| |
| |
| |
De apostel Paulus.
De voorgaande ontwikkeling zijner Christelijke beschouwingen en leeringen.
Door Dr. de Ruever Groneman.
L' Apôtre Paul. Esquisse d' une histoire de sa pensée. Par a. sabatier, Professeur à la Faculté de Théologie de Strasbourg. Strasb. et Paris, 1870.
De Heer A. Sabatier, in 1868 als Hoogleeraar naar Straatsburg beroepen, om in de Theologische Faculteit aan de Academie aldaar den leerstoel voor de Gereformeerde dogmatiek, door het overlijden van Prof. Richard vacant geworden, te bezetten, verdedigde nu onlangs, in de maand April dezes jaars, openlijk in de groote gehoorzaal van het Protestantsche Seminarie ter dier stede eene dissertatie of Thèse ter verkrijging van den doctoralen graad. Het onderwerp, daarvoor ter behandeling door hem gekozen, was, ‘de geschiedenis van het denken van den Apostel Paulus;’ daarvan had hij, gelijk de titel van zijn boek het aanwijst, eene Schets gegeven.
Reeds kort te voren, in de maand Maart, had de genoemde Hoogleeraar eene voorlezing over den grooten Apostel der Heidenen gehouden in de kerk Saint-Pierre le Vieux te Straatsburg. Daarin kenschetste hij den echt historischen Paulus, den heldhaftigen en met onvermoeiden ijver werkzamen zendeling, den diepzinnigen denker, den innig godvruchtigen mensch. Die krachtvolle en oorspronkelijke persoonlijkheid zocht hij overeenkomstig de werkelijkheid te doen uitkomen, zeer verschillend gewis van de latere voorstellingswijze, in den loop der eeuwen
| |
| |
met behulp der legende van lieverlede ontstaan, waardoor de eerste predikers van het Evangelie in heiligenbeelden werden veranderd, het echt menschelijke en individuëele verloren ging, het karakteristieke verdween, elke trek van oorspronkelijkheid werd uitgewischt, kortom, levende persoonlijkheden versteend waren geworden. De redenaar daarentegen wilde in Paulus die edele menschelijke gestalte naar waarheid voor oogen stellen, gelijk zij, bij het licht, dat geschiedkundige berigten en zijne eigen schriften ons geven, met sterk sprekende trekken te voorschijn treedt. Het was zijne bedoeling nu niet, den levensloop van den Apostel te verhalen, ook niet zijn leerbegrip te ontvouwen; maar hij wilde den mensch teekenen, wat hij was vóór, wat hij geweest is na zijne omhelzing van het Christendom. Het eigenaardig karakter dier groote persoonlijkheid maalde hij af, wier gansche streven daarheen gerigt was en op dit ééne punt zich zamentrok, ‘den geest van Christus in zich te doen herleven,’ en toonde aan, welke de invloed geweest is dien Paulus op de lotgevallen der Christelijke Kerk heeft uitgeoefend. Zoo mag naast die geschriften, welke in den jongsten tijd over Paulus verschenen en niet zoo zeer het geleerde onderzoek beöogen als wel de bevordering in ruimere kringen der beschaafde wereld van eene onbevangen waardeering van den grooten Apostel en van het oorspronkelijke Christendom, zooals van A. Hausrath, Max Krenkel, Dr. Lipsius (van dezen in: Jahrbuch des Deutschen Protestanten-Vereins. 1ster Jahrg. 1869. S. 58-106), ook de gemelde Conférence van den Heer Sabatier geacht worden eene merkwaardige bijdrage tot datzelfde doel geweest te zijn.
