Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1869
(1869)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 67]
| |
De Nederlandsche omwenteling van 1795-1798.
| |
[pagina 68]
| |
Zij deden nog eene poging om hunne zaak - of liever die van het vaderland - te redden. Het ontwerp was aangenomen artikelsgewijze, bij meerderheid van stemmen. Zij deden het voorstel ‘dat ieder lid der vergadering zich zou verklaren, of hij dit plan voor het beste hield, voor het heil van het volk van Nederland.’ De meerderheid stemde tegen het voorstel. Die meerderheid had gelijk. Alleen vernieuwing van strijd zoude daaruit ontstaan zijn. Eene betere constitutie had men er niet door verkregen. De geschiedenis der N.V. was daar om dit te bewijzen. Coert Lambert Beyma, Fries van geboorte, uitgewekene van '87, heftig revolutionair, verklaarde: ‘En ik zal het volk blijven waarschuwen voor den jammerpoel, waarin het zich naar mijne gedachten zou storten, indien het 't ongeluk had, die constitutie aan te nemen. - Ik herhaal hier, hetgeen ik meermalen gezegd heb, dat ik dit plan van constitutie, in zijn geheel genomen, beschouw als strijdig tegen zich zelven, schaadelijk voor het belang des Volks, verderflijk voor het Vaderland, ja als zoodanig, dat ik het voor mijne verantwoording niet begeer te hebben, om zulk een monster in mijn oog aan het volk aan te bieden en smaakelijk te maken.’ Het was dit monster, onder zooveel strijd en moeite geboren, dat den volke werd aangeboden als de doodgeborene vrucht van meer dan een jaar arbeids van het beste gedeelte der natie. Waaraan is het toe te schrijven, dat zulk eene vergadering zulk eene constitutie ontwierp? Het valt niet te loochenen, dat in die vergadering vele representanten zaten, die door kennis en karakter uitmuntten. De adviezen, toen over menig punt der staathuishondkunde uitgebracht, zijn nog lezenswaard en bevatten wenken ook nu nog van toepassing. De onderlinge betrekking der staatsmachten, - de afscheiding van kerk en staat, - het armwezen, - het onderwijs, - de koloniën, - alle deze onderwerpen en nog meerderen werden grondig onderzocht en daarover degelijke adviezen uitgebracht. ‘'s Volks alvermogende oppermagt - zoo liet Vreede zich hooren, toen er sprake was van de afscheiding der machten - stelde, een oogenblik vóór dat zij, in de dunne lucht opgenomen, weder onzigtbaar werd, - eene constitutie vast. Zij schiep eene | |
[pagina 69]
| |
wetgevende magt en sprak: druk mijn wil uit; zij schiep eene uitvoerende magt en sprak: volbreng dien wil; zij schiep eindelijk eene regterlijke magt en sprak: beoordeel dien wil. Op het eigen oogenblik vatte zij de constitutie in haar hand, en sprak tegen de wetgevende magt afzonderlijk: In dit staat mijn wil, maak wetten overeenkomstig denzelven. Maar veronderstelde men nu, dat zij ook gelijktijdig tegen de uitvoerende magt gezegd heeft: ziedaar de constitutiën, handhaaf dezelve, dan heeft zij, in deuzelfden adem, de twee magten ondereengemengd, de werkzaamheden der wetgevende aan het oordeel der uitvoerende onderworpen, en inderdaad eene despotieke magt vatgesteld - een uitvoerend bestuur, dat de wetgevende magt tot hare dienaresse heeft.’Ga naar voetnoot1) Zaakrijk en nog lezenswaard was het rapport over de afscheiding van kerk en staat door Lublink den Jongen, predikant der remontrantsche gemeente te Amsterdam, uitgebracht. Opmerkelijk zijn alweder de woorden van Vreede: ‘Hier ziet men door den staat gesalarieerde geestelijken, trotsch op de uitsluitende voorregten en bescherming die zij genieten, veelal de heerschzucht, met domheid vergezeld, ter starende oogen uitschitteren.’ ‘Hier ziet men de waarheid door gezag bepaald, en hare nooit te beperken ontwikkeling en voortgang stout besloten binnen de enge grenzen van formulieren, die door het zwaard bewaakt worden.’ ‘Hier ziet men den eenen burger boven den anderen tot ambten en waardigheden verheven of daarvan uitgesloten - niet naar de eeuwig billijke regelmaat van hunne verschillende verdiensten, maar om hunne toestemming aan of verwerping van eenige leerstellingen die door geene oppermagt kunnen onderzocht, veel minder beslist worden. Hier wordt de huichelarij het middel om fortuin te maken! Hier wordt 's lands geld eenzijdig uitgegeven en tot een oogmerk verspild waartoe het niet mogt geheven worden! Hier vervangt het geweld de eenige voorschriften der regtvaardigheid! Hier staan vervolging en onderdrukking aan de orde van den dag! Hier wordt de vrijheid vertrapt, de gelijkheid met den voet getreden en de broederschap verwisseld in verwijdering, haat en onverzoenbare krakeelen.’Ga naar voetnoot2) Zoodanig schetst hij de toenmaals bestaande | |
[pagina 70]
| |
heerschende kerk. De strijd welke hij voert tegen de vereeniging van kerk en staat was heftig, maar werd met eerlijke wapenen gestreden. Hoort Ploos van Amstel wanneer er sprake is van de volksschool: ‘Ik ben bij mijzelve overtuigd, Br. Repres., dat de zorg van een wetgever zich voornamelijk moet bepalen tot de opvoeding der jeugd in dat tijdsgewricht, wanneer de vermogens van het verstand, tegelijk met de hartstogten, zich ontwikkelen, en dat, ter bereiking van dat heilzaam oogmerk, niets geschikter is dan het oprigten van openbare scholen, in welke alle zoodanige kundigheden worden verkregen, vooral voor de mingegoeden en behoeftigen, als welke de bestemming van een vrijen burger het meest kunnen bevorderen: door zulke inrigtingen trouwens knnnen alleen de gebreken van een volk in het navolgende geslacht verbeterd worden, en ik kan mij dus met dit artikel zeer wel vereenigen.’Ga naar voetnoot1) Het artikel, het 711de der ontworpen constitutie luidde: ‘Er zullen door de geheele republiek genoegzame scholen zijn, waarin de jeugd kan worden onderwezen in het lezen, het schrijven en het rekenen, mitsgaders in alle zulke kundigheden, welke, plaatselijke omstandigheden in acht genomen zijnde, de bestemming van den vrijen burger kunnen bevorderen.’Ga naar voetnoot2) Maar misschien verwondert men zich in dezen tijd, waarin strijd gevoerd wordt tusschen de openbare en de bizondere scholen, nog meer over het 712e art.: ‘In deze scholen wordt, op den gewonen tijd, geen onderwijs gegeven in leerstellige geloofsbegrippen van eenig bijzonder kerkelijk genootschap, ook worden in dezelve geen boeken gebruikt, waarin zulke leerstellige begrippen gevonden worden.’ Vreede stelde een amendement op dit artikel voor. ‘Ik appuijeer alle voor mij gesproken hebbende leden, die de woorden op den gewonen schooltijd, uit dezen Articul willen gelaten hebben; maar ik appuijeer in het bijzonder den Burger van Hooff, die niet wil, dat de Nationale schoolmeesters tevens ook Katechiseermeesters zijn zullen. Om dit billijk oogmerk te bereiken, zou ik meenen, dat dan ook dit Articul niet moest worden bepaald op de schoolen, maar op de schoolmeesters, en | |
[pagina 71]
| |
alleen hetzelve in dezer voege gelezen worden. De Nationale schoolmeesters zullen geen onderwijs mogen geven in de leerstellige geloofsbegrippen van eenig bijzonder kerkelijk genootschap. En zeker, Burgers Representanten, mij komt dit verbod allernoodzakelijkst voor, niet alleen om de reeds aangevoerde redenen, maar bijzonder omdat het schoolwezen uit die laagte moet getrokken worden, waarin het thans is, en dus de schoolmeesters uit andere wezens moeten bestaan, dan dezelve thans òver het geheel uitmaken. 't Is dus niet alleen dat een Nationaal schoolmeester geen onderwijs moet geven in eenige leerstellige Godgeleerdheid, omdat daardoor andersdenkende secten zullen worden afgeschrikt om die schoolen te gebruiken, maar ook, omdat het een ander soort van wezens zijn moeten dan Katechiseermeesters, dien de staat het eerste onderwijs der jeugd toevertrouwt. Ik concludeer dus tot de door mij voorgeslagene verandering.’Ga naar voetnoot1) Belangrijke discussiën werden ook gevoerd over het hooger onderwijs. Het vraagstuk - ook nu weder aan de orde van den dag - wat wenschelijk zoude zijn, het oprichten van eene Nationale Universiteit of wel het behoud van meerdere akademiën, werd uitvoerig in de N.V. behandeld. Het vond zijn voor en tegenstanders. ‘Hoffman vermeent, dat, niettegenstaande er eene Nationale hoogeschool werd opgericht, er daarom nogthans wel seminaria konden bestaan. Hij vond geen reden, waarom er in onze kleine Republiek zwarigheid zoude zijn, om maar ééne hooge school te hebben; hij had het dikwerf ten nadeele der wetenschappen zien strekken, dat de studenten de noodige collegien niet konden waarnemen: hieraan moest men de oorzaak van zoovele gepromoveerde ezels toeschrijven: onze akademiën vervielen, en wat was hiervan de oorzaak? hoe dikwerf gebeurde het, dat voor twee à drie studenten één Professor was. Hier mangelde het aan een goed observatorium, daar was het laboratorium in een slechten toestand, ginds had men geene genoegzame of wel oude en onbruikbare instrumenten, hier weder was de bibliotheek in geen besten toestand. Zoo men nu dit alles concentreerde, en daaruit een goed geheel vormde, zoude men niet alleen de emulatie opwekken, maar ook gelegenheid geven, dat | |
