| |
| |
| |
De arbeidersbeweging der XIXde eeuw.
Door Dr. S. Sr. Coronel.
II.
Frankrijk.
Nadat de revolutie de kwestie van het proletariaat onaangeroerd had gelaten, werd zij het erfdeel van de toekomst.
De geschiedenis van de arbeidersbeweging der 19de eeuw in Frankrijk laat zich in drie perioden onderscheiden: lo. de tijd vóór de Februarij-omwenteling, 2o. de tijd van de republiek tot den coup d'état, en 3o. de tijd van de hernieuwing der Napoleontische dynastie. De eerste periode kan gevoegelijk die der theorie, de tweede die der praktijk genoemd worden; terwijl de derde de bouwstoffen voor de toekomst verzamelde. De restauratie bekommerde zich niet om den toestand der arbeiders; de Julijomwenteling bragt de bourgesisie op den troon, die elke poging naar emancipatie door de arbeidende klassen aangewend, tegenwerkte. Louis Philippe grondvestte zijn troon op den door de revolutie groot en magtig gewordenen tiers état, en deze maakte zich op alle mogelijke wijze diens voordeel ten nutte.
Frankrijks industriëele ontwikkeling nam onder de Julij-monarchie in bloei toe, doch de arbeiders genoten daarvan niets. De ideën van vrijheid en gelijkheid, die het Fransche volk, sedert de revolutie van 1789, door merg en been waren gedrongen, lieten de arbeiders met verlangen naar hunne verwezenlijking uitzien. De dertig jaren, die de Februarij-omwenteling voorafgingen, waren rijk aan allerlei stelsels, die de wereld de zoo lang gewenschte vrijheid zouden schenken. Al die theoriën
| |
| |
huldigden of het communisme of het overdrevenste socialisme. Niet slechts was een onweerstaanbare haat tegen den bestaanden toestand hun vader, maar innige liefde en warme deelname in het lot der lijdende menschheid stonden aan hunne wieg. Edele, onbaatzuchtige mannen verkondigden uit volle overtuiging de vreemdsoortigste en zonderlingste leerstellingen. De oorzaken hunner dwaalbegrippen lagen in eene onjuiste opvatting van den natuurlijken historischen ontwikkelingsgang van den staat, in verwarde en valsche economische inzigten. Fourier stond aan hun hoofd, St. Simon volgde zijn voetspoor op zijne wijze. Hunne aanhangers vermogten de denkbeelden hunner meesters niet te verwezenlijken. Buchez meende in de associatie het beste middel te vinden ter verheffing der arbeidende klassen, maar ook zijne pogingen stuitten af op zijne optimistische gevoelens, die hij van de menschheid koesterde. Nogtans heeft hij veel ten goede voor de zaak der associatie uitgerigt. Cabet gaf met zijne Ikariën aan de zaak een grooten stoot, ofschoon zijn plan, om in Amerika in 1848 eene communistische kolonie te vestigen, geheel schipbreuk leed.
Communistische en socialistische gevoelens maakten zich alzoo van het volk meester, zonder evenwel levensvatbaarheid te erlangen. Enkele pogingen door de arbeidende klassen in dien geest met geweld aangewend, werden onderdrukt. De meestbeteekenende van dien aard was de arbeiders-opstand te Lyon in November 1832. Een republikeinsche geest beheerschte de beweging op dat gebied in Frankrijk, en welligt nergens is het verband tusschen sociaal-economische en politieke belangen zoo zigtbaar als hier.
Uit die verscheidenheid van meeningen en tegenspraken verrees plotseling het wachtwoord: ‘organisatie van den arbeid.’ Niemand stond het begrip daarvan helder voor den geest, maar daarin waren het allen eens, dat de organisatie van den arbeid nog gevonden moest worden. Dewijl men echter in het kapitaal het eigenlijk bezwaar zag, dat de uitbreiding van den arbeid in den weg stond, rigtten zich aller streven daarheen. Men vond echter geen middel om den arbeider kapitaal te verschaffen en ontkende toen maar stoutweg het bestaan van het kapitaal. Het waren de Socialisten die deze leer verkondigden.
Louis Blanc gaf eindelijk aan het denkbeeld van de organisatie van den arbeid een juisten grondslag, daar hij het regt op
| |
| |
den arbeid verkondigde. Proudhon daarentegen, de gezworen vijand van den eigendom, erkende zeer juist in het kredietwezen de kern van het gansche vraagstuk, en verlangde derhalve de erkenning van het regt op de circulatie, daar hij een kredietstelsel, van het kapitaal en het geld geheel onaf hankelijk, doch op wederzijdsche dienstpligtigheid gegrond, voorstelde en zoodoende de volksbanken in het leven riep.
De toenemende ontevredenheid en opgewondenheid van het proletariaat hadden niet weinig tot omverwerping van den Julij-troon bijgedragen. Als zijn eenige steun, de bourgoisie, hem den rug toekeerde, werd Frankrijk plotseling door eene bijna bloedelooze omwenteling in eene Republiek veranderd. Deze gaf den theoristen de zoo lang verbeide gelegenheid, hunne ideën in toepassing te brengen. Voor de eerste maal kon de proef gewaagd worden, om van hoogere hand de belangen der arbeiders te regelen. Doch slechts korten tijd duurde die vrijheid van proefnemingen en burger-koningschap, want de Februarij-Revolutie had den burger-koning in ballingschap gejaagd, maar het organisme van de Fransche maatschappij en de magt der heerschende partij onaangetast gelaten. Men moest de proletariers een oogenblik vrij spel laten, maar de bourgeoisie voorzag de gevaren, die daaruit voor haar zouden voortvloeijen en wachtte daarom op het regte oogenblik, waarop door een plotselingen ommekeer die verhouding verstoord en het gevaar voor haar bezworen zou worden.
