Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1869
(1869)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 268]
| |
Buitenlandsche letterkunde.
| |
[pagina 269]
| |
Lamartine, zijne nicht en aangenomen dochter (sints den dood van zijn gade de steun zijner grijsheid) op den 28sten Februari 11. den jongsten snik. ‘'t Is thans, zegt terecht Louis Ratisbonne, nog de rechte ure niet om over de waarde van Lamartine's arbeid een kalm en onpartijdig oordeel te vellen.’ Overdadig bewierookt in vroeger jaren, is hij door de mannen van het nieuwere geslacht misschien op vaak even onredelijke wijze in de schaduw gedrongen. Kweekeling van de Romantiek, zanger meer voor het gemoed dan voor den geest, de lieveling van eene generatie in wier boezem geheel andere behoeften sluimerden, geheel andere hartstochten woedden, dan in die van de tegenwoordige, viel hij, wat de geheele richting van zijn talent betreft, weinig in den smaak meer van onze realistische, bij uitnemendheid verstandelijke en praktische eeuw. De tijd zal bepalen, wat van zijn dichterroem in wezen blijft en uitspraak doen, of hij al dan niet onder de waarlijk ‘groote’ mannen verdient gerangschikt te worden; aan de handen van geen strengeren en meer rechtvaardigen kritikus kan dit oordeel worden toevertrouwd. Inmiddels, - zal 't mij wel vergund zijn eenige regelen in dit Tijdschrift te wijden, zij 't ook bloot aan de nagedachtenis van den vermaarden man, door wiens zangen eens wie weet hoe velen ontvonkt zijn tot het brengen eener hulde, welke de dichter zelf zoo weelderig heeft bezongen inzijn ‘Recueillements poétiques’: Oh! combien de baisers d'une bouche secrète
Sur la page sacrée a reçu le poëte
Sans en avoir senti le délirant frisson!
Oh! qu'il voudrait, semblable aux notes de sa lyre,
Aller boire un regard des yeux qui vont le lire,
Envieux d'un rêve et d'un son!.....
Een ruwe schets van Lamartine's leven en van de gewichtigste phasen van zijn dichterlijken loopbaan moge ons vluchtig de tijden en gelegenheden voor den geest herroepen, onder wier vereenigden invloed zijn naam weleer tot die verbazende hoogte van populariteit, niet slechts in Frankrijk maar in geheel Europa, is gestegen, waarmeê juist de publieke ouverschilligheid ten zijnen aanzien in de laatste jaren des te schreeuwender en smartelijker heeft gecontrasteerd. | |
[pagina 270]
| |
Alphonse, Marie, Louis de Prat (eerst later nam hij van een oom, die hem een hoogst aanzienlijk fortuin naliet, den naam Lamartine er bij aan) is in 1790 te Mâcon geboren. Onder de schaduw der boomen van het ouderlijk landgoed Milly - zoo herhaaldelijk door hem bezongen -, opwassende onder het oog van ‘de teederste der moeders,’ zoog zijn geest de eerste indrukken in dier liefde voor de natuur, werden de eerste zaden bij hem gelegd van dat eenigszins dweepend, eenzijdig gevoelsleven, waardoor steeds zijne Muze zich heeft gekenmerkt. Zijn vader, bijkans als slachtoffer gevallen van het Schrikbewind, was een vurig aanhanger van de dynastie der Bourbons, 't geen onder de voorname redenen mag worden geteld, waarom de familie, gedurende de tijden van de Republiek en van het Keizerrijk, in een staat van stille afzondering is blijven leven. ‘Dieu’ zoo schrijft Lamartine in zijn: ‘Confidences’, ‘m'a fait la grâce de naître dans une de ces familles de prédilection qui sont comme un sanctuaire de piété....Si j'avais à rencître sur cette terre, c'est encore là que je voudrais renaître.’ en verder: ‘Mon éducation était toute dans les yeux plus ou moins sereins et dans le sourire plus ou moins ouvert de ma mère....Elle ne me demandait que d'être vrai et bon. Je n'avais aucune peine à l'être....Mon âme, qui ne respirait que la bonté, ne pouvait pas produire autre chose. Je n'avais jamais à lutter ni avec moi-même ni avec personne - Tout m'attirait, rien ne me contraignait....’ Dat hij eenigszins een bedorven knaapje moet zijn geweest, - 't geen bij kinderen van zulk een zeldzamen aanleg, vroegtijdige ontwikkeling en zooveel persoonlijke aanvalligheden meer het geval pleegt te zijn - laat uit deze zelfbekentenis zich niet geheel onduidelijk gissen. - Sainte-Beuve meent dan ook, dat de invloed dier zachte, weekc, betooverende, idyllische atmosfeer, waarin hij zijn kindsheid doordroomde, niet zonder groote en blijvende naweeën voor hem is geweest. ‘Hoevele feën’, zegt genoemde kritikus, ‘bij s'dichters wieg ook hunne schitterende gaven over hem hebben uitgestort, ééne godin nogtans ontbrak: die van dat moeilijk te beschrijven iets, 't welk men de zin voorhet ‘gewone’, voor de gezonde realiteit van het leven zon mogen noemen. - 't Was een eenigszins moreele en godsdienstige broeikas-atmosfeer, waarin zich Lamartine's kinderziel ont- | |
[pagina 271]
| |
wikkelde en vormde; een wereld van factice, opgeschroefde gevoelens en aandoeningen; - gevoelens, wel bij uitnemendheid geschikt om het karakter te adelen, vatbaar te maken voor indrukken van het grootsche en verhevene, maar geenszins dienstig om het te harden en te stalen tegen de aanraking met de ruwe en onbarmhartige werkelijkheid. Vandaar, bij al het schitterende en éclatante, het betrekkelijk weinig practische van de resultaten zijner bemoeiingen vooral op staatkundig gebied. - ‘Heureux de formes, heureux de coeur, heureux de caractère, la vie avait écrit bonheur, forçe et santé sur tout mon être’ - schreef hij, bij 't herdenken van zijn blijden levensmorgen; en in dienzelfden lichtgloed, die hem omgaf en die van zijn eigen gemoed uitstraalde, zag hij ook het leven en de menschen rondom zich gehuld. Na zijn wetenschappelijke opleiding in de jezuïten-school te Belley te hebben genoten, trad hij op negentienjarigen leeftijd, het hoofd vervuld van al de romaneske droomen eener dus gevoede verbeelding, voor 't eerst werkelijk die wereld in. Een paar reizen naar Italië en een poging om zijn talent te wijden aan de Muze der dramatiek - ziedaar alles wat ons uit zijn jongelingsjaren bekend is. De gebeurtenissen van 1814, de terugkeer nl. van de Bourbons op den troon hunner vaderen, riepen hem naar Frankrijk terug. Hij aanvaarde een officiers-betrekking bij de ‘gardes du corps’ van Lodewijk den XVIIIde, welke hij tot aan de wederkomst van Napoleon bleef bekleeden.
