Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1869
(1869)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 107]
| |||||||||||
De voormalige pensionarissen.
| |||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||
Ook bij alle vergaderingen van de Staten van Holland en bij de meeste bijeenkomsten van de Staten-Generaal waren de pensionarissen der stemhebbende steden tegenwoordig. Gewoonlijk werd het aan hen opgedragen of door de overige afgevaardigden aan hen overgelaten, om aldaar, uit naam van hunne stad, het woord te voeren.Ga naar voetnoot1) In den regel werden voor deze betrekking, - welke men het best als stads-advocaat,Ga naar voetnoot2) of gelijk Hooft zoo kernachtig zegt, als loontrekkend raadsman, zou kunnen bestempelen, - jonge regtsgeleerden gekozen, die zich reeds op eene of andere wijze als bijzonder kundig hadden onderscheiden: zoo was bijvoorbeeld te Dordrecht, - alwaar slechts éénGa naar voetnoot3) pensionaris was, die door den oud-raad werd aangesteld - bepaald, dat hij regtsgeleerde en de Latijnsche en Fransche talen magtig moest zijn De invloedrijke personen in de steden, de toenmalige burgemeesters, of andere regenten, de zoogenaamde ‘groote heeren’ of Patriciers, veelal vermogende kooplieden, lieten gaarne aan de pensionarissen de behandeling, althans zeker de voorbereiding over van de moeielijke zaken, zoowel in den stedelijken Raad als in de vergadering der Staten. Deze hadden dus meer dan iemand de gelegenheid om grooten invloed op den gang van zaken uit te oefenen, om zich op den voorgrond te stellen en om van hunne bekwaamheid te doen blijken. Was het dan te verwonderen, dat wanneer eene belangrijke commissie, eene ambassade, of eenig ander aanzienlijk staatsambt moest worden begeven door de Staten van Holland, of door de Algemeene Staten, de aandacht het eerst viel op den een of anderen pensionaris, die zich door welsprekendheid of door goede behandeling van zaken, in de Statenvergaderingen had onderscheiden? Dat nagenoeg uitsluitend bekwame menschen tot pensionarissen werden gekozen en dat zij van hun standpunt uitstekend partij hebben weten te trekken, wordt op eene merkwaardige | |||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||
wijze bevestigd door de lijsten dier ambtenaren in de verschillende Hollandsche steden. Wij zullen daarvan in dit opstel eenige voorbeelden aangeven en daartoe in de eerste plaats onze aandacht vestigen op de lijst der pensionarissen van Dordrecht, welke in bijzondere mate de juistheid van deze stelling kan doen uitkomen. Hieraan wenschen wij eenige beknopte herinneringen te doen voorafgaan die ofschoon niet onbekend, tot het regt begrip der zaak thans welligt niet misplaatst zijn.
De ‘souvereine’ magt in de Provincie Holland, berustte gezamenlijk bij de Ridderschap, - de vertegenwoordigers van het geheele platteland, - en bij de steden. Zij werd uitgeoefend door de vergadering der Edel Groot mogende Heeren Staten van Holland en West-Friesland, die vier malen in het jaar - in de maanden Maart, Julij, September en November - te 's Gravenhage vergaderden, doch ook buitengewoon bijeengeroepen konden worden. De leden der Ridderschap waren allen,Ga naar voetnoot1) en voor hun leven, leden der voornoemde Staten, terwijl de achttien stemhebbende steden ieder een onbepaald aantal leden ter Staten-vergadering konden benoemen. Gewoonlijk waren uit iedere stad afgevaardigd één burgemeester, twee of drie vroedschappen en, zoo als boven reeds is gezegd, altijd de pensionaris, die niet mogt worden toegelaten voordat hij den eed van zuivering had gedaan en die steeds, - althans met zeer enkele uitzonderingen, - voor zijne stad het woord voerde. Menigmaal gaf dat uitoefenen van souvereine magt door de Staten der provincien. - wel eens in Holland genoemd ‘hooghhartige coopluijden, instrumenten wesende van de souveraine pensionarissen’ - aanleiding tot hevige tegenkanting. Vooral werden daartegen bedenkingen ingebragt door de partij, welke de oppermacht wilde zien overdragen, het zij aan de Prinsen uit het huis van Oranje, het zij zelfs aan vreemde vorsten. Reeds bij het leven van Prins Willem I en vooral later gedurende het verblijf van Leijcester in Nederland, werd gesmaald op de souvereine pensionarissenGa naar voetnoot2) en werd gewaarschuwd tegen | |||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||
hunne aanmatigingen. Dit alles mogt echter niet baten en het pensionarisambt nam integendeel met den tijd en met den bloei der Republiek in aanzien en in magt toe. De vergaderingen der Staten van Holland werden gehouden op het Binnenhof in de prachtige zaal waarin thans de Eerste kamer der Staten-generaal en de Provinciale Staten van Zuid-Holland hunne bijeenkomsten houden, welke zaal in het midden der XVIIe eeuw werd gebouwd, zoo als ze thans nog is, doch de muren waren toen met prachtige tapijten behangen. Eene fraai bewerkte balustrade sloot in die zaal een groot vierkant parket af, waarin afzonderlijke tafels voor de edelen en voor de verschillende stemhebbende steden waren geplaatst; aan elke tafel was een uitspringend blad, waar de pensionaris der stad tegenover zijne medegecommitteerden zat,Ga naar voetnoot1) terwijl de Raadpensionaris zijne stoel had aan het smalle einde der lange tafel voor de Ridderschap bestemd. Door de edelen of de Ridderschap, werd te zamen slechts ééne stem uitgebragt en daar ieder van de achttien stemhebbende steden - onverschillig hoeveel afgevaardigden door haar werd gezonden - evenzeer slechts ééne stem had, waren er te zamen dus steeds in eene Staten-vergadering van Holland negentien stemmen. - De beide secretarissen woonden de vergaderingen ook bij, maar zij moesten buiten de balustrade zitten. De bijeenkomsten der Staten van Holland waren overigens niet | |||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||