Het regt op dien arbeid werd door de arbeidende klassen van Parijs vurig begeerd en de voorloopige regering besloot, onder L. Blane's aanvoering, tot het instellen van eene commissie die de belangen der arbeiders zou bespreken. De voorloopige regering trachtte door het oprigten van rijks-werkplaatsen de arbeidende klassen voor zich te winnen. De oprigting van ateliers nationaux was de verwezenlijking van het zoo lang gekoesterde denkbeeld van staatshulp. De werkelooze en opgewonden massa moest bezig gehouden worden. Men zocht tot dat einde werk voor haar, zonder op de productiviteit acht te slaan. De vruchten, die men zich van die nationale werkplaatsen voorstelde, bestonden geenszins in geldelijke voordeelen; integendeel, met opoffering van aanzienlijke sommen trachtte men slechts de gemoederen tot bedaren te brengen en zoodoende tijd te winnen. De aanvragen tot plaatsing vermeerderden met
| |
| |
den dag; meer dan 150,000 arbeiders vroegen daar werk en loon. Spoedig bleek het echter, dat de proef met die werkplaatsen mislukt was en evenwel aanzienlijke onvruchtbare sommen verslonden had; de voorloopige regering besloot daarom tot hare opheffing. De Junij-barrikades waren het gevolg van dit besluit. Toen leed de zaak van het proletariaat eene beslissende nederlaag, terwijl de bourgeoisie weder de bovenhand erlangde. De overwinnende partij besloot echter iets te doen, om de proletariers tot kalmte te brengen en bewilligde daarom, op grond van een artikel door de nationale vergadering vastgesteld, waarbij de Staat het vereischte kapitaal zou storten ten einde het tot stand komen van vrije vereenigingen van arbeiders te bevorderen en tot dat doel 3,000,000 fr. te verstrekken (decreet van 5 Julij 1848).
Het denkbeeld der associatie had werkelijk vorderingen onder de arbeidende klassen gemaakt, waartoe de socialisten en ten laatste Proudhon, niet het minste hadden bijgedragen. De associatie, met het doel om in den geest der Engelsche distributive coöperatie te werken, vond in Frankrijk in den aanvang echter minder bijval.
Meer aandacht werd aan de productive coöperatie geschonken. Het denkbeeld van L. Blanc, om hiervoor de tusschenkomst van den Staat te vragen, vond gereeden ingang. Vele vereenigingen maakten daarom gebruik van het toegestane crediet van 3 millioen. Door een getal van 302 vereenigingen werd ondersteuning tot een bedrag van 25 millioen frs. aangevraagd. Vele daarvan werden afgewezen en in 't geheel werd aan 56 vereenigingen, waarvan 30 in Parijs, eene som van 2,590,000 frs. verstrekt. Die voorschotten werden voor sommen van 30,000 frs. tegen 3 pCt., voor grootere sommen tegen 5 pCt. verleend. Bovendien werd voor inspectie-kosten 75 cts. per 100 frs. gerekend.
De regerings-commissie legde in de toewijzing voor dat crediet groote partijdigheid aan den dag: zoo erlangden bijv. van de 8,905,000 frs. voor Parijs bestemd, 3 boekdrukkers-vereenigingen 159,000 frs. en 5 vereenigingen van werktuigmakers 290,000 frs., daarentegen slechts eene schrijnwerkers-vereeniging 25,000 frs., terwijl de kleêr- en schoenmakers, de smeden en metselaars niets ontvingen. De grootste ondersteuning kreeg de vereeniging van shawlwevers, die uit 2 meesters en 16 knechts bestond: zij ontving 250,000 frs. In de departementen werden meestal
| |
| |
de spinnerijen en weverijen van Rheims, Lyon, Rouen en Nevers ondersteund. Ook meesters en fabriekanten kregen somwijlen ondersteuning. De regering oefende eene strenge contrôle op de handelingen der gesubsidieerde vereenigingen uit.
Het was de regering echter zoo weinig ernst om de belangen der arbeiders te behartigen, dat zij aan de vereenigingen geen tijd liet op verhaal te komen, maar haar gedurig bezwaren in den weg legde, als zij meende, dat de voorgeschoten gelden niet in tijds teruggegeven of renten voldaan konden worden.
Nevens de gesubsidieerde ontstonden in de februarijdagen nog eene menigte andere vereenigingen, die in eigen kracht de verwezenlijking van haar bestaan trachtten te verzekeren.
Het was een door de revolutie geliefkoosd denkbeeld van de arbeiders geworden, om tot hunne zelfstandigheid door de productie te geraken en overal werd daarom naar dit doel gestreefd.
Na de Februarij-omwenteling vormden zich in Parijs een groot aantal arbeidersvereenigingen, die meestal onder veel bezwaren en ontberingen een klein bedrijfkapitaal bijeen bragten, waarmede zij eene zaak begonnen. Ofschoon die vereenigingen in den beginne in concurrentie met elkander traden, omdat zij zonder eenheid van beginselen werkten, ontwikkelde zich later toch het denkbeeld van solidariteit harer belangen; zij trachtten zich onderling te ondersteunen, door wederkeerig als produccenten en consumenten op te treden. Vrij natuurlijk vond het denkbeeld van Proudhon, om de arbeiders door rentelooze voorschotten onderling te vereenigen en hen van het kapitaal vrij te maken, gereeden ingang. Men nam met de door hem aanbevolene bons d'échange proeven, die echter mislukten, en daarom kwam men op het denkbeeld, om alle vereenigingen door een nog engeren band aan een te knoopen. Hierdoor zou de credietvraag opgelost worden: de zoo verbondene vereenigingen namelijk zouden alle consumtiemiddelen wederzijds verkrijgbaar stellen en de daardoor wederzijdsch ontstane schuldvorderingen door gemeenschappelijk credietpapier uitwisselen. Op deze wijze kwam de Union des associations de Paris tot stand. Zij zou noodzakelijk den omloop van credie papier, door contanten gedekt, bevorderen. Dit ontwerp werd echter niet in praktijk gebragt, wegens den politieken omkeer van zaken.
| |
| |
In Parijs ontstonden meer dan 400 vereenigingen, wier levensduur, op enkele uitzonderingen na, echter zeer kort was, en meestal ten gevolge van uitwendige omstandigheden te niet gingen.
De staatsgreep van 2 December 1857 maakte aan de arbeidersbeweging plotseling een einde.
Weinig toch, wat in dat driejarig republikeinsche tijdvak het leven zag, had uitzigt op een bloeijend voortbestaan. Er trad eene nieuwe periode van ontwikkeling voor de arbeidende klasse op. De arbeiders waren in zeer beperkte mate tot eigen krachtsinspanning teruggebragt, welker uiting echter door den argwaan der regering zeer belemmerd werd. Het denkbeeld van associatie bij ondernemingen bleef echter de bovenhand behouden, en het is het eigenaardige van de Fransche beweging, dat men hier naauwelijks een spoor van die veelvuldige vertakkingen en opeenvolging van instellingen en proefnemingen, waardoor Engeland en Duitschland op dat gebied zich kenmerkten, waarnam. En dat wel wegens de talrijke dwaalbegrippen, die men aan eene dusdanige beweging vastknoopte.