In zijn wetenschappelijk werk nu, de zoo even genoemde dissertatie, die thans in den boekhandel voor het publiek ook verkrijgbaar is gesteld, vatte de Heer Sabatier het denkbeeld weder op, dat het eerst door Usteri, vóór jaren reeds, ter sprake werd gebragt, als zijn boek: Entwickelung des Paulinischen Lehrbegriffes, uitkwam, waarvan in 1831 de 3e editie verscheen. Dat denkbeeld eener voortgaande ontwikkeling bij Paulus van zijn theologisch denken had hem inzonderheid op nieuw aangetrokken. Niet van stonde aan, meende hij, was het Paulinisch leerstelsel voltooid noch volledig geweest: het had den weg eener voortgaande ontwikkeling gevolgd, dus eene geschiedenis gehad, en die geschiedenis kon in zekere mate teruggevonden en medegedeeld worden. Overtuigd als hij was, dat
| |
| |
het denken van Paulus niet zonder verandering, ook na zijnen overgang tot het Christendom, is gebleven, maar integendeel meer dan ééns de terugwerking der gebeurtenissen heeft ondergaan, herhaalde malen onder den invloed van het nadenken en der ervaring zich gewijzigd heeft, met één woord, dat er vooruitgang is geweest in zijne Christelijke beschouwingen en leeringen: zoo was hij ook stellig van gevoelen, dat de Paulinische Brieven ons vergunden, dien voortgang te constateeren en de rigting terug te vinden, waarin hij had plaats gehad, Van deze zoo eenvoudige als natuurlijke gedachte ging de Schrijver uit bij het ondernemen van zijnen gewigtigen arbeid. Zou hij ook al ligt tegenspraak vinden of bij hen, die daarin de ontkenning en omverwerping van hun dogmatisch systeem zullen zien, of bij anderen, die dat denkbeeld misschien wel uitnemend achten maar niet voor verwezenlijking vatbaar; zoo is zijn antwoord aan de eersten, dat hij niet gelooft het feit zelf der Apostolische inspiratie, - wel te verstaan dus, der religieuse, niet der mechanische inspiratie - in gevaar gebragt te hebben, en aan de laatsten, dat de door hem hier gegeven proeve zelve toont, dat hetgeen zij voor niet mogelijk houden, ten minste beproefd kan worden: terwijl de critiek welligt in het voornoemde oogpunt de oplossing van problemen zal vinden, die nog zeer aan discussie onderworpen zijn.
Zoo spreekt de Schrijver in de Inleiding van zijn werk; en daarop laat hij verder volgen: ‘De wet der ontwikkeling is zóó onafscheidelijk van het denkbeeld zelf van het leven, dat wij haar altijd onderstellen, zelfs dáár, waar wij haar niet meer kunnen waarnemen. Zij komt helder te voorschijn en springt in het oog in het leven van Paulus. Hoe meer men de schriften en de Theologie van dien Apostel bestudeert, des te minder kan men zich voorstellen, dat dat zoo beweeglijk en zoo werkzaam denken van stonde aan ten einde en tot rust zij gekomen, dat dat zoo rijke en zoo stevig zamengevoegde systeem in eens voltooid zij geworden. Er is hier ontwikkeling en vooruitgang geweest, omdat er strijd en inspanning van kracht geweest is. In die verheven ziel is niets in rust. De denker, bij Paulus, is niet minder kloekmoedig dan de zendeling; de geest niet minder gespannen dan de wil. Inwendig, uitwendig, het is dezelfde vurige ijver, hetzelfde onverschrokken streven. Het Evangelie, dat hij aan de Heidenen predikt, hij moet het tegelijk op het
| |
| |
Jodendom veroveren. De man die den naam van Jezus heeft bekend gemaakt van de frontieren van Palaestina tot de grenzen van het Westen, is dezelfde die den brief aan de Romeinen heeft geschreven, en de afstand van Jeruzalem tot Rome kan tot voorstelling dienen van den nog grooteren afstand, die het Christendom der eerste dagen van dat der groote Brieven scheidt. - Het is tusschen die twee grenzen, dat de loopbaan zich uitstrekt, die het denken van Paulus heeft doorloopen. Zij heeft haar punt van aanvang in de eerste Apostolische prediking en haar punt van aankomst in het theologisch systeem der brieven aan de Colossers en aan de Philippiërs. Aan de uitwendige vorderingen zijner zendingen beantwoordt alzoo de inwendige voortgang van zijn denken, die niet minder bestreden, niet minder onstuimig schijnt geweest te zijn. De geschiedenis van dat denken is niets anders ten laatste dan de geschiedenis zelve van de moeijelijke bevrijding van het Evangelie en van de onafhankelijke vaststelling daarvan buiten de grenzen van het Jodendom. Het is schier niet waarschijnlijk, dat Paulus van het begin af in zijn geheel begrepen heeft, hoe ver zijn beginsel reikte, of al de gevolgen van zijn werk heeft ingezien. De gebeurtenissen, in hare opvolging, openbaarden ze hem het eene na het andere. Hij is zonder aarzeling en zonder vrees voortgegaan, maar hij is voortgegaan voet voor voet, op den onbekenden weg bij den ingang van welken het beslissende feit zijner bekeering hem terstond en in weerwil van hem zelven geplaatst had.’
