| |
| |
| |
Twee beroemde vrouwen,
door Elise Polko.
C'est moi, qui t'en convie.’ -
Corneille.
Uit den embarras âe richesse der belangwekkende vrouwen van vroegeren tijd, uit die betooverende galerij van vrouwelijk schoon, waarvan het origineel reeds eeuwen geleden tot stof verging, treden op den gulden grond der hoogste wetenschappelijke ontwikkeling twee figuren te voorschijn, zeer verscheiden in omtrek en uiterlijke gedaante, maar toch met eenen verwauten, gemeenschappelijken trek op het edel voorhoofd: Christina van Zweden, de koninklijke trekvogel, en de hoogbegaafde Anna Maria van Schuurmann.
De Koningin Christina van Zweden, de gevierde dochter van Gustaaf Adolf, de vrouw, door den beroemden Borchard met de Koningin van Scheba vergeleken, had den 16 Januari 1654 op plechtige wijze van de regeering afstand gedaan, en zich, als man verkleed, zonder eenig vrouwelijk geleide naar Brussel begeven, om aldaar, tot groote verbazing harer protestantschgezinde landgenooten, tot het Katholicisme over te gaan.
Men ontving de hooge gast in de Nederlanden met de grootste vreugde; de mare van haar stout vernuft, hare zeldzame geleerdheid, hare vurige liefde voor de schoone kunsten, was haar vooruitgesneld, en deed reeds aanstonds alle hoofden in eerbiedige bewondering voor haar buigen, alle harten met warme ingenomenheid voor haar opengaan. Men wist dat Cartesius, door haar aan het hof te Stockholm geroepen, dagelijks in de Koninklijke Bibliotheek met haar gearbeid had, dat Blaise Pascal haar zijne nieuw uitgedachte werktuigen met de uitdrukking der warmste vereering had toegezonden, en de groote kritikus
| |
| |
en philoloog Salmasius van Leiden een jaar lang bij haar als bevoorrecht vriend, leefde, terwijl zij daarenboven, omgeven van eenen hofstoet der beroemdste mannen, eene levendige briefwisseling onderhield met alle buitenlandsche personen van naam en gezag op het gebied van wetenschap en kunst Zelfs werd verhaald, dat de vorstin zich in betrekking had gesteld met Baszilides, koning van Abyssinië, dien men haar vaak als voortreffelijk christen en uitstekend wijsgeer had geroemd. Daarbij droeg zij onvermoeid zorg voor de inrichtingen van beschaving en onderwijs in haar land; schonk jaarlijks groote sommen aan de Universiteit te Upsala, terwijl zij eene tweede hoogeschool te Äbo oprichte, en voortdurend op vorstelijk milde wijze het hare bijdroeg tot aankoop van boeken en kunstgewrochtend van verschillende soort.
De dochter van den grooten geloofsheld der hervorming zag zich nu eindelijk tot hare grooten voldoening en onuitsprekelijke vreugde op weg naar het doel van haar zoo lang gekoesterd vurigst verlangen, op reis naar de Eeuwige Stad. Ja daar, in Roma nobîlis was het, dat zij zich voorstelde voor onbepaalden tijd te vertoeven, om geheel bevrijd van den drukkenden last der regeeringszorgen, uitsluitend overeenkomstig hare neigingen voor wetenschappelijke ontwikkeling en kunstgenot te leven. - Men verwachtte met niet weinig spanning hare komst in de stad der steden; een groot aantal geleerden en kunstenaars, waaronder Lucas Holstein en Bernini, besloten een groot feest aan te richten ter verwelkoming der hooge gast, en zelfs ontving de Kardinaal Colonna van den Paus de opdracht, de Vorstin tot Genua tegemoet te reizen.