In Parijs zelve stond nog tijdens de Republiek elke poging tot emancipatie der arbeiders in 't naauwste verband met hun aandeel in de productie. In de departementen werd destijds op sommige plaatsen beproefd, de levensverhoudingen der arbeiders te verbeteren door het oprigten van een gemeenschappelijk fonds voor de zoogenaamde boucheries societaires. Zij hadden ten doel het verschaffen van goedkoope voedingsmiddelen. Maar hoe onschuldig haar doel ook was, moesten zij met den coup d'état in het algemeene lot der vereenigingen deelen.
Rigten we nu het oog op de bewegingen der arbeiders gedurende de laatste 18 jaren, om hunnen toestand te verbeteren, dan treffen wij in Frankrijk dezelfde verhoudingen aan, die het moderne industrialisme overal op dit gebied aan den dag brengt. De vereenigingen te Parijs, die zich door gunstige omstandigheden konden staande houden, droegen meeestal de firma harer gérants. Hare fondsen werden door de leden bijeengebragt, bij vele door leeningen en bijdragen van vreemden gesteund. De aanspraken der associés worden gewoonlijk naar den geleverden arbeid geregeld, evenwel nadat eene zekere som tot amortisering van het aanlegkapitaal wordt afgetrokken, zoodat de wezenlijke voordeelen van zoodanige ondernemingen altijd eerst na een
| |
| |
betrekkelijk langen tijd den leden ten goede komen. Bij enkele vereenigingen heeft men het zoogenaamde principe égalitaire in acht genomen, waarbij aan elk der leden hetzelfde bedrag wordt uitgekeerd. Het toetreden van nieuwe leden geschiedt gewoonlijk onder verzwarende omstandigheden; daarentegen nemen sommige zoogenoemde auxiliaires aan, die aanvankelijk geen aanspraak op het eigendom en de winsten hebben, en slechts een bepaald loon van hunnen arbeid erlangen, doch die uitzigt hebben op definitive opname. De wettige vorm der vereenigingen is de ‘société en nom collectif,’ waardoor eene gemeenschappelijke verantwoordelijkheid in het leven wordt geroepen. De vereeniging kiest een gérant, om de zaak te besturen, die een vast tractement geniet en onder contrôle van de kassiers en boekhouders en een ‘conseil de surveillance’ staat. Sommige vereenigingen worden slechts voor een bepaald getal jaren opgerigt, om bij het verstrijken van den termijn het overschot van kapitaal en winst onderling te deelen. Onder deze vereenigingen verdienen bijzondere vermelding de association Remquet, die in 1848 door 16 gezellen van de drukkerij van Renouard werd opgerigt en een voorschot van den staat ontving ten bedrage van 80,000 frs. Van het loon werd 25 pCt. teruggehouden. Zij werkten zoo gelukkig, dat in tien jaren tijds alle passiva gedekt waren en elke deelhebber 7 à 8000 frs. uitkreeg. De schrijnwerkers-vereeniging in de Rue St. Joseph werd door 208 gezellen in het leven geroepen en begon met een bedrijfkapitaal van 504 frs., ontving later van staatswege een voorschot van 25,000 frs., nam het principe égalitaire aan en hield 28 pCt. van het loon in de gemaakte winst terug. Ook deze vereeniging maakte zeer goede zaken.
De pianomakers van de Rue Gatiol hadden met veel moeite 229½ frs. bijeen gebragt, waarmede zij in Maart 1849 aanvingen. Zonder eenige ondersteuning hebben zij met de meest mogelijke krachtsinspanning hunne onderneming tot een bevredigend resultaat gebragt. De Association des ouvriers ferblantiers met een kapitaal van 700 frs. in 1849 opgerigt, had eveneens met vele bezwaren te worstelen, doch werkt thans zeer gelukkig. De leden worden volgens geleverd stukwerk betaald; van de winst komt 20 pCt. in het reservefonds, 30 pCt. in de caisse d'assisance en 50 pCt. worden gelijkelijk onder de leden verdeeld, als het genootschappelijk kapitaal op 50,000 frs. is gebragt.
| |
| |
De stoelendraaijers in de Rue Papencourt en de smeden van den Faubourg St. Antoine hebben zich zonder bijstand voortgeholpen. De zadelmakers, glasslijpers en vijlhakkers-vereenigingen werken met staatsvoorschotten van 10,000-240,000 frs.
Uit deze weinige voorbeelden wordt de levensvatbaarheid dier vereenigingen bewezen. Wel is waar zijn zij betrekkelijk gering in aantal, maar de ijver en spaarzaamheid harer leden werken gunstig ten voorbeeld van anderen.
Onder het keizerrijk mogt het tot dusverre nog niet gelukken een engen band om de vereenigingen onderling of om hare leden te leggen. De regering deed zeer weinig om de aaneensluiting te bevorderen. Integendeel, zij hield naauwlettend toezigt, dat voor haar daaruit geen ongerief kon voortspruiten. Van daar, dat er tot dus verre zoo weinig gedaan is, om den stand der arbeiders te verheffen.
Van meer beteekenis was de ontwikkeling die de bouwvereenigingen in Frankrijk hebben verkregen. Het waren vooral de fabriekeigenaars, die de belangen hunner arbeiders goed begrepen, door ze geschikte woningen te verschaffen.
Men werkt hier volgens een tweeledig plan. Men bouwt arbeiderswoningen om die slechts te verhuren, of men staat ze den bewoner af tegen eene zekeresom, die in termijnen boven de huursom voldaan moet worden. De Cités ouvrières staan daar als zoovele loffelijke voorbeelden van den geest des tijds en zullen ten spoorslag moeten strekken voor een volgend geslacht, om in gelijken geest doch op breedere schaal in het belang van den arbeidersstand werkzaam te blijven.
