Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1869
(1869)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 483]
| |
Johan de Witt in zijne betrekking tot den veldmaarschalk Brederode, tot de Freule Margaretha van Nassau en tot ‘l'Ordre de l'Union de la Joye.’ (1653-1655).
| |
[pagina 484]
| |
P.S. Monsieur, je vous prie très humble pour mon particulier de m'asister de resevoir ma pension,Ga naar voetnoot1) de ceinq année. Ce sont trois mille franq; je les aij grandemen besong. Pourtan le donneres je volontié pour nostre petit Guilliome pour avoir la companie de son père. Monsieur, j'espère que vous feres la faveur à madame ma belle-soeur de nous faire savoir la responsce des messieurs les Estacts, j'espère que cest sera l'actte de la compagnie. Je donneres un bon BodebroedtGa naar voetnoot2) pour la bonne nouvelle. A Monsieur Pensonaire de Witt à la Haije.
Het daarbij toegezegde handwerkGa naar voetnoot3) werd door haar uit den Haag den 7den Maart aan de Witt gezonden met dit briefje in kreupele verzen:
beantwd. den 14den Martij 1654Ga naar voetnoot4). le 7 Mars. Monsieur, c'est que vous avies derobé
Vous est ici envoyé
Pour une marque d'affaiction
San il nestre auttre question
Et de vous faire souvenir
Que le temps est venue
De proposer une prière
Ou il va de vostre entière
De presantter un petit Guilliome
Qui sera à vous.
Et auttan que nous somme
| |
[pagina 485]
| |
Cest le fin de cest bilgest
Et ne sera iamais dit en secret
Que je me dedie
Tan que ie auré de vie
Vostre tres fidelle amije
Sophie Marg. de Nassau
A Monsieur le Pensionaire de Wit.
Nu zat de Witt in groote verlegenheid. Hij, de eerlijke en naauwgezette man bij uitnemenheid, hield zich toch steeds getrouw aan zijne instructie, die hem verbood eenige geschenken te mogen aannemen ‘hoe cleijn die oock souden mogen wesen, selfs niet van eetbaare spijse ofte dranck, ende dat van niemand, uijtgesondert alleenlijck van sijne naeste bloedverwanten ofte geallieerden tot susters en broeders kinderenGa naar voetnoot1) in 't eluijs.’ Zeer talrijk zijn in de verzameling brieven van dc Witt de voorbeelden van terugzending van een of ander geschenk, soms van uiterst geringe waarde, b.v. een trommel beschuit, een konijn, een stuk wild, een pastei enz. Maar nu in dit geval; nu eene dame hem een handwerkje zond! De zaak was, men moet dit erkennen, moeijelijk. En toch het mogt niet; hij gaf zijn leedwezen te kennen dat hij dat voorwerp niet geroofd had, zoo als zij het deed voorkomen; dan toch had hij het mogen behouden. Hij kon het dan ook niet aannemen en bleef de streng regtschapen man; hij zond het terug met dezen brief:
Aen de frelle S.M. de Nassauw. den 14den Martij 1654. Madame! Si j'avois derobé ce qu'il vous a plu par vostre bonté et generosité de m'envoijer, je n'en trouverois pas ma conscience enchargée, et le guarderois toute ma vie comme l'aijant d'une personne dont je ne perdraij jamais la souvenance, et cheriraij toujours tout ce que viendra d'elle; de mesmes que je guarde | |
[pagina 486]
| |
et cheriraij à jamais ce que je vous derobaij à la nuict de joijeGa naar voetnoot1) que dernierement nous passames ensemble; mais permetté moij je vous supplie que je demeure honest homme et que je ne contrevienne pas à une promesse que j'ai faite et confirmée par serment solemnel, afin que vous ne m'imputiez pas à ingratitude ou à manque d'affection ce qui se fait par une necessité absolue. Je vous envoije icij avec le cachet (qui ne part de moij que tirant apres soij mon coeur) un extraict de l'instruction qui m'est donnée pour loij, assez raisonnable en toutes autres occasions, mais en celle cij bien dure. La resolution cij jointe est celle qu'ont prise Ms. les Ets. d'Hollande et de Westfrise sur votre affaireGa naar voetnoot2) laquelle sans doute ne vous agreera pas plus qu'à moij, mais il fault esperer et attendre des occasions plus favorables que je prie le Bon Dieu d'envoijer bientot affin que je puisse monstrer par effects, que je ne souhaitte et ne cherche rien tant que vostre contentement, et que je suis veritablement, Madame, Vostre tres humble et tres obeissant serv. A la Haije ce 14 de Mars 1654. Johan de Witt.