Maar veel helderder, zegt de Schrijver, worden wij dien voortgang, die standvastige opklimming van zijn denken gewaar, als wij, na die beschouwing van het uitwendige en algemeene, tot het innerlijke leven van Paulus doordringen, waarin zijne brieven ons vergunnen den blik te slaan. Hij herinnert hier vooreerst eenige schrandere opmerkingen, door den Hoogleeraar Reuss daarover gemaakt in zijne Histoire de la Théol. chrét. au siècle apostolique. Vol. I, p. 345-349, 3e édit. Veel meer afdoende nog, dan het aldaar bijgebragte, acht hij twee plaatsen, die hij vervolgens uit de brieven van Paulus aanhaalt, en die een zeer duidelijk gevoel daarvan bij hem te kennen geven, dat zijn denken zich voortdurend ontwikkeld heeft. Te weten, 1 Cor. XIII: 9-12: erkent de Apostel dáár zelf niet, vraagt hij, dat zijn denken aan de natuurlijke wetten van alle menschelijke kennis gehoorzaamde? Bijzonder in vs. 11 wordt die
| |
| |
ontwikkeling treflend uitgedrukt, die hij in zich bespeurde. Die verkregen kennis evenwel op den mannelijken leeftijd, dien hij had bereikt, schijnt hem niettemin wederom gebrekkig toe. Niet dáár toch vindt hij den eindpaal van zijn streven noch de rust voor zijnen geest; hij ziet in den afstand, die hem van den kinderlijken leeftijd scheidt, slechts een beeld van den nog veel grooteren afstand die hem scheidt van het hoogste doel. Hoe meer hij in jaren vorderde, des 'te meer nam datzelfde gevoel bij hem toe; want sterker nog staat het uitgedrukt Phil. III: 12-16, waar vs. 15 en 16 duidelijk toonen, dat dat voortstreven evenzeer op de kennis der waarheid als op de heiligmaking van toepassing is.
Dat denkbeeld dan van de voortgaande ontwikkeling in het denken van Paulus werd, gelijk wij reeds zeiden, het eerst door Usteri in het midden gebragt. Doch zijne proeve was niet geslaagd. Lücke kwam er tegen op, en later zag Usteri zelf van de doorzetting zijner opvatting af. Evenwel zijn denkbeeld ging daarom nog niet verloren. Het werd weder opgevat, nadat de critiek het specifiek karakter van elk der brieven van Paulus, hunne onderlinge betrekking, de juiste geschiedkundige plaats die zij in de ontwikkeling der vroegste Kerk innemen, scherp had vastgesteld; dat was het werk van F.Ch. Baur, Paulus der Ap. J.C. 1845. 2e Ausg. 1866. Het eerste gevolg was, dat nu de idée van Usteri ter zijde werd geschoven, en schijnbaar verdween. Doch werkelijk heeft de critiek van Baur haar eerst mogelijk gemaakt, ja maakt haar zelfs noodzakelijk. Sinds dien tijd toch is er helder licht over de brieven van Paulus opgegaan: hunne volgorde is teruggevonden, hunne bijzondere physionomie duidelijk geteekend, hunne plaats in de geschiedenis bepaald, de verscheidenheden niet minder sterk bewezen dan de punten van overeenstemming: kortom, de eerste en wezenlijke voorwaarden eener geschiedenis van het denken van Paulus zijn vervuld geworden.
Maar er is nog meer. De resultaten van Baur's studiën zijn nimmer aangemerkt geworden als het laatste woord der geschiedkundige onderzoekingen. De nieuwere critiek schijnt geenszins geneigd te zijn, om de authenticiteit op te offeren van de brieven aan Philemon, aan de Philippiërs, aan de Colossers, aan de Thessalonikers. Zij aarzelt bijna niet meer (??) dan alleen ten aanzien van den brief aan de Ephesiërs of van de Pastorale brieven,
| |
| |
en wel, minder om dogmatische redenen dan om historische en literarische bezwaren. Niettemin echter blijft het dogmatisch verschil tusschen de brieven van Paulus, door Baur duidelijk aangewezen, bestaan. Van den eenen kant hunne echtheid handhavende, aan den anderen kant verschillende leertypen daarin erkennende, sluit de nieuwere critiek zich dus al meer en meer in eene antithese op, waarvan de eenige en onvermijdelijke oplossing is te vinden in de idée eener ontwikkeling van het Paulinisch denken.