De Cité Napoléon in Parijs, deels door actiën, deels door een aanzienlijk voorschot van den staat opgerigt, bestaat uit een zoogenaamde kazernewoning van 3 verdiepingen, waarin aan 179 gezinnen, tot huurprijzen van 200 à 300 frs. voor de grootste, 100 à 200 frs. voor de middelsoort en 60 frs. voor de kleinste soort woningen, huisvesting wordt verleend. Daarentegen werden dergelijke cités opgerigt in sommige fabrieksteden van den Bovenrhijn, met het doel om de arbeiders langzamerhand eigenaars hunner woningen te maken. Zoo werd op den 1sten Julij 1853 te Mulhouse, door de ijverige bemoeijingen van den fabrikant Jean Dollfus, de Société Mulhousienne des cités ouvrières tot stand gebragt, met een actiënkapitaal van 335,000 frs., tegen eene rente van 4 pCt. De arbeiderswoningen werden
| |
| |
voor de bouwsom verkocht of verhuurd, in welk laatste geval de huurrente geen 8 pCt. van de bouwkosten te boven mogt gaan. Men bouwde huizen van verschillende grootte, die in verschillende termijnen afbetaald konden worden. De langste termijn is 16 jaren. Geen huis mag binnen 10 jaren na de afbetaling verkocht of verhuurd worden. Om in het bezit van zulk eene woning te geraken, moet de kooper van een huis van 3000 frs. dadelijk 300 frs. betalen en 25 frs. in maandelijksche termijnen gedurende 13 jaren. De voor den kooper op deze wijze afbetaalde som bedraagt met de rente van het kapitaal 432,680 frs. Op deze wijze werden van 1854-66 692 huizen afgezet. Elk huis is voor eene familie bestemd, voorzien van een tuintje, omtreeks 120 vierkante ellen groot. De vereeniging heeft ook wasch- en badhuizen gebouwd, waarvan tegen zeer billijke prijzen gebruik kan gemaakt worden. Tegenwoordig bedraagt de bevolking van de cité te Mulhouse 6000 zielen. Welk een gunstigen invloed die vereeniging zoowel op de gezondheid en het huiselijk geluk van den werkman, als op den bloei der industrie uitoefent, is van algemeene bekendheid.
Op gelijke wijze als daar werd ook te Guebwiller in 1860 eene bouwvereeniging in 't leven geroepen met een kapitaal van 342,000 frs., die op gelijksoortige voorwaarden hare huizen verkoopt, die, naar gelang van hunne grootte, 2973 frs. 65, 3584 frs. 80 en 4139 frs. 35 kosten. De société immobilière in Beaucourt en die te Colmar werken op gelijken voet en met even veel vrucht. Hier zijn de huizen goedkooper en de sommen der maandelijksche termijnen van afbetaling geringer.
In de zuidelijke en zuid-oostelijke departementen verbonden de arbeiders aan de bestaande boulangeries sociétaires inrigtingen tot verschaffing van andere goedkoope levensmiddelen; bijzondere vermelding verdient de société alimentaire te Grenoble.
Uit het aangevoerde omtrent de arbeidersbeweging in Frankrijk blijkt onder anderen, dat de productive associatie reden van bestaan heeft. Maar dat de hier en daar op zich zelf staande vereenigingen geen genoegzame magt opleveren, om als panacée te strekken. De ongunstige verhoudingen van de arbeidende klassen in Frankrijk doen haar de zoo gewenschte eenheid en solidariteit missen, om eene trede hooger te stijgen op den maat- | |
| |
schappelijken ladder. Zij zullen dit blijven derven, zoo lang de regering goed vindt steeds in hare belangen in te grijpen en zich beijvert om haar kunstmatig werk te verschaffen.
Het tegenwoordige keizerrijk staat op een gevaarlijken bodem. De redding van de maatschappij zal door de bourgeoisie duur gekocht worden, en ten laatste zullen alle bemoeijngen, die Napoleon aanwendt, om de rust daar te bewaren, niet voldoende blijken te zijn. Het verlangen naar de vrijheid zal toch herleven en te magtig worden; de slavernij zal haar ten laatsten toch ten verderve leiden en aan de slaafsche bourgeoisie te smaadvol blijken te zijn
De werkzame momenten voor een val zijn dus in massa voorhanden. Verliest Napoleon de ondersteuning van de welgestelde klassen en het proletariaat zijne vrees, dan staat hij voor een dilemma: òf hij moet den strijd om het voortbestaan zijner heerschappij met de voorhandene middelen levendig houden, òf hij moet het steunpunt zijner regering veranderen, door de hem vijandig gewordene bourgeoisie door de arbeiders te bedwingen. Het blijft echter de vraag, of het dan nog voor Napoleon tijd is, iets voor zijne heerschappij te doen en of de arbeiders hem dan dat vertrouwen zullen schenken, dat zij hem nu, door den nood gedwongen, aanbieden. De toekomst van Frankrijk is derhalve innig met de arbeidersvraag verbonden. In de arbeidende klassen zijn de elementen van de beweging voorhanden, en hetzij dat van daaruit het ferment in den poel van het keizerrijk geworpen wordt, hetzij dat de ondragelijke verdrukking eindelijk anderen tot werkdadigheid aanspore, de sociale vraag zal dan eerst belangwekkend op den voorgrond treden, als de troon van den Caesar aan het wankelen geraakt.
De Franschman streeft gedurig naar vrijheid, hoe weinig hij ook de kunst moge verstaan, van die vrijheid het gepaste gebruik te maken, en juist daarom brengt zij het tegenovergestelde voort, van wat zij beoogt.
Het is bovenal de arbeidersvraag, die goed opgevat en opgelost, den grondslag voor eene duurzame vrijheid aan deze zijde van 't kanaal zal leggen.
| |
Duitschland.
De omwentelingen op economisch gebied hebben Duitschland later en minder doortastend aangegrepen dan Engeland en Frank- | |
| |
rijk. De politieke toestand ontving met eene ongekende lankmoedigheid de nieuwe begrippen; de territoriale en politieke verdeeldheid stond aan elke snelle verbreiding van den veranderden tijdgeest belemmerend in den weg, en de overgang van de economische verhoudingen van vroeger tot die, welke de rigting van den tegenwoordigen tijd eischte, betrad zijn weg langzaam en bedachtzaam. Ten opzigte van dit laatste was inzonderheid Duitschlands standpunt in den wereldhandel van gewigtige beteekenis.
De groothandel nam vooral gedurende den tijd van het contiuentaalstelsel eene groote vlugt en had zich onafhankelijk van het buitenland gemaakt.