De zinspeling op een feest der orde ‘de la Joye’, geeft ons aanleiding om eenige maanden terug te gaan en er op te wijzen, dat Mevrouw de Slavata hem reeds uit Vianen den 30sten September 1653, bij gelegenheid dat zij de Witt's hulp vroeg voor een edelman, die hare bescherming had ingeroepen, vergiffenis verzocht, ‘d'avoir osé vous importuner pour si peu de chose et il seroit mêsme très juste que vous condamnassiés la grande Maistresse d'avoir commis un très grand crime. Si elle retombe jamais dans la mesme faute que de venir interompre vos sérieuses ocupations pour vous parler de choses semblables, puisqu'ils ne sont point du tout de l'ordre,’ en dat het uit de Witt's antwoordGa naar voetnoot3) blijkt, dat hij eerst kort te voren in de orde was opgenomen. | |
[pagina 487]
| |
Had de Witt in zijnen brief van 14 Maart 1654 aan de Gravin van Nassau eene slechte tijding moeten mededeelen, gelukkiger was hij geweest in het verkrijgen van eene verlofsverlenging voor SlavataGa naar voetnoot1). Hij deelde dit den 16den Januarij 1652 mede, en voegde er zelfs bij, dat er geen bezwaar zou | |
[pagina 488]
| |
bestaan, om nog voor later, zoo noodig, eene tweede verlofsverlenging te verkrijgen, ‘si le baron de Slavatha susdit voudroit continuer encore sa demeure en Allemagne, oü je suys informé que ses affaires le requièrent. Je m'imagine bien,’ zoo vervolgt hij, ‘et m'asseure que vos attraits, et le désir qu'excitera en Mr. le baron de Slavatha l'image et le souvenir de vos merveilleuses beautés, m'otteront bien la peine de travailler à ceste seconde prolongation, comme aussy les mesme et cent mille aultres qualités que moij et tout le monde j'admire en vous me font estre et me feront demeurer à jamais, Madame,
Voor het eerst komt in den brief van 7 Maart 1654 het verzoek voor door de Freule van Nassau aan de Witt gedaan om de betaling te bewerken van het haar toegekend lijfpensioen. Na dien tijd werd telkens meer en meer aangedrongen, om door het crediet van den Raadpensionaris te worden gebragt ‘sur la “liste de promte betallin.” In het laatst van April 1654 kwam Margaretha van Nassau bij Brederode logerenGa naar voetnoot1), waarschijnlijk om de Haagsche kermis bij te wonen, welke in die jaren reeds in de eerste helft van Mei | |
[pagina 489]
| |
met luister werd gevierd. De Witt ging met haar kermis houden en verloor toen waarschijnlijk eene weddenschap, althans hij bleef haar - wij zullen dit later zien - een cadeau schuldig. In die dagen - men zou het anders uit die briefjes over beuzelingen niet opmaken - doorleefde de Raadpensionaris eenen zeer moeijelijken tijd. De vredesonderhandelingen met Engeland, waarvan de Witt te 's Hage en van Beverningk te Londen de draden geheel in handen hadden, gaven hem veel zorgGa naar voetnoot1), doch zij waren zoo ver gevorderd, dat het vredestractaat, den 21n April 1654 te 's Hage aangebragt, den 23n daarop door de Staten-Generaal en den 29n April door Cromwell was bekrachtigd. Niettemin bleef het moeijelijkste nog te doen over, want het geheime artikel, de acte van uitsluiting van het huis van Oranje moest nog door de Staten van Holland worden goedgekeurd. Op Dingsdag 28 April werd in naam van de Gecommiteerde Raden, onder geheimhouding in de Vergadering der Staten van Holland door den