| |
| |
| |
Binnenlandsche letterkunde.
Bibliographie.
| |
I. Fraaie Letteren.
Guillaume d'Orange, le Marquis au court nez. Chanson de geste du XIIe siècle. Mise en nouveau langage par 1e Dr. W.J.A. Jonckbloet. Amsterdam, P.N. van Kampen, 1867.
De Heer Jonckbloet doet dit zijn werk voorafgaan door eene inleiding, waarin hij zich beijvert om de tot verschillende tijden en personen behoorende historische feiten aan te wijzen, die ten grondslag schijnen te liggen aan de zangen, van welke Willem van Oranje de held is. Hij bouwt daartoe op zijn vroeger onderzoek, en maakt gebruik van Prof. Dozy's meesterlijke bijdragen tot de door onzen auteur behandelde vraag. Somwijlen, en hoe kon het anders? is de overeenbrenging van gedicht en geschiedenis tamelijk gewaagd en onzeker. Maar vast gaat het, dat deze zangen meer dan menig andere middeleeuwsche roman van Franschen oorsprong het historisch karakter vrij zuiver bewaard hebben, al is het ook dat de heldendaden van andere Vorsten van denzelfden naam aan éénen zijn toegeschreven.
Juist hierom echter kan men deze zangen niet dan in oneigenlijken zin met den naam epos bestempelen. De auteur denkt er eenigzins anders over, en haalt Hegels definitie van het epos aan tot bevestiging van zijn beweren. Doch die definitie omvat in geenen deele dat alles wat het ware heldendicht kenmerkt. De epische dichter behoort vrijmachtig over zijne stof te heerschen en op den Olympus of, wilt gij, in de hemelsfeer moet hij als te huis zijn; de aardsche gebeurtenissen en toestanden moet hij van een hemelsch licht omstraald aanschouwen: in één woord, eene ontmoeting tusschen hemel en aarde, door den
| |
| |
dichter erkend en vertoond, maakt het wezen der epische dichtkunst uit. In dezen roman daarentegen hebben wij een zeker aantal fragmenten, die in plaats van door eenen dichter aan één geheel ondergeschikt gemaakt te zijn, hem elk op zich zelf bezig hebben gehouden. De stof, het historisch element, had voor den bewerker eene macht, die hij niet aan een hooger doel heeft vermocht dienstbaar te maken. De levendigheid der teekening, de oorspronkelijkheid, de betrekkelijke vrijheid der behandeling geven groote waarde aan de voorstelling, maar verheffen deze fragmenten gezamenlijk geenszins tot de waarde van een epos. En inderdaad men behoeft niet lang te twisten over de vraag, of wij hier met een gedicht te doen hebben, dat op denzelfden rang als de Ilias van Homerus aanspraak hebben zou. Uit de vrucht wordt de boom gekend. De dichterlijke inspiratie blijkt uit den harmonischen vorm, - en vergelijk nu het heldenvers der Grieken, zoo oneindig verscheiden binnen de grens derzelfde maat, breed en beknopt tegelijk, nimmer door eentonigheid of eenvormigheid van klanken vervelend, altijd vrij en naar den eisch der stemming ernstig of luchtig voortschrijdend, - vergelijk dat Grieksche metrum met de vermoeiende eentonigheid van regels, allen met hetzelfde aantal lettergrepen en denzelfden toonval, en vaak bij verscheidene tientallen op denzelfden klank eindigende: een staaltje van kunst en volharding, waarvoor niemand den dichter dank mag weten. Zulk een vorm getuigt niet, als de grieksche, van de vrijheid des dichterlijken geestes, die zich in den band eener hoogere harmonie beweegt.
Maar al deze redenen wettigen juist eenen arbeid, als hier door Dr. Jonckbloet ondernomen is, en die, op de poëzij van Homerus toegepast, getuigen zou, dat men onbevoegd was om het wezen der Ilias te vatten. Bij de overbrenging van Homerus in eene andere taal mag men zich van de poging niet ontslagen rekenen om aan de vertaling een dichterlijken vorm te geven, hoe ver die ook bij het Grieksch moge achterstaan. Bij de overbrenging daarentegen, die wij hier voor oogen hebben, van het oudere in het nieuwe Fransch, heeft de Heer Jonckbloet ons, bijna zeide ik, van den vermoeiënden vorm verlost, waarin het oorspronkelijke vervat is. Daarom had hij in zijne inleiding het ‘vers sonore et majestueux’ liever onvermeld moeten laten. Door toch zoo hoog van den vorm op te geven, zou hij
| |
| |
waarlijk zijnen arbeid in een eenigzins dubbelzinnig licht plaatsen, hetgeen deze volstrekt niet verdient. Immers wegens den inhoud, dien Dr. Jonckbloet ons hier genoegzaam onverminkt mededeelt, zijn de middeleeuwsche gedichten uiterst belangrijk.
Niet alleen zijn zij de aandacht van degenen, die den geest dier tijden bestudeert, ten volle waardig, maar ook meene niemand zonder hen tot de waarachtige kennis der middeleeuwen te kunnen komen, of al wat toen den geest der menschen beziggehouden en hun gemoed vervuld heeft, te kunnen doorgronden. Daarom juichen wij dezen arbeid van ganscher harte toe.
Zijne vertaling, zegt de auteur, sluit zich zoo nauw mogelijk aan het origineel aan. Slechts laat hij de herhalingen achterwege en heeft hij zich hier en daar eene verplaatsing veroorloofd. Dit bestek, door den auteur zelven van zijn werk gegeven, zou aan de uitvoering getoetst verdienen te worden. Waar ik de bewerking met het oorspronkelijke heb vergeleken, is mij hier en daar eene bijzonderheid voorgekomen, omtrent welke ik mij afvraagde, waarom zij niet in de overbrenging behouden was. Doch om dit met voorbeelden te staven, is het hier de plaats niet: bovendien hecht ik aan mijne bevinding tegenover den vertrouwden goeden smaak en de kunde van den auteur zooveel gewicht niet.