Het kapitaal greep begeerig elke gelegenheid aan, om zich aan de nieuwe wetten der productie te onderwerpen en met goed gevolg. Maar het kapitaal had zich reeds lang van zijne naauwe vereeniging met den arbeid afgewend, en volbragt thans gemakkelijk zijne volkomene scheiding. Het nog in volle kracht bestaande gildewezen verhinderde de kleinhandelaars aan de vrije beweging deel te nemen, terwijl de groote kapitalisten daardoor naauwelijks aangedaan werden. De arbeiders in handels- en nijverheids-ondernemingen moesten spoedig aan de algemeene wetten van het loon gehoorzamen, ofschoon de arbeiders in den landbouw nog aan de voorvaderlijke gewoonten getrouw konden blijven.
In geheel Duitschland maakte de bourgeoisie de kern der maatschappij uit. Terwijl de bourgeoisie de vaan der politieke vrijheid in de hoogte hield en een aanhoudenden en hardnekkigen krijg voor de politieke beginsels van 1789 aavaardde, wierp zij zich tevens geheel in de armen der nieuwe economische rigting.
De ongehoorde bloei die Duitschlands handel en nijverheid in de laatste veertig jaren ondervond, is het grootendeels verschuldigd aan de ontwikkeling zijner fabrieksnijverheid en groote industrieële ondernemingen. Doch juist deze strooide het zaad voor het proletariaat, hetwelk zich in twee groote afdeelingen splitste, het eigenlijke arbeiders-proletariaat en het proletariaat van den kleinhandel. Het eerste ontstond uit de algemeene oorzaken der loonverhoudingen, het laatste was de vrucht van de kleingeestigheid en de bekrompenheid van het gildewezen. Talrijke, onafhankelijke ondernemers stonden tegenover de groote industrie, waarmede zij niet konden concur- | |
| |
reren. Overal was de kleine industrie achteruitgaande, dewijl zij met drie dubbele kosten produceerde, zonder dezelfde voordeelen van den afzet te genieten of aan eenige concurrentie te kunnen denken. De nadeelen voor het toenemend proletariaat traden meer en meer op den voorgrond, en men zocht de oorzaak daarvan, zoo als 't gewoonlijk gaat, op eene geheel verkeerde plaats; men rekende den Staat toe, wat aan de economische ontwikkeling te wijten was.
De bourgeoisie, die de kapitaal-bezittende klasse in zich bevatte en den invloed in den Staat nog niet deelachtig was zooals zij wenschte, leefde in de blijde hoop, door hare overwinning in den politieken strijd, zonder eigen offers, het kwaad te kunnen keeren. Die mannen echter, welke de wetenschap dienden, wisten in de volks-huishoudkunde het ware van het valsche nog niet te onderscheiden, in de sociaal-wetenschap naauwelijks de grondslagen te vinden. Men trok voor de arbeiders partij, zooveel men kon; men begon hunne stemming te vreezen, maar aan al dat kwaad had de Staat schuld. De kapitaalbezitters zondigden rein van harte. De Duitsche arbeiders gevoelden het drukkende van hunnen toestand en wisten daartegen geen raad. In hunne afzondering lag hunne ontzettende zwakheid. Elke regering in den Duitschen Staat leefde in den grootsten angst voor omverwerping van het bestaande en onderdrukte elke stem of elke poging die tot verbroedering zou leiden. Met blindheid geslagen wilden zij de uitingen van den tijdgeest niet gewaar worden en droegen zoodoende veel bij tot de afdwalingen waarvan latere tijden getuigen waren. Van gene zijde van den Rhijn klonken de Sirenenzangen van het communisme en vonden gereeden ingang aan de andere zijde van dien stroom bij allen, die onder den economischen gang van zaken leden en zuchtten.
Intusschen had op politiek gebied de Fransche invloed den bodem voor gewigtige gebeurtenissen voorbereid. Met spanning volgden de Duitsche midden- en lagere standen elken ademtogt van de Julij-monarchie. Onder het proletariaat heerschte een vurig verlangen naar bevrijding van de ketenen, waarin het geklonken was.
De Julij-troon stortte in. Frankrijk begroette andermaal een jonge republiek en het signaal was voor geheel Europa geblazen. De revolutie van 1848 was voor Duitschland het natuur- | |
| |
lijke en noodwendige uitvloeisel van de opwekking in 1789 gedaan. Zij was de Sturm- und Drangperiode van het openbare leven. In 1848 behaalde de bourgeoisie de overwinning en zij bevocht die door het proletariaat daarin geholpen. De beweging had, zoo al niet uitsluitend, een proletarisch karakter; het politieke drama had een socialen achtergrond. Overal wierpen zich de proletariers met heftigheid in de beweging. Maar de massas waren onbeschaafd en met het eigenlijke wezen van de vragen van den dag niet vertrouwd. Zij geloofden hem die op de welsprekendste wijze de schoonste hoop wist voor te spiegelen. Zij verlangden utopiën. Het proletariaat meende door de beweging eene hervorming op economisch gebied te zullen bereiken, terwijl de bourgeoisie slechts de politieke heerschappij, overeenkomstig hare magt op economisch terrein wilde magtig worden. De eerste begrepen niet wat zij wilden en verstonden onder het woord vrijheid geheel iets anders dan de laatsten, wier werktuig zij werden.
Het jaar 1848 heeft het bewijs geleverd, dat kapitaal en arbeid, bourgeoisie en arbeiders-proletariaat niet zamen kunnen gaan, zoolang het streven van de eersten de billijke wenschen der laatsten tegenwerkte. Sedert 1848 heerscht de kapitaalbezittende middenstand op het gebied van het openbare leven. Het liberalisme der bourgeoisie is de erkenning van de magt van het kapitaal. Zij verlangt slechts dat de Staat haar de handen vrij laat, maar protesteert krachtig tegen elke uiting van het proletariaat als dit van zijn kant regten wil doen gelden. Intusschen is de beweging van 48 niet zonder vrucht gebleven. De arbeiders zijn tot bewustzijn gekomen dat langs den weg van geweld door hen niets bereikt kan worden en zij van den kant der zoogenaamde liberale partij op geene ondersteuning kunnen rekenen. Eene kalmere stemming maakte zich van de arbeiders meester.
De wetgeving bekommerde zich echter weinig om den toestand der arbeiders, maar zag angstig toe op elke uiting van kameraadschap. Het regt van vereeniging werd binnen enge grenzen bepaald, de verhouding van de arbeiders in de fabrieken tegenover hunne meesters naauwelijks beschermd, elke gemeenschappelijke overeenkomst tot loonverandering van wege de policie verboden. De fabriekwetten beschermden meestal de meesters, doch ontzeiden de arbeiders aanspraak op billijke ge- | |
| |
lijkheid te doen gelden. Maar veel werd daarentegen op het gebied van het volksonderwijs gedaan. De heilzame vruchten daarvan bleven niet lang uit. Zij openbaren zich in de voortreffelijke houding, die de arbeiders in de laatste jaren hebben aangenomen.
