| |
| |
| |
Het onderwijs in Zwitserland.
Door J.H. Maronier.
De schoolkwestie is in den laatsten tijd zoo veelvuldig behandeld geworden, dat er thans wel niemand zal zijn, die op dit punt niet volkomen ingelicht is of op de hoogte gebracht kan worden. Al het voor en tegen der zoogenoemde gemengde school en de sekte-school is uitvoerig bepleit en alleen de onwillige kan zich achter het masker der onkunde verschuilen. Met de theorie zijn wij gereed. Alleen kan het nog zijn nut hebben, de praktijk te doen zien. En daar in ons land het genoemde vraagstuk nog altijd aan de orde is en een question brulante wordt geacht, waarvan onze verkiezingen afhankelijk zijn en waarmee ministeriën worden bedreigd, zal het niet overbodig zijn, een blik te werpen in den vreemde en wel op dat land, waarvan met recht beweerd wordt, dat zijne bewoners in vrijheidszin zooveel overeenkomst hebben met ons volk. Men behoeft niet lang in Zwitserland te zijn, of, wanneer men daar een weinig rondziet, zal men spoedig tot het vermoeden en tot de overtuiging komen, dat er veel werk van het lager onderwijs wordt gemaakt. Men geniet er, om iets te noemen, den zegen van het verplicht schoolbezoek en tot het 14e jaar wordt die verplichting uitgestrekt. Elke fabriek heeft een school en eigen onderwijzer; wanneer de fabriekant bij de oprichting eener fabriek daarvoor niet heeft gezorgd, mag hij zijn werkplaats niet openen, enz. enz.
Kortom, in Zwitserland is men met deze zaak ‘ins Reine’.
| |
| |
Er zijn kantons, waar het onderwijs musterhaft wordt genoemd. De strijd, waarin wij nog onze krachten oefenen en onzen inkt verspillen, is daar reeds gestreden. De Zwitsers kunnen met het oog op de kwestie omtrent secte- of geen secte-scholen, met reden zeggen: ‘wir haben das alles durchgemacht’. Laat mij er iets van verhalen.
Een der deelen van het uitgebreide werk van Adolf Beer en Franz Hochegger: Die Fortschritte des Unterrichtswezens in den Culturstaaten Europa's (Weenen), behelst een overzicht van het Unterrichtswesen in Zwitserland. Het is een boekdeel van 370 bladzijden. De schrijver, de eerste der beide genoemden, heeft geen moeite ontzien om zich geheel op de hoogte te brengen van den toestand, waarin het onderwijs in alle kantons van Zwitserland verkeert. Hij heeft daartoe het geheele land doorreisd, alle schoolverordeningen zich aangeschaft en overal gesproken met de mannen, die aan het hoofd der inrichtingen van onderwijs staan. Het boek is in den zomer van het vorig jaar in het licht verschenen. Al wat ons daarin wordt medegedeeld, schetst dus den tegenwoordig bestaanden toestand. Wilden wij een verslag van het werk geven, dan zouden wij ieder kanton afzonderlijk moeten bespreken, zooals ook door den schrijver wordt gedaan; maar dan zouden wij òf te uitvoerig òf te oppervlakkig worden. Beter achten wij het een paar kantons uit te kiezen en uitvoerig te behandelen. Wij behoeven niet te vreezen, bekende zaken mee te deelen, want, zooals de schrijver in zijn voorrede zegt, tot nog toe is het schoolwezen van Zwitserland nog nooit op zulk een breede schaal geschetst. En dat het van belang is, daarvan kennis te nemen, zal ieder toestemmen, wanneer wij van den schrijver hooren, dat het hoog geroemde Pruissen, wat het onderwijs betreft, voor Zwitserland moet onderdoen.
Tot voorbeeld kiezen wij, vooreerst het kanton Zurich, waarin den laatsten tijd het onderwijs het meest is ontwikkeld. Wij behoevan den gang dier ontwikkeling in alle bijzonderheden niet na te gaan. Alleen zij in herinnering gebracht, dat sedert Pestalozzi ook in Zurich de bloei der school is begonnen. In 1829 gaf Hirzel te Knonau een plan tot hervorming der Zurichsche scholen in het licht. Hottinger, Orelli, en Scherr arbeidden in zijn geest. In de staatsinrichting van 1831 komt deze bepaling voor: ‘de zorg der verbetering van het onderricht der jeugd is de plicht van het volk en zijne vertegenwoordigers. De staat
| |
| |
zal de hoogere en lagere scholen en inrichtingen van onderwijs, naar vermogen, verzorgen en ondersteunen.’ In 1838 werd een plan van onderwijs vastgesteld, dat voor een leertijd van zes jaren dient.
In vele gemeenten van het kanton ging sedert dien tijd het onderwijs goed vooruit; er ontwaakte behoefte aan en zin voor een betere volksontwikkeling. Langzamer ging het in de zoogenaamde reaal-afdeelingen; daar was aan alles gebrek, aan onderwijzers en boeken. Men was het ook niet overal eens omtrent de hoeveelheid van kennis, die er moest meegedeeld worden. Ook de toestand der herhalingscholen was in het algemeen niet bevredigend. Trouwens, de volksschool had ook vele tegenstanders. Er waren, die, opgezet door de geestelijkheid, tegen de school ijverden en allerlei bezwaren en klachten deden hooren. Vooral werd het godsdienstonderwijs onvoldoende geacht, de leermethode ondoelmatig en weinig geschikt, hoewel juist op dit gebied de grootste vooruitgang had plaats gevonden. Men liet namelijk rusten alle dogmatische leerstellingen en bepaalde zich alleen tot het opwekken van het zedelijk en godsdienstig gevoel door middel van eenvoudige verhalen. Maar juist dit was de reden, waarom de geestelijkheid der nieuwe school niet gunstig was en haar als vijandig aan de kerk beschouwde. Het kwam in enkele gemeenten zelfs tot oproer; in andere drongen de burgers de school binnen, sloten de schoollokalen en weigerden hunne kinderen verder aan het onderwijs te laten deelnemen.