Het gemis van aanteekeningen tot noodzakelijke toelichting van de algemeen te weinig gekende zeden en gebruiken der middeleeuwen verontschuldigt de schrijver op eene afdoende wijze. Hij belooft, namelijk, een groot werk te zullen leveren, getiteld: le moyen âge d'après les poètes du tems. Moge hij deze belofte zoo betalen, dat hij zelf er roem mede behale en er eene inderdaad vruchtbare kennis door bevorderd worde. Maar zal de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde, door hem mede beloofd, dat geven wat wij van hem mogen verwachten, dan worde dit werk niet door dat andere vertraagd.
Utrecht, April 1868.
W.G. Brill.
| |
| |
| |
II. Wis- en Natuurkunde.
PRAKTISCH VOLKSBOEK. Museum voor natuur, kunst en wetenschap, een maandschrift ter verspreiding van nuttige kennis, ook in hare toepassing op het dagelijks leven. Tweede serie. Zevende en achtste jaargang, 1867. Te Sneek, bij van Druten en Bleeker. Prijs ƒ 3.60.
Het doet ons genoegen, dat de Redactie der Letteroefeningen ons wederom het Praktisch volksboek ter bespreking en beoordeeling heeft toegezonden. Er zijn niet vele tijdschriften in ons Vaderland, die zulk een uitgebreid nut kunnen stichten, als dit volksboek. Daarom gevoelen wij sympathie voor deze onderneming; maar daarom ook behooren de HH. uitgevers er zorg voor te dragen, dat het werk in alle opzichten aan de vereischten van een goed Volksboek voldoe, en kan het hun niet dan aangenaam zijn, wanneer wij het door hen geleverde met de vereischte nauwkeurigheid nagaan.
Ten vorigen jare maakten wij de opmerking, dat het volksboek niet op groote oorspronkelijkheid kan bogen. Wij willen zien welke oorspronkelijke stukken ons in dezen jaargang worden voorgelegd.
Het blusschen van brand; door Dr. J. Sasse. Dr. Sasse wil ons op de hoogte stellen van de vorderingen, die de wetenschap op het punt van brandblusschen heeft gemaakt. Daartoe spreekt hij eerst over de beide hoofdvoorwaarden waarop het verbranden berust. Het brandende lichaam moet voordurend op eene bepaalde temperatuur worden gehouden, en er moet een gestadige toevoer van zuurstof plaats hebben. Een overvloedige toevoer van water belet de vervulling van de eerste voorwaarde en verhindert ook eenigszins het toetreden der buitenlucht. Men heeft ook andere bluschmiddelen (b.v. pekel, oplossingen van aluin en zwavelzuur-ijzeroxydule) voorgeslagen, maar om verschillende redenen is men tot het water teruggekeerd. Nu er in de groote steden van Europa uitgebreide waterleidingen aanwezig zijn, wordt het gebruik der stoomspuiten minder raadzaam geoordeeld. De schrijver dringt aan op spoedige hulp. Vervolgens geeft hij op, welke bestanddeelen de scheikunde heeft doen kennen om het gemakkelijk vlam vatten van lichte weefsels te voorkomen. Hij brengt verscheidene voorbeelden bij van proeven, die men genomen
| |
| |
heeft, ten einde aan te toonen, tot hoever het vermogen van deze zelfstandigheden om de verbranding te weren zich uitstrekt. Waarschuwing tegen het bedrog met de Buchersche brandbluschkardoesen, die geheel en al hetzelfde effect hebben als gewone zwavel. Eindelijk wordt er gesproken over het blusschen van brand in fabrieken door middel van stoom. - Dit stukje is recht gepast en laat zich met genoegen lezen. Ook de stijl is goed. Een leek moet echter den indruk ontvangen, dat de wetenschap al zeer weinige vorderingen op dit punt gemaakt heeft. In den aanhef toch maakt de schrijver zich vroolijk over onze brandweer, en hij eindigt met te zeggen: blijft er maar bij.
Het heden en verleden, door A.W.P. Een commentaar op de spreuk ‘in 't verleden, licht het heden, in 't geen is, wat komen zal,’ welke spreuk hier toegepast wordt op de geologie en de palaeontologie. - Het komt ons beter voor aan het publiek te toonen, dat het mogelijk is over de vroegere toestanden van de oppervlakte onzer aarde een eenigszins grondig oordeel te vormen, dan het te verzekeren, dat ‘de natuurkundige’ zien kan, wat geen oog van menschen gezien heeft.
Iets over het vraagstuk der voeding. In den aanhef doet de schrijver uitkomen, dat de verklaring van het denken, als eene werking van geestelijken aard, voor als nog niet door de wetenschap gewaagd wordt. Met de voortplanting, voeding en groei is het eene andere zaak. Pettenkofer heeft door zijn respirator het vraagstuk der voeding eene schrede verder gebracht. Stand van het vraagstuk. De massa neemt toe, wanneer zij in aanraking is met de dampkringslucht en die inademt; de paddenstoelen bewijzen dit. Invloed der zuurstof als voedingsmiddel. De wijze, waarop de verdere organische omzetting der elementaire stoffen in het lichaam plaats heeft, moet nog gevonden worden. Opsomming van hetgeen pleit voor de stelling, dat de voeding ook plaats heeft door assimilatie uit de atmosfeer van allerlei stoffen, als van zuurstof, water, koolstof, stikstof en ook van minerale zelfstandigheden, als zwavel en phosphorus. Het middel, waardoor, en de wijze, waarop dit vermogen om uit de lucht die voedzame bestanddeelen op te nemen verkregen wordt, zijn tot nog toe onbekend. - Eene zeer fraaie en leerzame bijdrage. De stijl is niet helder; de zinnen zijn te lang. De toon had wat meer populair kunnen zijn. De inleiding zou wat uitgebreider en in wat minder wijsgeerige taal kunnen geschreven worden
| |
| |
Waarom geene Fabriek? De hoofdstrekking van dit stukje schijnt te zijn, de wenschelijkheid te betoogen van het oprichten eener fabriek door de Regeering tijdens de verschijning der veepest. De schrijver zet uiteen, hoe men in eene fabriek te Buchsweiler bij Straatsburg uit aluinerts aluin, ijzervitriool, enz. en uit ‘dierlijke lichamen’ Berlijnsch blauw, lijm, phosphorus, enz. maakt. Hij meent door zijn opstel verder ‘een wenk te hebben gegeven aan de particuliere nijverheid’ en aangetoond te hebben ‘hoe noodig het is, dat toekomstige fabriekanten naar de Hoogere Burgerschool gaan, om zich met hart en ziel op de scheikunde toe te leggen’. Een gesprek over het politiek beleid der Regeering dient als inleiding. - Wanneer deze politieke beschouwing werd weggelaten, en de werkzaamheden, zooals die in de fabriek plaats hebben, uitvoeriger, duidelijker, grondiger uiteengezet werden, dan zou het een verdienstelijk stukje kunnen worden. Nu beteekent het weinig.