Manuen buiten den kring der arbeiders hebben zich ook hun lot aangetrokken en pogingen aangewend om hun toestand te verbeteren. Met gematigdheid lichtten zij de onervarenen voor en wezen hun den eenig goeden weg aan. De voorgangers op dit gebied kunnen in twee partijen onderscheiden worden: de conservatieve, die de kerk en den adel als hef boomen van verbetering aanwezen, terwijl de liberalen de zelf hulp als schibboleth verhieven. De democraten, die eene gansche omkeering van den Staat wenschten, hadden weinig ingang.
De zaak der arbeiders werd in 1848 te Berlijn op het ‘centralverein für das Wohl des arbeitenden Klassen in Preussen’ het eerst breedvoerig besproken. Zonder onmiddelijk tot verbetering van den toestand der arbeiders te leiden, werd daar echter menige zaadkorrel gestrooid, die milde vruchten voor de toekomst beloofde.
De voorhanden middelen strekten niet om oogenblikkelijk in de behoeften der arbeiders te voorzien. De spaarbanken bleven ledig, omdat de arbeider nog niet geleerd had te sparen. De onderstandskassen aan fabrieken verbonden, werden door de arbeiders met wantrouwende oogen aangezien, omdat zij in handen der fabrieken waren en weinig aan de door de arbeiders gekoesterde wenschen voldeden. Dat gemis van vertrouwen in de beheerders dier inrigtingen bragt er veel toe bij om het sparen bij den arbeider tegen te houden. De strijd tusschen handels-vrijheid en gildewezen hield sinds 1848 elken vooruitgang tegen. Het beschermend stelsel, dat zoo zeer gehuldigd werd, verzwakte thans elke uiting van zelfstandigheid en vermeerderde de hulpeloosheid der kleine industrie. Het laat zich daarom ligt begrijpen, dat men in de vereeniging steun en kracht meende te vinden en dat beginsel tot parool verhief. En toch vreesde men, dat die associatie tot een ontzettende magt kon aangroeijen, die verkeerd aangewend, noodlottige gevolgen voor de arbeiders en den staat kon na zich slepen. Om dat gevaar in tijds te keeren besloot eene aanzienlijke partij uit
| |
| |
de bourgeoisie, om zich de zaak der arbeiders aan te trekken en haar binnen de noodzakelijke grenzen te beperken.
Nadat reeds door eenige mannen op de magt der vereeniging en het beginsel van zelf hulp was gewezen, ontwikkelde de Pruissische kantonregter, Herman Schultze, uit Delitsch, in 1857 op het ‘congrès international de bienfaisance’ te Frankfort zijne gedachten, die de praktische toepassing van onderlinge hulp ten doel hadden. Schultze Delitsch had reeds in 1849 in Delitsch en Eilenburg productie-vereenigingen van schoenmakers en schrijnwerkers op het beginsel van solidariteit in het leven geroepen en in 1852 in Delitsch eene volgens zijne inzigten ingerigte voorschotbank tot stand gebragt, die spoedig in de omstreken navolging vond. Tevens werd zijne aandacht op de consumtieve vereenigingen gevestigd, op het voetspoor der Engelsche distributive Stores.
Zijne denkbeelden vonden in wijderen kring ingang en weldra maakte hij het middelpunt der beweging uit en begon hij zich van lieverlede geheel aan die volkszaak te wijden.
Te gelijk met de ten uitvoerlegging van het program van Schultze had eene andere beweging in Duitschland plaats, die in hare gevolgen de arbeidersvraag zeer bevorderlijk was en de beginselen van Schultze tevens meer ingang deed vinden. Het was het streven naar vermeerdering van de bronnen van ontwikkeling en beschaving onder de lagere standen. Zij legde den grondslag voor menige vereeniging, die dat doel trachtte te bevorderen. Talrijke handwerkers-vereenigingen kwamen tot stand. Onder deze bekleedt de in 1859 opgerigte Berliner Handwerker-Verein eene voorname plaats, die spoedig tot de banier-draagster van het Schultzeanisme werd verheven. Men stelde zich bij die ontwikkeling van den werkman tevens eene meerdere toenadering tusschen hem en zijn patroon voor en hem vatbaar te maken, om de kwestiën van den dag beter te kunnen begrijpen.
Schultze's leer grondt zich op de erkenning van den nood der arbeidende klassen, door hare economische hulpeloosheid te weeg gebragt. De oude beschermende wetten kunnen daarin thans niet meer voorzien. Het grootste bezwaar, waarmede de kleine ondernemers te kampen hebben, ligt in het gemis van crediet, en daarin moet allereerst voorzien worden. Daar nu op handels en nijverheidsgebied geen werkelijk crediet ver- | |
| |
kregen kan worden, zoo moet de zekerheid van het persoonlijk crediet vermeerderd worden en daaruit ontstaat ten laatste van zelf het denkbeeld van solidariteit tusschen alle credietnemers, dat verwezenlijkt wordt in een gemeenschappelijk verbond.
De credietiustellingen van Schultze bereiken het tweeledige doel: den kleinen burger te leeren sparen en het voordeel dat hij trekt uit die kleine bespaarde sommen, door de winst in zijn handel er mede behaald. Naast deze inrigtingen verrezen de consumtie-vereenigingen en die tot het goedkoope aanschaffen van grondstoffen, welker uitbreiding in de gemeenschappelijke magazijnen gezocht moet worden. De keten van die reeks van inrigtingen wordt gesloten door de productive vereenigingen door hem in het leven geroepen.