Die vroegere idée van Usteri kwam dan ook op nieuw te voorschijn en thans met betere kansen van wél slagen De Hoogleeraar Reuss was haar toegedaan in zijn bovengemeld werk en wijdde daaraan eenige zeer belangrijke bladzijden, doch hij maakte er verder geen gebruik van bij zijne uiteenzetting van de Theologie van Paulus. Grooter dienst bewees hij daaraan in zijne Gesch. der Heiligen Schriften des Neuen Test., §§ 73-133 (4te Ausg.), alwaar hij de Paulinische brieven ontvouwde wat hunnen bijzonderen inhoud en hunne volgorde aangaat, en de historische omgeving aanwees waaruit zij voortgesproten zijn, en alzoo het eerste ontwerp leverde voor eene geschiedenis van het denken des Apostels. - Sinds eenigen tijd rigt het pogen der bijbelsche critiek, bij de beschouwing van de Theologie van Paulus, zich bijzonder op dit punt, namelijk, het organisch verband terug te vinden tusschen de vier groote brieven en de andere brieven, welker echtheid niet ernstig betwistbaar schijnt te zijn. De Heer Sabatier maakt hier melding van B. Weiss Lehrbuch der biblischen Theol. des Neuen Test. 1868, en van twee geschriften van R. Schmidt, een artikel in de Jahrbücher für deutsche Theologie 1868, en Die paulinische Christologie 1870. Dien zoo goed aangewezen weg, zegt hij, zal het hem dan vergund zijn, op zijne beurt te mogen inslaan, zonder aan het verwijt van vermetelheid zich bloot te stellen.
Alvorens den gang en het plan van zijn werk verder van hem te vernemen, wil ik kortelijk hier zijn gevoelen mededeelen omtrent de authenticiteit der Paulinische brieven.
Behalve de vier algemeen voor echt erkende brieven, de br. aan de Romeinen (waarvan hij, Hoofdst. XVI vs. 1-20 als niet organisch tot den brief behoorende, maar als een afzonderlijk schrijven aan de gemeente van Ephese beschouwt), de br. aan de Galatiërs en de beide brieven aan de Corinthiërs, verklaart
| |
| |
hij zich ook voor de echtheid der overige brieven, met uitzondering van de drie Pastorale brieven.
Den brief aan Philemon, aan de Colossers en aan de Ephesiërs schreef Paulus naar alle waarschijnlijkheid tijdens zijne gevangenschap te Caesaréa. Den brief aan de Ephesiërs houdt hij niet voor een speciaal aan die gemeente gerigt schrijven van den Apostel. Deze brief wordt door dien aan de Colossers ondersteld en laatstgenoemde wijst op hem. Zooals bekend is, ontbreken de woorden ‘ἐν Έφέσῳ’ in de oudste HSS. De brief is gerigt aan lezers, die Paulus nooit gezien hadden, aan wie hij als een onbekende schrijft (Eph. II vs. 11-19; III vs. 1-4; IV vs. 17-22 Zie ook Col. II vs. 1.) De Heer Sabatier meent dus, op grond daarvan, dat de zoogenaamde brief aan de Ephesiërs geen andere is dan die waarvan Col. IV vs. 16 sprake is, τὴν ὲϰ Λαοδιϰείας, dat wil zeggen, de brief die te Laodicéa is en vandaar u zal toekomen; een rondgaande brief derhalve, bestemd voor verschillende gemeenten in den omtrek van Colossus en Laodicéa. De brief aan de Philippiërs is, volgens hem, geschreven uit Rome (Phil. I vs. 13). En dit schrijven sluit het historisch leven van Paulus, in het boek der Hand. verhaald.
Wat de twee brieven aan Timotheus en dien aan Titus, of de zoogenaamde drie Pastorale brieven betreft, zij bieden, zegt de Schrijver, eene reeks van raadsels aan, die, wegens het volslagen gebrek aan historische berigten omtrent den laatsten tijd van des Apostels leven, nog lang onopgelost zullen blijven. Het critisch probleem ten aanzien van hunnen oorsprong is nog ver af, meent hij, van de ontknooping (zie pag. 227). Hij zelf is nog geheel in het onzekere omtrent de al of niet authenticiteit: maar wat bij hem boven allen twijfel is verheven, is dit, dat die drie brieven later zijn dan al de andere, en dus buiten de lijst van Paulus leven vallen volgens het boek der Handelingen. Zoo zij echt zijn, behooren zij dan tot eene laatste ons geheel onbekende periode zijns levens (p. 228). Is voor de Apostolische afkomst dier drie brieven het aannemen éener tweede gevangenschap van Paulus noodig, zoo vindt van den anderen kant de hypothese eener tweede gevangenschap schier geen' ernstigen steun elders dan alléén in de drie Pastorale brieven zelve (vergel. pag. 232, 233).
