Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1869
(1869)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 383]
| |
Buitenlandsche letterkunde.
| |
[pagina 384]
| |
schrijvers gevonden aanteekeningen gerustelijk worden gezegd, wat in het motto voor het boekske vermeld staat, dat zij de uitdrukking zijn van a peaceful and gentle heart; zij dragen tot opluistering, niet tot ontsiering bij van het beminnelijk beeld des Amerikaanschen schrijvers, zoo als dat in al zijn grootere en kleinere werken onwillekeurig reeds staat afgedrukt. Niet - als wilde ik hiermeê beweren, dat Hawthorne juist zulk een vroolijken blik op de wereld en het menschdom placht te slaan; dat het leven zich bij voorkeur van zijn rooskleurige en lachende zijde aan hem vertoonde - verre van dien. Veeleer, evenals meestal zijn ‘romans’ en ‘vertellingen,’ zoo zijn ook deze, zelfs de meest zonnige, beschouwingen als overtogen met een floers van weemoed, van stille, onuitsprekelijke melancholie. Groote verwondering kan dit niet baren bij een man van zulk een grübelende, in zich zelve gekeerde natuur, die zijn leven lang zich als 't ware op de microscopische studie van het menschelijk gemoed heeft toegelegd; bij een dichterlijk wijsgeer, die aan groote verbeeldingsgaven eene schier vrouwelijke teederheid van gevoel paarde; wiens geest, in den omgang met Emerson en van soortgelijken gescherpt, al de banen van menschelijk gepeins had doorloopen; en die een groot gedeelte zijns levens ambteloos, ver van het stadsgewoel, in den schoot zijner familie en van de Natuur, die hij hartstochtelijk lief had, zijn tijd tusschen bespiegeling en letterarbeid verdeelende, heeft doorgebracht. Toch is er hoegenaamd niets bitters of zwartgalligs in zijn levensbeschouwing; zij ademt meer la douce melancolie van iemand, met uiterst fijne voelhorens bedeeld, die na het wezen der meeste dingen tot op den bodem te hebben gepeild, de voorkeur gaf boven de naakte werkelijkheid aan het verkeer in een afgetrokkene, denkbeeldige wereld; die zich 't gelukkigst gevoelde te midden van zijn boeken, zijn boomen en van weinige intimi; die stof te over had voor de behoeften van hart en geest in het opmerken van de duizend dagelijksche kleinigheden om hem heen, en in de spelingen van zijn dichterlijke phantasie. Bij uitnemendheid toch - en als zoodanig neemt Hawthorne een eenige en gedistingueerde plaats in onder de Amerikaansche romanschrijvers - was het schoonheids-, het dichterlijk gevoel sterk bij hem ontwikkeld; zijn oog voor het opmerken van het pittoreske, schilderachtige in natuur en menschenwereld | |
[pagina 385]
| |
gescherpt. Wat andere, meer practisch ontwikkelde wezens gevoelen bij het vernemen van belangrijke beurstijdingen, een menisterieele crisis, den uitslag van een gewichtigen verkiezingstrijd, enz - diezelfde sensaties, daaraan geëvenredigde zielstrillingen ondervond hij bij de speling b.v. van een geestig lichteffect, bij het aanschouwen van een bevallig kindergroepje, het murmelen van een beek, den roodachtigen gloed van een herfstzon, de geuren van het woud, enz. Hij behoorde tot die menschen, waarvan Gautier zingt: ‘Un air de tête heureux, une forme de jambe,
Un reflet qui miroite, une flamme qui flambe,
Il ne leur faut pas plus pour les faire contents.’
In één woord - hij leidde grootendeels 't geen men noemt een verbeeldingsleven. Hij leefde met zijn hart en stond zoodoende wel een weinig bezijden de gewone wereld....Zich ‘ongelukkig’ voelen kunnen dus gestemde gemoederen nooit; maar zij missen uit den aard der zake dien helderen, opgeruimden blik op menschen en dingen, die gemeenlijk het deel is van hen, die de wereld meer van haar buitenzijde en oppervlak te plegen te bezien. ‘Alles Vergängliche
Ist nur ein Gleichniss.’
Wie op dit door den dichter aangegeven standpunt staat, ziet de verschijnselen van het leven in een ongewoon licht, als door een gekleurd glas. Vooral Hawthorne's verbeelding tastte bij voorkeur in de donkere schuilhoeken van het, door een of anderen misdaad bezwaard of door geheime kwellingen gefolterd gemoed; kroop liefst op den bodem rond van het geheimzinnige, angstwekkende of, zoo als ze duitschers zouden zeggen: romantisch-gespensterhafte; pluisde gaarne al de draden uit van het verborgen lijdensweefsel in den boezem van zijn evenmensch. Hij was verwant aan de familie der grands tristes; alleen - in plaats van door tintelenden humor of door snijdende sarcasmen, gaf hij zijn overvol hart lucht door een half-weemoedigen glimlach, als iemand die: ‘...........had learned this book of man
Full of the notes of frailty, and compared
The best of glory with her sufferings.’