alleen voor het publiek gesloten, maar er werd zelfs aan de afgevaardigden volstrekte geheimhouding omtrent het verhandelde opgelegd, en toen het bleek, dat wel eens aan openbare tafels over de zaken werd gesproken, is later bij resolutie aan alle afgevaardigden uitdrukkelijk verboden, ‘in een herberg of ordinaris in den Hage te logeren, of de maaltijd te houden.’ Van daar, dat voor de afgevaardigden van elke stemhebbende stad, in s' Gravenhage een afzonderlijk gebouw - logement genaamd en soms voor twee of drie steden gezamenlijk - was ingerigt, alwaar zij allen en dus ook de pensionarissen moesten logeren en eten. Aldaar mogten bovendien geen vreemden worden toegelaten.Ga naar voetnoot1) De Staten van Holland benoemden steeds eenige afgevaardigden uit hun midden, die aanhoudend in 's Gravenhage bleven om de loopende zaken te behandelen en die het Collegie vormden van Gecommitteerde Raden. Bovendien was er nog een soortgelijk Collegie, dat van de Gecommitteerde Raden van het Noorder-quartier, ook door de Staten van Holland benoemd, aanhoudend te Hoorn gevestigd. Het Collegie der Gecommitteerde Raden te 's Hage was tien leden sterk en werd even als de Statenvergadering altijd gepresideerd door het oudste lid van de Ridderschap, die onder dat getal was begrepen.Ga naar voetnoot2) Ook werden uit de Staten van Holland eenigen afgevaardigd in de Staten-Generaal - de Hoog-Mogenden. - in den Raad van State, in de generaliteits-Rekenkamer en in vele andere commissiën, die allen te 's Gravenhage bijeenkwamen. De Raadpensionaris van Holland vervulde bij de Staten van die provincie, meer bijzonder bij de Ridderschap, nagenoeg dezelfde betrekking, doch in meer uitgebreiden zin, als de pensionarissen bij de stedelijke Regeringen; hij woonde alle verga- | |||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||
deringen bij, zoowel van de Staten van Holland, als van de Gecommitterde Raden en van de Staten-Generaal. Doordien hij in de vergadering der Staten van Holland alle zaken voorstelde, uiteenzette en verdedigde, was ook dat ambt, - even als van de pensionarissen in de steden en wel in nog meerdere mate, - uitnemend geschikt om de bekwaamheden van den titularis te doen uitkomen. Het aanzien van den Raadpensionaris was dan ook vooral groot, wanneer deze een uitstekend man was, zooals dit wel met de meesten, maar toch volstrekt niet met allen het geval wasGa naar voetnoot1). Gewoonlijk kon hij als pensionaris der edelen op de geheele Ridderschap, wier raadsman en hulp hij van zelf moest zijn, den grootsten invloed uitoefenen, een invloed te grooter omdat aan dit Collegie de benoeming tot een aantal zeer gezochte posten en commissiën was voorbehouden. Ook in de Staten-Generaal was de invloed van den Raadpensionaris, die alle vergaderingen verpligt moest bijwonen als vaste Gedeputeerde van Holland en als vast lid van elke commissie,Ga naar voetnoot2) zeer groot. Dat Collegie der Generaliteit of der Staten-Generaal, dat zonder vacantiën (permanent) het geheele jaar door bijeen bleef en zelfs dikwijls des zondags bijeenkwam, hield zijne vergaderingen des morgens ten elf ure in eene, thans in vier kleinere kamersGa naar voetnoot3) verdeelde zaal, even groot als de Trêves-kamer en allernaast deze gelegen. Het aantal afgevaardigden van elke provincie was onbepaald en verschilde gewoonlijk van vijf tot tien. In den regel telde de vergadering een vijftigtal leden, waaronder steeds zeer veel pensionarissen. Het getal van vijftig werd echter menigmaal verreweg overschreden. Elke provincie had een zeker aantal van de 26 aanwezige stoelen beschik- | |||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||
baarGa naar voetnoot1); waren er nu meer afgevaardigden gekomen - hetgeen men vindt aangeteekend als een misbruik, dat wel plaats had, wanneer een of ander burgemeester aan een zoon of neefje op kosten der provincie den Haag wilde laten zienGa naar voetnoot2) - dan moesten deze achter de stoelen overeind blijven staan. Soms had men stoelen, waarachter in dat geval wel zeven of acht afgevaardigden post hadden gevat, doch hoe velen ook aanwezig, allen te zamen van eene provincie, bragten slechts ééne stem uit, zoodat er altijd in het geheel maar zeven stemmen waren. De Algemeene Staten hielden menigvuldige ‘besognes’ met de vreemde gezanten en bezigden daartoe altijd de beroemde Trêveskamer,Ga naar voetnoot3) waarbij de aanspraken steeds door den Raadpensionaris van Holland moesten worden gehouden.