Raadpensionaris den brief voorgelezen den 15den April door de gezanten geschreven, waarbij door hen van het sluiten der acte van Seclusie werd kennis gegeven. De heer van Brederode, Voorzitter van de Ridderschap en daardoor van de Gecommitteerde Raden, was door ongesteldheid verhinderd de Vergadering den 28sten April bij te wonen, en hoogstwaarschijnlijk was het juist daarom, dat de Witt,Ga naar voetnoot2) toen er onder de afgevaardigden groot verschil van gevoelen bleek te zijn, het voorstel deed, om nog geen besluit te nemen en om nader met de Steden te adviseren, waarop werd besloten de Vergadering te verdagen en de beslissing uit te stellen tot Vrijdag den 1sten Mei. Op dringend verzoek van de Witt kwam ook Brederode, ofschoon hij nog niet geheel hersteld was, den 1sten Mei des morgens in de Vergadering. Het is bekend, hoe hij, de zwager van Frederik Hendrik, de oom van Willem II, de oudoom van den jeugdigen Willem van Oranje, dien dag het eerst van allen voor | |
[pagina 490]
| |
het uitleveren der acte van Seclusie stemde en hoe hij daardoor oorzaak was, dat in de avondzitting op dien zelfden 1sten Mei de geheele zaak werd bekrachtigd. Dat Brederode die avondzitting niet kon bijwonen, omdat hij ziek naar bed was gegaan, blijkt uit het volgende briefje aan de Witt:
Monsieur. M'éstant, suivant vostre désir trouvé ce matin à l'assemblée et aijant, pour ce sujet, retenu le cours du flus de ventre que j'avois, je m'en suij trouvé depuis si incommodé que jaij esté contraint au lieu de retourner à l'assemblée, de me mettre au lit, ce qui me fait prendre la liberté de vous prier de me faire part, par un petit mot de lettre de ce qui s'est passé dans l'assemblée cet après midy et de croire que je suis Monsieur, de la Haije ce 1er Maij à
Votre très humble et
Een vreesselijke storm brak in Nederland los, toen het den 5den Mei bekend werd, hoe door een geheim artikel, zoo geheel strijdig met de belangen van het huis van Oranje, op vernederende wijze, aan de eischen van den gehaten Cromwell was toegegeven. Niet het minst viel die storm, behalve op de Witt en Beverningk, op het hoofd van BrederodeGa naar voetnoot1) De Staten Generaal achtten zich door de handeling der Staten van Holland diep gekrenkt en zij verzochten op hoogen toon nadere inlichtingen. Toen die zaak den 9den Mei 1654 in de Vergadering der Staten van Holland werd behandeld, was Brederode, - hoewel hij nog steeds ongesteld was - tegenwoordig; bij de hervatting der zitting nà den middag kwam Brederode echter even als | |
[pagina 491]
| |
den 1sten Mei weder niet opdagen. De Witt maakte zich ongerust en zond een bode om hem te roepen, doch te vergeefs. De arme Veldmaarschalk was niet in de mogelijkheid te komen. Hij zond dit briefje:
Mijnheer. So datelix comt ons een bode van Hollant waarschouwen om in de vergadering te comen. Wij hidden UE. om godtswil te willen geloven dat het ons van desen navont onmogelijk is overmits wij de purgasi huijden morgen so laet hebben ingenomen, dat se nu op het alder veemenste purgeert. Wij zijn qualix een quartier uijrs vrij en sullen morgen vroech ons so vroech laeten vinden als het UE. goet vinden sal ende betonen dat wij aen UE. sijn ende aen ons lieve vaderlant eenen oprechten getrouwen dienaer. Hage, den 9 May 1654. Brederode.