[pagina 72]
| |
ook onze Natie 'in het vak der wetenschappen eenige roem konde verwerven.’ Vreede stemt mede voor het oprichten van ééne Nationale Universiteit. Hij schenkt zijn adhaesie aan de woorden van Hoffman en ondersteunt hem door daarop te wijzen, dat ook de kosten voor den staat zullen verminderen en dat men daardoor ook de gelden, welke de studenten moeten betalen, zal kunnen inkrimpen. Tot de tegenstanders der ééne hoogeschool behoorden Vitringa, van Marle, Ten Berge en anderen. De besluiten toen genomen waren: ‘dat er, behalve de Bataafsche Universiteit op te richten te Leiden, nog Bataafsche Akademien zouden zijn, drie in getal, te vestigen te Harderwijk, Groningen en Breda; - het regt van gradueren werd uitsluitend aan de Universiteiten toegekend, doch de promotiën zouden moeten geschieden buiten eenige kosten ten lasten van hen, aan welke die zouden worden verleend.’ Zeer lezenswaard zijn de discusiën over het onderwijs gevoerd, uitvoerig behandeld door Vitringa, Staatkundige geschiedenis der Republiek 2e gedeelte bl. 471-515. Ook kan men daar lezen, wat van deze voorstellen is geworden en de latere geschiedenis van het onderwijs nagaan. Wij bepalen ons tot het weinige, door ons aangehaald, om het gevaar van wijdloopigheid te ontgaan. Het zoude ons anders gemakkelijk zijn meerdere bewijzen aan te halen van degelijke kennis en practischen zin door vele representanten in hunne adviezen weggelegd. Nog eene reden noopt ons daarmede te eindigen. Wij zouden vreezen onrechtvaardig te worden. Onze voorliefde voor Vreede c.s. mocht ons daartoe verleiden. Dat er ook dwaze voorstellen uitgebracht werden, bewijst onder andere het voorstel van Auffmorth, ‘ter bevordering van onze inlandsche menschen fabriek.’ Geestig werd hij beantwoord door Schimmelpenninck. ‘Laat de wetgever - zeide hij - zorgen, dat de fabrieken en de koophandel bloeijen; laat hij alles toebrengen tot encouragement van alle eerlijke bedrijven en middelen van bestaan; dan voorzeker zal de staat geen gevaar loopen, van de huwelijken en daardoor de bevolking te zien verminderen; - het komt mij ok daarenboven voor, dat de staat onzes vaderlands, van dien | |
[pagina 73]
| |
kant beschouwd geenzins hopeloos of treurig staat; - de huwelijkstaat is in deze republiek meer algemeen, dan in de meeste landen van Europa, en het is aan de warme vaderlandsliefde van onze Bataafsche jongelingschap en aan de niet onverbiddelijke inschikkelijkheid der Nederlandsche schoonen, dat deze vergadering met volkomen gerustheid de zorg der bevolking kan toevertrouwen, zonder derzelver kiesheid als het ware door de uitloving van een ambt, voor het vervullen van eene zoo aangenamen, burgerpligt, te kwetsen.’Ga naar voetnoot1) De billijkheid vordert Auffmorth niet te beoordeelen naar dit voorstel. Hij behoorde tot de verdienstelijke leden der vergadering. Waaraan is het nu toe te schrijven dat, ondanks de vele verdienstelijke representanten, de N.V. zoo weinig degelijks voortbracht? De moeilijkheid waarmede nieuwe beginselen zich baan breken, waartoe veel tijd vereischt wordt; de hardnekkige strijd van het oude tegen het nieuwe waren ook hier de voorname oorzaken, van het gebrekkige, dat aan de ontworpen constitutie eigen was. Daarbij was alles vreemd. Men was niet gewoon en zoude in lang niet gewoon raken aan de eigenaardigheden van het constitutioneel leven. We wezen reeds op de gebrekkige wijze van werken van de commissie tot het ontwerpen der constitutie. Slaan we het dagverhaal open, dan gevoelen we ons te midden van al die adviezen en tegenadviezen, van al die voordrachten en requesten in eene vreemde omgeving. Er werd veel te veel gepraat. Telkens hoorde men variatiën op hetzelfde thema. Wanneer de hoofden der partijen gesproken hadden gaf de geheele partij als een echo het gesprokene terug. Misschien denkt ge: veel overeenstemming tusschen het verleden en het heden. Gaarne stem ik u dit toe. Wanneer ge echter het Dagverhaal en het Bijblad naast elkander ligt zult ge vooruitgang bespeuren. Ook het constitutioneel leven is voor ontwikkeling vatbaar. Ook was het moeilijk, in eene vergadering, uit leden van zoo verschillend gehalte bestaande, de orde te bewaren. Dikwijls heerschte er in de N.V. de schromelijkste wanorde. Moeilijk was het daar den presidialen hamer te voeren. Nog | |
[pagina 74]
| |
niet lang was die vergadering bijeen, toen onlusten, in Friesland ontstaan, hevige debatten veroorzaakten. ‘Een aantal representanten verhieven hunne stemmen onder een woest gedruisch en geschreeuw. De toehoorders op de gaanderijen mengden er zich tusschen, door handgeklap en getier. Te midden van deze alles te bovengaande verwarring, rees de voorzitter van zijn zetel en vermaande de leden onophoudelijk tot stilte en orde, maar zijn gezag werd miskend en zijne stem onder het oorverdoovend geraas niet gehoord.’ Kantelaar, een flink karakter, een man die zegt wat hij meent en weet wat hij wil, was toen voorzitter. Toen het hem gelukt was de orde te herstellen sprak hij, met de hem eigene zeggenskracht, verhoogd door zijn indrukwekkend uiterlijk: ‘Ik zie met de levendigste droefheid, burgers representanten! de verwarring die in deze vergadering ontstaan is. Heb ik dan niet in den ganschen loop van deze mijne bediening, genoegzaam getoond, dat het handhaven van de vrijheid uwer raadplegingen veilig aan mij toevertrouwd was? Heb ik de stem van iemand uwer gesmoord? Neen! mijn hart zegt mij, dat ik mijn pligt betracht heb, en God is mijn getuige, dat ik opregt gezind ben, mijn presidium even onpartijdig ten einde te brengen, als ik het tot op dit oogenblik heb waargenomen. En moesten dan sommigen uwer zich zooverre vergeten, dat zij, zonder vooraf het woord gevraagd te hebben, met een verward gedruisch en woest geschreeuw den sprekers invielen? Had het niet aan mij moeten worden overgelaten, hen tot de orde terug te roepen, indien zij daarvan afgeweken waren? Is dit dan het voorbeeld van liefde tot de orde, van eerbied voor de wet, dat vertegenwoordigers aan het volk, aan het publiek, dat ons hoort en ziet, aan geheel de natie, die op onze daden staart, geven zullen? Ik bid u, burgers! ik bezweer u, ik eisch van u, in den naam van het volk van Nederland, dat gij tot de orde terugkeert; dat gij niet weder zulke tooneelen aanrigt, dat gij allen medewerkt, om de vergadering zoo achtbaar te maken, dat zij, in de oogen van hare vijanden zelven, eerbied wekke; zoo achtbaar als de raad van Rome was, toen Rome's vijanden, in de vergadering toegelaten, de raadzaal voor een tempel en de raadsheeren voor goden aanzagen. - En nu spreke een ieder, die begeert te spreken; maar hij vrage vooraf het woord.’Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 75]
| |
Hierbij is het niet gebleven; nog dikwerf - maar al te dikwerf - werd de orde der vergadering verstoord. De achtbaarheid der vergadering nam daardoor niet toe. Ruw en bits beantwoordden verscheidene leden hunne medeleden. De parlementaire wellevendheid werd daarbij uit het oog verloren, de parlementaire taal vervangen door die der clubs. Ook deze weinige parlementaire gewoonten en vormen waren niet bevorderlijk aan het werk der constitutie. De invloed der Franschen op het werk der constitutie is geringer dan men gewoonlijk denkt. Zij lieten ons daarbij vrij. De bemoeiingen van den franschen gezant Noël waren weinig beteekenend en van geringen invloed. Later is die invloed grooter geworden. Meer in aanmerking komen de moeilijke tijden, waarin het werk der constitutie verricht moest worden. De Bataafsche republiek was nog niet hersteld van de slagen, aan de Vereenigde gewesten vóór '95 toegebracht. De oorlogstoestand bleef voortduren en de overige staten van Europa diaalden met de erkenning der Bataafsche Republiek. De Franschen lieten ons vrij in het vestigen van ons staatsbestuur, maar drongen aan op de nakoming van het met hen gesloten tractaat. De N.V. was hiervoor aansprakelijk. Dit alles zal zeer zeker invloed gehad hebben - hoewel minder dan een oppervlakkig beschouwen doet vermoeden - op het ontwerpen der constitutie. Maar nog eens: de strijd van het oude tegen het nieuwe, de onbekendheid met parlementaire gewoonten en vormen, de samenstelling der N.V., de moeilijkheden ontstaan door de betrekking tot het buitenland, zijn, dunkt me, oorzaken genoeg om daaruit het gevolg eener gebrekkige constitutie te verklaren. Welk lot onderging de constitutie bij het volk? Reeds gedurende de debatten over de ontworpen constitutie was bepaald op welke wijze deze ter kennis en beoordeeling van het volk zoude gebracht worden. Men besloot 9000 exemplaren in plano te doen drukken en aan te plakken; 8000 8o.exemplaren ter lezing in grondvergaderingen en andere plaatsen te verspreiden; 6000 afdrukken verkrijgbaar te stellen in den handel. Dit laatste getal bleek niet voldoende te zijn en moest vermeerderd worden. | |