Door de gebeurtenissen van het jaar 1839, door den zoogenaamden ‘Septemberputsch’ kwam er in het schoolwezen een betreurenswaardige storing. De benoeming van Dr. F. Strausz tot hoogleeraar te Zurich gaf aanleiding aan de reactionaire partij om het vrome volk tegen de aan het roer staande liberale partij in het harnas te jagen. Deze reactionaire beweging had haar middelpunt in de godsdienstige vereenigingen. Men eischte, dat aan de kerk werd toegestaan zich met het onderwijs te bemoeien; het stelsel, dat in het seminarium en de volksschool met betrekking tot den godsdienst heerschte, wilde men veranderd hebben. Ja, zoo ver ging men, dat er een opheffing der onderwijzerskweekscholen werd verlangd. Toen de reactionaire partij aan het roer kwam, kreeg de raad van onderwijs een andere gedaante; de vrijzinnigen ruimden hunne plaatsen
| |
| |
voor de rechtzinnigen in. De knappe, in het onderwijs zoo verdienstelijke Scheer werd uit het bestuur van het Seminarium verwijderd en in het jaar 1840 begon men de schoolwet te herzien. Deze herziening droeg een streng godsdienstige kleur; ‘de godsdienstige vorming en zedelijke opvoeding der jeugd noemde men de gewichtigste taak der volksschool, die in de laatste jaren maar al te veel verwaarloosd was.’ Men nam daarom maatregelen om het godsdienstonderwijs uit te breiden en te verbeteren, op den grondslag van het ‘bijbelsch christendom.’ Overigens waren de veranderingen, die men in de schoolwet van 1832 aanbracht, geen verbeteringen. Ook het onderwijs in de geschiedenis kreeg een meer theologischen vorm. Te recht heet het in een vlugschrift van die dagen: ‘door de theologiseerende voorstelling der geschiedenis verliest het leerboek het karakter van een geschiedboek; het hoofddoel van het historisch onderwijs, de inleiding der jeugd in het geestelijk leven der volken, de opwekking van zuivere vaderlandsliefde, de aankweeking der deugden, die daaruit voortvloeien, de bezieling der vrijheidsliefde, de versterking van den zin, die voor de verwezenlijking der vrijheid noodig is - dat alles treedt op den achtergrond. De rijke stof der geschiedenis tot opvoeding en beschaving wordt in bewijsplaatsen voor theologische leerstukken verbrokkeld en in plaats van geschiedenis aan onze jeugd een slecht kerkelijk leerboek gegeven.’
Eerst in 1859 werd aan dezen treurigen toestand een eind gemaakt, toen de schoolverordening werd uitgevaardigd, die in de hoofdzaken nog heden ten dage van kracht is. Wij zullen thans de inrichting van het onderwijs, zooals het volgens die verordening in het kanton Zürich bestaat, wat meer van nabij leeren kennen.
Het oppertoezicht is de Erziehungsdirection en de Erziehungsrath. Alle volksscholen van het kanton Zürich zijn in elf school-bezirke verdeeld, en ieder school-bezirk in schoolkringen en deze weer in genootschappen. Elk bezirk heeft een schoolbestuur, uit 9-13 leden bestaande, berekend naar de bijzondere behoeften. De taak dier verschillende besturen is: het nauwlettend toezicht op het geregeld bezoek, de goede inrichting der scholen en de plichtbetrachting der onderwijzers. Wij behoeven de werkzaamheden der bestuurders niet in bijzonderheden na te gaan; alleen zij opgemerkt, dat in het schoolbe- | |
| |
stuur van elken schulkreis ook de predikant der gemeente zitting heeft, en wel als voorzitter.
De staatsscholen zijn: algemeene volksscholen (plaatselijke of lagere scholen), hoogere volksscholen, de onderwijzers-kweek-school, de kantonschool, de landbouwschool, de hoogeschool.
Aan de volksschool is door de wet een belangrijke taak aangewezen. Zij moet de kinderen tot denkende, bruikbare, zedelijke en godsdienstige menschen opleiden. Zij is verdeeld in de dagschool met een cursus van zes jaren en de aanvullings-(herhaling) school met een cursus van drie jaren.
De dagschool heeft zes klassen, overeenstemmende met het getal der schooljaren. De drie laagste klassen vormen de elementaire school, de drie hoogste de reaal-school. De vakken van onderwijs in de algemeene volksschool zijn: christelijke godsdienst- en zedeleer, Duitsche taal, reken- en meetkunde, natuurkunde, geschiedenis en aardrijkskunde, vooral die van het vaderland, zingen, schoonschrijven, teekenen, gymnastiek, vrouwelijke handwerken. Het onderwijsplan wordt aan den onderwijsraad ontworpen. Het leerplan en de leermiddelen voor het godsdienstonderwijs worden vóór de vaststelling ter beoordeeling aan den kerkeraad voorgelegd, die de goedkeuring der synode of van het kapittel vraagt. Ieder verschil tusschen een kerkeraad en een onderwijsraad wordt beslist door een commissie, door beide partijen benoemd. In laatster instantie beslist de regeeringsraad.
De lagere school stelt zich het volgende ten doel: het godsdienstonderwijs moet in de elementaire school de opwekking van bepaalde godsdienstig-zedelijke gevoelens trachten te bevorderen en wel door eenvoudige verhalen, die door den onderwijzer mondeling voorgedragen en nader met de leerlingen besproken worden. Van tijd tot tijd wordt het gesprokene in korte spreuken en verzen saamgevat of worden daarop toepasselijke kleine godsdienstige liederen van buiten geleerd. In de derde klasse worden de verhalen aan de geschiedenis van het christelijk leven ontleend. In de reaalschool wordt in de eerste klasse een reeks van beelden uit de O. Tische geschiedenis geschilderd om de kinderen met de belangrijkste personen en gebeurtenissen van de voorgeschiedenis des christendoms bekend te maken, in de tweede klasse verhalen uit het leven van Jezus, in de laatste, eindelijk,
| |
| |
inleiding in de leer van het evangelie door uitvoerige beschouwing en nauwkeurige verklaring van gelijkenissen en uitspraken van Jezus; daarbij wordt het een en ander uit de werkzaamheid der apostelen medegedeeld en in alle klassen leert men spreuken en liederen van buiten.