Maar ziet, op zekeren dag vroeg Christina van Zweden aan een der geestelijke Heeren uit hare omgeving te Brussel, naar de woonplaats dier Calviniste die toenmaals gansch Duitschland van zich deed gewagen, als van een wonder van taalstudie, eene vrouw, die de Nederlanden als de tiende Muze, de kroon en bloem der schoone sekse, de vrouwelijke volgeling der Gratien en zanggodinnen vierden, - de Koningin wenschte Anna Maria van Schuurmann persoonlijk te leeren kennen.
Hoevele brieven de vorstin ook reeds naar alle hemelstreken had geschreven, hoe uitgebreid hare correspondentie in alle landen ook was - tot die beroemde Keulsche, die sinds haar zesde jaar in Nederlandschen bodem wortel schoot, had
| |
| |
zij, hoe vreemd het ook schijne, nog geen enkel woord gericht. Want ook de Koningin, niettegenstaande al hare geestkracht, was niet vrij van de zwakheden harer kunne. En had zij het geleerd, zich voor de kennis van een man te buigen, het scheen haar onmogelijk, om eene vrouw als mededingster van gelijke geboorte op het wijde veld der wetenschap te erkennen, en hoe meer men haar omtrent Anna Maria van Schuurmann berichtte, des te hardnekkiger weigerde zij, om dien schitterenden geest in den persoon eener vrouw te huldigen. Met een gevoel van wreveligen naijver, met een' ongeloovigen glimlach had zij de schriftelijke en mondelinge lofspraken op Anna Maria van Salmasius, Batholinus, Vossius, Gassendi en Heinsius opgenomen, en er den dichter Cart spottend geluk mede gewenscht, dat zijn aanzoek niet met gunstig gevolg bekroond was geworden om eene hand, die wel in staat was wijsgeerige vertoogen en sterrekundige berekeningen te boek te stellen, doch nooit geschikt zou zijn geweest, om een kind te verzorgen. Toch keerden telkens haar gedachten als haars ondanks, tot die gevierde Calviniste terug, waarvan men haar zelfs verhaald had, dat de hemel haar niet slechts al de gaven van den mannelijken geest, maar ook al de talenten en bevalligheid der vrouw had geschonken. Onophoudelijk hield zij zich dan ook gedurende haar verblijf te Brussel bezig met het plan, om Anna Maria van Schuurmann onaangemeld te verrassen. Met eigen oogen wilde zij zien, met eigen ooren hooren, of die jonkvrouw den wierook waardig was dien de beroemdste mannen van die dagen, zelfs in het bijzijn eener Christine van Zweden, voor haar deden opgaan.
Zoodra de Koningin dus vernomen had, dat hare gevierde mededingster zich na den dood harer ouders te Utrecht metterwoon had gevestigd, koos zij onder die geestelijke raadslieden van het Jezuieten-College te Leiden die zich toen in hare omgeving bevonden, de meestgeleerde mannen, de schranderste denkers, de meest beroemde redenaars uit, en verdween zij plotseling, met deze kleine keurbende tot geleide, voor eenige dagen uit Brussel, zonder aan iemand het doel harer reis te verraden.
Het oude Utrecht, Trajectum Rhenum, de zetel der aartsbisschoppen van het Sticht, lag in de schemering van eenen schoo- | |
| |
nen voorjaarsavond. In de nauwe straten was het reeds donker, doch de kerktorens en de hooge spits van den Dom, werden nog door den gulden gloed der ondergaande zon als rozerood getint. De wandelaars, die tot nu toe in de beroemde jonge achtvoudige Lindenlaan, buiten aan de oostzijde der stad, waar het eerste frissche groen de harten van lentelust deed trillen, de heerlijke voorjaarslucht hadden ingeademd, stroomden thans weder in dicht gewoel stadwaarts. Eerzame burgers met hunne deftige vrouwen en bloeiende dochters, spelende scholieren te voet, en jolige studenten te paard, piekeniers, raadsheeren met breede kraag en gouden keten, hooge geestelijken met hun gevolg, monniken in hunne pij gehuld, en eenige liefdezusters, uit het Bagijnenklooster te Brugge, als schuwe duiven zich voorwaarts spoedende, verdwenen, de een voor, de ander na, in de diepe schaduwen der verschillende straten. In enkele huizen zag men reeds de ronde glasruiten der vensters verlicht, en teekenden bij den rossen gloed der fakkels de vooruitspringende balkons zich scherp tegen de donkere omgeving af; spookachtig verhieven de veelsoortige gevels, daken en torens zich ten hemel, en het wonderschoone klokkenspel der Domkerk deed een godsdienstig avondlied in de lucht weêrklinken.