[pagina 76]
| |
Men haastte zich niet met de verspreiding. Deze ging zoo langzaam, dat er plaatsen waren waar men slechts weinige dagen vóór de stemming het ontwerp van constitutie onder de oogen kreeg. Lang was er getwist geworden over de vraag of eene gewestelijke dan wel eene hoofdelijke stemming in aanmerking moest komen. Dat zich deze vraag opdeed was de schuld van het tweeslachtig reglement voor de N.V. Daarin las men, dat het ontwerp van constitutie naar de provinciën moest gezonden worden, om in ieder afzonderlijk door het volk te worden onderzocht en goed- of afgekeurd. Dit afzonderlijk werd op tweeërlei wijze uitgelegd. Den 2en Maart waren reeds de volgende punten ter beslissing aan de vergadering aangeboden: ‘of het besluit, omtrent de aanneming of verwerping van het Plan door het volk, bij de meerderheid der grondvergaderingen of van de Burgers in dezelven, moest opgemaakt worden; - of de stemming gewestelijk zou geschieden, zoodat ieder gewest eene stem uitbragt, of wel bereekend worden naar de meerderheid der geheele Bataafsche Natie?’Ga naar voetnoot1) Nadat men negen dagen hierover getwist had, werd bij meerderheid aangenomen, dat de stemming gewestelijk zoude plaats hebben, dat het eene gewest het andere niet konde overstemmen en dat bij het opnemen der stemmen het totaal der stemen niet dat der grondvergaderingen in aanmerking zoude komen. Dat besluit der N.V. gaf aanleiding tot een tal van requesten en tot eene bezending van het gewestelijk bestuur van Holland ter vergadering. Holland verklaarde zich bij monde van Loosjes Pz. voor eene volksstemming, waarbij de meerderheid van stemmen over de geheele Bataafsche republiek, over het al of niet aannemen der constitutie zoude beslissen. Dat gewest verzocht intrekking van het besluit van den 11den Maart. Verscheidene gewesten deelden de meening van Holland niet. Eenige gaven daaraan hun adhaesie. Ook met requesten van bizondere personen werd de vergadering overstelpt. Moeilijke toestand! Het besluit te herroepen duldde de waardigheid der vergadering niet. Het letterlijk uit te voeren was niet mogelijk. Twist en scheuring zouden daaruit ontsproten zijn. | |
[pagina 77]
| |
Men gaf eene uitlegging aan het besluit van den 11den Maart waarvan C.L. Beijma verklaarde ‘zoodanig eene verklaring van den zin der vergadering op 11 Maart moge eenen Gomarus, eenen Menuo Simons passen - eenen Ignatius de Loyola niet onteeren, zij vernedert de vergadering.’ En hij had gelijk. De uitlegging ‘dat, namelijk, de vergadering zou verklaaren, hare meening geweest te zijn met het decreet van 11 Maart, dat heel de stemming in ieder gewest afzonderlijk zou geschieden, maar dat in de beslissing, ten aanzien der goed of afkeuring, de stemmen nationaal berekend zoude worden: terwijl aan de gewestelijke besturen gelast zou worden, om van de stemming voor en tegen in hun gewest eene hoofdlijke opgave aan deze vergadering in te zenden’Ga naar voetnoot1), was eene uitlegging, welke als hulpmiddel werd gebezigd, om uit eenen onaangenaamen toestand te geraken, maar gaf niet de meening terug van de stemming op den 11den Maart. De vergadering kon zich met deze uitlegging niet vereenigen, maar nam met 56 tegen 48 stemmen, het voorstel aan van den tijdelijken voorzitter Schimmelpenninck: ‘dat de vergadering de punten, in de ingeleverde missiven en Adressen, liet buiten beslissing, in afwachting van den uitslag der stemming, en voorts het verklaarde nopens den zin van het gemelde Artikel op 11 Maart beschouwde als te zijn van geene verbindende kracht.’Ga naar voetnoot2) De uitslag der stemming heeft dit besluit onnoodig gemaakt. Wij hebben lang bij deze bizonderheden stilgestaan, omdat ze een juist beeld geven van de gebreken der N.V. Een gebrekkig reglement, een gedurig hinken op twee gedachten, een zich niet flink door de moeilijkheden doorslaan, maar een plooien en draaien; ziedaar de gebreken aan de eerste N.V. eigen. Dit komt, dunkt me, bizonder bij deze discussiën uit. Nog bleef ter beslissing over: bepaling van den dag, waarop het volk zijn stem zon uit brengen en de vraag, wanneer de leden voor eene tweede N.V. moesten gekozen worden. Na veel woordenwisseling werd bepaald, dat het volk den 8sten Augustus door de geheele republiek zijn stem zou uitbrengen over het al of niet aannemen der aangeboden constitutie, nadat den 1sten | |
[pagina 78]
| |
Aug. in de grondvergaderingen de leden voor de, misschien noodzakelijke, 2e N.V. verkozen waren. Zoowel de voor als de tegenstanders der ontworpen constitutie woekerden met den tijd, hen nog gelaten, voor dat het volk uitspraak zoude doen. Wettige en onwettige middelen, loyale en deloyale handelingen, waarheid en leugen, alles werd te baat genomen om het volk te bewerken. Te Amsterdam, Dordrecht, 's Hage en andere aanzienlijke plaatsen vormden zich societeiten, waarvan het hoofddoel was, om op alle mogelijke wijze het beginsel der één- en ondeelbaarheid van de republiek te bevorderen. De pers werd te baat genomen om het volk te verlichten en opmerkzaam te maken op zijne ware belangen; welke belangen afhankelijk waren van het standpunt van den schrijver; strooibilletten en naamlooze geschriften werden rechts en links verspreid. De taal dier ondingen van dien tijd heeft een treffende overeenkomst met die van den onzen. Wederkeerig schelden en verguizen, fijngesponnen laster en overdreven voorstelling vormden de bestanddeelen dier vliegende blaadjes. Zoo schreven de voorstanders der constitutie: ‘veel, zeer veel heeft u dit ontwerp van constitutie gekost, en nu gij het hebt trachten die Eigenbelangzoekers, heimelijk en openlijk, het u te doen verwerpen; - waarom? - dan moet er weder een nieuw gemaakt worden, en zooveel langer blijven zij op 't kussen, en trekken alle dagen tien gulden van ons zweet en bloed. - Aanschouwt de gedaane keuzen voor de tweede N.V.; - het zijn geene Representanten van de Natie; neen, maar van de twee verschillende partijen, die het vaderland reeds gebragt hebben op den rand des verderfs, waaruit gijlieden het alleen kunt redden. - Laat u dus niet blinddoeken, medeburgers! laat u door geene grooten ambtenaren of Oranjeklanten, bedriegen. - Neemt het ontwerp van constitutie aan. Gij moet op den 8sten Aug. Ja zeggen. Doet gij het niet; wee uwer, wee onzer en onzer nakomelingen! - Het lot, het verschrikkelijk lot van Venetië, Braband, Genua zal het onze worden, en onze vrijheid zal wel ras niet dan in den naam, onze gelijkheid in even gelijke armoede bestaan.’Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 79]
| |
Nog fraaier zijn de volgende woorden, het slot van een laatste woord aan alle onze Nederlandsche landgenooten van een gezelschap bedaarde vaderlanders: ‘O sterveling! tragt dan tog niet door een noodlottig neen, dat u hiernamaals op uw wroegend geweeten branden zal, het uwe mede toe te brengen tot het onherstelbare ongeluk van het lieve vaderland, 't welk volstrekt alleen kan worden voorgekomen door 't eenparig opkomen in uwe grondvergaderingen, en 't antwoorden van ja op de groote vraag, die u gedaan zal worden.’ Maar ook de tegenstanders der constitutie zaten niet stil. Een welmeenend Nederlander schreef o.a. ‘En nu ligt daar voor u de constitutie van het land! dat is te zeggen, als gij dol genoeg zijt om, met ja te zeggen, dat dikke boek te helpen goedkeuren, dan zal dat het dikke touw wezen, waaraan wij voortaan zullen moeten loopen! - De inzigten zijn bij velen uwer te kort, om het vergif, dat in dat dikke boek verborgen is, genoeg te kennen. - Wat heeft het al tijd en geld gekost, om het uit te broeijen en te knoeijen! en nu is het: toe, volkje, repje, scheerje, zeg nu maar eens schielijk, ja! - Eilieve, waarom wij nu zoo schielijk ja! en zij hebben zoo schrikkelijk lang alle dagen tien guldens uit uwe kas in hunne zak daarvoor gestoken. - Het is om geene andere reden, als om u te overrompelen, en u het net over den kop te trekken! - Daar zoudt gij een Burger-staatsraad onderhouden, die met heur vijven, elk hoofd voor hoofd, des jaars veertien duizend gu-l dentjes trekt! - Zij houden alle officies, om te geven aan hunne neefjens en knechten! Alle soldaaten, die wij toch moeten betalen, staan voor hun klaar, om ons, als wij maar kikken, op den kop te komen! zoo veel geld opbrengen als zij maar willen, en waar het blijft, dat zult gij in eeuwigheid niet weten! - 't Is op - alweer dokken! - vijf koningen in plaats van eenen Prins! - zie dat is de staatsraad, dien wij zouden moeten onderhouden, en onderdanig zijn!’ Die Nederlander bezigde aan het einde de woorden: ‘Daarom, in Godsnaam, en om het behoud van u, van uw vrouw en kinderen, om ons aller welzijn, schrijf of zeg toch niet in uwe grondvergadering, op den 8sten Augustus, ja, maar neen.’Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 80]