Reeds vroeg had men in de provincie Holland deze zelfde betrekking van Raadpensionaris, ofschoon onder den titel van ‘Advocaat van den lande van Holland’ aan bekwame mannen opgedragen. De eerst benoemde in 1510 was Mr. Albrecht van Loo, sedert 1505 pensionaris van Dordrecht. Hij overleed in 1525 en werd opgevolgd door Mr. Aert van der Goes, pensionaris van Delft. Deze beroemde man, in 1545 overleden, zag zich nog bij zijn leven vervangen door zijnen zoon Mr. Adriaan van der Goes, overleden in 1560. Mr. Jacob van den Eijnde, pensionaris van Dordrecht, Mr. | |||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||
Paulus Buis, pensionaris van Leiden, en Mr. Johan van Oldenbarneveld, pensionaris van Rotterdam, volgden elkander op als Advocaat van Holland, terwijl na de gevangenneming van laatstgenoemden in 1619, Mr. Andries de Witt, pensionaris van Dordrecht eenigen tijd het Advokaatsambt waarnam. Toen Andries de Witt den 20en December 1620 benoemd werd tot Raadsheer in het Hof van Holland, werd Antonij Duijck voor het eerst onder den naam van Raadpensionaris aangesteld den 21en Januarij 1621. Dordrecht was, als de oudste, de eerste der stemhebbende steden van Holland en op dien grond nam de pensionaris van Dordrecht bij ontstentenis van den Raadpensionaris steeds diens betrekking waar. ‘Dat regt van den pensionaris van Dordrecht’, zegt de heer Bakhuizen van den Brink,Ga naar voetnoot1) ‘was van oude herkomst. Reeds bij afwezigheid van Aert van der Goes, was zijn betrekking door dien ambtenaar waargenomen’. (1529-1535) In 1569 was daarvan afgeweken, toen de pensionaris Buis van Leiden het beleid der vergadering als Advokaat op zich genomen had, doch, zegt de heer van Bakhuizen, dit was geschied ‘bij afwezen van den Advocaat, en, zoo als er uitdrukkelijk wordt bijgevoegd, “van den pensionaris van Dordrecht”’. Deze bijvoeging is dus de bevestiging van de stelling, dat de waarueming door den pensionaris van Dordrecht steeds regel was;Ga naar voetnoot2) daaruit laat zich verklaren het groot aantal pensionarissen van Dordrecht, dat ook definitief tot Raadpensionaris werd benoemd.
Onder de steden van Holland, welker geschiedenis eene eigenaardige belangrijkheid bezit, behoort het overoude Dordrecht in de eerste en voornaamste plaats genoemd te worden. Vele bronnen staan den onderzoeker ten dienste, om tot in | |||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||
de geringste bijzonderheden Dordrecht's geschiedenis te leeren kennen. Bovenal is te wijzen op de ‘Beschrijvinge der stad Dordrecht enz. door Matthijs Balen, Dordrecht. 1677’, en op de ‘handvesten van Dordrecht van Mr. P.H. van der Wall’. Vooral het eerstgenoemde werk, geeft eene duidelijke en uitvoerige beschrijving van de Regering dier stad, met hare vreemde middeneeuwsche vormen, zoo zeer afwijkende van die der overige Hollandsche steden. Zoo had men in Dordrecht b.v. één ‘borgemeester van de gemeijnte’, en één ‘borgemeester van 's Heeren wege’, welke laatste was Voorzitter van het ‘Gerechte’, dat men in andere steden noemde: schepenbank. Het ‘gerechte’ of de stedelijke Regtbank van Dordrecht was zamengesteld uit den voorzittenden burgemeester, benevens negen schepenen en vijf Raden, welke laatsten alleen mogten adviseren en geene stem hadden. De Vroedschappen, zoo als men die had in andere steden, waren in Dordrecht niet bekend, maar aldaar had men veertig Raden, die, eerst door de gilden gekozen, later zich zelven aanvulden. De Raden die vroeger burgemeester of schepenen waren geweest, hadden den titel van oudraden. Bovendien had men daar nog een Collegie, ‘de goede luijden van den Achten’, dat in sommige gevallen, bij voorbeeld bij het kiezen van burgermeesters te zamen met de Veertigen vergaderde en dat vooral schijnt ingesteld te zijn om de privilegiën en de regten der stad en van de burgemeesters tegen de wel eens wat lastige Veertigen te beschermen. Die instelling van de Achten zou men welligt eenigzins kunnen vergelijken met eene Eerste kamer der Staten-Generaal, terwijl men zich dan de Veertig Raden meer als Tweede kamer zou kunnen voorstellen. Er ware veel te zeggen over de andere inrigtingen van dien aard in Dordrecht gevestigd, zoo als o.a. van de Hooge vierschaar van Zuid-Holland, bestaande uit den Bailluw van Zuid-Holland en elf mans - mannen; van de vele geschillen, uit verkiezingen tot verschillende bedieningen voortgesproten; enz.; doch al deze instellingen zijn door anderen vervangen, de bijzonderheden daarvan hebben thans veel van hun belang verloren en eene mededeeling van al die kleine geschillen zoude ons thans te veel van ons onderwerp afleiden. Het ambt van pensionaris schijnt in Dordrecht reeds vroeg | |||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||