Van de chronologische rangschikking nu der Paulinische brieven gaat de Heer Sabatier uit, om daaraan de gegevens te ont- | |
| |
leenen, waaruit hij de allengs voortgaande ontwikkeling van het leerbegrip van Paulus, bijzonder zijne leeringen aangaande de verhouding van het Christendom tot de Wet en het Jodendom, aangaande de natuur van Christus, en zijne eschatologische verwachtingen aanwijst.
De brieven verdeelen zich van zelf, zegt de Schrijver verder in de Inleiding, in drie groepen: 10. de brieven aan de Thessalonikers, die het meest nabij komen aan de redevoeringen in de Hand. der App.; 20. de vier groote brieven, welker echtheid nooit is betwist geworden; 30. de brieven der gevangenschap. Elk dier groepen vertegenwoordigt eene homogene en juist onderscheidene leertype. Zoo laten zich in de reeks der brieven van Paulus drie typen, of drie Paulinismen aanwijzen: het eerste Paulinisme (Redevoeringen der zending, in de Hand. - Brieven aan de Thess.); het Paulinisme der groote brieven; het Paulinisme van den laatsten tijd. Deze drie typen volgen elkander logisch op en beantwoorden aan drie groote perioden van het leven des Apostels: de eerste periode, beheerscht door de werkzaamheid vooral der zending; de tweede, door den verbitterden strijd tegen de Joodschgezinden; de derde, door de verschijning van het gnostisch ascetisme. De geschiedenis van het denken van Paulus te schrijven zou derhalve bestaan in het voorstellen van die drie leertypen in hunne specifieke verscheidenheden en hunnen onmiddellijken zamenhang, in het aantoonen, door welke inwendige logica en onder den invloed van welke omstandigheden het denken van Paulus, bij gestadigen voortgang, zich van het eene type tot het andere verheven heeft.
Onder hen, die niet met dogmatische vooroordeelen behebt zijn, kan het de vraag niet meer zijn, of er ontwikkeling in het denken van Paulus heeft plaats gehad: - want ook zonder dat daarvan sporen zich lieten aanwijzen of ontdekken, zou toch natuurlijk ook bij hem ontwikkelingsgang moeten aangenomen worden, evenals bij elken anderen grooten denker. Geen wijsgeer of godgeleerde was ooit terstond met zijn leerstelsel gereed; ontwikkeling, wijziging, voortgang, vond daarbij immer plaats. Maar er kan verschil van zienswijze daarover bestaan, of men, bij de erkenning van voortgang in de theologische denkwijze van Paulus, de sporen eener merkbare ontwikkeling zijner gevoelens en leeringen terug kan vinden in zijne brieven, en niet veeleer zich hebbe voor te stellen, dat, toen hij met schrij- | |
| |
ven begon, hij reeds in het bezit was van een tamelijk goed gesloten leerbegrip, althans die voortgaande ontwikkeling in zijn denken niet uitstrekken moet tot de laatste jaren zelfs nog van zijn leven. Juist hierin nu, of het mogelijk is, om met eenige zekerheid de historische realiteit vast te stellen van die drie bovengenoemde perioden en in den levensloop van Paulus die momenten van crisis aan te wijzen, die haar aangebragt en ingeleid hebben, - juist hierin, zeg ik, was de moeijelijkheid der taak gelegen, door den Heer Sabatier ondernomen, eene moeijelijkheid, waarvan de oplossing het doel zelf zijner geheele beschouwing is.