Ter zelfder tijd ging Koningin Christine van Zweden, door slechts één' bediende vergezeld, het Raadhuis voorbij, en bleef zij voor de deur van eene kleine woning staan. Als in diep gepeins verzonken zag zij naar het verlichte balkon op, binnen welks hekwerk eenige eenvoudige bloempotten stonden, terwijl langs de vensters de schaduw eener slanke vrouwelijke gestalte zweefde. Hier woonde dus Anna Maria van Schuurmann Na weinige oogenblikken zou de dochter van Gustaaf Adolf zich tegenover hare beroemde mededingster bevinden. Zij glimlachte om de ongewone ontroering, die haar hart deed bonzen; gaf haren bediende bevel aan te kloppen en buiten op haar te wachten. - Eene oude dienstbode opende de deur Het was haar niet vreemd jeugdige geleerden en geestelijke heeren op ieder uur van den dag den drempel der woning te zien betreden, en daarom zeide zij ook niets dan: de meesteres is boven. Toen de Koningin daarop, als naar gewoonte in manskleederen, het voorhuis binnentrad, bleef zij als aan den grond geketend staan, en legde den vinger op den mond: de klank eener luit,
| |
| |
door eene kunstenaarshand getokkeld, drong tot haar door, begeleid door het gezang eener liefelijke vrouwenstem.
‘Wie is het, die daar als een nachtegaal zingt?’ vroeg Christine van Zweden haastig. -
‘De meesteres.’
Een tijdlang stond de vorstin onbewegelijk, om slechts te luisteren, en niet, voordat spel en gezang beide geeindigd waren, besteeg zij met vluggen tred de trap, en opende zachtjes eene deur. Een ruim eenvoudig woonvertrek met donkerkleurig beschot vertoonde zich aan haar oog Hooge kasten met boeken gevuld besloegen den wand aan eene zijde, een schildersezel bevond zich nabij het balkonvenster.
Door eene laag nederhangende, venetiaansche lamp beschenen, zat aan eene groote tafel, in een stoel met kussens weggedoken, eene oude vrouw, wier zonderlinge bewegingen den toeschouwer alras tot de overtuiging deden komen, dat zij blind en bijna lam was. Zij werd juist met de teederste zorgvuldigheid door eene andere vrouw, wier gestalte in de schaduw verborgen bleef, van voedsel voorzien, en de stem die der arme oude even vroolijk als liefdevol toesprak, was dezelfde, die daar straks had gezongen. De luit was op een voetbankje nedergelegd, - een halfvoltooid kunstig borduurwerk met bloemen van gouddraad lag op de tafel, daarnevens eenige teekeningen, eene vaas met voorjaarsbloemen en een inktkoker, terwijl verschillende beschreven bladen netjes gerangschikt daarvoor lagen uitgespreid
‘Maria, bind mijne muts wat vaster,’ zeide de blinde, en schoof haar lepel ter zijde.
Hare verpleegster zette het bord neder, - twee fijn gevormde blanke handen kwamen uit het donker te voorschijn, en brachten de plooien der zwart fluweelen muts, die het gerimpeld voorhoofd der oude bedekte, voorzichtig in orde.
‘Wat is uw haar nog zacht en vol, Tante!’ zeide de vriendelijk zachte stem.
‘Maria, geef mij een hooger bankje onder de voeten!’ - In een ommezien rustten de arme verlamde voeten gemakkelijker. ‘Maria, de kussens zijn zoo hard - wie geeft mij een, dat zachter is?’ - ‘Wie anders dan ik? Kan ik u dan niet meer helpen; ik doe het immers uit dankbaarheid?’ En de toon dezer vraag klonk half schertsend, half weemoedig.