| |
Maar meer uitwerking dan dit naamloos schrijven, hadden de geschriften van twaalf radicale leden der N.V., door het volk de twaalf apostelen genoemd.Ga naar voetnoot1) C.L. van Beijma en de zijnen bewezen daardoor dat het hun ernst was, toen zij in de N.V. verklaarden, dat zij het volk zouden blijven waarschuwen. Zij wezen op al de gebreken der constitutie en ontzenuwden den duchtigsten bewijsgrond der voorstanders, door het aanbieden van een nieuw ontwerp van constitutie in hun geest samengesteld en veel beknopter dan het den volke aangebodene. Daardoor trachtten zij te bewijzen, dat de tweede N.V. in korten tijd een nieuw ontwerp zou kunnen aanbieden en dus de tusschentoestand, welke nadeelig werkte en de wanorde bevorderde, toch spoedig zoude eindigen. Deloyaal was de handelwijze van de voorstanders der constitutie, welke, den 4den Augustus, korten tijd voor dat de stemming moest plaats hebben, een geschrift verspreidden, op naam van Vreede, waarin deze zijne landgenooten aanraadde de constitutie aan te nemen en zich deed kennen als een ter elfder ure bekeerd zondaar. Vreede haastte zich, zooveel mogelijk, den indruk van dit schrijven weg te nemen door de volgende verklaring: ‘Ik verklaar op mijn Burgertrouw, en ten aanwezen van een alwetend God, dat het bovenstaand stuk is valsch, onecht, en dus een schelmstuk, uitgedagt en te werk gesteld door booswigten, om hunne snoode oogmerken te bereiken. Ik verklaar dat mijne gevoelens dezelfde zijn, als ik openlijk heb getoond, en dus, dat het ontwerp der constitutie is strekkende tot verderf van vrijheid en vaderland, en dus niet kan aangenomen worden.’Ga naar voetnoot2) Dit stuk was geteekend, Leiden, den 6den Augustus 1797. Den 8sten Augustus moest de stemming plaats hebben. Het Directoire te Parijs gaf, door tusschenkomst van den gezant Noël, den welmeenenden, hartelijken raad om de constitutie aan te nemen. Ook deze bemoeiingen werden door beide partijen als wapen gebruikt, om zich de overwinning te verzekeren. Den 8sten Augustus deed het volk uitspraak en verwierp, | |
[pagina 81]
| |
zoowel gewestelijk als nationaal berekend, het aangeboden ontwerp van constitutie. Daarmede was de arbeid van ruim anderhalf jaar te niet gedaan. Geheel vruchteloos evenwel behoefde die arbeid niet te zijn. Het werk van de eerste N.V. kon dat der tweede gemakkelijk maken; - de adviezen uitgebracht door die voorgangers waren zoovele bakens, welke aan die tweede vergadering den weg konden wijzen - de fouten dier voorgangers waren even veel waarschuwende stemmen, welke zich luide deden hooren. Heeft die tweede N.V daarvan gebruik gemaakt? We zullen de geschiedenis daarop laten antwoorden. Met verandering van eenige namen was de tweede N.V. gelijk en gelijkvormig aan de eerste. Het meerendeel der leden van de eerste vergadering werden op nieuw afgevaardigd. Eenigen hunner maakten zwarigheid en bedankten voor de eer der afvaardiging. Hiertoe behoorden Schimmelpenninck, de Rhoer en anderen. Hoewel de voorstanders der één- en ondeelbaarheid in deze vergadering talrijker vertegenwoordigd waren dan in de eerste, was echter de kracht der federalisten niet gering te achten. Dit bleek spoedig na het bijeenkomen der vergadering. De ondervinding had geleerd, dat het reglement der N.V. het grootste struikelblok was om krachtdadig te handelen, zoowel in zaken van algemeen bestuur als bij de samenstelling der constitutie. De 2e N.V. was krachtens datzelfde reglement bijeengeroepen. Dat reglement was dus ook voor die tweede vergadering verbindend en wees den weg welken zij gaan moest. Van Lockhorst waagde eene poging om dat reglement te wijzigen. Hij deed daartoe den 6den Sept. het voorstel om de commissie voor de constitutie, in plaats van uit 21 leden, uit 7 of 9 leden samen te stellen, en zoo de vergadering dit kon goed keuren, alsdan de toestemming tot deze afwijking van het reglement aan het volk te vragen. Van Hooff ging verder. Zijn voorstel leidde tot eene geheele herziening van het reglement. Veel en lang werd er over beide voorstellen getwist. Warme verdedigers van het reglement deden zich hooren. En de eindbeslissing? De Commissie tot de constitutie werd samengesteld uit 21 leden, en het reglement bleef, zoo als het daar lag, het reglement der vergadering. | |
[pagina 82]
| |
De debatten, over deze voorstellen gevoerd, kenmerkten zich door hevigheid. Zij waren weinig geschikt om de goede verstandhouding te bevorderen. Integendeel legden zij de kiem tot een onderling wantrouwen dat, door de omstandigheden gevoed, steeds toenam, en de vergadering ongeschikt maakte om hare roeping te vervullen. De coup d'état van den 18 fructidor (5 Sept. '97) in Frankrijk; de naar aanleiding van dien gedane voorstellen van C.L. Beyma; de talrijke requesten, welke ter vergadering inkwamen, voor en tegen de ineensmelting der schulden en de afscheiding van kerk en staat; de door onze zeemacht verloren slag tegen de Engelschen op de hoogte van Egmond (11 Oct. '97); waren zoovele oorzaken om de gemoederen in beweging te brengen en de eendrachtige werking der vergadering te belemmeren. De representant Nolet veroorloofde zich, bij de kennisgeving van het gebeurde in Frankrijk, uit te roepen: ‘Bravo, wel voorgaan doet wel volgen.’ Beyma vond in dien coup d'état aanleiding om er op te wijzen, dat ook bij ons woelingen van stadhoudersgezinden te vreezen waren, en dat het daarom noodzakelijk was alle ambtenaren den eed van eeuwigen haat aan het stadhouderschap, de aristocratie en de regeeringloosheid te doen afleggen. Dit gaf aanleiding tot eene uitgebreide gedachtenwisseling tusschen de leden der N.V., waaruit maar al te zeer bleek, dat ook daar het zoo noodige onderling vertrouwen verdwenen was. De redevoeringen ademden een geest van verbittering en wrevel. Zulke debatten konden tot niets goeds leidenGa naar voetnoot1). De requesten, welke van alle zijden inkwamen, bewezen maar al te duidelijk, dat ook bij het volk ontevredenheid en onvoldaanheid heerschte. Dat volk begreep, dat het bij zulk een toestand van zaken nog lang zoude moeten wachten, eer het eene constitutie verkreeg, waarbij het Staatsbestuur geregeld werd en de wanorde zoude ophouden te bestaan. Het volk bezit veel gezond verstand en degelijk inzicht in eigen zaken. Zoodra het zijne on- | |
[pagina 83]
| |
verschilligheid aflegt en zich doet hooren, zal men getroffen worden door de juistheid van zijn oordeel en verwonderd staan over den practischen blik, welke daarin doorstraalt. Zoo was het ook met de requesten in '97 door het volk ingediend.Ga naar voetnoot1) De bemoeiingen van hen, die buiten de vergadering stonden, met het werk der vergadering, waren toen veel dringender en meer ingrijpend, dan gedurende het bijeen zijn der eerste vergadering. Toen had men geduldig gewacht en gedacht: ‘de Heeren moeten het weten.’ De ondervinding had hen wijzer gemaakt en hun onbepaald vertronwen in de Heeren geschokt. Maar meer nog dan dit bracht het verlies van den zeeslag bij Egmond een waren storm in de vergadering te weeg. De zeemacht moest hersteld worden. Daartoe was geld noodig. De vergadering bezat niet de macht om zich dat geld te verschaffen, zonder medewerking der gewesten. Het reglement verbood dit. Hoe moeilijk die gewestelijke medewerking te verkrijgen zoude zijn, leerde het verledene; dat daarmede tijd verloren ging en het herstel der zeemacht onbepaald werd verschoven, wist ieder representant. Het voorstel werd gedaan om tot herstel der zeemacht eene algemeene heffing van 8% der inkomsten uit te schrijven. Hoe hiertoe te geraken? De federalisten wilden daarvan niets weten. Zij begrepen, dat het aannemen van dit voorstel de genadeslag zoude zijn voor hun stelsel. Zij verdedigden zich met al de krachten welke in hen waren. Maar zij konden den strijd niet volhouden tegen de waarheid. Nu bleek het duidelijk dat de N.V. niet bij machte was, gebonden door het tweeslachtig reglement, om krachtdadig te handelen en in een veel bewogen tijd, zooals men toen beleefde, het land te besturen. De radicalen, welke verlangden, dat de vergadering zelve de geldheffing zou uitschrijven, moesten toegeven; en het voorstel der gematigden, dat de vergadering het besluit tot heffing zoude nemen en de gewesten zoude trachten over te halen toe te treden, werd bij meerderheid aangenomen (2en Dec. '97). | |