Wij willen die zaak der acte van Seclusie thans niet verder behandelen, maar wij gelooven, naar aanleiding van de hier medegedeelde intime bijzonderheden, toch wel te mogen vragen: wat zou wel het gevolg geweest zijn, indien Brederode op den 1sten Mei eens door zijne lastige ongesteldheid verhinderd was geweest zoowel de ochtend-, als de avondzitting bij te wonen? Hoogst waarschijnlijk was het dan toch aan de Witt met al zijn invloed niet gelukt een besluit tot uitlevering der acte van Seclusie van de Staten van Holland te verkrijgen. Welk eene verandering zou dit niet in het verdere lot van ons vaderland, vooral ook van de Witt en van zijne partij hebben veroorzaakt. Zoo ziet men hoe de kleinste zaken groote gevolgen kunnen hebben; eenige medicijnen vroeger of later, in meerdere of mindere hoeveelheid, door Brederode gebruikt, konden belangrijken invloed uitoefenen op het lot van Europa.
Het is waarlijk niet te verwonderen, dat de Raadpensionaris, overladen met werk, vervuld met de moeijelijkste Staatszaken eenige maanden liet voorbijgaan zonder aan het cadeau te denken, dat hij aan zijne vriendin, de Freule van Nassau, beloofd had. | |
[pagina 492]
| |
Toen zich echter in Augustus 1654 eene geschikte gelegenheid voordeed om het haar te doen toekomen, maakte hij daarvan gebruik. Aan Jacob van Wassenaer, heer van Obdam, die naar Wisch vertrok, schreef de Witt den 18den dier maand:
‘Hiernevens gaat het horologie in mijnen vorigen geroerd, hetwelk ik verzoek dat UEd., nevens de missive onder cachetvolant hierbij gaande, door UEd. na lecture gesloten zijnde, gelieve te behandigen, daar het behoort, met bijvoeging van zoodanige expressien van mijne genegenheid en estime als UEd. zal oordeelen convenient te zijn.’
De brief aan haar, onder cachet volant, was van den volgenden inhoud:
Aan de freule Margarite van Nassauw 13 Aug. 1654.
Madame!
J'avois souhaité; et mesme avais-je cru que vous n'auriez pas frustré du contentement de votre presence, si longtems ceux qui n'ont pas le pouvoir de vous suivre, et par consequent que ci devant j'aurais en la commodité de vous satisfaire, an moins de me satisfaire moimême, en vous paijant ce que je vous dois depuis la caremesse de la Haije. Mais puis que jusqu'ici j'ai été frustré en mon attente, et que peutêtre encore quelquetemps s'écoulerait avant que le bonheur de votre presence nous pourrait arriver, j'ai entrepris de charger le porteur de la presente (qui a aussi tres volontiers pris sur soi cette charge) de vous presenter de ma part cet instrument mobile sachant que vous avez cela de commun avec des autres de votre sexe que la mobilité ne vous est pas tant desagréable, en aijant en la preuve aux assemblées où la danse et l'agilité etaient le sujet du passetems. Au reste je me remets à ce que le present porteur vous dira en outre de bouche, auquel je vous supplie de vouloir ajouter entiere foi et creance en tout ce qu'il vous proposera on expliquera de la part, Madame,
Hage, 13 Aug. 1654. de votre très humble
| |
[pagina 493]
| |
Zij antwoordde daarop met dankbetuiging, doch deze brief geraakte in het ongereede.Ga naar voetnoot1) Van daar, dat zij in eenen lateren brief daarop terugkomt:
Ce 9/19 Octobre 1654, à Terborg. Monsieur,