Het onderwijs in de taal is verdeeld in denk- en spreekoefeningen, lezen en schrijven. In de reaal-school is het verdeeld in: lezen en verklaren, taalkundig onderwijs en schriftelijke opstellen. Wat het rekenen betreft, worden de leerlingen in de elementaire school met de eerste beginselen bekend gemaakt. In de eerste klasse der reaalschool met het tiendeelig stelsel, in de tweede en derde klasse met de breuken en de beginselen der meetkunde. Verder wordt in de reaalschool de behandeling der aardrijkskunde voortgezet, van de plaats, waar men woont, tot de geografie van het kanton. Hierop volgt in de tweede klasse de aardrijkskunde van Zwitserland, berg- en waterkunde, schildering der inwoners, staatkundige grenzen, de belangrijkste statistieke toestanden. Eerst in de hoogste klasse wordt over de gedaante der aarde gehandeld, over de natuurkundige aardrijksbeschrijving, over Europa. Het historisch onderwijs wordt vastgeknoopt aan gebeurtenissen die hij het godsdienst- en taalonderwijs in de elementaire school behandeld zijn. Hiermee worden in tijdrekenkundige orde verhalen uit de geschiedenis van Zwitserland verbonden, van de oudste tijden af tot aan den slag van Näfels; de tweede klasse vervolgt dit onderwijs tot in den tijd der hervorming, terwijl in de derde klasse tooneelen uit de algemeene geschiedenis der oudheid en der middeleeuwen behandeld worden. Het natuurkundig onderwijs bepaalt zich tot voorbeelden uit het dieren- en plantenrijk en in de hoogste klasse bij enkele hoofdzaken uit de mineralogie. De eerste beginselen van het teekenen beginnen in de derde klasse der elementaire school en worden in de reaal-school voortgezet.
In de laagste klasse der dagschool wordt minstens 18 en hoogstens 20 uren in de week onderwijs gegeven, in de volgende twee klassen 21-24, in de reaal-school 24-27 uren. Het onderwijs wordt aan elke klasse afzonderlijk gegeven. Bij het maken der verschillende leerplannen moet aangegeven worden, hoe de leerlingen zullen bezig gehouden worden, wanneer de overige klassen onderwijs ontvangen. Bij uitzondering kunnen in de drie klassen der reaalschool de leerlingen der ééne
| |
| |
klasse verplicht worden, naar het onderwijs in de andere te luisteren.
De aanvullings- (herhalings) school is een kind van den jongsten tijd. In acht schooluren per week moet de kennis, die in de elementaire school verkregen is, uitgebreid en bevestigd worden. Deze school is vooral voor de zwakkere kinderen bestemd, daar de betere de secundaire school bezoeken. De leerlingen komen afgemat in de school en brengen zelden die frischheid en vatbaarheid mede, die voor een vruchtbaar onderwijs onmisbaar zijn. Het ontbreekt ook nog aan geschikte leerboeken. Toch weten vele onderwijzers hier met vrucht te arbeiden. Het onderricht in de taal is beperkt tot de verklaring van doelmatig gekozen stukken en de bevestiging der reeds verworven taalkundige kennis. Oefeningen in het spreken en stellen, het brieven schrijven, het maken van opstellen, die op het een of ander bedrijf betrekking hebben, gaan gepaard met oefeningen in het gewone rekenen en in het boekhouden. Nog komt daarbij het onderwijs in de beginselen der meetkunde, der natuurkunde, der scheikunde met toepassing op het dagelijksche leven, der aardrijkskunde en der geschiedenis - alles tot aanvulling van het vroeger op de elementaire school genoten onderwijs.
Op de zoogenaamde secundaire school wordt onderwijs gegeven in de godsdienst- en zedeleer, Duitsche en Fransche taal, rekenkunde, meetkunde met praktische oefeningen, aardrijkskunde, geschiedenis, vaderlandsche staatsinstellingen, natuurkunde met betrekking tot den landbouw en de nijverheid, zingen, teekenen, schoon-schrijven, gymnastiek en wapenhandel. Al deze leervakken zijn verplichtend; het schoolbestuur kan echter om bijzondere redenen van enkele dier vakken ontslaan. Het onderwijs in andere oude of nieuwe talen kan met vergunning van den onderwijs-raad gegeven worden; maar het is voor de leerlingen niet verplichtend, De cursus duurt drie jaren; elke jaarcursus evenwel moet een afgesloten geheel vormen. Het schoolbestuur kan echter toestaan, nog een vierde jaar daarbij te voegen. Buiten de gymnastiek ontvangt ieder leerling 34 uren onderwijs in de week. De meisjes kunnen van de meetkunde ontslagen worden. Aan het godsdienstonderwijs zijn 2 uren gewijd, aan de Duitsche taal 5-7, de Fransche taal evenveel, de rekenkunde 3-4, de meetkunde 2-4, de aardrijkskunde en geschiedenis, aan elk 2-3, de natuurkunde 2-4 uren; al de
| |
| |
reaalvakken mogen niet meer dan 6-8 uren innemen. Voor de kunstvakken, zingen, schoonschrijven, teekenen, worden 6-7 uren, voor de gymnastiek 1½-3 uren afgezonderd.
Voor de opleiding van degelijke volksonderwijzers is te Kussnacht een seminarium, dat wij hier niet beschrijven zullen, hoewel het een nauwkeurige kennisneming ten hoogste verdient. Onder de leervakken bekleeden het zingen, pianospelen, vioolspelen een belangrijke plaats; ook de lichaamsoefeningen, de wapenhandel, terwijl ook onderwijs in den landbouw gegeven wordt. Het seminarium heeft een kosthuis voor 72 kweekelingen.