bestaan te hebben; althans reeds in 1468 vindt men bij Balen als zoodanig genoemd Mr. Adriaan N. uit Dreijscher. Bij den eed, dien de pensionaris van Dordrecht in handen van den schout moest afleggen, verbond hij zich o.a.; ‘om de kerke Christi (Gereformeerd), naer Godes Heilig woordt, te helpen handthouden;Ga naar voetnoot1) de stede van Dordrecht, ende alle gilden derselver stede, te helpen houden in heuren rechten; derselver stede proffijt en oirbaer te helpen doen, ende haere schade schutten; goede toezicht te hebben op der stede privilegiën, keuren ende handvesten;....Dagelijcx ter zale te comen, ten waere in der stede saecke vacerende; ende tot allen tijden van de borgemeesters ende regeerders der stede van Dordrecht ontboden wordende, bij henluijden te sullen comen; ende voorts alles te doen wat een goet ende getrouw Raed-pensionaris van Dordrecht schuldig is ende behoort te doen’. Hieruit ziet men ten duidelijkste, dat het beschermen van, en het waken voor de regten en de privilegiën van de stad, inzonderheid aan den pensionaris was opgedragen. De belofte om dadelijk als hij zoude worden geroepen bij den burgemeester en de regenten te komen, en om alle dagen op het stadhuis te verschijnen, bevestigt onze meening, dat het den ‘grooten heeren’ zeer gemakkelijk was een bekwaam jong mensch te hebben voor die betrekking, steeds gereed en beschikbaar om het moeijelijke werk voor hen te verrigten, en om zelfs in de vergaderingen alles voor hen te verdedigen en te bepraten.
Op blz. 355 en 356 van het bovengenoemde werk van Balen, vindt men eene naamlijst van de pensionarissen van Dordrecht, waarvan wij hier een uittreksel doen volgen:
| |||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||
Tot dusver treft men onder deze pensionarissen van Dordrecht, met uitzondering van den vroeger genoemden Advocaat Mr. Albert van Loo, van Mr. Jacob van den Eijnde, die eerst pensionaris van Delft was en in 1562 Advocaat (Raadpensionaris) van Holland werd,Ga naar voetnoot2) en van den welbekenden Pieter Cornet, geen mannen aan wier namen beroemd zijn geworden. Merkwaardig is daarentegen het vervolg van deze lijst, waarbij eene aaneengeschakelde reeks van beroemde mannen ons als de opvolgende pensionarissen van Dordrecht worden opgegeven.
1580. Mr. Jacob Hallincg, Pauwelszn, meer bekend onder den bijnaam van Pauli, was secretaris van Dordrecht en werd in 1580 pensionaris van die stad, nadat hij reeds vroeger in Julij 1572, toen Cornet gevangen was genomen, bij de Vergadering der Staten van Holland, te Dordrecht gedagvaard, diens plaats had waargenomen en de vergadering had geleidGa naar voetnoot3). In 1584 benoemd tot Raadsheer in het Hof van Holland, vervulde hij later nog andere aanzienlijke staatsambten, als lid van den Raad van State, Rekenmeester van Holland, bijzondere Raad van prins Maurits (Gedeputeerde te velde) enz. Hij stierf den 10den Januarij 1605 en werd als pensionaris van Dordrecht vervangen door: 1584. Mr. Joost van Menen of de Menin, vroeger advocaat-fiscaal en sedert 26 Maart 1576 Raadsheer in het hof van Holland. In 1585 en 1587 als ambassadeur naar Engeland gezon- | |||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||
den, gaf hij vele blijken van bekwaamheid, doch werd later, om zijne naauwe vriendschap met Leicester, als verrader beschouwd. In 1594 nogmaals in gezantschap naar Denemarken gezonden, werd hij bij zijne terugkomst openlijk van verraad beschuldigd. Hij stond teregt voor het Hof van Holland en werd later, schoon onschuldig verklaard, den 15den April 1595 ontslagen als pensionaris van Dordrecht; hij overleed in 1597. Na hem werd benoemd: 1595. Mr. Johan Berck, Matthijs Zn, die reeds sedert den 10den Januarij 1591 de betrekking had waargenomen, bij die van Secretaris der stad. In 1607 en 1610 werd hij als afgezant naar Engeland en in 1618 als zoodanig naar Denemarken gezonden. Hij is als staatsman, vooral door zijn ambassade naar Venetië in 1622 gunstig bekend; hij overleed te Dordrecht den 18den Augustus 1627.Ga naar voetnoot1) In 1618 werd tot pensionaris benoemd: 1618. - Mr. Andries de Witt Corneliszoon, ouder broeder van Jacob de Witt. Nadat van Oldenbarneveld in 1518 in verzekerde bewaring was genomen, werd hij door de Staten van Holland belast met de waarneming van diens betrekking van lands-Advocaat, welke hij vervulde tot dat hij den 8sten December 1620 benoemd werd tot Raadsheer in het Hof van Holland. Hij overleed te 's Gravenhage den 26sten November 1637. Het schijnt dat de betrekking van pensionaris van Dordrecht eenigen tijd door den Secretaris der Stad is waargenomen, althans eerst in 1623 werd daartoe benoemd Mr. Jacob Cats, pensionaris van Middelburg, die zich lang beraadde, alvorens hij zich die keuze liet welgevallen. Dat Cats toen reeds in groot aanzien was, blijkt daarnit, dat hij in Dordrecht wonende, opvolgend tot Curator der Hoogeschool te Leiden en tot buitengewoon ambassadeur in Engeland werd benoemd. Na den dood van den Raadpensionaris Duijck in 1629, was er reeds sprake van, dat Cats hem zou opvolgen, doch zijne hoedanigheid van geboren Zeeuw deed, na vele en langwijlige handelingen, | |||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||