Je viens d'aprandre de Monsieur Obdam qui n'a point reçue une lestre ou j'avait mise une à vous, que j'était doublement obligé de vous remersier de vostre beaux presen, et cour le plus gran hasar d'etre perdue et tenue pour la plus ingratte et peu reconnoissante qui soit aux monde, de ne tesmoigner l'estime que je fait d'un présan qui me vient d'un tel main, avecque des protestations sij obligeante, que j'estime plus qu'un trésohr et vous suplie de continuer vostre bienveillyansce et de me donner un mot de faveur, pour êstre mise sur la liste de promte Betallin. Ma belle soeur et moy languisson encore sur ceste faveur. C'est peu aux pais. 8000 floring à ma soeur et trois pour moy et cela nous feres gran bien puis qu'il faut paijer un sy grand intérêts que nous avons pris sur l'ordinansse. Je vous suplie de nous assister et dire au porteur de celle scij, comme il pourra solisiter pour nous. Vous ocmantterez les obligations que nous vous avons que je n'ay de terme à m'expliquer et à vous dire combien nous vous sommes redevable. Tau que je vivré ne seray-je autre que. Monsieur. A Monsieur de Wit Pensionaire
Vostre très humble
Nog één latere brief van haar, doch zonder datum, werd door de Witt bewaard. Die brief is vol dankbetuiging voor bewezen diensten en goeden raad, “vray lesmoingnage d'une sincère affection que vous portés à nostre maison. Vous tesmoigués d'êstre aussy parfait courtisan que poleticque, qui est une grande vertu d'obliger tout le monde comme vous faite.” | |
[pagina 494]
| |
Aan het slot 'van dien brief, en dit is opmerkelijk, schrijft zij, le comte de Stirom se diet vostre serviteur.’ Daarmede wordt namelijk bedoeld Johan Ernst, Graaf van Limburg-Stirum, heer van Borculo, Wisch enz., - de schoonvader van haren bovenvermelden broeder Hendrik van Nassau, - die met zijne eenige dochter, de weduwe van Hendrik, op het kasteel te Wisch woonde, die sedert jaren weduwnaar was en in het volgende jaar 1656 met haar (Margaretha van Nassau) huwde. Men vindt van haar verder niets aangeteekend, dan dat zij in 1665, en dus op 55 jarigen leeftijd, kinderloos overleed. Bij het lezen der brieven tusschen Johan de Witt en deze Gravin van Nassau gewisseld, is het niet te verwonderen, indien soms de indruk wordt nagelaten dat tusschen hen groote sympathie bestond, ja zelfs dat er liefde in het spel was. Waar de Witt er van spreekt ‘je garde et cheriray à jamais ce que je vous dérobaij à la Nuict de Joye que dernièrement nous passames ensemble,’ waar hij zegt ‘le cachet (qui ne part de moij que tirant apres soij mon coeur),’ is er wel eenige reden tot de vraag; was het ook haar hart, dat hij had meenen te veroveren? In den brief van 13 Aug. 1654 schrijft de Witt weder: ‘Je vous supplie de vouloir ajouter entière foij et créance en tout ce que le porteur (Obdam) vous proposera ou vous expliquera de ma part.’ Ook hier rijst weder de vraag: wat was dat voorstel door Obdam te doen? Stond dit ook in verband met het vroeger welligt veroverde hart en met eenig huwelijksplan? Het zou niet zoo geheel onmogelijk zijn, dat de Witt, die juist toen, - na het sluiten van den vrede met Engeland - het toppunt van roem en eer had bereikt, die zijne aloude Patricische afkomst en zijn hoog standpunt welligt overschatte, er in die dagen over heeft gedacht, om door een huwelijk met eene Gravin van Nassau, zich oneindig veel hooger te verheffen. Wel was het grafelijke, aloude geslacht der Nassau's zeer hoog in aanzien, maar misschien rekende de Witt er op, dat hij, om de bezwaren tegen een huwelijk te overwinnen, zou kunnen rekenen op de hulp van zijnen vriend Brederode, op de welwillendheid van diens zwager Johan Maurits van Nassau, en op de omstandigheid, dat de Gravin van Nassau vijftien jaren ouder was dan | |