De wet bepaalt de schoolplichtigheid der kinderen van het zesde jaar af. Daarvan zijn allen uitgezonderd, die wegens lichaamszwakte of gebrek in geestvermogens door het schoolbestuur voor korter of langer tijd ontslagen worden. Geene kinderen mogen in de volksschool opgenomen worden, die den bepaalden leeftijd nog niet bereikt hebben. Het is de taak van het schoolbestuur en de ouders nauwlettend toe te zien, dat de schoolplichtige kinderen niet verzuimen of door arbeid binnen of buitenshuis te veel ingespannen worden om met vrucht van het onderwijs gebruik te maken. Ouders, voogden en pleegouders, die hunne plichten jegens de kinderen met betrekking tot de school verzuimen, worden, volgens de bepalingen der wet, vermaand en ter verantwoording geroepen. Het schoolbestuur kwijt zich van deze taak met voorbeeldigen ijver. ‘Van vele kanten,’ zoo lezen wij in het laatste rapport, ‘wordt bericht, dat de handhaving der verordening volstrekt geen bezwaar meer geeft, dat deze schoolbestuurders volstrekt nooit in de noodzakelijkheid komen om maatregelen tegen schoolverzuim te nemen; meestal is de eerste waarschuwing voldoende.’ Dat is een gunstig teeken. Uit de rapporten blijkt, dat in 1866 van de 27,009 dagscholieren 16,344 de school geregeld bezochten en slechts 1300 leerlingen met meer dan 45 verzuimen aangeteekend zijn, waardoor zij niet aan de eischen der school konden beantwoorden. De overige hadden 12-45 absentiën.
Nog moeten wij de aandacht vestigen op de arbeidschool. De wet bepaalt, dat in elken schoolkring ten minste één vrouwelijke arbeidschool moet bestaan. Het onderwijs loopt over breien, naaien, verstellen en maken van kleedingstukken; verder moeten zich de leerlingen aan orde, zindelijkheid en huis- | |
| |
houdelijken zin gewennen. De vrouwelijke leerlingen der reaalschool zijn verplicht deze school te bezoeken; daartoe hebben de vrouwelijke leerlingen der herhaling- en secundaire scholen het recht. De bestuurders der gemeenteschool trachten in de verschillende gemeenten vrouwenvereenigingen te stichten tot ondersteuning der arbeidscholen en der onderwijzeressen. Waar deze bestaan, hebben zij het recht een voordracht te doen bij de keuze van onderwijzeressen en advies uit te brengen omtrent alle kwestiën, de arbeidscholen betreffende. De bepaling van het aantal scholen, de keus der onderwijzeressen, hare bezoldiging, de vaststelling van het schoolgeld, geschiedt door het schoolbestuur der gemeente.
In 1864-1865 bestonden in het kanton Zürich 341 arbeidscholen met 324 onderwijzeressen, van wie enkele twee, ook drie scholen bestuurden, terwijl elders weer verscheidene onderwijzeressen bij ééne school waren aangesteld. Van de 366 schoolvereenigingen bezitten 25 geen arbeidschool. Van de arbeidscholen worden 116 als zeer goed, 220 als goed, 5 als middelmatig opgegeven. Het getal scholieren bedraagt 8360. De bezoldiging der onderwijzers is verschillend, van 350 tot 900 fl. in het jaar; het schoolgeld bedraagt 1-4 francs. Behalve haar traktement hebben de onderwijzeressen nog een aandeel in het schoolgeld.
De elementaire school van het kanton Zürich staat op een hoogen trap. In een bericht, dat wij voor ons hebben (zegt onze schrijver), lezen wij: ‘de elementaire school is inderdaad het troetelkind der meeste onderwijzers. Het onderwijs is naar een geschikten maatstaf ingericht, minder vermoeiend, en de tucht is door een zachte en verstandige leiding gemakkelijk te handhaven. Op dezen stevigen bodem kunnen de goede vruchten niet achterblijven, en komen nu daarbij nog de naar inhoud en uitgebreidheid vereenvoudigde, aan het leerplan beantwoordende leermiddelen daarbij, dan zal er niet veel meer tot verbetering dezer school te doen zijn’. Dat is een stoute uitspraak, waardoor al de zorgen rijkelijk beloond worden, die men in de laatste jaren aan de verbetering der school besteed heeft. Van 522 afdeelingen der dagschool worden 210 zeer goed, 43 middelmatig en slechts ééne onvoldoende genoemd. Daarentegen heeft de reaalschool nog velerlei bezwaren te overwinnen. Het leerplan is wel voortreffelijk, maar het ontbreekt
| |
| |
nog aan geschikte leermiddelen, die daarvoor passen. Waar de onderwijzer een juiste maat in het oog houdt, wordt inderdaad veel deugdelijks verricht; maar het ontbreekt ook niet aan overlading, waardoor veel op dit gebied van onderwijs wordt opgenomen, wat er niet toe behoort. Vele onderwijzers zien voorbij, dat de reaalschool, wat het beginsel van onderwijs betreft, toch nog elementaire school moet blijven.
Vooral de stad Zürich heeft zich in de laatste jaren bijzonder verdienstelijk gemaakt omtrent het onderwijs. In 1860 bestonden te Zürich twee soorten van elementaire scholen, de zoogenoemde burgerscholen, waar voornamelijk de kinderen der burgers, en de gemeentescholen, waar de kinderen der vreemdelingen (Niedergelassenen) onderricht kregen. Een belangrijk verschil was, ondanks de wet, in het leerplan dezer beide inrichtingen voorhanden. In genoemd jaar nam de Züricher schoolgemeenteraad het besluit, dat in de stad Zürich voortaan, gelijk in andere gemeenten van het kanton, slechts ééne lagere school voor de kinderen van alle volksklassen zou bestaan. In alle scholen wordt het beginsel der scheiding van de beide geslachten vastgehouden. Daar de dagschool in een elementaire- en reaalschool met een cursus van drie jaren verdeeld is, zoo heeft men bepaald, dat elke klasse haar bijzonderen onderwijzer moet hebben, die met zijne leerlingen na verloop van ieder jaar opklimt. Op het bezoek der herhalingschool, die voor een deel de volksschool moet vervangen, wordt veel gewicht gelegd, daar de vroegere achtjarige schooltijd tot zes verminderd werd, waardoor aan de industrie een groote concessie werd gedaan. Een eigenaardige inrichting is de zangschool, waar al de leerlingen der herhalingschool een jaar lang (ongeveer tot hun aanneming als leden der kerk) wekelijks een uur zangles genieten. Ook door de oprichting van een bijzondere secundaire school heeft de stad Zürich zich verdienstelijk gemaakt.