in April 1631 de meeste stemmen vallen op den pensionaris van Amsterdam, Adriaan Pauw, heer van Heemstede, die in 1636, toen zijne vijf jaren, - voor welken tijd de Raadpensionarissen steeds werden benoemd, - verstreken waren, door Cats werd vervangen. Toen Jacob Cats in September 1651 zijn ontslag verzocht en bekwam, trad Adriaan Pauw nogmaals als Raadpensionaris op. Cats overleed te 's Gravenhage in 1660. Gedurende de afwezigheid van Cats, had de secretaris van Dordrecht, Mr. Matthijs Berck, heer van Goidschalckoird en zoon van den bovengenoemden ambassadeur Johan Berck in 1634 gedurende korten tijd de betrekking van pensionaris waargenomen. Na Cats is daartoe in 1637 benoemd: Mr. Herbert van Beaumont. Simonszn., die echter reeds in April 1640 werd benoemd tot secretaris van de Staten, en Chartermeester van Holland, in welke aanzienlijke betrekking, die hij tot aan zijn dood vervulde, hij aan het vaderland veel gewigtige diensten heeft bewezen. Tot pensionaris van Dordrecht werd daarop benoemd: 1 Mei 1640. Mr. Nicolaas Ruijsch, Coenraadszn., schepen in die stad, die deze betrekking waarnam tot zijne benoeming als griffier van de Staten-Generaal in 1650. Hij vervulde dat ambt met lof tot aan zijn' dood, den 3den November 1670. In zijne plaats werd tot pensionaris aangesteld: 21 December 1650. Mr. Johan de Witt, toen 25 jaren oud, sedert twee jaren advocaat voor het Hof van Holland en wonende te 's Gravenhage. Reeds zeer spoedig nam de Witt, bij de afwezigheid van den Raadpensionaris Pauw, - die verscheidene malen als buitengewoon ambassadeur naar Engeland werd gezonden, - later ook gedurende diens langdurige ongesteldheid en na diens overlijden (21 Februarij 1653) geruimen tijd de, vooral in die moeijelijke jaren, belangrijke betrekking van Raad-pensionaris waar. Op 28 jarigen leeftijd werd de Witt door de Staten van Holland definitief daartoe benoemd en den 30sten Julij 1653 als zoodanig beëedigd. Hij vervulde dit ambt tot den 4den Augustus 1672 en dus tot kort voor zijn' dood. Tot pensionaris van Dordrecht was intusschen benoemd: 1 September 1653. Mr. Govert van Slingelandt, Barthoudszn. die echter reeds in 1656 tot ambassadeur naar Zweden be- | |||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||
noemd, van dien tijd af, diplomatieke betrekkingen met roem vervulde, totdat hij in 1664 aangesteld werd tot secretaris van den Raad van State. Tot pensionaris van Dordrecht was verkozen: 3 Mei 1655. Mr. Johan Berck, wiens vader, de bovengenoemde secretaris Mathijs Berck, ook in 1634 dat ambt had waargenomen. Na diens dood volgde Johan Berck hem weder als secretaris op en werd als pensionaris vervangen door: 1 September 1664. Mr. Nicolaas Vivien,Ga naar voetnoot1) den vollen neef en boezemvriend van Johan de Witt. Gedurende diens afwezigheid op de vloot, ook na diens verwonding door Jacob van der Graaf in Junij 1672, en nadat de Witt op zijn verzoek den 4den Augustus 1672 was ontslagen, nam Vivien het Raadpensionarisambt waar, totdat hij zich na den gruwelijken moord op den 20sten Augustus van dat jaar, aan alle openbare bediening onttrok. Vivien verzocht en bekwam zijn ontslag als pensionaris van Dordrecht den 13 September 1672 en, 12 October daarop werd Mr. Rochus van Moleschot, in zijne plaats aangesteld. Tot zoover gaan de opgaven van Balen, die ons, - over nagenoeg eene eeuw, van 1580 tot 1672, - als pensionarissen van Dordrecht doen kennen eene reeks van beroemde mannen, die in dit merkwaardige tijdvak van onze geschiedenis, allen eene min of meer belangrijke plaats op het staatkundig terrein hebben ingenomen. De ambassadeurs Joost van Menin, Johan Berck, Jacob Cats, en Govert van Slingelandt, - de werkelijke of waarnemende Raadpensionarissen van Holland, Andries de Witt, Jacob Cats, Johan de Witt, Nicolaas Vivien, - de beroemde secretaris van Beaumont en de griffier Ruijsch, die beiden van 1650-1670 zooveel invloed op den gang van zaken hadden, - deze allen zien wij elkander opvolgen. Was het dan wonder, dat de denkbeelden van onafhankelijkheid en vrijheid, van bewaring der souvereine regten van Holland, - waarvan de Regering van de oudste en eerste stad, van Dordrecht zich bij voorkeur de bescherming voorbehield, - door | |||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||