In het jaar 1859 waren in 200 voorschotbanken en credietvereenigingen en in 100 grondstoffen-vereenigingen eene totale som van 6½ millioen Thaler in circulatie. In 1861 was het gezamenlijk getal dier inrigtingen tot 630 à 650 gestegen, met een omzet van 20 à 22 millioen Thaler. Reeds in 1859 werd de noodzakelijkheid gevoeld, om een naauweren band tusschen al deze vereenigingen te vestigen, om de organisatie met raad en daad te steunen, de belangen der vereenigingen naar buiten te bevorderen, ten haren gunste op de wetgeving te werken, de betrekkingen der vereenigingen onderling te leeren kennen en te bevestigen, bronnen van kapitaal te openen en over 't algemeen meer eenheid in de zaak te brengen. Tot dat einde werd de Anwaltschaft der Deutschen Erwerbs- und Wirthschafts-genossenschaften te Berlijn gegrondvest en hare leiding aan Schultze toevertrouwd. Jaarlijks wordt eene algemeene vergadering gehouden, waar de vereenigingen door afgevaardigden vertegenwoordigd worden. In 1861 waren reeds 218 vereenigingen toegetreden. Door de bemoeijingen van Schultze bij den Pruissischen landdag werd die vereeniging als regtspersoon erkend. In 1866 waren bij de Anwaltschaft 1433 vereenigingen bekend, waarvan 1047 voorschotbanken en credietvereenigingen, 187 grondstoffen-, magazijn- en productive en 199 consumtive vereenigingen. Het bedrijfsomzet dier vereenigingen bedroeg tusschen 105 en 110 millioen Thaler; zij bezaten 9 millioen Thaler eigen fondsen, 25-28 millioen beschikbare vreemde kapitalen en telden omstreeks 500,000 leden.
Ferdinand Lassalle trad in 1863 als verkondiger van een
| |
| |
andere leer op. Hij verkondigde openlijk, dat slechts in de staatshulp heil voor den arbeider gezocht moet worden en dat die hulp dan eerst verkregen kan worden, als door het onmiddelijk en algemeene stemregt de overwegende invloed in handen der arbeidende klassen gekomen zal zijn. Het erlangen van dit stemregt moest derhalve het eerste, naaste en met alle geoorloofde middelen te bereiken doel voor de arbeiders zijn. Alle andere middelen zouden, volgens zijne meening, ontoereikend en te omslagtig wezen. Hij spoorde derhalve aan tot eene onvermoeide, welgeorganiseerde agitatie door het algemeene stemregt. Als een bliksemstraal doorkliefde dit denkbeeld aller gemoederen; de bourgeoisie werd onthutst en voer hevig tegen den reformator uit. De arbeiders namen aan den eenen kant het nieuwe program met gejuich aan, aan den anderen kant werden zij door verdachtmaking van die koene plannen in hun vertrouwen geschokt.
Het optreden van Lassalle moet echter als een keerpunt in de ontwikkeling van de arbeidersbeweging beschouwd worden.
Van dit tijdstip kwamen twee geheel tegenovergestelde stroomen in beweging, waaruit zich ten laatste de wachtwoorden van ‘staats-’ of ‘zelfhulp’ verhieven. Lassale plaatste zich aan de spits van de beweging door hem verwekt, terwijl de tegenpartij zich om Schultze Delitzsch schaarde.
Lassalle werd door de arbeidersvereenigingen van den Maingau aangezocht om zijne denkbeelden op een congres nader te ontwikkelen. En daar werd in Mei 1863 de grondslag gelegd voor een Algemeinen Deutschen Arbeitsverein, dat zich de agitatie voor het algemeen stemregt ten doel stelde. Die agitatie verkreeg in weinige maanden eene aanzienlijke uitbreiding in onderscheidene deelen van Duitschland. Overal werden plaatselijke vereenigingen tot stand gebragt. De bourgeoisie kwam daar tegen in verzet, want indien slechts een deel van het program van Lassalle verwezenlijkt werd, dan zoude zij verloren zijn. Zij kon hem nooit vergeven, dat hij zonder verschooning den economischen toestand gekwetst en gegeeseld had, dat hij den sluijer had opgeligt, het egoïsme van het kapitaal in zijne naaktheid aan de kaak had gesteld, de tegenstelling van kapitaal en arbeid blootgelegd en van eene andere verhouding van de regten der arbeiders had gesproken, dat hij in zijne productieve vereenigingen eene geheele hervorming van de productie had te
| |
| |
weeg gebragt. Lassalle bragt de arbeidersvraag op het politieke terrein over en tastte daarmede in dubbele mate de belangen van het kapitaal aan.
De plotselinge dood van den aanvoerder dreigde de gansche beweging met een ondergang, of ten minste haar doel grootelijks voorbij te streven. Wel overleefde zijne schepping, het algemeine deutschen Arbeiterverein, hem, maar noch Becker, noch Perl, zijne apostelen, konden die vereeniging doen gedijen. De gebeurtenissen op politiek terrein, gedurende de jaren 1862-64 in Duitschland voorgevallen, bragten de arbeiderskwestie op den achtergrond. De overwinning van Pruissen was de nederlaag voor de partij van vooruitgang. Lassalle's meening omtrent haar werd nu weldra verwezenlijkt.
De arbeidersvraag werd in de wetgeving van den Noord- duitschen Bond opgenomen, daar een rijksdag op den grondslag van het algemeene stemregt werd vastgesteld. Bij de verkiezingen voor den rijksdag, in April 1867, waren de arbeidersvereenigingen dan ook zeer ijverig in de weer. En werkelijk gelukte het haar vooral in de Rhijnprovincien eenige candidaten af te vaardigen, die evenwel tot dus verre geene gelegenheid hadden de zaak der arbeiders in het oogloopend te bevorderen. Daarentegen wilde men den arbeiders met een ander regt begiftigen, waartoe Schultze-Delitzsch den stoot gaf, namelijk het regt van zamenspannen tot loonverhooging. De bondsraad verwierp echter het daartoe strekkend ontwerp, door den rijksdag voorgedragen.
Oostenrijk bleef tot onlangs nog geheel buiten de beweging. De reden daarvan ligt deels in de wijze waarop de nijverheid aldaar beoefend wordt, deels de in politieke en verstandelijke bekrompenheid, waarin de arbeider daar verkeert. Nadat in eenige steden dier monarchie voorschotbanken en hulpkassen waren opgerigt, begon men zich ook het onderwijs van den man uit het volk aan te trekken. De oprigting van vereenigingen werd zeer belemmerd door de wet die haar in haar ontstaan vele bezwaren in den weg stelde. De in 1864 te Weenen opgerigte Fortbildungsverein für Buchdrucker en de Industriële Fortbildungsverein te Reichenberg, waren de eerste vereenigingen van arbeiders. De latere pogingen tot bevordering van de belangen der arbeidende klassen in Oostenrijk beproefd, ademden allen den geest van Schultze-Delitzsch. Het Volks wirthschaflichen Verein
| |
| |
in Weenen hield tot dat einde voordragten, die veel tot bevordering van de consumtieve vereenigingen aldaar hebben toegebragt.