Ook elders is het secundaire schoolwezen in den jongsten tijd in zwang gekomen, daar men niet alleen in de gegoede standen, maar ook in den middelstand en onder de armere klassen der bevolking de noodzakelijkheid van een hoogere ontwikkeling dan die der lagere school leert inzien. De secundaire school, die vroeger voornamelijk als een voorbereiding voor het bezoek van hoogere iurichtingen van onderwijs diende;
| |
| |
wordt tegenwoordig meestal gebruikt om de algemeene opleiding der jeugd voor het optreden in het praktisch leven te voltooien. Ook door de meisjes worden deze inrichtingen bezocht.
Het aantal scholen bedraagt 58, die door 1988 jongens en 763 meisjes, dus te zamen door 2751 kinderen bezocht worden. Het aantal onderwijzers bedraagt 87.
Buiten de openbare scholen zijn in het kanton Zürich nog verscheidene bijzondere scholen, die tot allerlei doeleinden dienen. Om een bijzondere school op te richten, heeft men een bijzondere vergunning noodig van den onderwijsraad. Deze inrichtingen staan onder geregeld opzicht des schoolbestuurs. Zij kunnen ook een ondersteuning van wege de regeering ontvangen, als zij bijv. tot algemeene doeleinden en behoeften dienen.
In het kanton Zürich waren, van 1864 tot 1865, 21 zulke bijzondere scholen.
In rechtstreeksch verband met de volksschool staat de kantonschool. Deze is in twee afdeelingen gesplitst, het gymnasium en de industrie-school. Het gymnasium is verdeeld in het hooger en lager gymnasium, het eerste met een cursus van 4. het laatste van 2½ jaren. Behalve in de hoogste klasse van het hooger gymnasium, wordt in elke klasse 2 uur 's weeks godsdienstonderwijs gegeven. Over de verdeeling der vakken van onderwijs spreken wij hier niet, omdat het ons voornamelijk om het lager onderwijs te doen is.
De industrie-school stelt zich ten doel, de opleiding voor de techniek en den handel of de voorbereiding voor hoogere inrichtingen van dien aard.
Het schoolgeld voor het gymnasium bedraagt 30 fr. per jaar in de laagste klassen, in de hoogere 24 fr. per half jaar. Dat van de industrie-school wordt niet opgegeven.
Verder heeft men nog in Winterthür zoogenaamde hoogere stadsscholen, bestaande uit een industrie-school, een gymnasium, een middelbare school en een hoogere meisjesschool. De kinderen der burgers genieten daar gratis onderwijs; die van vreemdelingen betalen in de drie laagste klassen der industrie-school en van het gymnasium 30 fr. 's jaars, in de middelbare en meisjesschool 20 fr., in de hoogere klassen van het gymnasium 50 fr., in de hoogere klassen der industrie-school 3-6 fr. voor de wekelijksche lessen; maar voor hen, die minstens 20 uren 's weeks de school bezoeken, wordt in geen geval meer dan
| |
| |
60 fr. per jaar betaald. Voor het onderwijs in de chemie geeft men een extra-toelage van 10 fr. Geen wonder, dat deze scholen druk bezocht worden! In 1867 telde de industrie-school 134 geregelde leerlingen, 119 buitengewone leerlingen, die alleen voor enkele vakken ingeschreven waren. Het gymnasium werd door 82, de meisjesschool door 101 leerlingen bezocht.
Op het budget der stad Winterthür bedroegen in 1866 dc uitgaven voor de hoogere stadsscholen 83,835 fr.; de bevolking telt 6523 inwoners, inderdaad een eenig voorbeeld, waaraan vele schreeuwers over de geldverspilling voor onderwijs hier te lande zich kunnen spiegelen. Daarbij komen nu nog de uitgaven voor de lagere school en voor de bibliotheek. Er zijn zeker weinig steden die in dit opzicht met Winterthür op ééne lijn kunnen staan!
Nog heeft het kanton Zürich een school voor dierheelkunde, een landbouwschool en een hoogeschool. Om de bovengenoemde reden laten wij deze inrichtingen rusten.
Maar, zal men zeggen, dat alles is nu goed en wel. In het kanton Zürich ziet het er voortreffelijk met het onderwijs uit. Doch Zürich is maar één kanton; hoe is het in de andere gesteld? Wij zouden te uitvoerig worden, indien wij op deze vraag een voldoend antwoord wilden geven. Daartoe moeten wij naar Adolf Beer verwijzen. Om echter eenigszius aan dit bezwaar te gemoet te komen, laten wij hier nog in enkele omtrekken een schets volgen van het schoolwezen in een der meest achterlijke kantons, in Wallis.
Hier was het onderwijs tot in 1830 in handen der geestelijken. Deze waren de uitsluitende onderwijzers van het volk en verplicht, kosteloos school te houden. De meeste geestelijken waren slecht voor hunne taak berekend. In de meisjes-klassen werden de geestelijken door hunne keukenmeiden geholpen. Er bestond geen verplichting tot schoolbezoek. De liberale regeering, die de in 1839 vastgestelde verordening moest ten uitvoer brengen, wilde een doortastende hervorming in het gansch en al verwaarloosd onderwijs tot stand brengen, maar vond, gedeeltelijk daarom en ook omdat zij de toelagen der geestelijkheid wilde inkrimpen, bij deze een hardnekkigen tegenstand. De partij van achteruitgang, die na een zwaren strijd in 1844 aan het roer kwam, zuiverde den grooten raad van zijne liberale leden, herstelde de heerschappij der geestelijkheid over de school, sloot de rechts- | |
| |
geleerde school te Sion (Sitten), daar volgens de verordening alleen geestelijken aan de collegiën van Sitten, St. Moritz en Brig mochten onderwijzen. Toen de bondsoorlog, waaraan ook Wallis deelnam, geëindigd was, kwam de liberale partij weer aan het hoofd, joeg de Jezuiten over de grenzen en sloeg de handen aan het werk om een verbetering van het schoolwezen voor te bereiden. Ondanks velerlei veranderingen, die het staatkundig leven van het kanton sedert dien tijd heeft ondergaan, is er in den loop der laatste jaren een verblijdende vooruitgang in het onderwijs te bespeuren.