de vroegere pensionarissen dier stad ook in de Hooge Regering werden toegepast? De hoogste staatsambten in Holland werden toch, in de laatste helft der 17e eeuw, nagenoeg allen door hen bekleed, die uit aanzienlijke Dordrechtsche regeringsgeslachten gesproten, onder elkander vermaagschapt, in die stad hunne betrekkingen en vrienden hadden achtergelaten, en die niet weinig werden lastig gevallen om, hetzij stedelijke, hetzij persoonlijke, maar meestal uitsluitend Dordrechtsche belangen te bevorderen. De Dordrechtsche geslachten van Beveren, Ruijsch, van Beaumont, de Witt, Berck, van Someren, van Slingelandt, Duijck en zoo vele anderen, waren rijk aan bekwame mannen, die in de aanzienlijkste betrekkingen vooral bij de Staten van Holland, bij monde van den pensionaris de belangen van hunne stad voorstonden. Natuurlijk was het dan ook der toenmalige regeringspartij niet onverschillig wie, bij het openvallen van eenig pensionarisambt, daartoe zou worden benoemd en er werd dan ook dikwijls geen moeite ontzien om de keuze op vrienden te doen vallen. Onder de vele voorbeelden, die men hiervoor zou kunnen aanvoeren, diene het volgende uittreksel uit twee zeer belangrijke brieven door Johan de Witt den 11den September 1654 geschreven aan zijne vertrouwde vrienden Jacob van Wassenaar, heer van Obdam, toen luitenant-admiraal en lid van de Ridderschap en Hieronymus van Beverningk, Thesaurier-generaal der Unie en toen met Nieupoort en Jongestal tijdelijk als ambassadeur naar Engeland gezonden. Toen de pensionaris van Haarlem, Albert Ruil, die in 1650 met Jacob de Witt op Loevestein had gezeten, in het begin van 1654 was overleden, had de Witt gaarne gezien, dat de pensionaris van den Briel, Mr. Adriaan van Almonde, die met eene bijzondere zending naar Engeland was afgevaardigd en zeer met hem bevriend was, daartoe werd gekozen. Aan Obdam schreef hij daaromtrent: ‘Het pensionnarisschap van Haerlem heeft op den Heere van Aelmonde niet connen gedirigeert werden, ende is onder anderen bij die gene die het werck tegenbrouwden tot een argument gebruijckt, dat gem: heere van Aelmonde met mij te familiair was ende oock door mij wierde gerecommandeert. Maer echter is de saecke gebracht in dat spoor dat ontwijffelijck de keur niet qualijck sal vervallen, ende hope ick UEd met den naes- | |||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||
ten te adviseren dat Mr. Adriaan van Strijen daertoe van desen dach finalijck sal wesen gecosen; sijnde albereijdts op maendach voorleden het getal dergenen die daertoe in consideratie quamen bij omvraege gereduceert op twee personen die gehouden werden voor genomineert, en hadde den voornoemden Mr. Adriaen van Strijen in de voorsz. omvraege 20 stemmen, d' heer secretaris Loo 13, ende den gem: heere van Aelmonde niet meer dan 11. sulx de voorsz twee eersten daermede gehouden sijn voor genomineert, ende is ten voorz. daege deputatie van vier heeren uijt de vroetschap herwaerts gedecerneert omme den gem: heere van Strijen te sonderen op 't point van de religie, die met goede satisfactie weder terugge sijn gereijst ende naedemael den dach van de electie was geprefigeert tégens huijden, soo wil ick geenszins twijffelen off sal die saecke huijden in voege als boven wesen getermineert. Alleenlijck staet meergem: heere van Strijen niet ten beste aen, seeckere resolutie bij de vroetschap der voorsz. stede genomen van dat den aencomenden pensionnaris alleenlijck soude genieten het tractement daerop den overledenen heere Ruijl in de bedieninge is gecomen, naementlijck de somme van twee duijsent car: gls., alhoewel 't selve tractement naederhandt tot drie duijsent glsGa naar voetnoot1) is verhoocht; doch ick hebbe door bekende vrunden hem seer ernstich doen aenraeden daerop geen difficulteijt te willen maecken, uijt vreese dat anderen het werck daermede zouden weten te versetten, immers dat daermede de saecke blijvende fluctueren buijten besluijt, eenige crachtige debvoiren 't zij bij predicanten, ofte andersins daertegen souden mogen werden gedaen. Ende meijne ick den meergem: heere albereijdts sooverre gedisponeert te wesen dat de saecke daerop niet sal haperen, alhoewel ick ook aen de andere zijde bij de heeren van Haerlem sooveel debvoiren gedaen hebbe dat deselve oock mogelijck noch wel tot het oude tractement soude wesen te brengen.’ ‘Ick twijffele niet off gem: heere van Strijen sal een goede voorstander wesen van de vrijheijt van 't vaderlandt, ende dat deselve met de eerlijcke regenten wel sal sijn symboliserende, daertoe ick het mijne altijdts sal contribueren; ende soude mogelijck ten selven eijnde niet ondienstich wezen, dat UEd. gem: | |||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||