Na vele bezwaren ondervonden te hebben, gelukte het eenige vreemde werklieden, te Weenen gevestigd, om een allgemeinen Arbeiter-Bildungsverein te vestigen. In December 1867 verkregen zij daartoe het verlof der regering, en al dadelijk mogt de vereeniging zich in de toetreding van omstreeks 1000 leden verheugen. Plotseling als het ware werd nu de arbeidersbeweging te Weenen in 't leven gebragt en spoedig werd een congres bijeengeroepen, waarvan de oprigting van het Centraal-comité zum Wohl der arbeitenden Classen het uitvloeisel was, dat het beginsel van zelfhulp aannam. Het Arbeiter-Bildungsverein was het stelsel van Lassalle toegedaan, waarmede ze op een arbeiderscongres, in Januarij 1868 gehouden, glansrijk de overwinning op de aanhangers van Schultze behaalde.
Naast deze beide partijen openbaarden zich nog velerlei pogingen, om het lot der arbeiders te verbeteren. Tot dat einde verdient vermelding de vereeniging van ‘Wiener Pionniere’, in Januarij 1868 in het leven geroepen, welke geheel op den leest geschoeid is van de Rochdaler vereeniging
Uit deze schets ontwaren wij, dat de Duitsche arbeidersbeweging nog in de eerste phaze van ontwikkeling verkeert. Slechts als eene levendige gedachte ligt de zaak in de massa's, de idée leeft, maar hare verwezenlijking zal zich eerst in de toekomst moeten openbaren. Nog is het niet gelukt in de Duitsche arbeiders dat krachtige streven naar vereeniging en naauwe aancensluiting te voorschijn te roepen, dat standpunt tegenover het kapitaal in te nemen, hetwelk hun als het eigenlijk producerende deel der maatschappij toekomt.
De organisatie der massa's moet bereikt worden, waartoe in de algemeene Duitsche arbeidersvereenigingen de stoot was gegeven, doch door haar nog in lange na niet tot een gewenscht einde is gebragt. De strijd van de nationale zucht naar eenheid met den geest van particularismus en individuele ontwikkeling, waarin het Duitsche volk is verzonken, levert de grootste belemmering, die overwonnen moet worden.
Maar wat tot dusverre geschied is, geeft regt om te beweren dat de arbeiders in staat zijn iets goeds voor zich en de maatschappij tot stand te brengen, indien hun slechts de regte weg aangewezen en die weg gebaand wordt.
| |
| |
Schultze Delitsch gaf de hulpmiddelen aan de hand, om het proletariaat der kleine ondernemers, waaraan Duitschland zoo overrijk is, op te heffen, en indien daarvan het regte gebruik wordt gemaakt, zal het eens de kern der maatschappij worden. Of echter het arbeiders-proletariaat ten laatste in de weldaden van het sociale leven zoo zal deelen als door de voorstanders der arbeiderskwestie gewenscht wordt, hangt geheel van de toekomst, die Duitschland tegemoet gaat, af. Van de goede oplossing van dat vraagstuk hangt echter wederkeerig de toekomst van Duitschland af.
Zoo hebben wij dan in eenige weinige bladzijden getracht de hoofdpunten aan te wijzen, die de arbeidersbeweging onzer dagen kenschetst. Over het geheel troffen wij eene verrassende overeenstemming in verschijnselen, inzigten en gebezigde middelen aan. De verschillen, die daarbij optraden, moeten veelal gezocht worden in de bijzondere omstandigheden, waarin het land verkeert en in de eigenaardigheden van den nationalen geest. In Engeland heeft men daarom dadelijk het praktisch terrein betreden; in Frankrijk daarentegen speelden vooral in de eerste jaren abstracte theoriën en utopische phantasiën eene gewigtige rol. In de Germaansche landen bestond er over 't algemeen eene neiging, om zich aan het bestaande te hechten en van daar uit de ontwikkeling in het leven te roepen, terwijl men in het Romaansche Frankrijk zeer veel met geheele omkeeringen van het bestaande en eene volkomene hervorming van Staat en maatschappij op had. Hier hechtte men, overeenkomstig den centraliserenden geest der Romanen, aan de regeling van de sociale vragen van staatswege het meeste gewigt, ginds hield men hardnekkig aan het denkbeeld van vrijheid en zelfstandigheid der individuën, aan de waardering der persoonlijkheid vast.
Uit de hier geschetste arbeidersbeweging is ten duidelijkste zigtbaar, dat de arbeidende klassen noodzakelijk geholpen moeten worden, dat het bewustzijn van die noodzakelijkheid niet alleen, maar ook van de mogelijkheid bij haar bestaat. Aan den anderen kant zien wij dat eene afdoende verandering en verbetering slechts door eene werkelijke hervorming van de tegenwoordige productie-verhoudingen verkregen kan worden, dat de arbeiders in hunne afzondering onvermogend zijn, zich met eigen krachten op
| |
| |
te heffen, maar dat alleen door een vereenigd optreden en eendragtig zamenwerken de bereiking van het doel te verwachten is. Het is duidelijk genoeg gebleken, dat het beginsel van zelfhulp geen utopie is, maar dat voorshands daarop niet enkel vertrouwd mag worden. Tot de oplossing van het vraagstuk moet als noodzakelijke voorwaarde ontwikkeling en beschaving op den voorgrond worden gesteld. Is de arbeidsbevolking rijp genoeg om zich haren waren toestand duidelijk voor oogen te kunnen stellen, dan moet in de associatie de geschiktste vorm, in de algemeene erkenning de vaste grondslag, in de zelfstandigheid de duurzame zekerheid, in de zelfwerkzaamheid de ware gezondheid, in gepaste leiding en ondersteuning van hoogere hand ten laatste de afdoende momenten gezocht worden. Wij moeten de overtuiging bij ons vestigen, dat de tegenstelling van kapitaal en arbeid eerst dan kan opgeheven worden, wanneer de volmaaktste gelijkheid zal zijn tot stand gekomen en dat eene gezonde, politieke ontwikkeling zonder oplossing van het groote probleem steeds een ijdele waan zal blijven.
De verwezenlijking van de harmonie door verzoening van de tegenstelling van kapitaal en arbeid, dat is het probleem, dat ons blijft op te lossen. |
|