Het Middelbaar Onderwijs, eene bron van welvaart en genot; door A. Winkler Prins. Nadat de Heer Winkler Prins gewezen heeft op de spreuk ‘kennis is macht,’ spreekt hij zijne ingenomenheid uit met de inrichting van ons Lager Onderwijs en beklaagt hij de mannen, die het tegenwoordig Middelbaar Onderwijs niet genoten hebben. Vervolgens toont hij ons aan, dat de welvaart ontstaat door den arbeid en dat de Middelbare School aan onze jongelieden leert goed te arbeiden. Hierdoor kunnen zij veel geld verdienen en de algemeene welvaart vermeerderen; dit wordt in het breede uiteengezet. Maar de Middelbare School is ook een bron van genot, omdat zij de weetgierigheid bevredigt. Hare leerlingen kunnen lezen, hetgeen de fraaie (!) letterkunde in het binnenland en in den vreemde oplevert, en den inhoud van een dagblad beoordeelen. Ja, hun geest deinst zelfs niet terug voor de beschouwing van de ingewikkelde strijdvragen op het gebied van den godsdienst. De fabriekant smaakt genot, als hij de werking zijner machines begrijpt, de koopman als hij zijne winsten berekent(!), de landbouwer, als hij het verband der oorzaken beschouwt, die samenwerken om hem een overvloedigen oogst te leveren. Vooral op reis smaken de leerlingen der Middelbare School een buitengewoon genot. - Deze lofrede op de Middelbare Scholen bevalt ons niet. Wij gelooven, dat zij meer kwaad dan goed zal doen. Zij doet verwachtingen koesteren, die het Middelbaar Onderwijs niet kan en niet behoeft te bevredigen;
| |
| |
en juist daardoor zal het zijn crediet verliezen. Het hoofddoel van het Middelbaar Onderwijs, de ontwikkeling van den geest, waardoor de leerlingen in staat worden gesteld zich eene zelfstandige wereldbeschouwing te vormen, wordt hier zoo niet geheel, dan toch bijna geheel voorbijgezien. Wij mogen hier die zaak niet uitgebreider bespreken.
Iets over den oorsprong van den mensch. Hierin wordt de spot gedreven met allen, die nog vasthouden aan het scheppingsverhaal van den mensch, zooals dat in het Oude Testament te lezen staat, en met hen, die het niet eens zijn met de geleerden, die ‘wel genegen zijn om Adam te beschouwen als den stamvader van een meer ontwikkeld ras, maar het op grond van wèl gestaafde feiten eene onmogelijkheid rekenen, dat hij de eerste mensch zou geweest zijn.’ Wij ontvangen verder nog de mededeeling, dat men aangaande 's menschen oorsprong nog aan het begin van het pad des onderzoeks staat. - Deze bladzijden maken een onaangenamen indruk. Zij hebben hoegenaamd geen nut, maar geven buiten noodzaak ergernis; en in een populair tijdschrift komt dit het allerminst te pas.
De weg van Beiroet naar Damascus; door W.v.S. Na eene korte beschouwing van het reizen in Syrie en Palaestina, zooals dat voor duizend jaren geschiedde en ook nu nog plaats heeft, geeft de schrijver eene even korte beschrijving van den nieuwen weg van Beiroet naar Damascus, door de graven Pertuis, vader en zoon, aangelegd, en in 1858 voor het verkeer geopend. - Een oppervlakkig stukje, dat niet veel meer dan eene mededeeling van het bestaan van dien weg bevat. Het is niet vloeiend geschreven.
Wanneer wij het eerste en het derde stukje uitzonderen, dan zullen wij niet veel tegenspraak ontmoeten, wanneer wij beweren, dat dit oorspronkelijk gedeelte niet veel te beduiden heeft. Hierin althans is het tijdschrift niet vooruit gegaan. De Uitgevers hebben het volste recht, zich te beklagen over de medewerking der medewerkers.
Tot de vertalingen moeten de volgende opstellen gebracht worden.
Over eenige fabelen in de Dierkunde. Naar Maximiliaan van Wied in het Archiv für Naturgesch. von Froschel XXVII, S. 8-14; door Cl. M. Drie ‘fabelen of dwalingen’ worden hier besproken; 1e. het betooveren van (door) vergiftige slangen; 2e.
| |
| |
de voeding van kolibries met honig; en 3e. het ontzag voor de koninklijke waardigheid in het dierenrijk. Wat het eerste punt betreft, er is geene wèl gestaafde waarneming bekend, die zulk eene gevolgtrekking rechtvaardigt. Tegen het tweede punt strijdt de directe waarneming en de structuur van de tong der kolibries, die niet toelaat, dat deze vogeltjes zóóveel honig uit de bloemen hunner woonplaatsen opnemen, dat ze daarvan leven kunnen. Vóór de derde fabel pleiten wel is waar enkele waarnemingen, maar deze rechtvaardigen haar niet genoegzaam, omdat er talrijke andere, veel beter geconstateerde waarnemingen tegenoverstaan. - Niet onaardig, ofschoon van meer gewicht voor den zoöloog, dan voor het publiek. De stijl is goed.