Tot dusver had niemand nog eenig vermoeden gekoesterd van de glorievolle toekomst die hem beidde, toen onverwachts, op dertigjarigen leeftijd, Lamartine zijne landgenooten in verbazing en verrukking bracht door de uitgave van zijne: ‘Méditations poétiques.’ Niet dan met de grootste moeite was hij in 't vinden van een uitgever kunnen slagen, zoo weinig gunstig waren deze heeren destijds over 't geheel ten aanzien van verzen gestemd. Om zich den ongehoorden opgang, dien deze dichtbundel maakte - in vier jaren tijds werden meer dan 45,000 exemplaren verkocht - te verklaren, moet men vooral den geest en de richting des tijds wel in aanmerking nemen. Niet, als dankte hij dien opgang ook niet voor een groot deel aan het wezenlijk en ongemeen talent des dichters, aan het zangerige, zoetvloeiende, harmonieuse | |
[pagina 272]
| |
van zijn frisch ontloken Muze, maar niet minder ook de bezongen stof zelve, het verheven, mystisch-religieuse karakter zijner poëzie, de geuren van gevoel en weemoed die er zoo weelderig uit opstegen, verrastten en bevredigden tegelijk veler diep gevoelde, en sinds lang onbeantwoord gebleven, behoeften. De Fransche maatschappij van 1820 had de geweldigste schokken doorstaan. Omwenteling, Schrikbewind en Keizerrijk waren haar over 't hoofd gegaan. Gezucht en gebloed had ze onder den ijzeren druk van het verleden. Zij herademde.Ga naar voetnoot1) Men was de pruikerige herders- en godinnenpoëzie van het bastaard-klassicisme met haar koud en in den grond onwezenlijk gebeuzel daarenboven hartelijk moede. Men dorstte naar iets bezields; naar iets dat het gemoed verwarmde; naar een zanger, die den harden ijskorst deed smelten, waaronder zoo lang alle hoogere, alle godsdienstige, alle geest- en zinverheffende aspiratiën van den menschelijken geest waren gebannen geweest. 't Was het geluk, 't was de weg althans tot den triomf van Chateaubriand en later van Lamartine, dat zij, onbewust misschien, juist die snaar hebben weten te treffen. Verzen als ‘La Foi, l'Immortalité, le Chrétien mourant, le désespoir, la Providence à l'homme’, enz. wat waren ze anders, dan in maat gebrachte vertolkingen van ‘le Génie du Christianisme’ - en ieder weet, welk een ongeëvenaard succès ook dit werk kort te voren had behaald. De kinderen van het tegenwoordig geslacht zeker, indien zij Lamartine's min of meer opgeschroefde, hoogdravende bespiegelingen herlezen, voelen zich niet in gelijke mate er door geboeid noch in vuur gebracht. Zij verlangen iets meer waars en doorleefds. De ‘Méditations’ behooren tot die soort van godsdienstige lyriek welke men meestal pleegt te bewonderen....bij overlevering. Den dichter zelf trouwens liet de gedachte aan het al of niet blijvende van dien poëtischen arbeid tamelijk koel. ‘Qu'importe’, riep hij, toen hem eens een uiting van ongunstige kritiek over zijn Muze ter oore kwam, ‘qu'on dise tout ce qu'on voudra; j'ai pour moi les femmes et les jeunes gens!’ Der- | |
[pagina 273]
| |
gelijke verklaringen maken op 't gemoed wel een eenigszins ontnuchterenden indruk. Een waar kunstenaar heeft een anderen, een hoogeren maatstaf. Dit neemt intusschen niet weg, dat de ‘Méditations’ - want zelden tast de smaak van tijdgenooten geheel mis - schoonheden bevatten van blijvende waarde - o.a. het wereldberoemde: ‘Le lac,’ misschien wel van alle zangen uit den vermaarden bundel diegene, welke 't best de hand des tijds heeft getrotseerd, en waarvan men, toegegeven eenmaal het altoos min of meer gemaakt karakter van alle Fransche gevoelspoëzie, den stillen, zuiveren toon blijvend zal waardeeren. Dat ‘Meer,’ waar....aan de zijde van Elvire.... Un soir, t'en souvient-il? nous voguions en silence:
On n'entendait au loin, sur l'onde et sous les cieux,
Que le bruit des rameurs qui frappaient en cadence
Tes flots harmonieux.
....en aan welks oevers de zanger een jaar later, verlaten neergezeten, de oogen gericht op het tooneel van zijn ephemerisch geluk, de smeltende verzuchting laat hooren: O lac! l'année à peine a fini sa carrière,
Et près des flots chéris qu'elle devait revoir,
Regarde! je viens seul m'asseoir sur cette pierre,
Où tu la vis s'asseoir.
Tu mugissais ainsi sous ces roches profondes;
Ainsi tu te brisais sur leurs flancs déchirés,
Ainsi le vent jetait l'écume de tes ondes
Sur ses pieds adorés.
O lac! rochers muets, grottes, forêt obscure!
Vous que le temps épargne ou qu'il peut rajeunir,
Gardez de cette nuit, gardez, belle nature,
Au moins le souvenir!