In den regel plegen zulke gevoelige naturen, als zij pen of palet hanteeren, zich ook door bijzondere fijnheid van opmerking | |
[pagina 386]
| |
en penseelsbehandeling te onderscheiden. En inderdaad, indien iemand het geheim verstond, om nevens de nacht- ook de lichtzijden, het kleinste, warme zonnetintje zoowel als de nauw merkbare schaduwtjes in de dingen van het gewone leven op te speuren en te doen uitkomen, dan was het Hawthorne. In het schilderen van de intiemste aandoeningen en gevoelens, in het vertolken van het geringste gebarenspel, heeft hij zijn wedergade niet; en hij doet het als geboren dichter en kunstenaar. Zijne phantasie vergroot wel is waar, maar zij adelt tevens alles wat haar oog omvat; zij hult alle voorwerpen in een doorschijnend poëtischen, men zou haast geneigd zijn te zeggen bovenaardschen gloed; zij vermijdt, aan eene Sylphide gelijk, al het vulgaire, het grof zinnelijke. Geen juister karakteristiek is er dan ook van zijne Muze gegeven, dan deze: ‘ideally true to the real.’
Tot dusver was mij geen eigenlijk gezegde biographie van den overleden schrijver - hij stierf dan ook eerst in Mei 1864 - onder de oogen gekomen. Ook de Introduction van den uitgever der Note-Books, den heer Conway, bevat niet meer dan een vluchtig overzicht. Er bestaat intusschen eene van de hand van Curtis, een van Hs. vrienden. Maar - gelijk de heer Conway zeer terecht opmerkt - wie naar een getrouwe levens- en karakterbeschrijving van Hawthorne begeerig is, geve zich de moeite en raadplege liefst zijne werken zelve. ‘His works have a singularly autobiographical character’. Men vindt daarin niet alleen hem zelven, maar ook al de plaatsen waaraan zich de belangrijkste herinneringen van zijn leven vastknoopten, en zelfs de verschillende menschen, waarmeê hij in aanraking is geweest, haarfijn beschreven terug. Hawthorne toch - gelijk ik reeds ter loops te kennen gaf - was een bij uitnemendheid prikkelbare, voor de geringste indrukken gevoelige natuur. Wat Goethe van Schiller placht te zeggen, dat deze ‘als een gepeld ei’ moest worden aangevat, datzelfde gold ook van hem. ‘Al zijn zenuwen, schrijft de heer Conway, lagen bloot. Bij de aanraking met een onsympathetische persoonlijkheid kromp zijn geheele wezen als 't ware ineen.’ Geen wonder dan ook dat alles, wat zijn gemoed wezenlijk aandeed, er diep in wegzonk, als 't ware in | |
[pagina 387]
| |
zijn bloed en sappen werd opgenomen, maar - om later in een of andere zijner letterkundige producties weer verheerlijkt te voorschijn te komen; 't geen slechts dit onaangenaam gevolg had, dat iedere nieuwe levensondervinding, 't zij een aangename of onaangename, eene soort van heroïsche proef voor hem was. ‘Wie hem alleen van de buitenzijde gadesloeg, hem bloot in de bescheidenheid en beminnelijkheid van zijn wezen kende, vermoedde zeker weinig (zegt genoemde schrijver) met welk een geweldigen storm van ziedende hartstochten deze natuur had te kampen gehad, om tot die kalme heerschappij van den geest over de zinnen te geraken. Diep, op den bodem van zijn gemoed, lag de vruchtbare akker waar al de zaadjes, die er gaandeweg in waren gevallen, ontkiemden.’ Trouwens er behoort geen zeldzame intuïtie-gave toe, om de sporen dier sensitiveness, zoomede den gloed van een, hoewel onder tucht gebracht, doch van nature rijk en weelderig temperament in zijn schriften overal tusschen de regels te zien heenschemeren.