[pagina 84]
| |
Merkwaardig zijn bij de debatten, daarover gevoerd, de woorden van den representant van der Hoeven: ‘In het voor ons schandjaar van 1787 verloren wij onze vrijheid, werden wij in ketenen geboeid door zoogenaamde constitutionele werkingen, en nu, indien wij langer aarzelen, om energique maatregelen in het werk te stellen, zal het Vaderland, deszelfs vrijheid en onafhankelijkheid reglementair te gronde gaan. Eindelijk, spiegelen wij ons (voor zoover het nuttig en noodzakelijk is) aan de vertegenwoordigers van onze Fransche Broederen. Volgen wij hunne goede en voortreffelijke daden. Lieten zich dezen weêrhouden door hun eed op de constitutie gedaan, om op 18 Fructidor den verrader Pichegru en deszelfs aanhang te verpletteren? Vroegen zij toen eerst aan het volk, of zij van dit voorschrift mogten afwijken?’Ga naar voetnoot1) Stoute woorden! Gewaagde uitdrukkingen! Zonderlinge toestand! Een volksvertegenwoordiger die, bij de geboorte der volks-souvereiniteit, deze een slag in het aangezicht durft geven. Overtuigend bewijs dat de bestaande toestand aan verrotting leed. De toekomst bewees dat de radicalen juist gezien hadden. Het voorstel der vergadering vond bij de gewesten krachtdadigen tegenstand. Daartoe gedwongen nam dan ook die vergadering den 18den Januari '98 het besluit, met 68 tegen 40 stemmen, om bij het deereet van 2 Dec., ondanks dien tegenstand, te blijven volharden. De stralenkrans ontviel, door deze besluiten, aan het reglement en de afgod der federalisten werd van zijn voetstuk gerukt en van zijn macht beroofd. De voorstanders der volstrekte één- en ondeelbaarheid begrepen, dat zij ook steun moesten zoeken, ter verkrijging van eene constitutie volgens hunne beginselen, buiten de vergadering. Zij stelden geen vertrouwen in de weifelende meeningen van vele hunner mede-representanten. Daarom verspreidden zij eene verklaring, door 43 der hunnen geteekend, waarbij zij de beginselen vaststelden, waarop de constitutie moest gegrond zijn, om door hen te worden aangenomen. Het waren beginselen van ‘onvervalschte volks-souvereiniteit, volstrekte eenheid en volkomen amalgame der schulden.’ | |
[pagina 85]
| |
Hetgeen zij verwacht hadden geschiedde. Zij vonden steun buiten de vergadering, requesten van adhaesie werden ingediend. De debatten over het voorstel, zoowel als over de ingekomen requesten, met bitterheid gevoerd, deden maar al te duidelijk uitkomen, dat de vergadering niet aan hare roeping kon beantwoorden. Die debatten bereidden de dingen, die komen moesten. Voorzeker, zij zouden eenmaal het gebeurde op den 22sten Januari '98 verdedigen. Eene poging der gematigden om een vergelijk te treffen tusschen de uiterste partijen, mislukte. Die poging kwam te laat. De radicalen hadden hun weg gekozen. Den 11den Januari deed de representant Hugo Gevers het voorstel, om de commissie tot het ontwerpen der constitutie aan te manen, om zoo spoedig mogelijk haar ontwerp in te dienen. Drie en een halve maand was zij nu reeds werkzaam geweest. Dit voorstel werd aangenomen, en eene commissie benoemd om het verlangen der vergadering over te brengen daar waar het behoorde. Het gevolg daarvan was, dat den 15den Januari een deputatie uit de commissie tot het ontwerpen der constitutie ter vergadering verscheen en, bij monde van den bekwamen, welsprekenden en achtenswaardigen Ockerse, verklaarde: ‘dat de ontwerpers niet slechts hunnen arbeid bijna voltooid hadden, zoo dat zij staat maakten, om in het laatst van Februari, hun plan te kunnen aanbieden, maar ook, dat zij het gebouw op de ware republikeinsche beginselen gevestigd hadden; als, op de regten en pligten van den mensch en burger, - op de burgerlijke vrijheid en gelijkheid, - op eene volksregeering bij vertegenwoordiging, - op een energiek, doch tevens verantwoordlijk uitvoerend bewind, - op eene volkomene eenheid in bestaan en bestuur, zoo naar binnen als naar buiten, in het politieke en finantieële, met insluiting der oude schulden, - op de afscheiding der kerk van den staat - en op het regt des volks tot verandering zijner constitutie.’Ga naar voetnoot1) Hij stelde voor, deze beginselen, van stonde aan, tot die der geheele vergadering te verklaren, en tot grondslag te leggen bij alle te nemen gewichtige besluiten. Het einde zijner rede maakte indruk. ‘De Almachtige, - zoo sprak hij - neige onzer aller harten, om, met terzijde stelling | |
[pagina 86]
| |
van alle bijzondere begrippen, oogmerken, driften en belangen, van dit oogenblik af de handen ineen te slaan en geschaard om het altaar der vrijheid eenparig te zweeren, dat wij, of het lieve Vaderland van de steilte des verderfs, waarboven het wankelt, zullen redden, of sterven op onze posten. Ja, dat zweren wij op dit oogenblik! de Godheid hoore ons, en bevestige onzen eed!’Ga naar voetnoot1) Het dagverhaal luidt verder: ‘Hugo Gevers zegt, dat hij verrukt was door de heerlijke aanspraak, door den burger Ockerse daar zoo even uitgesproken; dat de blijdschap over het gehoorde hem belette, met vele woorden aan den dag te leggen wat hij gevoelde, dat de leden dezer vergadering dikwerf betuigd hadden, het Vaderland te zullen redden, of op hunne posten te zullen sterven. In de eerste N.V. heeft men (vervolgt hij) dit met eede gezworen, zonder dat dit in deze tot nog toe heeft plaats gehad. Ik stel dus voor om allen, in navolging van den burger Ockerse, den plegtigen eed af te leggen, dat wij het Vaderland behouden zullen, of op onze posten sterven; althans dat zweer ik!’ De president zegt, ‘dat hij daarin met geheel zijn hart toestemt, en dat geen waar Bataaf daarin huiverig zijn kan; rijst daarop van zijne zitplaats op, gelijk ook vervolgens alle de verdere leden der vergadering, en, hunne regterhand hemelwaarts heffende, zweren, dat zij het Vaderland redden, of op hunne posten sneeven zullen.’Ga naar voetnoot2) De rede van Ockerse gaf aanleiding tot liet wagen eener poging om de N.V. te reorganiseren. De commissie, benoemd om daarover rapport uit te brengen, stelde het volgende voor: ‘De N.V. zonde uit haar midden een nationalen raad benoemen van 21 leden, om op alle zaken van eenig gewigt te praeadviseren en tevens, mede uit haar midden, een uitvoerend bewind, uit 5 bestaande, ter bezorging van alles, wat krijgsmacht of handeling met buitenlandsche magten betrof. De finantien zouden wel blijven onder het beheer der gewestelijke bestuuren, maar het overschot der penningen, na aftrek der huis-lasten, in de nationale schatkist gestort worden. Zullende voor het overige | |
[pagina 87]
| |
het te kort komende bij algemeene heffingen over alle de ingezetenen gevonden worden.’Ga naar voetnoot1) Dit voorstel werd gedaan in de vergadering van den 19den Januari '98. Te laat. De tijd der mogelijkheid eener eendrachtige samenwerking en van een verstandig wederzijdsch toegeven was voorbij. Had men dit vroeger beproefd, had men de voorstelling door Vreede c.s., bij het begin der zittingen gedaan, niet verworpen en miskend, dan zoude het toen mogelijk geweest zijn om tot een vergelijk te komen. Die mogelijkheid bestond. niet meer. Dit bewees de woelige vergadering van den 19en Januari.Ga naar voetnoot2) Het eenige wat bereikt werd was, dat de uitvoering van de voorgenomen coup d'état vervroegd werd. Alles was voorbereid om een einde te maken aan den bestaanden onhoudbaren toestand. De voorstellen van den 19den noodzaakten de radicalen om hun plan te volvoeren. Niets vreesden zij zoo zeer als de halve maatregelen. Innig waren zij overtuigd, dat deze slechts een palliatief zouden vormen, zonder blijvende genezing aan te brengen. Men zoude dan langzaam maar zeker tot het oude teruggekeerd zijn. Maandag, den 22sten Januari 1798, werden de uitgangen van 's Gravenhage, reeds des ochtends, ten drie ure, door troepen bezet. Niemand mocht de stad verlaten. Binnen de stad stonden hier en daar, waar de generaal Daendels, in overleg met den Franschen generaal Joubert, het noodig oordeelde, sterke wachten en op sommige plaatsen geschut. Den leden der commissie van buitenlandsche zaken werd huis-arrest aangezegd en zij werden in hunne woningen streng bewaakt. De goê gemeente begreep daarvan niets. Sommigen gistten naar de oorzaak en voorspelden groote dingen. Het raadsel zou spoedig opgelost zijn. Tegen acht uren was de N.V. bijeengeroepen. Vijftig leden dier vergadering met den voorzitter Midderigh - in de vergadering van Vrijdag tot die waardigheid gekozen - verzamelden zich vroeg in den morgen, te zes uren, in het logement van Haarlem. Het waren allen onderteekenaars | |
[pagina 88]
| |