Over den invloed van de aswenteling der aarde op de vorming der rivieroevers. Naar Dr. O. Ule. De schrijver wijst ons op het nut, dat er in gelegen is, wanneer de eene wetenschap het oog gevestigd houdt op de resultaten der andere. Dit doet tegenwoordig ook de geographie. De aswenteling der aarde is een feit, dat reeds lang vast staat. Men weet, dat Bradley de aberratie van het licht, Foucault de draaiing van het slingervlak uit de aswenteling der aarde verklaard hebben. Een andere invloed van de aswenteling moet zijn, dat de lichamen, die in eene richting van Noord naar Zuid, of omgekeerd, bewogen worden, rechts schijnen af te wijken, wegens het verschil in draaiingssnelheid van verschillende punten op het aardoppervlak. Dit nu moet ook zichtbaar zijn bij den loop van rivieren, en vooral van die, welke in eene richting van Noord naar Zuid, of omgekeerd, stroomen. Er wordt in een tweede gedeelte aangetoond, dat men dien invloed van de aswenteling der aarde waarneemt bij vele rivieren in Rusland, verder bij den Nijl, den Ganges, den Indus, de Mackenzie, de Mississippi e.a. waaronder er ook voorkomen, die in het Zuidelijk halfrond der aarde gelegen zijn. Eindelijk wordt de loop van den Rijn, van den Donau en van andere duitsche rivieren nagegaan. Bij al deze rivieren kan men uit de omstandigheid, dat de rechter oever de hoogste is en uit andere verschijnselen opmaken, dat er eene drukking door het water op den rechter oever wordt uitgeoefend. - Dit stukje is onderhoudend en duidelijk geschreven. Het is eene nuttige bijdrage. De opmerking op bl. 20 omtrent het loven van den Schepper is meer dan dwaas; hoe komt de vertaler er toe om Ule, zoo te commentariëeren?
| |
| |
Het Rendieren-tijdperk van Midden-Europa. Naar Karl Vogt. In de eerste plaats worden de argumenten opgegeven, die er voor pleiten, dat in vroegeren tijd Skandinavië en een groot gedeelte van het tegenwoordige Europa met gletschers bedekt is geweest, en dat de ijszee aanvankelijk een lager gelegen waterspiegel had, dan de tegenwoordige. De schrijver houdt zich aau de feiten en laat de verklaring rusten. Hij geeft ons eene beschrijving van de zeer uitgebreide fauna gedurende den tijd van het ijstijdperk en vermeldt eenige bijzonderheden omtrent het verhuizen der dieren naar Noordelijker en Zuidelijker streken. Daarna volgt een overzicht van het ‘vóór - geschiedkundig tijdperk des menschelijken geslachts’. Er wordt in aangetoond, hoe men uit de werktuigen, die blijkbaar door menschen gemaakt zijn, uit de aanwezigheid en den toestand van verschillende beenderen, die tegelijk met die werktuigen gevonden worden, uit de afbeeldingen van dieren op die werktuigen aangebracht, zich eene voorstelling kan vormen omtrent de bezigheden, de omgeving, den kunstzin en de levenswijze van de menschen, die leefden ten tijde van het rendiertijdvak. - Het stuk is uitstekend geschreven. Helder en duidelijk, moet het den lezer opwekken tot kennisneming van hetgeen door anderen omtrent dit onderwerp geschreven is. Wij achten het bijzonder geschikt voor den denkenden lezer, die niet schroomt zich wat in te spannen. De vertaling is vrij goed, ofschoon wij soms het oorspronkelijke naast ons wenschten, ten einde eenige minder duidelijke voorstellingen opgehelderd te zien.
De werking van water op lood. Uit: Aus der Natur, door V.T. De schrijver merkt op, dat de stelling, ‘zacht en zuiver water (gedistilleerd water, regenwater, enz.) tast het lood altijd, en wel meestal sterk, hard, met aardzouten bezwangerd water, weinig, doorgaans in het geheel niet aan’, alleen met eenige beperking kan worden aangenomen. Er worden eenige proeven medegedeeld, die aantoonen, dat de eigenschap van gedistilleerd water om het lood aan te tasten kan worden weggenomen, maar dat het water door bijvoeging van een weinig ammoniak of salpeterzuur deze eigenschap weer terugkrijgt. Doet men er wat veel van deze stoffen bij, dan tast het water het lood niet aan. De aanwezigheid van met koolzuur bezwangerde lucht schijnt bij deze werking van het water op het lood noodzakelijk te zijn. - Wij gelooven niet dat deze bladzijden veel lezers zullen vinden; ze
| |
| |
zijn te wetenschappelijk en te dor. De vertaler had er wel iets toe kunnen bijdragen, om den vorm wat aangenamer te maken.
De atlantische telegraaf. Naar Hermann Wagner. De pogingen door de schepen Niagara, Agamemnon en Great Eastern aangewend om den telegraaf-kabel tusschen Engeland en Amerika te leggen, worden met weinige woorden vermeld. Het leggen van den kabel in 1866, zijn samenstel en de toestellen, die men bij het afrollen bezigden, worden uitvoeriger beschreven, terwijl de schrijver eindigt met eene nauwkeurige mededeeling van hetgeen betrekking heeft op het opvisschen van den kabel van 1865. - Dit stukje is hier zeer geschikt. Het is bijzonder onderhoudend geschreven, en geeft een vrij volledig overzicht van deze reusachtige onderneming. De vertaling is goed.
Koffij. Naar Justus von Liebiq. Na eenige korte opmerkingen over den invloed van de koffij op de gezondheid en over de soorten van koffij, deelt de schrijver ons mede, dat wij, zoo wij goede en zuivere koffij willen drinken, de boonen eerst moeten uitzoeken en zegt ons verder hoe wij ze moeten branden en zetten. Hij eindigt met het onderscheid op te geven tusschen de koffij, die men verkrijgt, wanneer men zijn recept nauwkeurig opvolgt, en den drank, waaraan men in het dagelijksch leven den naam van koffij geeft, en die dikwijls geen spoor daarvan bevat. - Ook dit opstel zal met genoegen gelezen worden. Toch gelooven wij niet, dat het hier gegeven recept veel zal worden opgevolgd, en wel om de eenvoudige reden, dat de meeste menschen liever geen koffij zullen drinken, dan zich zooveel moeite getroosten. De vertaling is niet vrij van germanismen; wat beteekent b.v. in het hollandsch ‘zwarte koffij’?