‘Toen ik de eerste maal - dus verhaalt de uitgever der Note-Books in den aanvang van zijn kleine levensschets - Nathanaël Hawthorne te zien kreeg, werd ik getroffen door zijn indrukwekkend voorkomen. Hij telde toen ongeveer vijf en veertig jaren; zijn kloeke, rijzige gestalte zou aan die van een athleet van beroep hebben doen denken, indien niet die forschheid getemperd ware door iets ongemeen bevalligs en bescheidens in al zijn bewegingen. Het zware voorhoofd en de donkere wenkbrauwen, door zwarte lokken omsloten, de breede neus en mond hadden licht - ware er een andere ziel achter verscholen geweest - het vermoeden kunnen wekken, dat men een groot veldoverste, of staatsman; iemand, gedreven door sterke hartstochten en geweldige eerzucht, voor zich had. Maar die indruk verdween geheel onder den vriendelijken gloed, die uit zijn groote, donkere, zachte oogen straalde, een glans wierp over zijn gelaat en, om zoo te spreken, op geheel zijn wezen een geestelijken stempel drukte.’ Hij bewoonde destijds in het dorp Concord, zijn lievelingsoord, met zijn jonge vrouw een oude, schilderachtig gelegen dorpspastorie, hem door zijn vriend Emerson afgestaan; 't was die sedert beroemd geworden woning, waar hij de gelukkigste | |
[pagina 388]
| |
jaren zijns levens sleet en tal van dÉ™ kinderen zijner verbeelding ontstonden. Men vindt al die typen in The Mosses from an Old Manse, het werk waardoor hij 't eerst ook aan deze zijde van den oceaan de aandacht op zijn naam heeft doen vestigen. Hij leefde toen nog ambteloos, gedeeltelijk van de vruchten zijner pen, en ik geloof dat, zoo men in zijn hart had kunnen lezen, zulk een leven - een dichterlijk otium - 't meest met zijn innerlijke neigingen zou hebben gestrookt. 't Koste al den drang en de overredingskracht zijner vrienden om hem tot het aannemen eener maatschappelijke betrekking te bewegen. Hij had toen kort te voren zijn eerste lettervrucht, een deeltje nl. van zijn Twicetold tales (‘Overdrukjes’ zouden wij zeggen) in 't licht gegeven, waardoor - vreemd genoeg - zijn naam voor 't eerst bij zijn landgenooten bekend was geworden; in hun oorspronkelijken vorm toch, dien van maandschrift-artikelen, had niemand op deze, inderdaad bevallige verhaaltjes gelet, laat staan ze gewaardeerd. Zelfs nú nog meenden velen dat ‘Nathanaël Hawthorne’ slechts een nom de guerre was, half aan de ‘Schrift,’ half aan de ‘haagdorens’ van Massachusetts (des schrijvers geboortegrond) ontleend; - zonder twijfel voor den auteur een alleraangenaamste verrassing, die hem dan ook schertsend de opmerking uit de pen deed vloeien, dat hij een tijd lang de onbekendste schrijver in heel Amerika was. Zijn later gevolgde romans intusschen, de Old Manse. The house of the seven gables, en The scarlet letter, enz. maakten spoedig aan die vergetelheid een einde en bezorgden hem eene reputatie, geëvenredigd aan de wezenlijke hoogte van zijn talent.
Al deze verhalen en vertellingen zijn als doorvlochten met Hawthorne's persoonlijke herinneringen. Met grooter nauwkeurigheid dan van den keurigsten biograaf schilderen zij ons al de plaatsen en gestalten, al de tooneelen, al de levenlooze en bezielde voorwerpen, die achtereenvolgens zijn verbeelding hebben bevolkt; en fijner, dan de scherpzinnigste physioloog zou vermogen, leggen zij al de aandoeningen, al de trillingen, al de geheime sympathiën van zijn hart voor ons bloot. En niet slechts schetsen zij ons het tegenwoordige maar ook het verledene; niet slechts plaatsen, menschen en zeden, zooals ze thans zijn, maar zooals ze in verloopen eeuwen bestonden. De geheele geschiedenis, om zoo te zeggen, van Nieuw-Enge- | |
[pagina 389]
| |
land, van de dagen der sombere puriteinen af, verrijst in beelden voor onzen blik; - want Hawthorne's phantasie bezat de verwonderlijke gave om lang verleden typen als 't ware te doen herleven in die, welke dagelijks hem omringden, zoodat hij terecht de eerste dichterlijke beschrijver van de oudste geschiedenis zijns vaderlands mag worden genoemd.