heere met een brieffken in de voorsz. desselfs nieuwe charge geliefde te congratuleren, maeckende inleijdinge dat UEd. uijt mijn schrijvens den geluckigen uitval van de kenre der stede Haerlem tot deselve charge verstaen hadde; ende in cas UEd. sulx geraeden vindt, sal ick onder mijn couvert met den naesten 't voorsz. brieffken van congratulatie verwachten, ende de finale electie op deszelfs persoon alsvoren wesende gedaen, gelijck ik daeraen niet en twijffele, 't selve alsdan overleveren....’ Nog op denzelfden dag, 11 September 1654, ontving de Witt tijding van de benoeming van van Strijen en schreef aan van Beverningk: ‘Ick hebbe bij alle middelen onder de handt het mijne gecontribueert ten eijnde het vacerende pensionnarisschap der stede Haerlem mochte vallen in handen van een eerlijck man, liefhebber van 't vaderlandt ende van de diergecochte vrijheijt van dien, ende daertoe bij eenigen sijnde op de baen gebracht de heer Advocaat Mr. Adriaen van Strijen (die in 't begin niet scheen aengenaem te sullen connen werden mits de gesintheijt van desselfs vader en de famille in 't stuck van de religie) hadde ick mijn debvoir gedaen tot de heer pensionnaris van Aelmonde die ick 't sedert eenige daegen herwaerts vastelijck gemeijnt hebbe dat daertoe gepromoveert soude hebben geweest, doch heeft d'apparentie die daertoe scheen te wesen nu in 't laetste vermindert, ende wederomme d'inclinatie tot den eerstgenoemden heere werckelijk vermeerdert sulx dat den gem: heere van Strijen eijntelijck op gisterenGa naar voetnoot1) daertoe finaelijck is geeligeert.’
Niet lang daarna, den 3den Februarij 1856, zeer kort voor het huwelijk van Johan de Witt, schreef zijn' broeder Cornelis, toen Ruaard van Putten en als ‘gecommitteerde ter admiraliteit’ wegens Dordrecht, wonende te Rotterdam, het volgende:
‘Mijnheer ende Broeder! Ick hebbe uijt den Heer van der Meer, gedeputeerde van de Stadt Gornichem, in 't collegie ter Admiraliteijt alhier, verstaen dat de heeren vroetschappen der voornoemde stede in de | |||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||
plaetse van den heere van ZijlGa naar voetnoot1), tot pensionaris der opgemelte stede geeligeert hebben Mr. Philippus Paludanus ofte van den Broeck, broers sone van den heer Michiel van den Broeck, Advocaat-fiscael in 't collegie ter Admiraliteijt alhier, 't welck goedgevonden hebbe uwe Edt. bij desen bekent te maecken: Ick twijfel of gemelten Philippus van den Broeck, van soodaenige maximes sal sijn, als de tegenwoordige conjuncture van tijden wel souden requireren, ende considererende het humeur van desselfs oom voornoemt, vreese het contrarie....’ Ook hieruit blijkt ten duidelijkste hoeveel gewigt men toen hechtte aan de vervulling van eene openvallende pensionarisplaats door eenen vriend of partijgenoot.
Met het bovenstaande meenen wij, ook door te wijzen op het voorbeeld van Dordrecht, de juistheid van onze stelling, - de belangrijkheid van het pensionaris ambt, - genoegzaam te hebben aangetoond. Het zou voorzeker geen ondankbare taak zijn, om ook de lijsten van de opvolgende pensionarissen in de overige steden van Holland na te gaan en om daaruit eenige bijzonderheden bij een te brengen. Zoo waren toch te Amsterdam, de bovengenoemde Raadpensionaris Adriaan Panw, - de beroemde ambassadeurs Willem Buijs, Willem Boreel, heer van Duijnbeek, Coenraad van Beuningen, Pieter Vogelsang, Pieter de Groot, zoomede Cornelis Hop en dieus zoon Jacob Hop, allen pensionarissen dier stad. Te Haarlem zou men de beroemde namen van Mr. Quirijn Talesius, Adriaan van Assendelft, Cornelis van Alkemade, Johan de Haan, Gillis de Glarges, Albert Fabritius, en Adriaan van Strijen, van de Raadpensionarissen Michiel ten Hove Gaspar Fagel en Jacob Gilles en eindelijk van Mr. Pieter Leonard van de Kasteele, onder de pensionarissen aantreffen. Te Rotterdam begonnen Johan van Oldenbarneveld, Hugo de Groot, Pieter de Groot, de Raadpensionaris Isaac van Hoornbeek, en, opmerkelijk genoeg ook de zoo beroemde Mr Gijsbert Karel van Hogendorp,Ga naar voetnoot2) hun loopbaan als pensionaris. | |||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||
