 786]
| |||||||||||||||||||
gemaakt. Daarna, opgewekt door het bewustzijn van zijne almacht, treedt hij het Rijk der Duisternis binnen, te midden van donder en aardbeving. Hij maakt allen tegenstand te niet, verlost de Menschelijke Natuur van haar verderf, plaatst haar met de verloste Zeven Dagen van de week op een vierden wagen in den vorm van een schip, welks symbolische versieringen het doel hebben om de Christelijke Kerk en het mysterie van de hostie voor te stellen. Ten laatste, wanneer de schitterende toestel weggevoerd wordt, neemt de voorstelling een einde onder het vreugdegejuich van de spelers, samenstemmende met de toejuichingen der toeschouwers, die nedergeknield, het schip eene goede reis wenschen en eene gelukkige aankomst in de bestemde haven. Dat deze gewijde spelen van eene verbazende uitwerking waren, lijdt geen twijfel. Allegorische voorstellingen van allerlei aard waren van de vroegste tijden reeds in de hoogste mate aantrekkelijk voor het Spaansche volk en bleven dit bij voortduring. Ten koste van het Gouvernement en met goedkeuring van de Kerk opgevoerd, bleven zij een uitgezocht volksvermaak tot op de kleinste plaatsen. Lope de Vega spreekt zelfs van stukken, die geschreven waren door barbiers en door twee herders werden uitgevoerd; zoozeer had de smaak voor deze autos het volk sedert eeuwen geheel doordrongen. Tot op het laatst der voorgaanden eeuw hielden zij stand, en wie weet of niet nog heden op verwijderde dorpen voorstellingen van dien aard, zij het ook in eenvoudiger vorm, plaats hebben. Nog op een ander auto willen wij de aandacht vestigen, daar het meer diende tot verheerlijking van een leerstuk der Kerk dan tot voorstelling van eene gebeurtenis uit de gewijde geschiedenis, en dus tot eene afzonderlijke soort gerekend kan worden. Wij bedoelen het reeds genoemde: God om reden van Staat. Eene loa gaat vooraf, waarin reeds tien allegorische personen optreden. De Faam verschijnt allereerst zingende, en verkondigt allen die er geweest zijn, die er zijn en die er zullen zijn, dat de heilige Godgeleerdheid al de wetenschappen der wereld wil uitdagen. Op het geroep van ‘Holla! Ho! op!’ verschijnt de Godgeleerdheid, vergezeld van het Geloof. Zij wil den strijd over drie zaken voeren: ten 'eerste, dat God in het Avondmaal tegenwoordig is; ten tweede, dat de mensch door het Avondmaal een nieuw leven deelachtig wordt; ten derde, dat het noodig | |||||||||||||||||||
[pagina 787]
| |||||||||||||||||||
is, het Avondmaal dikwijls te genieten. De Philosophie verschijnt om de eerste stelling te bestrijden; de Natuur dient haar tot getuige. Zij redeneeren naar de wijze der schoolgeleerden en kampen onder de hand als in een steekspel, zoodat men tegelijk de werkelijkheid en de figuurlijke zaak ziet. Gelijk natuurlijk is overwint de Godgeleerdheid. De Philosophie en de Natuur vallen op de knieën en geven de stelling, die zij bestreden hebben, gewonnen. De Geneeskunde, bijgestaan door de Redeneerkunde, bestrijdt de tweede stelling en geeft zich ten slotte evenzeer over. De Rechtsgeleerdheid, gesteund door het Recht, komt tegen de derde stelling op, doch ook haar treft hetzelfde lot. Na deze drievoudige overwinning, kondigt de Godgeleerdheid aan, dat zij een feest wil geven, een auto namelijk, waarin zij ten duidelijkste in overeenstemming met alle de wetten der wereld bewijzen zal, dat het Katholieke geloof overal moet worden omhelsd, daar Rede en Recht er voor pleiten. De personen die thans zullen optreden hebben wij reeds medegedeeld. De Gedachte en het Verstand worden door een koor opgeleid, terwijl zij de woorden van het laatste herhalen: ‘Groote God, dien wij niet kennen, verkort den tijd en geef dat wij U belijden door aan U te gelooven.’ Dit koor volgende, komen zij ten gevolge van hunne nieuwsgierigheid aan den voet van een berg, waarop een tempel staat, toegewijd aan den Onbekenden God. De gebeden tot dien Onbekenden God gericht, worden herhaald. Het Heidendom zelf smeekt hun den tempel, dien de menschen voor Hem gebouwd hebben, in te nemen, doch het Verstand wijst allen af, die den tempel vereeren willen. Het wil weten, hoe een Onbekende God een God kan zijn en vangt daaromtrent eene geleerde bewijsvoering aan, die niet minder langwijlig is dan het antwoord van het Heidendom. Het Verstand wil daarop hetzelfde punt met het Denken bespreken, maar dit weigert, daar het liever dansen wil. Werkelijk voegt het zich bij den dans, dien men ter eere van den God uitvoert. Het Verstand vervalt daar mede toe. Het Heidendom voert de de dansers aan. Zij zelven vormen daarop een kruis en roepen in diepzinnige bewoordingen den Drieëenigen God aan. Plotseling verstrooien eene aardbeving en zonsverduistering al de dansers; slechts het Heidendom, het Verstand en het Denken blijven om de oorzaken der beide verschijnselen te bespreken. | |||||||||||||||||||
[pagina 788]
| |||||||||||||||||||
Het Verstand beweert dat de wereld vergaan zal, of dat haar Schepper pijn gevoelt; het Heidendom echter zegt, dat een God geen pijn kan lijden, en daarop ontstaat natuurlijk weder een twistgesprek, terwijl het Denken (de gracioso) van de eene partij naar de andere overloopt en altijd de meening is toegedaan van hem, die het laatste spreekt. Het Heidendom verwijdert zich eindelijk, en daar het Verstand met het Denken alleen blijft, slaat het laatste voor, om, dewijl toch in de allegorie (gelijk zij zelven erkennen) noch tijd noch plaats heerscht, de geheele wereld door te trekken, om een Onbekenden God te zoeken, die smart kan gevoelen, daar hij het is dien zij willen aanbidden. Zij zoeken allereerst in Amerika het Atheïsme op, van hetwelk zij opheldering verlangen over de schepping der wereld. Het Atheïsme antwoordt op hunne vragen op eene wijze, waaruit blijkt, dat het alles betwijfelt en tegenover alles even onverschillig is. Het Denken wordt ongeduldig en dient het eenige stokslagen toe, die het op de vlucht jagen. Vervolgens trekken zij naar Afrika, waar de Profeet Mahomet verwacht wordt en dat zich reeds voor zijn God buigt zonder zijne wet te kennen. Doch het Verstand kan het niet vergeven, dat het gelooft alsof men zijn heil in alle godsdiensten kan vinden; de geopenbaarde geve slechts een middel aan de hand om tot meer volkomenheid te geraken. Deze meening schijnt Afrika eene lastering toe en zij scheiden van elkander onder allerlei bedreigingen. Het Verstand begeeft zich nu naar de Synagoge in Azië, die het in siddering vindt vanwege den door haar bevolen moord aan een jongeling gepleegd, die beweerde de Messias te zijn en die als haar slachtoffer omgekomen is op het oogenblik dat de aarde beefde en de zon verduisterd werd. Nieuwe strijd tusschen hen en nieuwe ontevredenheid van het Verstand. Doch deze strijd wordt door bliksemstralen afgebroken en door eene stem uit den Hemel, die den Heiligen Paulus oproept en tot hem zegt: ‘Waarom vervolgt gij mij?’ Paulus wordt door deze stem bekeerd. Hij redetwist daarop met de Synagoge en het Verstand om de openbaring te bewijzen. Paulus roept de Natuurwet, het Geschreven Recht en de Wet der Genade op om aan te toonen, dat zij zich allen in het Christendom vereenigen. Verder voert hij de Zeven Sacramenten aan om te bewijzen, dat zij er de steun van zijn. Het Verstand en het Denken worden overtuigd; | |||||||||||||||||||
[pagina 789]
| |||||||||||||||||||
het Heidendom en het Atheïsme bekeeren zich; de Synagoge en Afrika bieden weêrstand, doch het Verstand roept uit en het geheele koor herhaalt, dat de Menschelijke geest daarheen moet komen om den Onbekenden God om staatsredenen lief te hebben en aan Hem te gelooven, zelfs al zou hem de gave des Geloofs ontbreken. Eene enkele opmerking, vooral de autos en ten deele het geheele Spaansche drama betreffende, mag hier niet achterwege gelaten worden. De eenheid van tijd en plaats vervalt geheel. Eene hoogere eenheid heerscht in het stuk, die van het abstracte denkbeeld of van het feit dat allegorisch wordt voorgesteld. Een merkwaardig voorbeeld vindt men hiervan nog in het