Tot zijn vroegste souvenirs behoort de oude, pittoresk aan de zeekust gelegene stad Salem, waar eertijds de stamvader van zijn geslacht zich met der woon was komen vestigen en waar ook hijzelf in 1804 het levenslicht heeft gezien. De grillig gebouwde gevels, de spookachtige galgenhenvel, de menigerlei overblijfselen in deze voormalige puriteinenzetel, herinnerende aan de dagen, toen men nog heksen verbrandde en ontrouwe echtgenooten, met een scharlaken roode letter A (adulteress) op de borst gespeld, openlijk aan de kaak tentoonstelde, boden een welkom voedsel aan zijn sombere phantasie. Hier verzamelde hij, op zijn eenzame nachtwandelingen door de holle, spaarzaam verlichte straten, reeds de voorbereidende bouwstoffen voor zijn House of the seven gables; hier ging dagelijks zijn schildersoog te gast aan de forschgebouwde zeelieden en werd ongetwijfeld ook de grond gelegd voor die hartstochtelijke liefde voor strand- en zeegezichten, baden enz., die hem zijn gansche leven door is bijgebleven. Men heeft vooral de inleiding voor de scarlet letter slechts te doorbladeren, om te ontwaren hoe diep al die tooneelen van zijn geboorteplaats in zijn geest stonden geprent. Vervolgens Roxbury, waar hij een tijd lang zich bij eene socialistische vereeniging, de zoogenaamde Brook-farm-community heeft aangesloten - waarover straks nader. In weerwil van het utopische dier onderneming bleven èn die plek èn de daar gevonden vriendenkring hem steeds dierbaar, getuige zijn Blithedale romance. Maar de plaats waar zijn hart bijzonder, eigenlijk 't meest aan is gehecht geweest, waar het om zoo te spreken geheel meê is samengegroeid, was het reeds genoemde dorp Concord, zijnde dit het plekje van zijn eerste zalige huwelijksjaren; van zijn dagelijks samenzijn met Emerson, Longfellow e.a. van gezellige interviews met zijn Boston'sche vrienden; van geheel den sympatheti- | |
[pagina 390]
| |
schen kring waarbinnen zijn talent in stilte zich heeft ontplooid; - en, zoo ooit onder de schaduw van liefelijk geboomte, in landelijke eenzaamheid een mijmerende dichterziel heerlijke droomen heeft gedroomd, dan was het Hawthorne dolende, alleen of aan de zijde van zijn gade, door de schilderachtige omstreken van zijn innig geliefde, zijn onvergetelijke old manse. Tal van bladzijden der hier door mij aangekondigde passages uit zijn Note-Books, zijn ook aan dat tijdperk ontleend. Boven menige dezer vluchtig, au jour le jour neêrgeschreven aanteekeningen, of geurig en met dichterlijke hand weergegeven natuurindrukken, leest men de naamteekening: Concord. Nu eens is het een geestverheffend onderhoud met Emerson; of het genot van een bad in de rivier die achter zijn woning stroomt; of een indruk van lenteweelde; of een prettige rid te paard naar het naburige Boston; of iets schilderachtigs, dat op de wandeling zijn oog heeft getroffen; of zijn lonely gevoel bij een korte afwezendheid zijner vrouw, 'tgeen hij beschrijft. Dan weer zijn het bespiegelingen over het menschdom in 't algemeen, wijsgeerige Boutade's, invallende gedachten enz., die hem uit de pen vloeien. Onder en te midden van dat alles schreef en arbeidde hij vlijtig. ‘O!’ - dus luidt het ergens, op een kouden natten Aprilsdag, toen hij zich ten gevolge van aanhoudende inspanning een weinig uitgeput en opgeschikt tot werken gevoelde - ‘O! hoe zalig zou het zijn, als ik eens niets had uit te voeren! Dan zou ik ieder duimpje, elke haarbreedte van de ontwikkeling van het saizoen oplettend gadeslaan; geen enkel blaadje zou zich in de buurt van mijn woning ontplooien, zonder dat ik er het oog op hield. - Thans, helaas! met het gewicht van mijn dagelijksche arbeidstaak beladen, is mijn geest niet vrij genoeg voor zulke waarnemingen. Ik kan nu den gang der ontwikkeling van de natuur slechts in 't groot volgen...’ enz.