Te Leiden vindt men Mr. Paulus Buis, die in 1584 Advocaat van Holland werd, en Rombout Hogerberts, - te Delft, den Advocaat van Holland, Mr. Aert van der Goes en den Raadpensionaris Anthonij Heinsius, - te Gouda Bruno van der Dussen, - te Purmerend. Mr. Franco Riccen, den neef en vriend van Johan de Witt en Mr. Jan Jacob Mauricius,Ga naar voetnoot1) - te Goes den beroemdeu ambassadeur Albert Joachimi, - te Brielle den bovengenoemden Adriaan van Almonde, Mr. Cornelis Fannius, den vollen neef en boezemvriend van de Witt, Mr. Cornelis Teresteyn van Halewijn en ook den lateren archivaris Mr. H. van Wijn, - te Vlissingen den ambassadeur Michel van Gogh, - te Dordrecht, in lateren tijd nog Mr. Cornelis de Gijselaar onder vele anderen op de lijst der pensionarissen. Ook onder de zes, zoogenaamde Loevesteinsche, Heeren die in 1650, op last van den stadhouder Willem II, naar dat slot werden gebragt, en die van 1650 tot 1670, zeer grooten invloed op de Regering van ons Vaderland hebben uitgeoefend, bevonden zich drie pensionarissen, namelijk: Albert Ruil van Haarlem, Nicolaas Stellingwerf van Medemblik en Nanning Kaiser van Hoorn. De eerste werd te Haarlem, zooals wij hier boven hebben vermeld, in 1654 vervangen door Mr. Adriaan van Strijen: de beide laatsten, waarvan Kaiser meermalen met roem ambassades heeft vervuld, waren vertrouwde vrienden en drukke correspondenten van Johan de Witt. Het zou niet moeijelijk vallen, om deze opgaaf van pensionarissen nog aanzienlijk en met beroemde namen te vermeerderen, doch wij achten het bovenstaande ruim voldoende om te mogen aannemen, dat zij veelal uitnemend goed van hun standpunt hebben weten partij te trekken en dat onze meeste groote staatslieden in deze betrekking de gelegenheid hebben gezocht en gevonden,Ga naar voetnoot2) om in de hooge Staatscollegiën hunne bekwaamheden aan den dag te leggen. | |||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||
Het is zeer opmerkelijk, dat het pensionarisambt geheel en overal is verloren gegaan en dat, bij opvolgende verandering in de Regering der steden, die betrekking niet onder eene andere benaming is bijbehouden, even als dit met al de andere stedelijke ambten plaats vond. Let men op de belangrijkheid der betrekking, dan moet het verwonderen, dat velen thans aan den naam van pensionaris een geheel ander denkbeeld hechten, dan het ambt in werkelijkheid was, en dat er zelfs zijn die niet juist het groote verschil vatten, dat er tusschen een pensionaris en een ontvanger, griffier of secretaris eener gemeente bestaat. Het is bekend, dat door opvolgende veranderingen in ons staatsbestuur, waarbij de souvereine magt der provinciën geheel is verdwenen, ook de stedelijke Regeringen geheel van vorm zijn veranderd. Was die Regering in vroegeren tijd voor elke stad nagenoeg verschillend van vorm, thans is overal hetzelfde stelsel ingevoerd. En toch vindt men in de thans aangenomen vormen, ofschoon geheel gewijzigd, - met uitzondering van de pensionarissen, - nagenoeg alles terug, hetgeen vroeger vooral in de provincie Holland bestond.Ga naar voetnoot2) Zoo doen, bij voorbeeld, de Provinciale Staten, nog denken aan de vroegere Staten der provinciën, de gedeputeerde Staten aan de gecommitteerde Raden, de Burgemeester en wethouders aan de ‘borgemeester en vroedschap’, de gemeenteraden aan de ‘vroetschappen, oudraden, veertigen’, enz. De schepenen, de schouten, de bailluwen enz. moesten wel, uit den aard der zaak, bij de nieuwe instellingen - zoodra de stedelijke regtsmagt, de privilegiën der steden en de ‘souvereiniteit’ der provinciën ophielden te bestaan, - plaats maken voor andere regterlijke ambtenaren of andere overheidspersonen, maar hunne verrigtingen bleven in gewijzigden vorm behouden. Maar toen de betrekking van Raadpensionaris, zoowel in Holland | |||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||
als in Zeeland ophield te bestaan als een gevolg van het afschaffen van de sonvereine magt der afzonderlijke provinciën, toen werd ook de betrekking van stedelijke pensionaris - de handhaver en beschermer der stedelijke privilegiën en regten, - afgeschaft, omdat de privilegiën en regten der steden, bij veranderden vorm van bestuur, ophielden van kracht te zijn. Het eene kan dus als een natuurlijk gevolg van het andere beschouwd worden. Wel heeft men nog gedurende eenigen tijd in enkele groote steden, onder den naam van stads-advocaat een ambtenaar behouden, wiens werkkring als bezoldigd raadsman, eenigzins aan het pensionarisambt herinnerde, maar ook deze stadsadvocaten, zijn, na de invoering der gemeentewet van 1851, voor goed verdwenen. Zoo blijft thans voor het nageslacht slechts de gedachtenis over aan dat merkwaardige ambt, in welks vervulling zoo menig beroemd Nederlandsch Staatsman gelegenheid vond, zich te onderscheiden. Steeds zal voor velen die nagedachtenis in eere blijven, als die van een der schoonste instellingen van de staatsregeling van de Republiek der Vereenigde Nederlanden.
C.A. van Sypesteyn. |
|