van het programma' door Vreede c.s., uitgevaardigd. Acht hunner waren later toegetreden. Die vijftig leden keurden de genomen maatregelen goed en begaven zich, vol vertrouwen, met hun voorzitter Midderigh aan het hoofd, begeleid door een sterk escorte der gewapende macht, in plechtstatigen optogt naar het gebouw, waar de representanten van het volk vergaderden. Daar gekomen deden zij de uitgangen der vergaderzaal door wachten bezetten. Deze ontvingen in last om aan twee en twintig, bij name aangewezen, leden den toegang te weigeren. Deze leden werden naar de voorzitterskamer geleid en daar in verzekerde bewaring gehouden. De leden der commissie tot het werk der constitutie, en de plaatsvervangers dier leden, waren ter vergadering tegenwoordig. Men vergaderde in Committé Generaal. De voorzitter eindigde zijne openingsrede met de volgende verklaring: ‘Ik verklaar deze vergadering, uit hoofde van 't gevaar des Vaderlands, permanent, en ik noodig UE. allen, om, hoofd voor hoofd, mij na te volgen, in het betuigen van uwen onveranderlijken afkeer tegen het stadhouderlijk bestuur, het federalisme, de aristocratie en de regeeringloosheid; ten dien einde zegge een ieder uwer mij plegtig na: dat verklaar ik.’Ga naar voetnoot1) Tien der leden weigerden deze verklaring af te leggen en werden gedwongen de vergadering te verlaten. De voorzitter geeft keunis van de maatregelen door hem genomen. Hij vraagt en verkrijgt daarop de adhaesie der vergadering. De vergaderzaal wordt daarna geopend en het committé generaal opgeheven. De tribunes worden terstond ingenomen door de menigte, welke met ongeduld buiten de vergaderzaal wachtte. Die menigte verlangt te weten, waarom hunne representanten zich aanstellen als gezworenen. Verbazing bij sommigen, voldoening bij anderen, toejuiching bij allen, ziedaar de uitwerking van de eerste woorden door den voorzitter gesproken. Een plechtige stilte, het gevolg van den ernst van het oogenblik, heerschtte in de zaal, toen voor- | |
[pagina 89]
| |
gesteld werd: ‘het reglement op de N.V. te vernietigen, en tevens te verklaren, dat de vergadering, zoo als dezelve thans is zaamen gesteld, voor wettig zal worden gehouden, terwijl de vergadering zich de macht voorbehoudt om de plaatsvervangers, die thans geene zitting hebben, en andere burgers, die verder zullen geroepen worden, te assumeeren. Wijders alle provinciale en kwartierlijke souvereiniteit te vernietigen, en eindelijk deze vergadering te verklaren, de constitueerende vergadering representerende het Bataafsche volk.’Ga naar voetnoot1) Dit decreet, aangenomen door de vergadering, vernietigde, in een slag, al wat het verkrijgen eeuer constitutie, tot nog toe, in den weg had gestaan. Nog werd besloten een uitvoerend bewind te benoemen, het reglement van orde voor de vergadering te herzien, aan zeven leden op te dragen een ontwerp van constitutie zamen te stellen. Maatregelen werden genomen om den nieuwen toestand van zaken te doen aannemen, te bevestigen en als een fait accompli te doen eerbiedigen. De Fransche gezant verscheen ter vergadering, nog dien eigen Maandag, om uit naam van zijn gouvernement haar geluk te wenschen met het voorgevallene. Wij maken daarvan melding, omdat daarin opgesloten ligt, dat, zoo noodig, de mannen van den 22sten Januari op de krachtdadige oudersteuning van het Fransche leger konden rekenen. Toch was die 22ste Januari hun eigen werk. In de eerste dagen van het bestaan der constitueerende vergadering verklaarden 29 leden zich onbevoegd om langer zitting te nemen. Zij hadden, in de eerste zitting, door hun stilzwijgen goedgekeurd al wat gedecreteerd was. Hun heengaan was een onheilspellend voorteeken. Het was een bewijs dat ook de constitueerende vergadering nog niet door één geest bezield werd. Hun heengaan is waarschijnlijk oorzaak geweest dat er strengere maatregelen genomen werden dan men voornemens was. De constitueerende vergadering begon met terstond de beginselen vast te stellen, welke in de constitutie moesten weggelegd worden. Hierdoor werd de weg afgebakend en voor de vergadering zelve en voor het aan te stellen uitvoerend bewind. Dat bewind werd samengesteld uit de representanten Vreede, | |
[pagina 90]
| |
Tynje, van Langen, Tokker en Wildrik. Zes agenten stonden dit uitvoerend bewind ter zijde. Het uitvoerend bewind nam krachtige maatregelen om het begonnen werk te voltooien. De een en twintig leden, welken op den 19den Januari de bijwoning der vergadering ontzegd was, werden op het huis ten Bosch gevangen gezet. De leden der toenmalige commissie van buitenlandsche zaken werden rechts en links verspreid en streng bewaakt. De ambtenaren, waarvan men vermoedde, dat zij de nieuwe toedracht van zaken niet toegedaan waren, werden van hunne betrekkingen ontzet. De billijkheid werd daarbij niet altijd in acht genomen. Overdrijving kenmerkte sommige daden van het uitvoerend bewind. Niet alles is goed te keuren; men vergete echter niet dat het te strijden had tegen veroordeelen, welke, nog niet lang geleden, zich duchtig hadden doen gelden, en in al hun kracht waren te voorschijn gekomen, toen er sprake was van de geldheffing tot opbeuring der zeemacht. Het is alleen aan de energie van het uitvoerend bewind te danken, dat de verwarring een einde nam, en dat de constitutie eene mogelijkheid werd. Men vergete niet, dat de anarchie voor de deur stond en dat de mannen van den 18den Januari ons daarvan verlosten. Daarvan waren zij, die het uitvoerend bewind vormden, doordrongen. Dit zal misschien sommigen vergevingsgezind stemmen, ook voor hunne uitspattingen. Die uitspattingen kwamen voort uit een gevoel van kracht en uit eene heilige overtuiging. Reeds den 6den Maart werd aan de constitueerende vergadering een ontwerp van staatsregeling aangeboden. Den 17den daarop volgende, werd dit ontwerp, nadat er eenige weinige veranderingen in gebracht waren, door de constitueerende vergadering, bijna zonder discussie en oenparig, tot het ontwerp verklaard, dat aan het volk zou worden aangeboden. Dat het ontwerp tot grondslag had de beginselen, steeds met kracht door de radicalen verdedigd en voorgestaan, zal niemand bevreemden. De wijze, waarop deze constitutie tot stand kwam, onderscheidt zich gunstig van de vroegere. Vaste beginselen werden daarbij voorop gesteld en stelselmatig de arbeid begonnen en voortgezet. Het is niet te ontkennen, dat de fouten der beide nationale | |
[pagina 91]
| |
vergaderingen aan de constitueerende vergadering ten goede kwamen. Daarbij, de coup d'état van 19 Januari vernietigde al hetgeen die eerste vergaderingen in den weg had gestaan. Het zuiveren der grondvergaderingen; - het benoemen van commissarissen tot oproeping der stembevoegden en het afnemen en doen teekenen der verklaring: af keer tegen het stadhouderlijk bestuur, het federalisme, de aristocratie en de regeeringloosheid; - moest de stemming voorafgaan. Ook bij dat zuiveren der grondvergaderingen - het weren van hen die niet met den bestaanden toestand waren ingenomen - werd niet altijd met de noodige gematigdheid te werk gegaan. Veel geschiedde daarbij dat afkeuring verdient. Opmerking verdient de bepaling: ‘dat de officieren en gemeenen van de krijgsmacht te water en te lande, als belooning voor hunne verdiensten bij en na den 22sten Januari betoond, in afzonderlijke vergaderingen hun stem mogten uitbrengen, na beëediging der bewuste bepaling.’ Veel bewogen tijd. Het was nog niet lang geleden, dat men in 's lands vergadering zich had beklaagd over de Oranje-gezindheid van het krijgsvolk te water en te land. Alleen zulke tijden zijn geëigend, om, door den wind der meeningen gedreven, de menigte plotseling van koers te zien veranderen. Dat na al de genomene maatregelen, den 23sten April, het ontwerp van constitutie aangenomen werd met eene overgroote meerderheid, zal niemand verwonderen. Er waren, ondanks de vele uitzonderingen, 28794 stemmen meer uitgebracht, dan bij de stemming over het eerste ontwerp. Eindelijk, nadat er ruim twee jaren waren voorbij gegaan, verkreeg het volk eene constitutie, gegrond op de onvervreemdbare rechten der revolutie. Tot zoover is het gedrag der mannen van den twee en twintigsten Januari te verdedigen. Van den beginne af waren zij overtuigd, dat, zonder de volstrekte eenheid, eene toepassing der beginselen van de revolutie onbestaanbaar was. De geschiedenis heeft hen in het gelijk gesteld. Consequent bleven zij hun beginsel getrouw. Hun geheele loopbaan als staatslieden legt daarvan getuigenis af. Consequentie bracht hen tot den coup d'état van den 18den | |
[pagina 92]
| |