Inderdaad - het uitenleven was aan Hawthorne besteed! Wij kunnen het (uit een letterkundig oogpunt) nogtans kwalijk betreuren, dat zijn idyllische rust in dat Eden niet altoos ongestoord is gebleven. Anders toch zouden hoogst vermoedelijk, noch zijn The scarlet letter - de somberst getinte, aandoenlijkste van al zijn romantische voortbrengselen; een treffende bijdrage tot kenschetsing van de zeden der oude puriteinen en | |
[pagina 391]
| |
een meesterstuk tevens van haarfijne gemoedsoutleding, - noch Transformation ooit het licht hebben gezien. De stof namelijk voor eerstgemelden roman vond hij te Boston, waar hem, door bemiddeling van zijn vriend Bancroft, eerlang eene betrekking aan het Custom-house werd opgedragen. Op zekeren dag snuffelend onder oude papieren aldaar, viel hem toevallig een decreet in handen, waarin beschreven stond, dat een vrouw, van schending der huwelijkstrouw overtuigd, met de letter A op de borst gespeld, aan de kaak moest worden gesteld. - Een vriend, hem in de lezing van dit stuk verdiept ziende, fluisterde onmiddellijk iemand die nevens hem stond in de ooren: ‘Wij zullen van die letter A spoedig iets naders vernemen.’ Er behoorde intusschen een verbeelding, een diepte van gevoel toe, als alleen Hawthorne bezat, om aan deze schijnbaar geringe omstandigheid het doek te ontleenen voor een schildering van zulk aangrijpend en roerend effect, als The scarlet letter ons te bewonderen geeft. Niet zonder reden betitelt de heer Conway dien roman als: the great New-Engeland Epic; karaktertypes als van Hester Prynne en Ds. Dimmesdale behooren tot het verhevenste wat de Amerikaansche litteratuur tot dusver in het genre van tragische poëzie heeft aan te wijzen. Ook in andere opzichten opende die verplaatsing een nieuw veld van studie voor Hawthorne's opmerkzamen geest. Geen twijfel toch, of de Pyncheon's en Maule's, de Westervelt's en Fauntleroy's en meer andere figuren, die in zijn mede omstreeks dien tijd verschenen The house of the seven gables en in zijn Blithedale romance een belangrijke rol spelen, zijn in mindere of meerdere mate de kopijen van origineelen, met wie hij door die maatschappelijke betrekking te Boston [later te Salem] in aanraking en somwijl in botsing is geweest. Zoo wreekte zich de dichter van den hem opgedrongen proza-last.
Er is, gelijk ik vroeger reeds opmerkte, iets verwonderlijks fijns in Hawthorne's wijze van gemoeds-analyse. Hij moet niet alleen de menschen met wie hij omging, maar ook zichzelven gestadig als door een vergrootglas hebben bezien; ja, voor wie een weinig tusschen de regels weet te lezen is het, meen ik, dan ook niet moeielijk in sommigen zijner romanfiguren, behalve | |
[pagina 392]
| |
de portretten van anderen, hier en daar ook de trekken van zijn eigene physionomie te ontdekken. Zoo wordt b.v. in The House of the Seven Gables, dat bij uitnemendheid delicaat gepenseelde verhaaltje (denkt maar, om iets te noemen, aan de unieke beschrijving van de statige oude vrijster, Miss Hepzibah Pyncheon, zooals zij, door de harde noodzakelijkheid gedreven, met een heimelijk bloedend hart voor 't eerst haar winkeltje opent) o.a. ook een zeker karakter met een meesterschap, een finesse geteekend, die 't onmogelijk maakt de gedachte te onderdrukken, dat er een zweem, hoewel ook niet meer dan een zweem, van verwantschap tusschen den schilder en het door hem geschetste beeld moet hebben bestaan. ‘'t Scheen geheel in Clifford's natuur te liggen - zegt Hawthorne - een Sybariet te zijn. Men gistte willekeurig die neiging, zelfs te midden van dat oude, doodsche vertrek, alleen reeds in de wijze waarop zijn blik als met magnetische kracht door het spel der zonnestraaltjes, die op de bladeren heen en weer dansten, werd aangetrokken. Men speurde haar in het kennelijk welgevallen waarmee hij een vaas met bloemen gadesloeg, en in de manier waarop hij haar geur inademde; zij verried zich in den onwillekeurigen glimlach, die zijn gelaat verhelderde, zoo vaak zijn oog op “Phoebe” rustte, wier frische, volle jeugdige vormen aan zonneschijn en bloemengeur deden denken; en niet minder duidelijk uitte die liefde voor, die onweerstaanbare behoefte aan het schoone zich bij hem in de evenzeer instinctmatige behoedzaamheid, waarmeê hij zijn blikken telkens van de hoekige gestalte zijner gastvrouw (Miss Hepzibah) afwendde en ze in een tegenovergesteld gedeelte van de kamer liet dwalen. Arme miss Hepzibah! - Toch was het waarlijk Clifford's schuld niet. Hoe kon hij - geel als ze er uitzag, zoo vol rimpels, somber gestemd, met dien afschuwelijken tulband op het hoofd, en die leelijk opgetrokken wenkbrouwen - hoe kon hij bij mogelijkheid met genoegen naar haar zien? Maar was hij haar dan geene liefde verschuldigd, voor al 't geen zij jaren lang in stilte voor hem had gedaan? Neen, hij was haar niets schuldig. Eene natuur als die van Clifford kan geen verbindtenissen van dien aard aangaan. Menschen van zoodanige bewerktuiging - ik zeg dit, zonder hen te beoordeelen, noch ook om iets op de onafwijsbare verplichtingen af te dingen, die op menschen van een anderen stempel rusten - | |
[pagina 393]
| |
zijn in den grond van hun wezen altoos zelfzuchtig.’ 't Behoeft nauwelijks herinnerd te worden, dat hier in de laatste regels het punt van vergelijking lang heeft opgehouden.