Que le vent qui gémit, le roseau qui soupire,
Que les parfums légers de ton air embaumé,
Que tout ce qu'on entend, l'on voit ou l'on respire,
Tout dise: Ils ont aimé!
In deze strophen, en in meer andere, ruischt de vleugelslag van een waar dichter. | |
[pagina 274]
| |
Op zijn maatschappelijken loopbaan bleef de uitgave der ‘Méditations’ niet zonder invloed. De Regering benoemde hem tot Secretaris van ambassade te Napels, welke residentie hij later met die van Florence heeft verwisseld: Te Napels huwde hij eene schatrijke vrouw, en ook omstreeks dienzelfden tijd erfde hij het fortuin van den meergemelden oom wiens naam hij sedert bij den zijnen heeft gevoegd. Van nu af steeg en verbreidde zich meer en meer zijn dichterlijke roep. In 1823 gaf hij zijne ‘Nouvelles méditations’ in het licht, en kort daarop: ‘La mort de Socrate’ en ‘le dernier chant de Child-Harold’. Een tweetal regels, voorkomende in laatstgenoemden zang: Je vais chercher ailleurs (pardonne, ombre romaine!)
Des hommes et non pas de la poussière humaine.
haalden hem van de zijde van den Napelschen kolonel Pepe, die meende het voor de daarin beleedigde eer zijner landgenooten te moeten opnemen, een tweegevecht op den hals, waarin hij vrij ernstig werd gekwetst. - Met zijne ‘Harmonies politiques et religieuses’ (in 1829), verwierf hij zich het lidmaatschap der Académie Francaise.
De Juli-Revolutie bracht ook in Lamartine's maatschappelijk leven een zekere omwenteling te weeg. Getrouw aan zijne Bourbonistische beginselen wees hij iedere benoeming, hem door de dynastie van Orleans herhaaldelijk aangeboden, standvastig van de hand. Teleurgesteld tevens in zijn wensch om als volksvertegenwoordiger zijn vaderland te dienen, besloot hij toen aan een lang gekoesterd voornemen gevolg te geven, tot welks verwezenlijking zijn thans onmetelijk fortuin hem gemakkelijk in staat stelde, en toog hij met vrouw en dochter naar het Oosten. De aan het fabelachtige grenzende pracht en weelde, waarmêe hij op geheel dien dichterlijken pelgrimstocht zich heeft omgeven, leven nog in de algemeene herinnering. Zij zullen misschien langer in die herinnering blijven geprent, dan zijn in druk verschenen reisverhaal, ‘Voyage en Orient’, een boek dat, droeg het zijn naam niet, thans nauwelijks de aandacht meer zou trekken. Persoonlijk trof hem op die reis een zware en onvergete- | |
[pagina 275]
| |
lijke slag, de dood namelijk van zijn eenige teêrgeliefde dochter. Inmiddels, hoewel tijdens zijn afwezigheid tot lid van de Kamer gekozen, waar hij in 1834 zitting nam, verloor Lamartine zijne Muze niet uit het oog. Integendeel, - een jaar later verscheen zijn ‘Jocelyn’, waarvan het succès dat der ‘Méditations’ evenaarde, zoo niet overtrof - ‘Jocelyn’, het vermaardste van al zijn latere gedichten, het meest in aanzien geblevene (heeft niet de heer Potgieter ten onzent er het brevêt van onsterfelijkheid aan uitgereikt) van al zijn geesteskinderen, de eêlste vrucht zeker, gerijpt in den vollen zomergloed, van zijn dichterlijk talent. Waarom heeft Lamartine toen zijn lier niet aan de wilgen gehangen? Waartoe den indruk dezer, behoudens haar mystieken geur, lange descripties en hier en daar gezwollen karakter, over 't geheel liefelijk en harmonisch ruischende idylle ten deele verzwakt door er een visioen op te laten volgen, zoo bizar en gedrochtelijk als ‘La chûte d'un ange’? - Waarom met den gesublimeerden dorpspastoor van Valneige, met eene lyriek als de ‘chant des laboureurs’ niet liever zijn zwanelied gezongen, dan met de: ‘Recueillements poétiques’? Wanneer ik van lied spreek, bedoel ik dit woord in zijn zeer eigenlijken zin. - Ondanks de verklaring toch, door Lamartine zelv' in de voorrede voor dezen zijn laatsten dichtbundel afgelegd, ‘dat zijn dichterlijk bestaan hoogstens een twaalfde gedeelte zou hebben ingenomen van zijn werkelijk leven,’ - en in weerwil van zijn op 45jarigen leeftijd schijnbaar voor goed genomen afscheid van de poëzie, - neem ik de vrijheid van te beweren dat Lamartine, ook sedert, nooit een oogenblik heeft opgehouden te dichten, noch als kamer-redenaar, noch als historieschrijver, noch in de revolutie-dagen als Hoofd van het voorloopig Bewind. Of is niet zijn ‘Histoire des Girondins’ een gedicht; een door het prisma zijner eigene opvatting gekleurde, en dus gëidealiseerde voorstelling van de groote mannen der omwenteling en zijn al de hoofdstukken dier geschiedenis niet zoovele zangen aan hunne verheerlijking gewijd? Lamartine is te allen tijde, ook in zijn staatkundige en, zoo gij 't woord mij vergunt, korte maar schitterende ‘dictatoriale’ loopbaan, bij uitnemendheid de man geweest van het ‘woord’. Hetzij hij de pen voerde, hetzij hij de tribune beklom, om 't even of hij ‘Harmonies’ dichtte dan of hij Kamerredenen hield, of hij Odes | |
[pagina 276]
| |
zong, dan wel de staatkunde van Louis Philippe bestreed, nooit verloochende zich in hem die faculté maîtresse, aan wier bezit hij wel voornamelijk de aanzienlijke rol heeft te danken gehad, die hij op het Fransche staatstooneel heeft gespeeld. Meer profeet en enthûsiast, dan man van koele berekening, het hoofd vervuld van grootsche en edele humaniteits-theoriën, heeft hij den storm der Revolutie opgeroepen, en Frankrijk voor een oogenblik op den rand van een afgrond gebracht. Intusschen diezelfde welsprekende mond, die meer dan aan eenige andere, de gebeurtenissen van Februari 1848 heeft voorbereid, heeft tevens Frankrijk en Europa voor de ontzettende gevaren, voor de gruwelen eener dreigende Anarchie behoed. Wat soms een dichter, de macht van het woord vermag, daar waar honderde geoefende practici zouden te kort zijn geschoten, dàt is gebleken in die eeuwig gedenkwaardige Februari-dagen, toen Alphonse de Lamartine, bleek doch kalm, de armen over de borst gekruist, geheel alleen tot viermalen toe de trappen van het Parijsche stadhuis tegen de aanstormende volksmenigte heeft verdedigd. Onwillekeurig denkt men aan den laatste der drie eigenschappen, volgens Da Costa gezamenlijk het wezen der dichters uitmakende: ‘Gevoel, verbeelding, heldenmoed’
als men hem zich voorstelt tegenover dat woedend gepeupel en zijne woorden zich herinnert, vast en met kalmen moed geuit: ‘Burgers, Ik wil de roode vlag niet; ik weiger die met al de kracht mijner vaderlandsliefde. De driekleur van Frankrijk is de wereld rondgegaan met onze vrijheid en roem onder Republiek en Keizerrijk. De roode vlag is nooit verder gegaan dan rondom het Champ de Mars, om daar gesleept te worden door het bloed van het volk!’ Nooit is Lamartine's houding edeler en waardiger geweest dan toen, toen het hem slechts een enkel woord had behoeven te kosten om geheel Frankrijk aan zijne voeten te zien, en hij met Cicero had mogen uitroepen: ‘Ik zweer dat ik het vaderland gered heb.’ - ‘Ach, zoo hebben zijne vrienden later menigmalen gezucht; in die oogenblikken, toen het voor hem “Hoch am Tage” was, in de volle glorie van zijn burgerdeugd en dichterroem, toen had de dood hem moeten treffen!’ | |
[pagina 277]
| |