[pagina 495]
| |
hijGa naar voetnoot1) en geen fortuin hoegenaamd bezat. Het is nog te minder onmogelijk, omdat uit vele brieven van dien tijd blijkt, dat hij er zeer naar begon te verlangen, gehuwd te zijn. Ook zijn vader en zijne zusters moedigden er hem telkens toe aan om een huwelijk te sluiten; zijne aandacht werd gevestigd op verschillende Amsterdamsche meisjes, o.a. op zekere jufvrouw Bernarts. Eerst maakte hij te Amsterdam zijn hof aan Margaretha TulpGa naar voetnoot2); toen dit niet gelukte, aan Wendela BickerGa naar voetnoot3), met welke laatste hij nog vóór het einde van het jaar verloofd was en reeds in Februarij 1655 in den echt werd verbonden. De door ons geopperde twijfel zal wel nimmer worden opgelost; doch hoe dit zij; ná zijn huwelijk verdeelde de Witt zijn leven geheel tusschen de zorgen voor den staat en voor zijn huisgezin, waarin hij steeds moet worden bewonderd als trouwhartig echtgenoot en zorgzaam vader. Met Brederode bleef de Witt ook ná zijn huwelijk even vriendschappelijk omgaanGa naar voetnoot4), doch reeds den 3n September 1655 overleed de goede Veldmaarschalk, op zijn kasteel Petershem bij Maastricht, nadat hij vruchteloos aan de bron te Spa heil had gezocht. In den brief van rouwbeklag den 6n Sept. 1655 geschreven door de Witt aan Mevrouw van Brederode leest men de volgende merkwaardige woorden: ‘La bonne volonté que son Excellence a toujours eu pour | |
[pagina 496]
| |
moy, quoy que fort indigne d'elle, m'a tellement lié de coeur et d'ame à sa famille, que je contribueray toujours et en toutes occasions au bien de sa maison. Aussi je l'aij honoré et estime pendant sa vie plus que personne an monde.’ Door zijne volgeude handelingen heeft de Witt bewezen, dat deze woorden uit het hart waren gevloeid. Hij bleef steeds voor de Douairière van Brederode en hare kinderen een steun en een hartelijke vriend.
Nog een woord over het huis, waarin te 's Gravenhage door Brederode zooveel feesten waren gegeven. Nadat de laatste zoon van den Veldmaarschalk, Wolfert van Brederode den 15den Julij 1679, ongehuwd overledenGa naar voetnoot1) was, kwam het huis in eigendom toe aan zijne zuster Hedwig Agues, die het den 30sten Julij 1683 voor 43000 duizend gulden verkocht aan de Societeit van 's Gravenhage. Het werd daarop ingerigt voor eene Militaire school, welke daarin gevestigd bleef tot het het jaar 1704, toen het gebouw verkocht en afgebroken werd. Vijf groote huizen verrezen weldra op het teirein, waar eenmaal het prachtige huis van Brederode prijkte. Het middelste van die huizen, werd in 1749 gehuurd en in 1776 gekocht door het Bestuur der Groote Societeit (de Club). welke den 8sten Maart 1748 geopend werd en daarin nog thans is gevestigd. Van de andere huizen bevonden er zich twee in de Houtstraat en twee in het Voorhout. Van deze laatsten wordt dat naast de Club thans bewoond door den baron O. van Wassenaer Catwijck, terwijl het terrein van het andere, - een zeer voornaam en groot gebouw, met grooten tuin, bij verschillende schrijvers als het huis van Diercquens bekend, - thans door een gedeelte van den Schouwburg wordt ingenomen. C.A. van Sypesteyn. |
|