Hawthorne's wèlgelijkende beeltenis, zijn portret ten voeten uit - gelijk hij zelf heeft bekend - vindt men in The blithedale romance, onder welken titel hij eene, hoewel in phantastisch, toch zeer doorschijnend gewaad gehulde periode uit zijn jongelingsleven, waarvan ik straks reeds met een enkel woord gewag maakte - die namelijk van zijne betrekking tot de Brook-farm-Community - aan de vergetelheid heeft ontrukt. 't Is moeielijk, binnen de enge grenzen dezer schets en ook bij gebrek aan genoegzaame stellige bescheiden, een volledige karakterbeschrijving te geven van die socialistisch gekleurde Vereeniging - in Amerika vooral een dertig jaar geleden onder de benaming van ‘The transcendental movement’ algemeen bekend; de anthentieke geschiedenis dier broederschap moet nog altoos beschreven worden. Naar den ‘roman’ van Hawthorne te oordeelen - die zelf intusschen slechts gedurende één enkelen zomer in haar midden heeft vertoefd - droeg zij een vrij utopisch karakter. Niettemin heeft zij haar mannelijke zoowel als vrouwelijke leden en begunstigers geteld onder Amerika's hoogsten letterkundigen adel: Channing (een neef van den beroemden prediker), Theodore Parker, Emerson, George Ripley, den dichter Dana, Margaretha Fuller en meer anderen. Zoo 't schijnt, was het een poging, ten doel hebbende om een nieuwe, op betere, meer ‘broederlijke’ beginselen rustende, maatschappelijke organisatie in 't leven te roepen dan de tot dusver bestaande. Zij die tot de Vereeniging toetraden, of die haar wel met hun kapitaal of geestesgaven ondersteunden - mannen zoowel als vrouwen - behoorden allen zonder onderscheid tot de woordvoerders van ‘jong’ Amerika. Door de lectuur van Fourier, Owen en andere socialistische schrijvers, ook van Carlyle, waren zij tot de overtuiging ontwaakt, dat het éénige geneesmiddel voor de door en door kranke maatschapij hierin bestond, dat men ‘gezamenlijk’ zijn levenswijze op een volslagen nieuwen voet poogde in te richten. Voor ‘concurrentie,’ moest broederlijke samenwerking in de plaats treden. - Door combinatie van kapitaal en arbeid zoude, meenden zij, ieder voor zich van menige knellende zorg zich | |
[pagina 394]
| |
on theven zien en oneindig meer tijd en gelegenheid winnen voor verstandelijke en geestelijke ontwikkeling.. Vol geestdrift sloot ook Hawthorne die, toen nog pas gepromoveerd, het hoofd vol had van jeugdige idealen, zich bij de oprichters en - oprichtsters aan. Ongelukkig bleek later, dat de plek tot proefneming gekozen - eene oude hoeve op acht mijlen afstands van Boston gelegen - wat de gesteldheid van den grond betrof, veel te wenschen overliet, 't geen dan ook een der hoofdoorzaken is geweest van de later gevolgde ontbinding der broederschap. Zeven jaren lang heeft ze niettemin zich weten staande te houden. Schoon, gelijk ik zeide, de leden meest allen, ook op godsdienstig gebied, tot de zeer geavanceerde school behoorden, pasten ze hun radicale begrippen uitsluitend op het handelsgebied toe. Van Mormonisme en diergelijke fraaiigheden onder hen geen spoor! De kerk bezocht ieder - Hawthorne zelf deed dit nooit - waar ter plaatse hem zulks goed dacht. De familiën woonden 't zij vereenigd, 't zij elk afzonderlijk, naar ieders keuze. 't Stond een elk vrij de soort van arbeid te kiezen, waartoe hij de meeste roeping gevoelde. Aanvankelijk geschiedde de betaling bij het uur - later evenwel was die geëvenredigd aan de volbrachte taak. Voor lichamelijken zoowel als voor geestes-arbeid gold eenerlei maatstaf van loon. Voor lager en middelbaar schoolonderwijs werd niet alleen behoorlijk zorg gedragen, maar zelfs verwierf de vereeniging zich op dit gebied weldra een soort van beroemdheid. In 't kort, dit nieuwe Arcadia, gelijk Hawthorne het in zijn Blithedale romance heeft betiteld, leed, bij vele uitmuntende hoedanigheden, slechts aan één gebrek - dat het nl. op den duur te veel geld verslond; waarom het jonge Amerika het dan ook bij deze ééne, niet herhaalde proefneming heeft laten blijven. Voor de oprichters zelv', en al de geestverwanten in wier bezoeken zij zich herhaaldelijk mochten verheugen, is die Brookfarm-épisode steeds een bron gebleven van lieflijke en hartverheffende herinneringen. Ook bij Hawthorne zelven, al bekoelde wat spoedig zijn eerste vuur - de gebleken onvereenigbaarheid van handen- en van intellectueelen arbeid, stelde hem o.a. bitter te leur - bespeurt men duidelijk, zoo vaak hij van Brook-farm gewaagt, den gloed eener eerste liefde. Sedert de uitgaaf van zijn Blithedule romance noemden zijn vrienden hem | |