Januari. Consequentie wettigde de strengheid, waarmede het uitvoerend bewind gezag voerde. Dat weten wat men wil, dat onverbiddelijk voorwaarts gaan op den eenmaal afgebakonden weg, zonder rechts of links af te dwalen, die mannenmoed waarmede gestreden wordt tegen veroordeelde en verouderde maar ingewortelde begrippen, die leus: ‘excelsior,’ geschreven in het vaandel dat in de hoogte geheven wordt, zijn dat niet alle eigenschappen, waaraan men hen herkent, die spottend radicalen genoemd worden? Is dit zoo, dan erkennen we gaarne dat die radicalen ons aantrekken. Zij mogen door hunne tijdgenooten miskend worden; de geschiedenis zal hen eenmaal doen kennen als de wegwijzers naar het rijk van waarheid en licht. Overdrijving moge hun ten laste gelegd worden door den tijdgenoot; zij, die na hen komen, zullen nog verder gaan. Hun behoort de toekomst en zoolang zij, getrouw aan hun beginsel, eerlijk doorzetten wat zij vermeenen waar te zijn, behoort hun ook het heden. Zulke baanbrekers moeten in eere gehouden worden. Hun aantal is niet groot. Er behoort daartoe meer kennis en karakter dan het algemeen ten deele viel. Vrees dat hun getal te groot zal worden, behoeft niet te bestaan. Daarbij, het tegengift hebt ge steeds onder de hand. De talrijke partij der concilianten, slijmgasten of modereer-mannen zal eeuwig blijven bestaan. Maar vergeet nimmer dat zonder de baanbrekers zelden iets grootsch tot stand komt. Houdt hen daarom in eere en verguist hen niet te veel. Past dit ook op hen toe die in '98 de baanbrekers waren. Den 17den Maart was besloten dat het provisioneel uitvoerend bewind zou aanblijven. Den 4den Mei werd met algemeene stemmen besloten, dat de constitueerende vergadering zich zou veranderen in het bij de constitutie voorgeschreven vertegenwoordigend ligchaam. Wij lezen, dat beide deze besluiten genomen werden op aandrang van den Franschen gezant. De bemoeiing van het Fransche gouvernement schijnt toegenomen. Maar of deze van dien aard was, dat de radicalen, na de zegepraal hunner beginselen, op de begeerte van dat gouvernement ontrouw moesten worden aan hun verleden, blijkt nergens. Die invloed bestaat grootendeels in gelukwenschingen en betuigingen van tevredenheid van den Franschen gezant bij de Bataafsche republiek, over hetgeen voor- | |
[pagina 93]
| |
valt, op last van den minister van buitenlandsche zaken in Frankrijk, Talleyrand. De te verwachten uitgave der gedenkschriften van dien grooten staatsman zullen misschien ook dit ophelderen. Dat de Fransche republiek - nadat ze de vruchtelooze pogingen aanschouwd had der beide nationale vergaderingen om orde te scheppen - door ernstigen raad, de hoofden der partijen tot krachtig handelen aanspoorde, is natuurlijk; zij had er groot belang bij dat hier orde heerschte. De hoofden der partijen hebben dikwijls dien Franschen invloed voorgewend om hun doel te bereiken. Mij dunkt dat deze veronderstelling niet gewaagd is. Even weinig als het handgeklap en de toejuichingen der tribunes, waarvan het dagverhaal zoo dikwijls melding maakt, voor mij waarde bezitten als uitdrukking van de toestemming van het volk in de genomene besluiten; evenmin zijn de tevredenheidsbetuigingen van Fransche ministers, voor mij, bewijzen dat het Fransche gouvernement ons de beginselen hebben voorgeschreven, welke in de constitutie moesten worden weggelegd. Het handgeklap en de toejuichingen waren die van het Haagsche volk, hetwelk, toen evenmin als nu, het geheele volk representeert. De betuigingen van deelneming en goedkeuring der Fransche ministers en gezanten vormen geen constitutie. Wij zijn na '95, wat het regelen van ons staatsbestuur betreft, heer en meester geweest. Daarom bejammeren we de genomen besluiten van den 17den Maart en den 4den Mei. Die besluiten waren onwettig. Dat de radicalen alle krachten inspanden, om te geraken tot eene constitutie als die van '98 - overtuigd dat daardoor alleen hun vaderland te redden was - beamen we volkomen. Maar toen eenmaal die constitutie er was, had dat geschreven woord hun heilig moeten zijn. Eerbied voor de wet moet het hoogste gebod zijn voor ieder staatsburger, maar bij uitnemendheid voor den radicaal. Dat zal eene richting geven aan zijn streven, maar bovenal het zal hem vrijwaren voor overdrijving. Mocht zijn geest soms te hooge vlucht nemen en hetgeen hij wil niet binnen het bereik van zijn tijd vallen, dan moet de | |
[pagina 94]
| |
wet dien geest banden aanleggen en als met koorden terug trekken tot het tegenwoordige. Dat de radicalen van '98 niet goed handelden begreep ook het volk. Dat vertrappen van eene constitutie, bij den aanvang van haar bestaan, werd buiten de vergadering niet goedgekeurd. Het volk was ontevreden. De generaal Daendels - een man van buitengewone geestkracht, die gedurende zijn gansche levensloop getoond heeft het middel te willen, om het doel te bereiken - gaf aan deze ontevredenheid vorm en gestalte, ter gelegenheid van een middagmaal bij den Franschen gezant, waar hij luide verklaarde, dat èn het deereet van 17 Maart èn dat van 4 Mei onwettig waren. Het uitvoerend bewind kreeg kennis van de door Daendels gesproken woorden. Hij werd ter verantwoording geroepen, maar wist bij tijds naar Parijs te ontkomen. Daar ontvouwde hij zijne plannen aan het bestuur. Zij werden goedgekeurd, maar geheel voor zijne rekening gesteld. ‘Faites, mais si vous succombez, nous vous désavouerons!’ was het antwoord. Daendels keerde terug. Hij werd met eere ontvangen. Het uitvoerend bewind deed niets om het onheil, dat het aan zag komen, te weren. Den 12den Juni maakte Daendels zich meester van drie leden van het uitvoerend bewind en van eenige leden van het vertegenwoordigend lichaam. De vijf agenten van het uitvoerend bewind richtten eene proclamatie tot het volk, om hen met deze omwending der zaken bekend te maken. Een intermediair wetgevend lichaam kwam bijeen. De grondvergaderingen werden den 25sten Juni opgeroepen, om den 10den Juli een nieuw vertegenwoordigend lichaam te kiezen. Dit wettig gekozen vertegenwoordigend lichaam kwam den 31sten Juli bijeen. Tot leden van het uitvoerend bewind werden aangesteld: E.W. van Hasselt, A.W. Hoeth, van Hooff, T.R.S. Haersolte en T. Ermerins. Van toen af was het Nederlandsch volk in het bezit van eene wettig verkregen constitutie en van een bestuur, dat aan die constitutie levensbeginsel en kracht ontleende. | |
[pagina 95]
| |
De 12de Juni vernietigde niet het werk van den 21sten Januari. De beginselen toen gehuldigd bleven hun gezag behouden. Gematigd ging men verder te werk. Vergeten en vergeven was de leus van het nieuwe bestuur. Een algemeene amnestie strekte hiervan ten bewijze. Van de Spiegel en Bentinck deelden daarin, en werden - na sints '95 van hunne vrijheid beroofd te zijn geweest - van alle vervolging ontslagen. Wij zullen verder de Bataafsche republiek niet volgen in de ontwikkeling van haar constitutioneel leven. Evenmin als de geboorte was de verdere ontwikkeling voorspoedig. Kon het anders? Wanneer we de dingen dezer aarde beschouwen, dan worden we getroffen door de gelijkmatige en langzame toeneming in volmaking, welke we overal waarnemen. Dat heeft plaats zonder hevige schokken. Zal het goed zijn, dan moet die wet ook heerschen op het gebied van den geest. Het is niemand gegeven, wien ook, om plotseling het verleden van een volk te vernietigen en de werking van dat verleden op het heden weg te nemen. Niet dan langzaam zal het volk het nieuwe in zich op nemeu. Vele jaren zijn noodig voor dat het zijne zeden en gewoonten naar dat nieuwe plooit. Maar krachtig moet de hand geslagen worden aan de vernietiging van het oude en de invoering van het nieuwe, wil men zijn doel bereiken. De geestdrift en overdrijving van den aanvang der revolutie hebben gediend om den eersten krachtigen stoot aan de nieuwe richting te geven. Na die overspanning kwam reactie. Die reactie zoude tot het oude terng gebracht hebben, indien de eerste stoot niet zoo geweldig ware geweest. De mannen van '89 wilden plotseling het nieuwe in plaats van het oude stellen. Het was hun, evenmin als ons, gegeven de onveranderlijke wetten der natuur te veranderen. De loop der gebeurtenissen herstelde het evenwicht door hen verbroken. Zij werden gedwongen langzamer, ja zelfs achteruit te gaan. Daardoor werd het den volken mogelijk het constitutioneel leven met zijn maatschappelijk zijn te vereenzelvigen. Daardoor ontstond langzamerhand eene gezonde toepassing der begrippen | |
[pagina 96]
| |
van volks-souvereiniteit, in '89 luide verkondigd. Nog is het ideaal dier mannen van '89 niet bereikt. Eenmaal zal het bereikt worden. Het is ons niet gegeven het wanneer te bepalen. Maar indachtig aan het eenmaal gesproken woord: zij die gelooven, haasten niet, kunnen wij vol moed en vertrouwen de toekomst te gemoet gaan. Die toekomst behoort aan hen, die het in '89 begonnen werk eerlijk en trouw voortzetten.