reeds genoemde stuk: de oorsprong, het verlies en de herstelling van Maria van het hoogaltaar. Het werd vervaardigd om op het tooneel of in de kerk het feest van een wonderdadig Mariabeeld te vieren, dat in Toledo bewaard werd. Het stuk is in drie jornadas verdeeld. De eerste speelt in de zevende eeuw onder de regeering van den West-gothischen Koning Recesuinde; de tweede in de achtste eeuw, in den tijd van de verovering van Spanje door de Mooren; de derde in de elfde eeuw, in het jaar toen Alfonsus VI Toledo weder veroverde. De eenheid van het stuk ligt hier in de geschiedenis van het wonderbeeld, waarvan het lot van geheel Spanje zelfs afhangt. Overigens zijn personen, handeling en voorvallen in iedere jornada van verschillenden aard. Voorzeker moeten dergelijke autos sacramentales in onzen tijd en bij hen, die er voor het eerst kennis mede maken, een zonderlingen indruk te weeg brengen. Als men er echter een weinig mede vertrouwd is geraakt en zich verplaatsen kan in de omgeving waarin zij t'huis hooren, zich denken kan in den aard en gemoedstoestand van een volk, waarbij deze gewijde spelen van oudsher eene behoefte zijn geworden, dan oordeelt men anders. Wij denken hier aan eene, wel wat dichterlijke, uitweiding van Schack, den bekenden schrijver van het doorwrochte werk over het Spaansche drama, den man dien men wel niet als bevooroordeeld zal aanzien. ‘Wie dezen tooverkring binnentreedt,’ zoo zegt hij, ‘voelt zich door een vreemden geest bevangen en blikt een anderen hemel aan, die zich over eene andere wereld uitspant. Het is alsof demonische machten ons in een somberen en bewogen atmosfeer wegdragen; duizeling- | |||||||||||||||||||
[pagina 790]
| |||||||||||||||||||
wekkende vraagpunten doen zich aan het denken voor, raadselachtige gestalten stijgen uit de duisternis op en de donkerroode vlam der mystiek verspreidt haar licht over de geheimzinnige bron, waaruit alle dingen ontspringen. Doch de nevelen verdeelen zich weldra en men ziet zich buiten de perken van het aardsche gebracht, aan gene zijde van ruimte en tijd, in het rijk van het onmetelijke en eeuwige opgevoerd. Hier verstommen alle wanklanken; hierheen stijgen de stemmen der menschenwereld alleen als feestelijke hymnen door orgeltoonen gedragen omhoog. Een reusachtige dom van geniale architectuur neemt ons op, in welks eerbiedwekkende zuilengangen geen ongewijde toon het waagt zich te doen hooren; op het altaar troont, door een tooverachtig licht omgeven, het mysterie der Drieëenheid; een stralengloed, dien de aardsche zintuigen nauwelijks verdragen kunnen, doordringt de ruimte en verlicht alles met eene wonderbare heerlijkheid. Hier zijn alle wezens in de aanschouwing van het eeuwige verzonken en blikken met verbazing in de ondoorgrondelijke diepte der goddelijke liefde. De geheele schepping stemt in een jubelkoor samen ter verheerlijking van den oorsprong des levens. Zelfs het redelooze spreekt mede en gevoelt. Het doode ontvangt de spraak en de levendige uitdrukking der gedachte. De sterren en de elementen, de steenen en planten hebben ziel en zelfbewustzijn. De verborgenste denkbeelden en gevoelens der menschen springen aan het licht. Hemel en aarde stralen in symbolische verrukking. Wellicht in geene andere hunner werken hebben de Spaansche dichters den poëtischen rijkdom, waarover zij te beschikken hadden, zoo saamgevat als in deze soort van voortbrengselen. Eene kleurschakeering, eene bloesemgeur en eene betoovering van verrukkelijke welluidendheid zijn het, die alle zinnen overstelpen.’ Wij zijn niet voornemens op deze hooggestemde ontboezeming iets af te dingen. Ons doel is bereikt, wanneer onze lezers tot de overtuiging komen, dat het karakteristieke Spaansche drama, hetwelk in Calderon's genie tot zijn toppunt van ontwikkeling gekomen is, eene meer dan oppervlakkige kennis waardig is. Want dat is het zeker, ook al komt men, wat onzen Dichter in het bijzonder betreft, met Goethe tot de ervaring: ‘Der Dichter steht an der Schwelle der Uebercultur.’ |
|