[pagina 395]
| |
bijna nooit anders dan ‘Miles Coverdale.’ Liefelijk beeld, dat des schrijvers hart alleszins tot eere verstrekt. Voor 't overige behooren de figuren in dezen roman bijna geheel tot het gebied der fictie en Hawthorne heeft het steeds betreurt dat men, door o.a. het uiteinde van zijn hoofdheldin, Zenobia, met den tragischen dood van Margaratha Fuller in verband te brengen, op haar en op andere levende personen, toespelingen in zijn verhaal heeft meenen te zien, waaraan hij in de verte niet had gedacht.
Franklin Pierce, zijn intiemste vriend en voormalige akademiemakker, in 1853 tot President der Vereenigde Staten gekozen zijnde, benoemde den dichter tot consul te Liverpool. Van de acht jaren gedurende welke hij die betrekking heeft bekleed, en die zeer veel tot zijne meer sociale ontwikkeling hebben bijgedragen - de Blithedale Romance episode lag toen zeer ver achter hem - bracht hij er een, tot herstel zijner gezondheid, in Italië door. Wie Hawthorne kent, begrijpt licht hoe zijn voor kunst en schoonheid zoo bij uitstek gevoelige ziel van dat verblijf in de ‘eeuwige stad’ partij trok; geen wonder dan ook dat hij zijn indrukken in een of anderen vorm heeft pogen te bestendigen. Transformation or the romance of Monte Beni was van die mijmeringen de vrucht. Bij veel schoone, schilderachtige gedeelten, waardoor ook deze vertelling uitmunt, inzonderheid op het gebied van plaatsbeschrijving en kunstphilosophie, doet zij toch, duidelijker dunkt mij dan eenige andere, de eigenaardige leemten van zijn talent in het oog vallen. 't Geen men in zekere mate van ‘al’ zijn romanfiguren kan zeggen, dat zij meer op types dan op schepselen van vleesch en bloed gelijken, zulks geldt in nog hooger mate van raadselachtige wezens als Mirjam, en Hilda; vooral - van den held des verhaals, den min of meer op een antieken boschgod gelijkenden graaf Donatello, in wien Hawthorne overigens den opbruisenden levenslust en de ongebreidelde zinnelijkheid van de weelderige kinderen van het Zuiden op hoogst bevallige wijze heeft weten te belichamen. Ook het sombere, spookachtige, ziekelijke van zijn phantasie - hoewel soms in dit verhaal, bij de nachtelijke bezoeken b.v. aan het Kapitool, het Coliseum, enz. gebracht, van uitnemende werking - schreeuwt toch hier en daar tegen het overig costuum. | |
[pagina 396]
| |
Blijkens een aanteekening van den heer Conway, moet de gedachte aan de figuur van Donatello reeds vroeger in hem zijn opgerezen bij 't lezen van een plaats uit Mr. Trelawny's Recollections of Byron and Shelley, waar deze schrijver nl. verhaalt dat hem, tot zijn ontzetting, bij een onderzoek van Byron's lijk, was gebleken dat de beenen van den vermaarden dichter tot aan de knieën volmaakt den vorm hadden van die waarmeê men de oude boschgoden ziet afgebeeld: ‘the form and the face of an Apollo, with the feet and legs of a sylvan Satyr.’ Dat deze curiositeit in het verbeeldingsziek gemoed van den dichter, vooral toen hij later onder de marmerschatten van het oude Rome den beroemden ‘Faun’ van Praxiteles vond, geen onvruchtbaren akker moest vinden, lag voor de hand. Alles wat op min prikkelbare menschen slechts een bloot voorbijgaanden indruk maakte, dat vervolgde, dat kwelde hem; daarvan werd hij - en 't pleit voor zijn kunstenaarsaanleg - niet ten volle weer bevrijd, eer hij het ook om zoo te zeggen ‘getransformeerd,’ namelijk op een of andere wijze tot een beeld of tafereel had verwerkt. Jammer slechts, dat zijne phantasie daarbij zoo vaak in gewrongen allegorische en onnatuurlijke spelingen haar voornamen prikkel zocht.