De oude vuurspuwende bergen van Griekenland. Naar het Fransch van F. Fouqué. Door A.W.P. Vooraf gaan eenige mededeelingen omtrent het inwendige der aarde, waaraan de opmerking wordt verbonden, dat de vulkanen ons niet alleen bekend maken met de stoffen, die den vloeibaren ring beneden de aardkorst samenstellen, maar ons ook leeren, dat die ‘schors aan de benedeuzijde doorploegd is van rechtlijnige, zeer lange kloven, die er hier eens hooger daar eens minder hoog in opklimmen’. Men mag dit opmaken uit de reeksen, waarin zich de vulkanen over de aarde verspreiden. Als voorbeeld noemt de schrijver de drie evenwijdige reeksen, door de Cycladische eilanden gevormd. Op de laatste van deze reeksen bevinden zich het
| |
| |
eiland Milo en, op de kusten van den Peloponneus, de zwavelmijn Sousaki en het schiereiland Methana. Tot deze laatste plaatsen heeft de schrijver zijn onderzoek beperkt. Hij beschrijft ons eerst eene interessante rotskloof bij Kalamaki, vervolgens de zwavelmijn Sousaki en verder den vulkanischen toestand van Methana, alwaar hij ons den Kameni-Petra als een belangrijken vulkaan doet kennen; Ovidius en Strabo hebben het ontstaan van dezen beschreven. Hij trekt uit zijne waarnemingen het besluit, dat het verband, dat er vroeger bestond tusschen Santorin, Sousaki en Methana, thans door verstopping der onderaardsche gemeenschapskanalen is opgeheven. Vervolgens geeft hij ons eene nauwkeurige beschrijving van de ligging, de geologische gesteldheid, de vulkanische werkingen van het eiland Milo en tevens van den invloed dezer laatste op den gezondheidstoestand der inwoners en op de slijpsteenen- en zwavelindustrie, zoowel van de ouden als van de tegenwoordige bewoners. Eenige bijzonderheden, omtrent de Venus van Milo en den samenhang tusschen de vereering dezer godin en den geologischen toestand van het eiland, worden in het voorbijgaan medegedeeld. - Ook deze bijdrage zal den lezer niet onbevredigd laten; misschien is zij van wat te plaatselijken aard. De inleiding is te algemeen; zij doet geheel wat anders verwachten, dan het stuk geeft.
De Manzanillo. Naar F. Schödler. Eene botanische beschrij. ving van den vergiftigen Manzanillo boom, die tot de familie der Euphorbiaceën behoort. Er wordt in aangetoond, dat de verhalen van de schadelijke werking van den Manzanillo zeer overdreven zijn, ofschoon het melksap een zeer nadeeligen invloed kan uitoefenen. - Zou de lezer zich een duidelijk denkbeeld van dezen boom kunnen vormen, en zon dit stukje hem werkelijk interesseeren? Wij gelooven het niet.
Wind en regen. Naar J. Jamin in de Revue des deux Mondes van 1867. Février, 2e. livraison, bl. 914 enz.; door Dr. A.F. Reitsma. I. Beschrijving van de samenstelling des dampkrings. Het ontstaan van regen en wind in het algemeen. De eerste waarnemingen, die zich over eene groote uitgestrektheid hebben uitgebreid. II. Theorie van de pool- en equatoriaalstroomen. III. Verklaring van den Noord-Oost en Zuid-Oost passaat en van den Zuid-Westelijken en Noord-Westelijken equatoriaalstroom, van het regelen der windsterkte en van de vrij gelijkmatige samen- | |
| |
stelling des dampkrings. IV. Beschrijving van de wijzigingen in den vochtigheidstoestand der lucht, wanneer men een zeker volumen lucht in zijnen kringloop volgt. V. Invloed van de verdeeling van land en water op de hoeveelheid regen, die er valt, en op de temperatuur. Invloed van den golfstroom, waarvan de richting ook van den vorm der kusten afhangt. VI. Beschrijving van het verschijnsel der cyclonen en de verklaring daarvan door den schrijver. VII. Opgave van de organisatie der meteorologische waarnemingen in Frankrijk en Engeland, zooals die tot in den laatsten tijd zijn voortgezet, en van de resultaten, uit die waarnemingen afgeleid. VIII. Opgave van hetgeen de atlas, uit deze waarnemingen opgemaakt, ons leert aangaande het verschijnsel der stormen. Besluit. - Een uitnemend stuk, Jamin waardig. Het is wederom eene bijdrage tot de fransche netheid in voorstelling en schrijven. Men krijgt een volledig overzicht, en toch kan ieder, die leeren wil, het stuk begrijpen. Ook de vertaling is goed.
Kamerbloemen. Naar Paul Sorauer. Hierin wordt opgemerkt, dat het van de plant zelf afhangt, hoe zij behandeld moet worden; er worden eenige regels aangegeven, omtrent het begieten, de standplaats, de potaarde bij het verplanten, de verschijnselen, waaraan men zien kan, dat een plant verplant moet worden, de wijze van verplanten, den aard der potten, enz. - Een zeer onvolledig stukje. Wij gelooven niet, dat de bloemliefhebber er veel uit leeren zal. Het zijn enkele losse opmerkingen, die geringe waarde hebben.