In het midden zelf van het leven van Paulus zien wij, - zoo laat de Schrijver zich vervolgens hooren, - de groep der vier groote brieven zich afzonderen, die elkander van digt bij zijn opgevolgd en door een' band van naauwe verwantschap vereenigd blijven. Bij uitstek dialectisch, ontwikkelt het denken van Paulus zich daarin in zijne levendige en onverzoenlijke tegenstelling met de Joodschgezinde rigting. Die phase dan, in het midden van zijne loopbaan, van zijn zeer duidelijk gekenmerkt denken is het centrale lichtpunt, waarvan men altijd zal moeten uitgaan om te beproeven weder te vinden zoowel wat voorafgegaan als wat gevolgd is. Maar die phase, hoe gewigtig en roemvol ook, kan inderdaad niet de éénige zijn. Immers niet slechts vallen al die vier brieven in een en dezelfde periode, maar nog wel in de kortste van zijn leven. Geschreven uit Ephese, Macedonië en Corinthe gedurende de derde zendingsreis van Paulus, nemen zij slechts eene tijdruimte van 4 jaren in eene loopbaan in, die ten minste 27 of 28 jaren (Hand. XIX: 1-XX: 3) geduurd heeft. Moeten wij ons getroosten volstrekt niets te weten van de 17 jaren die voorafgegaan, en van de 6 laatste die gevolgd zijn?
Den vorm zelven nu van het denken van Paulus in die centrale phase van naderbij beschouwende, overtuigt men zich al spoedig, dat hij van een uitwendig feit afhankelijk is, te weten, van den strijd tegen de Joodschgezinde Christenen. De argumentatie van den Apostel kan niet van die zijner tegenstanders gescheiden worden. Vóór het uitbreken der Joodschgezinde oppositie dus heeft het denken van Paulus noch de vormen noch de ontwikkelingen kunnen hebben, welke die oppositie alleen daaraan geven moest.
| |
| |
Men kan niet met grond beweren, dat Paulus van het eerste oogenblik zijner bekeering af met de Joodschgezinde rigting in strijd is geraakt; want het is klaar, dat de oppositie der Joodschgezinde partij tegen Paulus niet is kunnen voor den dag komen vóór de inwijding der groote zendingen onder de Heidenen, omdat het goed gevolg van deze de ware oorzaak daarvan geweest is. En Paulus zelf verklaart zich hieromtrent duidelijk, Gal. I: 18-24. Hij is, zegt hij, 3 jaren na zijne bekeering Petrus komen bezoeken te Jeruzalem. Vandaar begaf hij zich naar Syrië en Cilicië; en de gemeenten van Judaea verblijdden zich en loofden God over zijn dienstwerk in die streken. Het conflict bestond derhalve nog niet. Het barst eerst uit 14 jaren daarna, Gál. II: 1. Ziedaar dan eene eerste en lange periode, waarin het denken van Paulus, onder andere omstandigheden en anderen strijd zich ontwikkelende, noodzakelijk een' eenvondigeren en meer practischen en algemeenen vorm heeft moeten aannemen.
Derhalve het is zeker, dat er eene crisis, eene verandering in het denken van Paulus heeft plaats gehad, en dat die crisis is teweeg gebragt door het uitbreken der Joodschgezinde oppositie. Op welk tijdstip? Niet ten tijde van de Jeruzalemsche vergadering. Wel deden zich toen ongetwijfeld nieuwe en zwaarwigtige vraagstukken aan den geest van Paulus voor; doch zij werden dáár niet onmiddellijk opgelost. Hij schijnt nog niet de volstrekte en hoogste formule van zijn grondbeginsel gevonden te hebben: hij houdt zich tevreden, voor de Heidenen de vrijstelling van de besnijdenis verkregen te hebben. Niet veel verder schijnt hij gegaan te zijn in zijne twee brieven aan de Thessalonikers: daarin toch wordt geen spoor nog gevonden van het bewuste conflict. Klaarblijkelijk had Paulus Jeruzalem verlaten en zijne tweede groote zendingsreis ondernomen, zonder iets verontrustends voor de toekomst te voorzien. De crisis valt dus noodzakelijk tusschen de brieven aan de Thessalonikers en den brief aan de Galatiërs In die betrekkelijk korte tusschenruimte nu viel de hevige woordenwisseling voor tusschen Paulus en Petrus te Antiochië (Gal. II: 11-21) en al wat het verhaal daarvan ons verder ontdekt, de aankomst der afgezondenen van Jacobus in den kring der Heiden-Christenen, de tegenzending door de Joodschgezinde partij georganiseerd, om het werk van Paulus te verbeteren of om het te vernietigen. Het is eene
| |
| |
nieuwe gesteldheid van zaken, die zich eensklaps aan den blik des Apostels voordoet, bij het terugkeeren van zijne tweede zendingsreize, en die hem er toe brengt om het beginsel van zijn Evangelie in al zijne gestrengheid te formuleeren (Gal. II: 16). Van deze eerste periode dan zouden de brieven aan de Thessalonikers en de eerste redevoeringen van Paulus in het boek der Hand. de documenten zijn.