Transformation is de laatste voldragen vrucht, de jongste helblinkende zonnestraal geweest van zijn talent. Kort na het voltooien van dien arbeid keerde hij naar zijn vaderland terug; maar - schoon hij als vroeger weer in zijn dierbaar Concord zich nestelde, en in weerwil van de groote hartelijkheid waarmee al zijn vrienden hem welkom heetten - er was, tegelijk met de krankte die zijn krachtig gestel ondermijnde, ook zichtbaar een geest van somberheid en moedeloosheid in hem gevaren, waartegen hij vruchteloos poogde te worstelen. De vreeselijke burgerkrijg die zijn land verscheurde en welks uitslag de meesten zijner vrienden hoopvol te gemoet zagen, verscheurde hem de ziel. Hij zag geen licht hoegenaamd in die verpletterende catastrophe, maar slechts het voorspel van den naderenden ondergang der Republiek; en, wat sommigen zijner heethoofdige landgenooten te dien opzichte ook van hem gebeuzeld hebben, Hawthorne's hart hing innig aan zijn vaderland. Tot herstel zijner krachten deed hij nu en dan, vergezeld van dezen of genen vriend, kleine uitstapjes in de bergachtige | |
[pagina 397]
| |
omstreken, en op een dezer was het dat onverwachts - de dood hem trof. Zijn reisgezel, de reeds genoemde, toen gewezen President Pierce, 's morgens vroeg in zijn kamer tredende: vond hem schijnbaar rustig liggende....hij was levenloos! Als in den slaap, kalm en zonder spoor van doodstrijd op het gelaat, was hij uit het leven gescheiden.
‘Hawthorne’ - las ik ergens - ‘moet even als ieder schrijver die in waarheid een persoonlijkheid is, om gewaardeerd te worden, in de vereischte gemoedstemming gelezen worden. Dan eerst zal voor al het fijne, zachte, rustige van zijn manier, die anders licht een weinig gemaakt zou kunnen schijnen, het oog van menig lezer opengaan.’ Dit oordeel kan, geloof ik, niet dan onderschreven worden. In geenen deele althans behoort hij tot die auteurs, die men aanstonds waardeert, wier werken men vluchtig en en haastig verslindt. Hij wint bij oplettende herlezing; er is iets vaags in zijn stijl en veel laat hij aan de gissing van den lezer over; hij onderstelt als 't ware bij dezen een zekere ingenomenheid met de dingen die ook hem zelven belang inboezemen, en om door hem geboeid te worden moet men tot op zekere hoogte met hem sympathiseeren. Datzelfde geldt ook van de hier aangekondigde losse aanteekeningen. Wie ze losweg doorloopt, zonder Hawthorne te kennen - (eenige bladzijden uitgenomen, die over Engeland handelen, loopen zij meest over zijn verblijf te Concord kort vóór en na zijn huwelijk aldaar, gedurende de jaren 1835-1842) - zal licht als beuzelingen over 't hoofd zien, wat bij zijn eigenaardige gemoedsrichting en tournure d'esprit inderdaad niet zonder beteekenis is. 't Zijn de bloesems van een rijk begaafden geest. In die duizende kleinigheden, die wisselende Alltags-stemming openbaart zich zijn geheele mensch. En die mensch mag gezien worden. In Hawthorne was niet slechts - gelijk een zijner landgenooten 't heeft uitgedrukt - ‘New-Engeland embodied as never before’; in hem huisde ook een edel, spiegelrein gemoed. Naar waarheid, geloof ik, heeft een zijner vrienden, die de Amerikanen kent, gezegd, dat er denkelijk nog heel wat jaren verloopen zullen, eer Hawthorne, zelfs door de élite zijner landgenooten, op zijn wezenlijke waarde zal worden geschat. Velp. P. Bruijn. |
|