Een en ander over Reizen, Genootschappen en geschriften van den jongsten tijd, die in verband staan met de Aardrijkskunde. Naar het Hoogduitsch van E. Behm. Betoog, dat de kennis van den aardbol eene wetenschappelijke behoefte is geworden. Geschiedknndig overzicht van de reizen in de Poolstreken, in Afrika en in Australië, om aan te toonen, dat de eene reis een gevolg was van de andere, dat de belangen van de wetenschap, van den handel, van het krijgswezen, van de zendelinggenootschappen samenwerken tot het bekend worden van de onbekende deelen des aardbols. Vooruitgang in dezen in de laatste tien jaren. Opgave van de volken, aan welke wij hier het meest te danken hebben, en van de omstandigheden, die juist deze volken in staat stellen, zooveel meer te doen dan andere. Eigenschappen, die een goed reiziger bezitten moet. Werkzaamheid
| |
| |
van de verschillende beschaafde volken voor de aardrijksbeschrijving van het land hunner inwoning. Het samengaan van de belangen der wetenschap en van die der Regeeringen. De geographische genootschappen en geschriften. Opgave van de voornaamste genootschappen, met vermelding van ieders eigenaardigheid, doel, fondsen, aantal leden, organen en uitgegeven geschriften. Opgave van andere vereenigingen, die mede voor de geographie van belang zijn, en van geogr. tijdschriften. Statistiek van de uitgekomen aardrijkskundige werken in de verschillende landen in en buiten Europa. - Een opstel, dat moeielijk overtroffen zal worden. Hoe nuttig zou het zijn, wanneer er van tijd tot tijd van andere wetenschappen ‘dergelijk een en ander’ werd medegedeeld in veel gelezen tijdschriften. Er is niemand, die dit stuk niet met groot genoegen lezen zal. Ook de vertaling is goed geslaagd.
Eene beklimming van den Etna. Naar A. Natalis. Beschrijving van de moeielijkheden, die aan het beklimmen en afdalen van den Etna verbonden zijn, en van het schoone vergezicht, dat de schrijver van den top des bergs aanschouwde. Aan de beschrijving, van hetgeen de heer Natalis van den krater des vulkaans gezien heeft, wijdt hij maar ééne bladzijde. - Het zijn eenige weinig beteekenende regelen. Onwillekeurig vraagt men, of de heer N. niet beter gedaan had, zijne gezondheid tesparen en te vreden te zijn met den Etna uit de verte te beschouwen, wanneer hij niet meer van zijne reis heeft medegebracht, dan hetgeen hij ons hier aanbiedt. De opmerking omtrent de plaats van den horizon is zeer duister.
Het ozon en zijn invloed op de bewerktuigde Schepping. Naar Dr. O. Ule. I. Waarschuwing om niet te spoedig de grenzen onzer kennis te trekken. Zuurstof, vroeger algemeen voor een element gehouden, is geen element. Invloed van de zuurstof op de organische en anorg. schepping. Zij is alleen werkzaam, als ze in den toestand verkeert, waarin ze ozon heet. II. Sterke oxydeerende werking van hetozon. Middelen om de aanwezigheid van ozon te herkennen, en om bij benadering de hoeveelheid te bepalen. III. Uiteenzetting van hetgeen hier genoemd wordt: scheikundige opgewektheid. Het ontstaan van ozon uit gewone zuurstof door electriciteit, licht, oxydatie van etherische en vette oliën, enz. IV. Bestrijding van het gevoelen, dat alleen de stikstofhoudende lichamen vatbaar zijn voor verrotting. De rol, die
| |
| |
het ozon bij het formeeren van ammoniak uit stikstof te vervullen heeft, en de invloed van het ozon op den landbouw worden aangetoond. Berekening van de massa ammoniak, die er bij de verbranding van steenkolen ontstaat en thans bijna geheel verloren gaat. V. Desinfecteerende werking van het ozon. Zijn invloed op het ademhalingsproces. - Ook deze bijdrage beviel ons. Zij is niet te wetenschappelijk en geeft toch een goed en duidelijk overzicht van den stand der tegenwoordige kennis van het ozon. Hier en daar heeft men de wetenschappelijke ontwikkeling der lezers misschien wat te hoog aangeslagen.
De stoom. Naar Friedrich Körner. I. Iets over het ontstaan en de eigenschappen van den stoom. Het gebruik van den stoom in stoombaden; het bleeken en wasschen door middel van stoom, het koken en het verwarmen van woningen door stoom. Het stoomgeschut. II. De stoom als beweegkracht voor werktuigen. Kort historisch overzicht van de uitvinding der stoommachine. III. Historisch overzicht van de uitvinding van stoombooten en spoorwegen, en eene korte beschrijving van deze. Kapitalen, die in de spoorwegen worden gestoken. Sferoïdaal toestand. IV. De stoom, beschouwd als oorzaak van het ontstaan van vulkanen, van aardbevingen, van opstuwingen van geheele landstreken. Hieraan wordt eene uitgebreide beschrijving van vulkanen en vulkanische uitbarstingen vastgeknoopt. - Onzes inziens wordt hier te veel behandeld. Het zou beter geweest zijn, wanneer ieder hoofdstuk afzonderlijk uitvoeriger en grondiger behandeld ware. De vertaler merkt op, dat over sommige zaken in de vroegere jaargangen reeds uitvoeriger gesproken is (waarom die jaargangen niet aangehaald?); maar juist daarom had men alles, wat niet direct met den stoom samenhangt, hier kunnen weglaten. De vertaling is beneden het middelmatige en de opmerkingen, hier en daar door den vertaler in het midden gebracht, verhoogen de waarde van het stuk zeker niet.
Het licht en zijne verschijnselen. Naar Friedrich Körner. I. Lofrede op het licht en op de natuurkundigen, die gezocht hebben naar het antwoord op de vraag: wat is licht? Overzicht van de licht-theoriën. De methode om de snelheid van het licht te meten; scheiding van het licht in kleuren; strepen van Frauenhofer; photometer; licht- en warmte-spectrum; scheikundige en magnetische werking van het licht. Opgave van het aantal trillingen in de seconde en van de breedte van de ver- | |
| |
schillend gekleurde stralen. II. Toepassing van de leer der schaduw in de schilderkunst. Chineesche schimmen; silhouetten; tijdwijzers. III. Eenige zeer beknopte opmerkingen over het ontstaan van het blauw des hemels, van het morgen- en avondrood, van de schemering, van het alpengloeien, van den regenboog, van de kringen om zon en maan, van de fata morgana, van het flikkeren der sterren, van het zodiakaal licht, enz. - Een opstel van geringe waarde. Het is eene weinig samenhangende opsomming van al hetgeen men in de leerboeken over Natuurkunde in de leer van het licht behandelt. Ook is het niet altijd nauwkeurig; het eerste gedeelte zal het brein van den lezer eerder verduisteren, dan verhelderen. De vertaling is daarenboven niet gelukkig geslaagd.