De brief aan de Galatiërs kenmerkt een beslissend moment en wijdt in het leven van Paulus een nieuw tijdperk in. Maar, ver daarvan af de hoogste termijn van zijn denken te zijn, doet hij zich veeleer voor als het uitgangspunt eener nieuwe vordering. Zoo weinig was dat denken toen tot rust gekomen, dat het integendeel nooit werkzamer, meer gespannen, vruchtbaarder is geweest. Het is binnen eene geweldige tegenstelling besloten, welke het tracht te boven te komen. Naar eene hoogere éénheid strevende, gaat het al meer zich verbreedende voort in de twee brieven aan de Corinthiërs; in den brief aan de Romeinen heeft het reeds eene andere gedaante verkregen. Het is duidelijk, bij voorbeeld, dat in laatstgenoemden brief de positie van Paulus tegenover de wet, en in het algemeen tegenover het verledene, niet meer dezelfde is als in den brief aan de Galatiërs. Indien zoodanige vooruitgang merkbaar is in den kring der groote brieven, dan is er geene reden meer om à priori de mogelijkheid of de waarschijnlijkheid eener nieuwe ontwikkeling te ontkennen. De geheel nieuwe toestand, op dat oogenblik en voor den Apostel en voor de Kerk in het leven geroepen, brengt die laatste phase van zijn denken mede en verklaart ze zeer goed.
Een tweevoudig feit beheerscht die laatste periode: vooreerst de gevangenschap van Paulus, die hem aan zijne werkzaamheid als zendeling ontrukkende, hem tot de eenzaamheid veroordeelt en aan het nadenken overgeeft; ten tweede, de verschijning van eene tegelijk ascetische en speculatieve rigting, moeder van het Gnosticisme, welke de Kerk aan nieuwe gevaren blootstelt. Deze dwalingen brengen noodzakelijk een nieuw openbaarworden van het denken van Paulus teweeg. Tegenover die metaphysische afdwalingen is Paulus verpligt de metaphysiek van zijn Evangelie te stellen. Zulks doet hij met evenveel kracht als matigheid in zijne laatste brieven. Zijn denken vindt in die laatste phase zijn einde en zijne bekrooning, gelijk het zijne wortels had in de eerste.
| |
| |
Zoo houdt dan het denken van Paulus gelijken tred met zijn apostolisch leven; aan de hoofdperioden van dat leven beantwoorden de groote phasen van zijn denken. En de geschiedenis van dat denken, het verhaal van den gang van ontwikkeling daarvan volgens die drie phasen of perioden maakt het meest wezenlijke deel van het werk van den Heer Sabatier uit. In zijn geheel is het in 5 boeken of hoofdafdeelingen gesplitst. Te weten: aan de drie boeken, waarin de periode der zendingswerkzaamheid van den Apostel, de periode van den grooten worstelstrijd, en de periode van het Paulinisme van den laatsten tijd behandeld worden, gaat in het eerste boek een onderzoek vooraf naar den oorsprong van het denken van Paulus, eene beschouwing van al de elementen die tot vorming van zijne theologische denkwijze hebben bijgedragen; terwijl in het laatste of vijfde boek de Schrijver het hoogste punt, dat het denken van Paulus bereikt heeft, naauwkeurig tracht te beschrijven, of eene schets levert van het organisme van zijn theologisch systeem. Aan het einde der Inleiding is eene chronologische tabel van het leven van Paulus toegevoegd.
Moge deze mededeeling van het plan en den gang van dat met zorgvuldigheid, scherpzinnigheid en dogmatische onbevangenheid bewerkte en in sierlijken stijl geschreven geschrift van den Straatsburgschen Hoogleeraar tot aanbeveling daarvan strekken, en zijn boek ook onder het geleerd publiek in ons land vele lezers vinden. In het algemeen komt dit werk ons voor, wezenlijke verdiensten te hebben, en wij mogen dus met grond verwachten, dat het eene waardige plaats zal innemen in de rijke litteratuur over Paulus, die de nieuwere Theologie heeft opgeleverd.
Julij, 1870. |
|