Hij is evenwel niet gestorven en heeft in zekeren zin zich zelven en zijn roem overleefd. Door den strijd der partijen al heel spoedig van het staatstooneel teruggedrongen, ontving hij bij den beruchten Staatsgreep van 2 December den laatsten slag en trok zich toen geheel en voor goed in het private leven terug. Sedert is de zon van zijn geluk al meer en meer achter zware wolken schuil gegaan; zijn ontzachlijk fortuin was verkwist en zijn vingeren konden de oude grepen op het lang ontwende speeltuig niet meer vatten. Hij werd gedwongen om voor den broode te schrijven, gaf telkens nieuwe uitgaven van zijne werken in het licht en heeft menigen bitteren druppel uit den kelk der vernedering moeten ledigen. 't Is herhaaldelijk gezegd, dat in de laatste jaren zijne houding dikwijls de gewenschte waardigheid heeft gemist. Tegenover die bewering staat echter het welbewezen feit dat, zoo hij gewild had, zoo rechtschapenheid en trouw aan beginselen minder zwaar bij hem hadden gewogen, of hij minder fijngevoelig van aard ware geweest, Lamartine zich zonder moeite uit al die finantieele onlegenheden had kunnen redden. Eens nl. is hem de Presidentszetel van den Senaat, laatstelijk door Troplong bezet, met het dubbele van diens inkomen, aangeboden geworden en later moet de Keizerlijke regering hem zelfs hebben voorgeslagen om het volle bedrag zijner schulden te voldoen. Aan geen van beide aanbiedingen echter heeft hij het oor geleend. Alleen de twee laatste jaren zijns levens genoot hij een pensioen van 25.000 franken, hem door het Wetgevend Lichaam aangeboden. Van hetgeen men dus te dien opzichte aangaande zijn dubbelhartigheid en karakterloosheid heeft uitgestrooid, mag minstens wel het een en ander worden afgetrokken. Een andere vraag is het, of Lamartine, ware hij niets meer geweest dan de politieke held van 1848, zijn naam ooit met dien stralenkrans zou hebben zien omgeven, die blijvend hem zal omschijnen. Het antwoord kan niet twijfelachtig zijn. Wat Frankrijk, wat de wereld in Lamartine vereert, 't is niet de staatsman, niet de vrijheidsheld, maar de dichter. De zanger van de ‘Méditations’ en van den ‘Jocelijn’, deze is het die zich een onvergankelijken eerzuil heeft gesticht en wiens melodieuse liederen zullen blijven leven in het aandenken zijns volks. En met de heugenis dier gevoelvolle lyriek, zal men ook der grootheid en des adels van karakter niet ondachtig blijven, door den | |
[pagina 278]
| |
burger Lamartine ten toon gespreid in oogenblikken, waarin de eerzucht als een bedwelmende wierook zelfs den nederigste der stervelingen naar 't hoofd zou zijn gestegen....
Nog nauw heeft het graf zich over hem gesloten, of reeds - solito more - beginnen de gaven te stroomen, die hem bij zijn leven ten goede hadden kunnen komen. Hijzelf intusschen is - volgens zijnen uitdrukkelijken wil - zonder pracht of praal ten grave gedragen. Bij het stoffelijk overschot van zijn liefste betrekkingen, nevens dat van gade en dochter, in de familiegroeve van zijn geliefd Saint-Point te Mâcon - waar hij zijn laatste levensjaren in stille doch bezige afzondering heeft doorgebracht - rust ook zijn gebeente.
Met Lamartine is - op Victor Hugo na - de laatste van de reeks dichters gestorven, die na het Keizerrijk, den roem der Fransche muze hebben opgehouden. In hem heeft tevens de Romantiek, of wilt ge de religieuse mystiek, haar uitvaart gevierd. Vruchteloos althans zoek ik onder de nieuwere Fransche dichters naar een, op wien de profeet van Mâcon heengaande zijn mantel zou hebben laten vallen.
17 Maart. P. Bruijn. |
|