- ‘Al wat gij doet, is goed, - zoo goed als het maar
| |
| |
kan - maar een deken moet ik nog hebben - het is zoo koud op aarde.’
- En toen de afgegleden deken weder op de bevende knieën der oude lag, toen vloog de glans van een vergenoegden glimlach over het gerimpeld vermagerd gezicht.
‘Gij zijt zoo goed, maar toch laat gij mij verhongeren! Geef mij nog wat te eten!’
- ‘Gij zijt goed, Tante, dat gij mij niet beknort. Ik vrees, dat uwe soep koud geworden is. Ik zal ze even naar de keuken brengen.’
- ‘Neen, blijf bij mij, dicht bij mij. Als gij van mij weg gaat, dan ben ik eerst recht blind, - dat weet gij wel. Ik wil niet meer eten! Zet u vlak naast mij, dan zullen wij lezen. Maar niet uit uwe geleerde boeken, gij weet, ik wil slechts toovergeschiedenissen hooren Lees mij het verbranden der booze heks nog eens voor, dat gij gisteren laast. Ik heb het weêr vergeten. Mijn hoofd is zoo moê.’ - Daar strekte zich de blanke fijne hand weder uit en haalde een foliant naar zich toe, een oud legenden- en sprookjesboek, en plotseling verscheen het hoofd en de gestalte eener vrouw in het volle licht, toen zij zich over de bladeren van het boek nederboog, - het was Anna Maria van Schuurmann.
De beroemde geleerde had toen reeds haar 45ste jaar bereikt; maar in dat oogenblik lag er iets van het jeugdige waas van frischheid en onschuld eener achttienjarige op dat voorhoofd, dat onder het rijke goudblonde haar zich welfde, en in den toon der stem die las. In haren bloeitijd als schitterende schoonheid gevierd, straalde nog van het gelaat dezer vrouw de glans dier beminnelijkheid af, en ging die gloed van haar uit welke ouderdom noch krankheid ooit doen verdwijnen of uitdooven, - de uitdrukking van zielenadel, geestesontwikkeling, goedheid en reinheid. Het zacht ovaal van het hoofd, de edele lijnen van het profiel, de fijngeteekende donkere wenkbrauwen en de lange wimpers, die hun fluweelachtigen schaduw op de met een lichten blos getinte wangen wierpen, waren allerbekoorlijkst. De lippen waren nog als de ongeopende rozenknop, door geen kus van den hartstocht aangeraakt, door geen dauw der liefdesmart bevochtigd, en de hooge gestalte was van maagdelijke bevalligheid in hare slankheid, en van de vlugheid eener gazelle in al hare bewegingen.
| |
| |
Wie Anna Maria van Schuurmann zoo zag, van den morgen tot den avond, zooals zij met het geduld van een engel en de opgeruimdheid van een kind de arme zuster van haar overleden vader koesterde en verpleegde, zooals de blinde verzorgde als eene dochter, haar geleidde, ophief en droeg, altoos en altoos weder tot ieder dienstbetoon gereed, zelve op den haard de lievelingsgerechten der tante toebereidde, die zou in deze vrouwelijke verschijning van liefdevolle hulpvaardigheid wel nooit die onvolprezen ster aan den hemel der geleerde wereld hebben gezocht, waaraan zelfs een Richelieu zijne hulde wijdde.
Zij kon zich met hare boeken en studiën slechts dan onledig houden, wanneer de blinde sliep, en besteedde bij voorkeur de vroegste ochtenduren aan haren arbeid en veelomvattende briefwisseling. Niet zelden gebeurde het, dat de aanzienlijkste bezoekers haar in de keuken vonden of bezig, om als een kind met de arme kranke te spelen, - en bezoekers kwamen er bijna dagelijks, want geen man van invloed, rang of naam, geene vrouw uit de groote wereld, die Utrecht bezoeken zou, zonder den drempel van Anna Maria's nederige woning te betreden.