De lagere school is er op dezelfde wijze ingericht als in de overige Fransche kantons van Zwitserland. Elke gemeente is verplicht, het noodig aantal scholen op te richten; de vereeniging van twee of meer gemeenten in de stichting van een school is van de goedkeuring van het departement van onderwijs afhankelijk. Ieder kind is van het 7de tot 15de jaar schoolplichtig en de ouders of voogden moeten het òf naar een openbare inrichting van onderwijs zenden, òf op andere wijze voor het lager onderwijs zorgen, maar in dit geval de vergunning van den Kreis-schoolinspecteur aanvragen. In scholen, waar de bevolking talrijk is, moeten de beide geslachten gescheiden worden. De wet schrijft bepaald voor, dat een afzonderlijke school voor meisjes daar moet opgericht worden, waar het getal der leerlingen meer dan 60 bedraagt; in die plaatsen, waar afzonderlijke scholen voor jongens en meisjes bestaan, is het bezoek van een gemengde school verboden.
Voor het schoolopzicht is het kanton in drie Arrondissementen verdeeld en in den regel heeft ieder arrondissement een inspecteur, die jaarlijks de hem toegewezen scholen moet bezoeken. Op elke plaats benoemt de Municipalraad een commissie van drie leden, die met de strenge uitvoering van het schoolreglement en de verordeningen van het onderwijs-departement belast is; de commissie of althans een harer leden moet minstens eens in de maand de scholen bezoeken.
De onderwijzers of onderwijzeressen aan de lagere scholen moeten een bewijs van bekwaamheid bezitten of de bevoegdheid hebben, voorloopig onderwijs te geven. De staat verleent enkele stipendiën voor het bezoek van een normaalschool; zij, die deze stipendiën genieten, zijn verplicht, minstens 5 jaren lang aan een lagere school onderwijs te geven. Het uitoefenen van een beroep
| |
| |
is aan de onderwijzers verboden; het minimum van het traktement wordt door den staatsraad met inachtneming der plaatselijke omstandigheden vastgesteld.
De volksschool is gesplitst in een lagere en hoogere afdeeling; in de eerste, de elementaire, omvat het onderwijs den katechismus, het lezen, schrijven en de vier hoofdregels der rekenkunde; in de hoogere afdeeling komen daarbij nog de taalkunde, de eerste beginselen der gewijde en vaderlandsche geschiedenis, aardrijkskunde, boekhouden, rekenkunde en gezang; verder de boomkweekerij voor jongens en vrouwelijke handwerken voor meisjes.
Ieder kind, dat boven de schoolplichtigheid verheven is, krijgt een getuigschrift (certificat d'émancipation). De opening der scholen heeft plaats in de maand November; de tijd van duur wordt door den gemeenteraad bepaald; elke school moet echter minstens 5 maanden achtereen geopend zijn. Schoolverzuim wordt streng gestraft. De geestelijke der plaats kan de school ten allen tijde bezoeken, om opzicht te houden over het godsdienstonderwijs.
Het kanton bezit 408 lagere scholen (155 jongens- - 100 meisjes- - 165 gemeengde scholen en 12, waarin de jongens en meisjes bij afwisseling opgenomen worden. Het onderwijzend personeel bestaat uit 35 geestelijken of ordebroeders, 30 kloosterzusters, 114 gepatenteerde onderwijzers of onderwijzeressen, 158 voordoopig gevolmachtigde en 71 tijdelijk aangestelde. De bezoldiging der onderwijzers bedroeg in 1866 55,000 francs, gemiddeld 150 francs per hoofd, een zeer karig traktement! Geen wonder, wanneer de berichten over gebrek aan onderwijzend personeel klagen. Het getal der kinderen, die de school bezoeken, bedroeg 14,500. Onderwijzerskweekscholen zijn er niet; de onderwijzers worden in zoogenaamde normaal-scholen opgeleid. De cursus duurt twee maanden. Voor de toelating tot het examen moet de candidaat een proefjaar ondergaan; zij, die den cursus aan een normaalschool hebben doorloopen, worden voorloopig als onderwijzers aangesteld (brevet temporaire). De schoolgebouwen beantwoorden niet overal aan de vereischten der wet.
In de hoofdplaats van het kanton is een kweekschool voor nijverheid (école des apprentis artisans). De vruchten, die zij oplevert, hebben niet veel te beduiden, daar zeer vele leerlin- | |
| |
gen opgenomen worden, die niet eens de noodige elementaire kundigheden bezitten.
Het middelbaar onderwijs wordt in drie inrichtingen gegeven: aan de gymnasiën (collèges) te Sitten, Brig en St. Moritz; op eerstgenoemde plaats is ook een lyceüm en een rechtsgeleerde school. Aan het gymnasium te Brig en St. Moritz bestaan voorbereidende cursussen. Het getal leerlingen bedroeg in 1866 te Sitten 74, te Breg 93 en te St. Moritz 98. Te Sitten en St. Moritz is aan de inrichting ook een école moyenne verbonden. Ook bestaat daar een pensionaat, waar de leerlingen kost en verpleging genieten. - De rechtsgeleerde school werd door 12 leerlingen bezocht; zij worden daar onderwezen in het Romeinsche en burgerlijk recht en in het burgerlijk proces.
Ziedaar den toestand van het onderwijs in Wallis. Men ziet, het staat bij Zürich ver achter; maar toch wordt ook daar veel voor de volksontwikkeling gedaan. Thans, ten slotte, nog een kort overzicht over geheel Zwitserland.
De volgorde, waarin de kantons met betrekking tot het onderwijs staan, is deze: In Duitsch-Zwitserland staat Zürich vooraan, dan Bazel, Schaffhausen, Aargau, St. Gallen, Solothurn. Thurgau. In Fransch-Zwitserland worden het meest geroemd: Waadt en Neufchatel, voor een deel ook Genève; de andere kantons komen minder in aanmerking, maar toch is ook zelfs in de Italiaansche een begin van hervorming gemaakt.