Zon, lucht en aarde in haren invloed op het leven der planten. Gevolgd naar een stuk in het Magazin f.d. Literatur des Auslandes, 1866, No. 43; door H.J. van der Scheer. Hier wordt uiteengezet, hoe men langzamerhand tot de overtuiging is gekomen, dat de planten het koolzuur in de atmosfeer oplossen, en de zuurstof teruggeven, terwijl zij de koolstof behouden. Vervolgens wordt nagegaan, wat er verder met die koolstof gebeurt, van waar de planten de waterstof ontleenen voor hare koolwaterstofverbindingen, en van waar de stikstof afkomstig is, die de planten in zich opnemen. De schrijver merkt op, dat de gronden der hier behandelde verschijnselen ons onbekend zijn. Hij bespreekt Priestley's stelling omtrent het ‘eeuwig evenwicht’ in de geheele natuur, en eindigt met aan te toonen, dat de plant, even als het dier, bij den aanvang van haar bestaan leeft zonder toevoer van buiten en bij het einde van haar leven zich arm maakt, om de vrucht tot rijpheid te brengen. - Het geheel kon wat uitvoeriger behandeld zijn. Wij aarzelen echter niet, het hier medegedeelde voor ons tijdschrift zeer geschikt te noemen. De lezer wordt op eene waarheid gewezen, die hem grootsch moet voorkomen, en hem met een geheel ander oog dan vroeger het leven der planten zal doen beschouwen. De stijl van het stukje is goed.
Een blik in de geheimen der wijnkelders. Vrij gevolgd naar de ‘Abhandinger fra de forskjellige Videnskaber’. Door Dr. J. Sasse. De lezers worden opmerkzaam gemaakt op de knoeierijen, bedriegerijen of oplichterijen van vele wijnkoopers. De schrijver doet ons zien, dat men reeds in de vroegste tijden zich aan dergelijke bedriegerijen schuldig maakte. Hij wijst ons op verkeer- | |
| |
de praktijken bij de geforceerde ontwikkeling, op het versnijden van den wijnen op het nut, dat de scheikunde hier zou kunnen aanbrengen, wanneer niet de wijnhandelaren ook met de ontdekkingen der wetenschap hun voordeel deden. Ook deelt hij ons eenige geheimen mede, die door de Heeren Grimelli, Leuchs en een berlijner duur worden verkocht, waardoor men wijn uit water leert bereiden. Deze geheimen zijn natuurlijk speculatiën op de beurs van eenvoudige lieden. - Wij lezen hier van zaken, die geenszins algemeen bekend zijn. Wij wenschten, dat de schrijver wat uitvoeriger had medegedeeld, waarom het gebruik van zuiveren wijn te verkiezen is boven het gebruik van vervalschten of uit water bereiden wijn. Het hollandsch is niet altijd zuiver.
Het aardmagnetismus en zijne verschijnselen. Naar Dr. S.F. Jonas. Iets over de ontdekking van den natuurlijken magneet en zijne hoofdeigenschap. Eigenaardigheden van den natuurlijken magneet. Mededeelingen van het magnetismus van het erts aan ijzer. Aantrekkende en afstootende kracht der magnetische polen. De magneet in betrekking tot de aarde. De magneet beschouwd als middel om veilig de zee te bouwen. Vereischten van het ijzer om, na aanraking met een magneet, magnetisch te blijven. Magnetische polen der aarde. Jaarlijksche verandering der declinatie. Hare dagelijksche veranderingen; korte verklaring hiervan, volgens Christie, door de thermo-electriciteit. Inclinatie en hare jaarlijksche verandering. Magnetische equator. Opsomming van de verschillende verklaringen van het aardmagnetismus. - Deze bijdrage zal met genoegen gelezen worden. De schrijver onderneemt niet te veel, zoodat hij gelegenheid heeft om dat, wat hij meêdeelen wil, goed te behandelen.
Over het algemeen is de keuze der stukken, die vertaald zijn, niet ongelukkig geweest. Het blijft echter steeds zeer wenschelijk, dat de vertalers zich altijd rekenschap geven van de redenen, die hen bij hunne keuze moeten leiden.
Wij moeten aan vele der HH Schrijvers verschooning vragen, omdat wij sommige stukken, die meer of minder van het oorspronkelijke afwijken, maar zoo rondweg vertalingen hebben genoemd. Wij deden dit echter niet zonder reden. Wanneer er in den vreemde een werk of een tijdschriftartikel verschijnt, dat uitmunt door ware populariteit, door eene heldere voorstelling, door eene geleidelijke volgorde, dan achten wij de vertaling van zulk een stuk en de opname daarvan in ons tijdschrift eene
| |
| |
zeer wenschelijké zaak. De vertaler behoort dan eere te geven aan wien eere toekomt, en dus den naam van den schrijver te vermelden. De lezer weet ook gaarne wie het is, die tot hem spreekt. Wij achten het daarentegen niet wenschelijk, dat de vertaler het oorsponkelijkstuk amendeert, commentariëert of varieert door zijne eigene opmerkingen tusschen de regels van het stuk in te lasschen. Dit maakt hetzelfde effect, als wanneer men ientand in de rede valt. Zulk eene geamendeerde vertaling zou men kunnen vergelijken bij een geverfd kleed, waarop hier en daar een lap is gezet; hoe zorgvuldig men de naden ook weet te verbergen, het kleed is en blijft gelapt. Hiermede keuren wij het echter in het geheel niet af, dat men eene goede gedachte of eene heldere voorstellingswijze uit den vreemde overneemt, zonder nu juist eene vertaling te leveren. In dat geval komt het ons echter beter voor, den oorspronkelijken schrijver niet te noemen, ten minsten niet in een tijdschrift als dit Volksboek. Men zou dan niet zulke vreemde indrukken teweeg brengen, als wij nu eenige malen ontvingen. Om een voorbeeld te noemen: onder een stuk, waarin gezegd wordt, dat aan het geld, waarmede de Nederlanders hunne spoorwegen bekostigen, de vloek van den Javaan kleeft, leest men ‘naar Friedrich Körner’; dit staat vreemd. Men zal ons deze uitweiding ten goede houden.