Dien avond nu las zij der arme, die zij verpleegde, tooversprookjes voor, en langzamerhand zonk het hoofd der oude vrouw met het zilverwitte haar op den vollen schouder harer nicht, die zachtkens den arm om het door smart vermoeide lichaam sloeg, om het te beter te steunen, en zoo zat Maria onbewegelijk - want tante sliep.
Hoe lang Anna Maria van Schuurmann in deze houding bleef, - de doortrekkende student Koningin Christine van Zweden wachtte aan de deur het ontwaken der slapende niet af; zij had den moed verloren om binnen te treden en dien stillen vrede te verstoren. Eene warme aandoening ontroerde haar gemoed; zacht sloot zij de deur, en spoedde zich naar beneden. ‘Zeg uwe meesteres, dat zij morgen een bezoek ontvangt, dat haar veel genoegen zal doen’ - fluisterde zij der dienstbode in het voorbijgaan toe.
En den volgenden dag zagen zij elkander werkelijk diep en ernstig in de heldere oogen, die beide geestverwante vrouwen. Met haar gevolg van geleerde Jesuieten uit Leiden was Christine van Zweden het eenvoudig woonvertrek harer mededingster binnengetreden, ten strijde toegerust, besloten, zich niet te laten overwinnen, en toch heimelijk reeds bukkende voor die
| |
| |
echt vrouwelijke gezindheid, die zij den vorigen avond reeds had waargenomen. - Het tegenstrijdige in deze beide verschijningen moest ieder treffen. Anna Maria van Schuurmann verscheen in een grijs gewaad, waarvan de zware plooien tot op de kleine voeten nedergolfden, een viooltakje in het ceintuur; aan de linkerzijde werd het kleed opgenomen door een zilveren keten, waaraan een sierlijk fluweel taschje met knipje hing. Een breede kraag omgaf den ranken hals, en uit de witte plooien deed zich het schoone hoofd met den kroon van goudblonde lokken voor als eene bloem.
De dochter van Gustaaf Adolf daarentegen was klein van gestalte, terwijl de spaansche mantel van hare manskleeding dienen moest, om den hoogen schouder te verbergen, die haar ontsierde. Het ovale gelaat van Christine, die toen nauwelijks 28 jaren telde, was blank en rooskleurig, zij had den adelaarsneus van haren vader, dezelfde gevulde lippen en fraaie handen; - het kort afgesneden haar was blond. Hare bewegingen waren als die van een' levendigen knaap, en niet zelden gebeurde het, dat zij in het vuur van het gesprek hare voeten op de leuning van een' naast haar staanden zetel uitstrekte.
Men begon nu van alle kanten en met warmte over de meest onderscheiden geleerde vraagstukken te redetwisten, roerde alle mogelijke kwestien op het gebied der wetenschap aan, en weidde over wijsbegeerte, sterrekunde, dichtkunst en aardrijksbeschrijving, kerkgeschiedenis en godsdienst lang en breed uit. Daarbij sprak men nu eens latijn, dan weder grieksch, italiaansch, hoogduitsch, hollandsch, fransch en op elk gebied en in elke taal bewoog Anna Maria van Schuurmann zich gemakkelijker, vaardiger, glansrijker dan een der anderen. In weerwil der bsscheidenheid van haar gansche wezen, toonde zij zich in de meest uiteenloopende twistgesprekken zoo behendig en voorzichtig in den strijd, dat de hooggeleerde heeren niet in staat waren hun verbazen en hunne bewondering te ontveinzen. Met hare zachte stem loste zij de meest ingewikkelde vraagstukken al spelende op, en wederlegde of ontzenuwde de moeielijkste geschilpunten, terwijl hare slanke vingeren onder het gesprek het afbeeldsel der koningin met bedriegelijke nauwkeurigheid in was boetseerden. - Inmiddels stond zij nog, beleefdelijk om verschooning vragend, van tijd tot tijd op, om naar de kranke tante om te zien, die onder de hoede der oude dienstmaagd
| |
| |
in het halfgeopende nevenvertrek zat, of wel verplaatste zij zorgvuldig de bloemen, opdat het zonlicht ze beschijnen zou. Met een blos bekende zij eindelijk der koningin, dat zij zich veertien verschillende talen had eigen gemaakt, en even goed als hare moedertaal sprak en schreef, - daaronder hebreeuwsch, chaldeeuwsch, syrisch, arabisch en turksch.