Een eigenlijke staatschool is er in Zwitserland niet, maar toch stelt zich de staat ten taak, voor de handhaving der wet te waken en te zorgen, dat overal die vooruitgang plaats heeft, die door de wetenschap en de ervaring gevorderd worden. Daartoe wordt de hulp van mannen uit allerlei kringen der maatschappij gebruikt; ook de onderwijzers zelven worden veelal daarbij geraadpleegd. Niet in alle kantons is dit schoolbestuur even goed ingericht, maar overal is de vroeger te groote invloed der geestelijkheid zoo veel noodig beperkt. Slechts in enkele, zooals Fryburg en Schwijz, heeft de geestelijkheid het grootste aandeel in het bestuur der school.
De godsdienstgeschillen, zegt onze schrijver, die geruimen tijd aan een gezonde ontwikkeling van het onderwijs in den weg stondeu, zijn in de meeste kantons bijgelegd en de eenzijdige klerikale bemoeiingen vinden tegenwoordig slechts zelden weerklank. Zoo werd de opwekking om een katholieke
| |
| |
onderwijzersvereeniging voor Duitsch-Zwitserland te stichten, bepaald afgewezen. ‘Er is maar ééne paedagogiek; de methoden en onderwijsmiddelen passen meer of minder voor alle volken en omstandigheden’, was de treffende opmerking der Zwitsersche onderwijzers-courant, ‘confessioneele twisten en verdeeldheden hebben van oudsher aan de werkzaamheid der school niets dan schade toegebracht.’
Wat het bestuur en de inrichting der school betreft, zijn er twee stelsels, die lijnrecht tegenover elkander staan, het centralisatie-stelsel en het beginsel der individualiteit en zelfstandigheid. De schrijver geeft aan het laatste de voorkeur, wanneer een bepaalde keus moet gedaan worden. Maar hij meent, dat er een middelweg is, die door verscheiden kantons bewandeld wordt, namelijk deze, dat men den onderwijzer en de gemeente zich binnen zekere grenzen vrij laat bewegen, maar bij belangrijke vragen met de regeering in overleg treedt. De school is overal een beeld van het veelzijdige, Proteus-achtige leven, dat zich in geene enge vormen laat knellen.
De inrichting der lagere school heeft in de meest geavanceerde kantons een hoogen trap van ontwikkeling bereikt. Toch worden er nog vele klachten gehoord, een teeken, dat men niet tevreden is met het bereikte standpunt, maar steeds hooger tracht te klimmen en aan de school een nog degelijker invloed op het leven te verschaffen. In vele kantons houdt met het bezoek der lagere school alle verder onderwijs op. Sedert vele jaren is de vraag aan de orde, of het niet geraden is, den tijd voor de dagschool te verlengen en een zekere mate van kennis te eischen van wie haar verlaten. Dit laatste gebeurt tot nog toe slechts in enkele kantons. Ondersteld, dat de eischen niet te hoog gesteld worden, zoo is daartegen niet alleen niets in te brengen, maar het beginsel moet als volkomen juist worden erkend. Ook wordt in vele kringen de noodzakelijkheid uitgesproken, om de jongelingen van 16 tot 20 jaren door de wet tot het bezoeken der voor hen bestemde school te verplichten. Onze schrijver is niet voor een dergelijke uitbreiding der schoolwet en meent, dat de behoefte aan meerdere ontwikkeling zich allengs van zelf bij jongelingen van genoemden leeftijd zal doen gevoelen. In die kantons, waar men handwerks- nijverheids- en handelsscholen gesticht heeft, zijn de uitkomsten niet onvoldoende.
Een geheel nieuwe inrichting zijn de arbeidsscholen voor
| |
| |
meisjes, die gedurende den korten tijd van haar bestaan, reeds goede vruchten opleveren. Zooals bij alle schoolinrichtingen kan ook hier niet terstond de volmaaktheid bereikt worden; de ondervinding moet nog veel verbeteren. Over het algemeen heeft men er instinktmatig een goede richting aan gegeven, door zich vooral tot de praktijk te bepalen. Ook is men in vele kantons begonnen met onderwijzeressen voor deze scholen op te leiden. Overal, waar deze nieuwe inrichting wortel geschoten heeft, ondervindt men, dat de vrouwelijke jeugd in vlijt, orde, zuinigheid en zindelijkheid gewonnen heeft.
Het is ook een verblijdend verschijnsel, dat de meeste kantons zich belangrijke offers hebben getroost, om den stand der onderwijzers te verbeteren. Hieruit blijkt vooral, hoe ernstig men het met de bevordering van het onderwijs meent. Zoolang de onderwijzers geen goed inkomen hebben, zijn alle pogingen tot verbetering der volksschool vergeefs. De mensch heeft nu eenmaal brood noodig, om te leven, en vreemd klinkt het, als men juist van de onderwijzers eischt, dat zij een tal van voortreffelijke eigenschappen vertoonen, zonder hun de middelen te schenken om den strijd met het leven vol te houden. De kleine kantons van Zwitserland zouden hierin aan menigen grooten staat van Europa tot voorbeeld kunnen dienen. De kosten voor de lagere school worden door de gemeente en door den staat gedragen. De staat zorgt voor de opleiding der onderwijzers en voor het toezicht op de school; hij schenkt geregelde bijdragen voor het bouwen van scholen, tot vermeerdering van het schoolfonds, een deel van het traktement der onderwijzers, voor schoolbibliotheken, onderwijzers-hulpkassen, bewaarscholen enz.
Niet overal is het schoolgeld op denzelfden voet geregeld; in vele kantons wordt kosteloos onderwijs gegeven en de ouders zorgen alleen voor schoolboeken. Het schoolgeld staat als ‘scwarze Batzen’ gebrandmerkt. De gemeenten geven hare bijdragen uit de opbrengst van het schoolfonds, uit de gemeentekas en door middel va een hoofdelijken omslag.