Als bladvullingen noemen wij:
Het rijk Sarawak. Eene zeer korte beschrijving van den staat Sarawak of Borneo Proper, op de noordkust van Borneo gelegen, en bestuurd door James Brooke en diens neef.
De theecultuur in Indië. Het aankweeken van den theestruik in Assam.
Wij vinden in dezen jaargang een rubriek van stukken, die wij in den vorigen niet aantroffen. Het is die van recensiën. Wat er in de lucht gebeurt. - Deze aankondiging komt ons niet gepast voor. Het hier aanbevolen werkje van Dr. Felisch is door den Heer Winkler Prins vertaald, en bij de Heeren van Druten en Bleeker uitgegeven. In den jaargang 1866 van het Volksboek werd daarvan in een paar bladzijden een uittreksel gegeven. Wij vragen: waarom in dezen jaargang bijna eene geheele aflevering gevuld met een overdruk van eenige losse stukken uit dit boekje? Het getuigt er zeker niet van, dat de Uitgevers met bijdragen overladen worden.
Ons drinkwater en onze duinen; door Dr. F.C. Winkler; door
| |
| |
G. Brandt. Eene aanbeveling van Dr. Winkler's boekje. De Heer G. Brandt is door Dr. Winkler volkomen overtuigd geworden, dat in cholera-tijden het gebruik van water een belangrijken invloed heeft op onze gezondheid. Dr. Winkler kan zich geluk wenschen!
Beklaagden wij ous vroeger over het gemis aan bijdragen van de Heeren medewerkers, de Heer Winkler Prins maakt ook thans weder eene gunstige uitzondering. Wij gelooven te mogen aannemen, dat bijna de helft van het tijdschrift van zijne hand is. Hij zal het ons zeker niet euvel duiden, wanneer wij hem aanbevelen, wat meer op taal en stijl te letten.
Nog ééne vraag voor wij eindigen. Wij vinden op den omslag der afleveringen vermeld, dat de tekst waar het noodig is zal worden opgehelderd door platen en houtsneéfiguren. Op twee plaatsen (bl. 304 en 325) beweren de schrijvers, dat zij de zaken niet duidelijk kunnen maken zonder behulp van platen. Hoe moeten wij beide mededeelingen met elkander in verband brengen?
Het uiterlijke van het werk verdient allen lof. De druk is goed en duidelijk. Zinstorende drukfonten hebben wij niet aangetroffen.
Moge de kring der lezers van het Praktisch Volksboek zich steeds meer uitbreiden, en de Uitgevers en medewerkers daardoor worden opgewekt om alles te doen, wat in hun vermogen is, opdat het werk beantwoorde aan de verwachtingen, die men er met recht van mag koesteren.
Terwijl het bovenstaande gedrukt werd, ontvingen wij den 8en Jaargang van het Volksboek. Wij mogen geen misbruik maken van de ons afgestane ruimte, en zullen daarom, ofschoon met leedwezen, slechts een enkel woord over dezen Jaargang in het midden brengen.
Er is, dunkt ons, vooruitgang te bespeuren. Over Levensduur en Lerensverzekering, door Dr. W. Gleuns Jr., ‘Eenige raadgevingen voor gezonden en zieken, door Dr. A.F.H. de Lespinasse’, ‘De Tabak, door V.T. Jr.’, ‘De sterke drank in het huiselijk leven’, ‘Wat is bier? door G.C.W.B.’, ‘Leeuwenhoeck’ zijn stukken die hier te huis behooren, en getuigen, dat de schrijvers zich bewust zijn geweest van hetgeen men van hen verlangen mag. Als wij deze bijdragen vergelijken met de
| |
| |
oorspronkelijke stukken der vroegere Jaargangen, dan mogen wij de lezers en de Uitgevers geluk wenschen.
Ook in de keuze der vertaalde stukken is men goed geslaagd. Honderdvijftien van de 384 blz., zijn gevuld met de vertaling van twee voorlezingen van den Engelschen geoloog David Page; zijn zulke lange stukken in een Tijdschrift, dat voor het ‘Volk’ bestemd is, wel op hunne plaats?
Met genoegen zagen wij, dat er onder de bijdragen een paar voorkomen, die niet direct met de natuurwetenschappen samenhangen. Het is goed, dat de lezers, voor wie ons Tijdschrift bestemd is, eens gewaar worden, dat er ook buiten deze weten-schappen ‘nuttige kennis’ te vinden is. Wanneer de Jaargang van 1869 zóó ver boven dien van 1868 uitmunt, als die van 1868 boven dien van 1867, dan hebben wij veel goeds en schoons in het vooruitzicht.
Dr. van Schevichaven.
| |
III. Letterkundige Varia.
DE BEPROEVINGEN VAN TANTE MARGARET. Margaret's trouble. Door eene nieuwe schrijfster. Uit het Engelsch door Oda. Amsterdam, P N. van Kampen, 1868. In gr. 8o. 164 bl.
Bij uittreksel is dit verhaal door den bekwamen en smaakvollen P.N. Muller in de Gids 1867 medegedeeld. Aan het verlangen om het in zijn geheel te ontvangen schrijve men deze volledige uitgave toe. De geschiedenis is vrij eenvoudig: eene jonkvrouw wordt oude vrijster omdat haar verloofde ontvrijd is door hare zuster. Doch de gang van het verhaal heeft iets boeiends, de voorstelling is ongemaakt natuurlijk en de zedelessen: ‘dat het verkrijgen van onzen liefsten wensch ons niets baat zonder tevredenheid, en dat de vervulling onzer wenschen ons nimmer bevredigen kan, tenzij we iets goeds gewenscht hebben’ - worden recht aanschouwlijk voorgesteld. ‘Oda’ leverde eene zeer goede vertaling; vlekjes als: ‘zij sterkte niet aan’ - zij nam niet toe in krachten, bladz. 84, en ‘den nederlaag’, bladz. 68, zijn zeldzaam. Van Kampen zorgde voor eene nette uitgave. Wat wil men meer? |
|