Toen sprong de koningin op, en riep uit: ‘komt, mijne heeren, laat ons naar huis gaan, en leeren, opdat wij eenmaal misschien het recht mogen hebben, met deze vrouw te redetwisten!’ - Daarop sloeg zij de armen om den hals harer mededingster, kuste haar op de wang en zeide: ‘Gij zijt niet, zooals ik, eene vrouw in manskleederen, maar een man in vrouwengewaad. Vergun mij, dat ik u nu en dan schrijf, en mij uwe leerlinge noem! En zoo gij mij gelukkig maken wilt, begeleid mij dan naar Rome, als mijne vriendin en leermeesteres. Men zegt, dat gij nog niets van de heerlijkheden der wereld daar buiten hebt aanschouwd. Ik zal u alles toonen. Maar blijf bij mij! Zeg ja, ik bid er u om!’ - - -
Een droeve glimlach plooide Maria's lippen. Zij schudde nauw merkbaar met het hoofd, en op de deur van het nevenvertrek wijzend, zeide zij: ‘hoe zou ik mijne arme tante ooit kunnen verlaten?! Voor alle schatten der aarde wijk ik niet van de plaats van het éénige schepsel, voor wiens bestaan mijn leven nuttig en noodig is! Niets is zoeter, dan het bewustzijn, dat iemand ons noodig heeft, ik zou het niet willen ontberen! In den geest reis ik met u mede naar de stad der steden; in de werkelijkheid echter blijf ik hier!’ - - En eene zwakke stem riep juist op hetzelfde oogenblik: ‘Maria, schik mij de kussens wat terecht! - - waar zijt gij Maria? het is zoo donker!’ - - -
Koningin Christine reisde alleen naar Rome, - doch sedert dat bezoek in Utrecht was en bleef zij eene der vurigste vereersters der meestgeleerde en - meest vrouwelijke aller vrouwen.
Nog een vol jaar was het Maria's deel de rol van ziekenverpleegster te vervullen; toen vielen de stralen des eeuwigen lichts in de moede oogen der arme blinde, en zij scheidde met eene vurige zegenbede op de lippen voor haar engel op aarde.
Anna Maria verliet Utrecht, - het was haar nu zoo eng in
| |
| |
die gewone ruimte, - ‘Ik heb niets meer te doen,’ klaagde zij en zoo begaf zij zich naar hare vaderstad, het aloude, heilige Keulen.
In stille eenzaamheid, slechts met hare vrienden en bewonderaars schriftelijk verkeerende, verdiepte zij zich meer en meer in hare studiën. Zij schreef in hare afzondering een boek, waarin zij met groote scherpzinnigheid het bewijs zocht te leveren, hoezeer de vrouw geschikt is voor, ja zelfs geroepen tot wetenschappelijken arbeid, - aldus in zekeren zin de eerste poging tot een verstandelijke emancipatie van het vrouwelijk geslacht - eene poging, waarover een levendige pennen- en woordenstrijd ontstond. Onaangenaam getroffen door deze onverwachte uitwerking van haren arbeid, vermoeid door nieuwe aanvallen, trok zij zich voortaan nog meer in zich zelve terug, en wijdde zich met hart en ziel aan het bovenzinnelijke toe; - het vrouwenhart snakte naar een warmer atmosfeer. - En juist in dien gewichtigen tijd van heimelijk gloeiend verlangen, waarin de ziel als tastend zich uitstrekte naar iets, waaraan zij zich onvoorwaardelijk kon overgeven - trad eene gestalte te voorschijn in het leven dezer wonderbare vrouw, die plotseling met onweêrstaanbaar geweld het zijn en streven van Maria tot zich trok: Jean de Labadie vertoonde zich op den weg der eenzame.