De opleiding der onderwijzers is nog altoos een vraag, waarover zeer verschillend gedacht wordt. Sommigen zijn voor het samenwonen der kweekelingen, anderen niet. Men wil de kweekschool in verband brengen met de hoogeschool en andere denkbeelden meer. Hier en daar heeft men echter zeer goede
| |
| |
kweekscholen, zooals te Küssnacht, Müncherbachsee, Wettingen, Mariaberg. De normaalscholen van Fransch-Zwitserland laten veel te wenschen over. Daar niet elk kanton een eigen kweekschool kan hebben, moesten de naburige kantons zich daartoe met elkaar verbinden. Maar dit gebeurt, helaas! nog te weinig. Ook wordt voor de opleiding der onderwijzers van de middelbare scholen tot nog toe te weinig zorg gedragen, vooral wat hunne praktische opleiding betreft.
Een zeer nuttige instelling zijn de in bijna alle kantons bestaande onderwijzers-bijeenkomsten, waarop de gewichtigste belangen der school besproken worden. Daardoor is reeds een rijkdom van gezonde denkbeelden aan het licht gekomen, die van tijd tot tijd aanleiding hebben gegeven tot zeer doelmatige verbeteringen. Ook in een aantal tijdschriften, uitsluitend aan het onderricht gewijd, worden de belangen der school besproken. Ook de politieke dagbladen houden zich nu en dan met het onderwijs bezig. De school-literatuur staat op een zeer hoogen trap en kan met het beste, wat in Duitschland geleverd wordt, wedijveren. In sommige vakken overtreft zij al wat elders gevonden wordt.
Nog altoos levert de vraag, welke plaats de middelbare school (Secundar- of Reaal-school) met betrekking tot de andere inrichtingen van onderwijs bekleedt, eenige moeielijkheid. Velen wenschen, dat zij ophoude een voorbereiding voor hooger wetenschappelijk onderwijs te zijn. Zij moet de school worden voor de kern van het volk, voor gegoede landbouwers en handwerklieden, voor den middelstand, die geen weteuschappelijke opleiding verlangt. En daarom, weg met het Latijn, de algebra, de chemie! Thans zijn die scholen visch noch vleesch. Het rusteloos laveeren tusschen twee richtingen moet een eind nemen. Onze schrijver meent, dat deze en dergelijke vragen niet principieel zijn uit te maken. Hoe juist het gezien is, dat de middelbare scholen een op zich zelf staand geheel moeten uitmaken, toch moet voor de leerlingen de mogelijkheid blijven bestaan om, na het volbrengen hunner studiën, deze aan eene hoogere school voort te zetten. Wat het in elkaar grijpen der verschillende inrichtingen betreft, zoo draagt ook hierin het kanton Zürich den eerepalm weg.
Nog moeten wij op een bijzonderheid wijzen, waardoor Zwitserland uitmunt, namelijk de armenscholen voor den landbouw.
| |
| |
Er zijn 31 van die scholen met ongeveer 900 leerlingen. Het is de verwezenlijking van een denkbeeld van Pestalozzi, door Fellenberg en vooral Wehrli uitgewerkt. Het beginsel, dat er heerscht, is de opleiding tot arbeid door arbeid; vooral wordt in de meeste dezer inrichtingen de landbouw als opvoedingsmiddel gebruikt. Op vele plaatsen (bijv. te Olsberg, kanton Aargau) krijgen de kweekelingen ook opleiding in handwerken en industriëelen arbeid.
Wij hebben hiermede een kort overzicht van den toestand der lagere school gegeven. Wat nog van de kantonscholen en de hoogeschool wordt meegedeeld, laten wij achterwege, om met een statistiek overzicht te besluiten. Er zijn in Zwitserland 2700 lagere scholen met 2500 hoofd-onderwijzers en onderwijzeressen. Deze zonderlinge verhouding komt hiervan daan, dat in verscheiden kantons twee Lehrstellen met ééne Lehrkraft bezet zijn. Op 360 zielen heeft men ééne school, een zeer gunstige verhouding. In den regel wordt ééne school door 58 leerlingen bezocht, op de 100 zielen 16-17 leerlingen. In de noordelijke en westelijke deelen van het land zijn de scholen meestal het geheele jaar geopend; in Uri, Graubünden, Unterwalden, Wallis, Tessin en Lucern, St. Gallen, Waadt is een vrij aanzienlijk getal halfjaarscholen. De onderwijzers zijn geene geestelijken. In Wallis, Graubünden, Unterwalden, Zug en Tessin bestaat het onderwijzend personeel grootendeels uit geestelijken en orde-zusters.
Zwitserland telt 275 middelbare scholen, die nog in Granbünden, Wallis, Innerrhoden en Uri ontbreken, 47 gymnasiën met 500 professoren en leeraars, 6750 leerlingen, waaronder 1700 gymnasiasten. Er zijn 24 onderwijzers-kweekscholen, 12 evangelische, 8 katholieke en 4 gemengde. Voor de opleiding van onderwijzeressen zijn er 9 inrichtingen.
De gezamenlijke uitgaven der kantons voor het onderwijs bedroegen in 1864, 4,453,976 francs, dat is, bij een bevolking van ruim 2½ millioen 1,77 francs per hoofd. Daarbij komen nog 484,971 francs van wege den bond of 0,2 francs per hoofd.
In eenige kantons bestaan vereenigingen ter ondersteuning van arme schoolkinderen; zij dragen zeer goede vruchten. In industrieele sterken zijn, op aansporing der onderwijzers, spaarkassen voor de jeugd opgericht. In het kanton Glarus bijv. is in
| |
| |
elke gemeente zulk een inrichting. In de hoofdplaats van het kanton was er van 1855, het jaar der oprichting, tot 1856, reeds 15,400 francs ingebracht, in 1861 reeds 101,800. Ongeveer 1400 kinderen namen daaraan deel tot hun zestiende jaar.
Hiermede eindigen wij, hopende niet te veel van het geduld des lezers gevergd te hebben. Wanneer onze mededeelingen dezen en genen opgewekt hebben om kennis met het voortreffelijk werk van Beer te maken en, aan de hand van dezen kundigen gids, den stand van het onderwijs in de verschillende staten van ons werelddeel na te gaan, dan is ons doel bereikt. Geen beter middel dan dit om zich in staat te stellen, de schoolkwestie in ons land met juistheid te beoordeelen. Wie zich aan anderen spiegelt enz. Moge het voorbeeld van Zwitserland ons volk tot naijver opwekken!
Leiden, 16 Februari 1869.
J.H. Maronier. |
|