Uit den groep van mystici en separatisten der vorige eeuwen trekt de nevelachtige gestalte, en het doodsbleeke gelaat van dezen ‘zonderlingen dweeper’ onze blikken onwillekeurig tot zich. De vroegere kweekeling der Jezuieten, die op zijn 40e jaar tot de hervormde kerk overging, met gloeiende droomen voor eene reine gemeenschappelijke godsvereering voor alle menschen, die arm en vervolgd, van oord tot oord wandelend, ronddoolde en predikte, was in zijn hartochtelijk peinzen en rusteloos vorschen naar waarheid wel geschikt, om de opmerkzaamheid te boeien eener vrouw, die even als hij den toestand der kerk als hulpbehoevenden naar redding smachtend beschouwde. - Zij ontving hem dan ook, toen hij haar in Keulen opzocht, met groote ontroering - zij zag in hem een uitverkoren apostel, van God gezalfd en gezonden.
Hoe menigen langen avond, tot diep in den nacht, zaten nu die beiden tegenover elkander, die twee wezens, in koortsachtige opgewondenheeid over de bladen der heilige boeken heêngebogen, navorschend, zoekend, twijfelend, hopend. Nu en dan
| |
| |
ontmoette de donker vlammende blik van den rusteloozen zwerver ook wel de vragende blauwe oogen der nog immer schoone vrouw, wier hart nog nooit onder het oog eens mans warmer had geklopt, - of kwam hare kinderhand, als tastend naar een steun, in aanraking met zijne krampachtige, gloeiende vingers. Wel ondervond zij, dat zijn weg niet het pad was, waarnaar hare ziel reikhalzend uitzag om te bewandelen, maar telkens zwakker werd haar tegenstand bij de vurige verklaring, die hij van eene nieuwe reinere godsvereering gaf, telkens machtiger de invloed zijner woorden en - zijner oogen; en zoo liet Anna Maria van Schuurmann, tot diepe droefheid en ontsteltenis van al hare vrienden, zich eindelijk als eene ‘Wedergeborene’ door de mystieke plechtigheid van den doop in de gemeente der ‘Verlichten’ opnemen.
Van toen af was zij aan eenen boozen geest vervallen, die haar als zijne slavin aan zich ketende. - Wie vermag in dit duistere weefsel den leiddraad terug te vinden, wie is in staat de geheime krachten na te sporen, die van nu aan de ster van dien helderen geest dwongen, om dat dwaallicht te volgen, dat na langdurige rustelooze omzwerving den 2en Februari 1674 te Altona werd uitgedoofd?
Uit den tijd van hare verbintenis met Jean de Labadie dagteekent Anna Maria van Schuurmann's beroemd werk:
Eucleria seu melioris partis selectio (de keuze van het beste deel).
De wonderlijke vrouw overleefde haren vriend, wiens schreden zij overal gevolgd was, behoeften en ellende met hem deelend, en in zijn onderhoud voorziende door den veelsoortigen arbeid harer nijvere vingeren, slechts vier jaren, en ontsliep eenzaam en verlaten, levensmoede, doch zacht en kalm, in het afgelegen Binmarden in West-Friesland, vol heilig verlangen naar den eeuwigen vrede. Vreemde handen legden de voorjaarsbloemen viooltjes en rosmarijn, die zij zoo zeer bemind had bij haar leven, in hare doodkist neêr.
Hare hooggeplaatste vriendin, koningin Christine, volgde haar te Rome eerst tien jaren later in den dood vol blijmoedige onderwerping.
Op haren grafsteen leest men slechts de woorden:
VIXIT CHRISTINA ANNO LXIII. |
|