Wanneer we de geschiedenis nagaan der volken, welke - hetzij vroeg, hetzij laat - een eigen geschiedenis gekend hebben, dan ontdekt men spoedig een wet, welke allen schijnt te beheerschen. Tijdperken van opkomst, bloei en verval zijn bij allen waar te nemen. Het tijdperk der opkomst kenmerkt zich door bladzijden, waarop vele daden, getnigend van geestkracht en moed, geschreven staan. In dat tijdperk moet met geringe middelen veel tot stand gebracht worden. Het volk moet zich, meestal met de wapenen in de hand, een eigen volksbestaan verschaffen; het moet zijn inwendigen toestand regelen, een bestuur kiezen, wetten samenstellen waarbij de rechten van een ieder worden erkend en geëerbiedigd. Het moet al datgeen wat tot het staatsleven van een volk behoort tot standbrengen, of wel op de puinhopen van een uitgediend verleden een nieuw staatsgebouw optrekken. Dat eerste tijdperk in het leven der volken wordt, bijna altijd, beheerscht door één groot man. Hij is de banierdrager van de denkbeelden van zijn tijd. Hoog verheft hij zijn vaandel. Het schijnt dat hij den krachtigen tijdgeest beheerscht, maar het is juist die geest, welke hem den weg aanwijst en zijn daden regelt. De man is het hoofd der menigte, de ziel der beweging. De uitstekende gaven, welke hem ten deele vielen, geven hem daarop recht. Vergelijkt men hem met zijne tijdgenooten, dan is hij hen verre vooruit. Al het onbepaalde en gedeeltelijke dat hen beheerscht, wordt in hem tot een harmonisch geheel omgewerkt. Het gevolg van dat krachtig leven der volken is een tijd- | |
[pagina 97]
| |
perk van bloei en welvaart. Handel en nijverheid brengen schatten aan. Men wordt gevreesd en ontzien door al de omringende volken. De vraagstukken, welke ingrijpen in het bestaande statenstelsel, worden niet opgelost, zonder dat ook de stem van dat krachtige volk gehoord is. Maar langzamerhand schijnt dat eenmaal zoo krachtige leven aan verzvakking te gaan lijden. Kenteekenen van achteruitgang worden waargenomen. Onverschilligheid voor hetgeen voorvalt bij den nabuur; gemakzucht bevreesd voor krachtsinspanning, aanbidding van het geld, dat men niet meer weet uit te geven, - ziedaar ziekte verschijnselen, welke kenmerken zijn van een gevaarlijken toestand. Eindelijk wordt het leven van het volk een overleven en is de minste stoot voldoende om het voor gernimen tijd, of voor altijd, ten onder te brengen. Dat is de loop der geschiedenis van alle volken, die eenmaal een rol speelden in het tijdvak, dat wij menschen oude geschiedenis noemen. Dat is het lot geweest van die groote rijken uit de middel-eeuwen, welke nog onze bewondering wekken, door hun innerlijke kracht en samenhang. Ook de nieuwe geschiedenis geeft hiervan getuigenis. Tot heden is het Europa geweest dat den toon aan gaf in de geschiedenis dezer aarde. Dáár openbaarde zich het krachtigst leven, dáár was vooruitgang en ontwikkeling merkbaar, dáár nam de waarde van het individu steeds toe - degelijke maatstaf voor de waarde der volken - terwijl de overige werelddeelen geen teeken van leven openbaarden. Ook dat wordt anders. Jengdige kracht heerscht in de staten van Noord-Amerika, en Nienw-Holland zal weldra een gevaarlijke mededingster worden voor hen die den Javaan niet willen ontwikkelen en het rijke Insulinde stiefmoederlijk bedeelen. Nieuw-Holland zal misschien eenmaal de taak op zich nemen, welke Nederland verzuimde te vervullen. Wilt ge nog meer teekenen welke groote dingen voorspellen? Wij wijzen dan op Japan, het toekomstige Groot-Brittannie van het Oosten; - op de opening van het eeuwenoude hemelschrijk, - op de beschavende rol, welke voor Rusland in Azië schijnt weggelegd te zijn. Europa zal niet langer alleen de bladen der geschiedenis vul- | |
[pagina 98]
| |
len, maar het ontwaakte volksleven in het Oosten en Westen zal zijn rechtmatig deel eischen. Ook Nederland is daar om de wet te staven, welke we ontwikkelden. Nederland is niet langer wat het vroeger was. Het geeft niet meer den toon aan wanneer er Europesche vraagstukken behandeld worden. Onze voorouders uit de 18e eeuw hebben den invloed en de waardigheid verspeeld, welke die uit de 16e en 17e eeuw met zooveel inspanning verkregen hadden. Moeilijk is het de eenmaal verloren grootheid terug te krijgen. Want het is eene andere wet der geschiedenis, dat de eenmaal verlegde wereldstroom niet tot zijne vroegere bedding terugkeert. Ook dit kan Nederland getuigen. Waar vindt men nu nog de sporen van het krachtige leven der 16e en 17e eeuw? Van de omwenteling van '95 getuigt een staatsman als Thorbecke: ‘treurige tijd onzer grootste omwenteling; treurig niet van wege de zaak zelve; zóózeer als eenig land, behoefden wij omwenteling; maar van wege onze onmagt de geschonken vrijheid te gebruiken.’Ga naar voetnoot1) De glorie der omwenteling van 1813 taant bij het licht der historie, ontstoken door den hoogleeraar Th. Jorissen, in zijne bijdragen tot de geschiedenis dier omwenteling. Hij zegt: ‘Het kan niet anders of eene beschouwing, als in de vorige bladzijden over een onderwerp als de revolutie van 1813 geleverd is, zal velen afschrikken. De traditie luidt zoo geheel anders, en de kritiek was zoo onverbiddelijk voor de sympathie. Het zou een dwaasheid zijn en ijdelheid, mij te vleien, dat de resultaten van mijn onderzoek onmiddelijk bijval zullen vinden of aangenomen worden. Ieder volk heeft zijne heroën, de mannen waarmede het afgoderij bedrijft, en naarmate de tegenwoordige toestand van een natie meer geschikt is om tot nederigheid te stemmen, naar die mate klemt men zich hechter aan de groote namen van het verleden vast. Doch geen waarachtig leven kan op onwaarheid zijn gegrond. Een volk wordt niet krachtiger, omdat het groote mannen in vroeger dagen heeft bezeten, slechts de tegenwoordige werk- | |
[pagina 99]
| |
zaamheid bouwt de toekomst. Zij, die voor vijftig jaar hebben geleefd en gehandeld, waren menschen van vleesch en been, zooals ook wij het genoegen hebben te zijn. Menschen, met goede en kwade eigenschappen, met edele en onedele gedachten, met zwakke en krachtige lichaams- en geestvermogens. Zij hebben gehandeld in de omstandigheden, waarin zij waren, juist zooals wij handelen, naar aard of naar beginsel. Hun werk is, als al het menschelijke, onvolmaakt geweest, juist als het onze is.’ Veel van de glorie van de omwenteling van 1813 ontvalt ons. Die van '96 vond niets gereed tot haar ontvangst, verwarring overal en bij alles; een zichtbaar tasten en ronddolen zonder wetenschap; een vreesachtig steunen op vreemde hulp. Waar dit alles ons ontvalt, wat blijft daar over? Mogen wij met trots terugzien op ons constitutioneel leven na '13? Zijn we in staat geweest om het in 1814 met ons vereenigd België aan ons te binden en te hechten? Wij gaan nu niet na, wat daarvan de oorzaak is, maar wijzen alleen op het feit. Is het koloniale vraagstuk of dat der defensie reeds opgelost? Is het vrijzinnig programma der koloniale politiek ons, op het einde der voorgaande eeuw, door Dirk van Hogendorp gegeven, uitgevoerd? Zijn de defensie-liniën van den staat in zoodanigen toestand, dat we iederen aanval van buiten kunnen afweren? Is het onderwijs reeds wat het wezen kan en wat het worden moet? Wij gaan te langzaam. Ziedaar onze fout. Een geest van onverschilligheid en vadsigheid bezielt ons. De geestkracht en voortvarendheid onzer vaderen schijnen geweken. Getuige de trage geest, welke Amsterdam schijnt te beheerschen en welke zoo duidelijk zich toont in al wat met de doorgraving van Holland op zijn smalst verbonden is. Getuige de trage gang waarmede het nationaal gebouw voor onze volksvertegenwoordiging en het gedenkteeken ter eere van 1813 verrijzen. In '63, te midden van de opgewondenheid van het oogenblik, werd het voornemen tot deze grootsche stichtingen opgevat. Wij tellen nu '68 en noch het een noch het ander is tot stand gebracht. | |
[pagina 100]
| |
Nederland zal in de toekomst niet meer worden wat het eenmaal was. Maar blijft het aan zijne roeping getrouw, dan is nog een schitterende toekomst voor dat land weggelegd. Het is altijd het land der vrijheid geweest. Die kleine plek was de overige staten van Europa verre vooruit. Laat de waarachtige vrijheid, gegrond op constitutioneele beginselen en wetten, steeds bij ons toenemen in kracht en levensvatbaarheid, dan zullen we getronw zijn aan ons verleden. Maar daartoe behooren geestkracht en lust tot arbeid. Kennis en wetenschap moeten toenemen en wij niet achteraan komen waar anderen voorgaan. Het moet ons aller ernstig streven zijn, in onzen kring, voor zooveel in ons is, het rijk der ware vrijheid uit te breiden. Alle onverschilligheid moet verdwijnen en een ieder zijn plicht als staatsburger, niet alleen begrijpen maar ook in gemoede vervullen. Ook hier moet kennis het middel zijn, om het doel, opwekking en verlevendiging van het politiek leven, te verkrijgen. Degelijke grootheid kan, bij zulk een streven, niet achterblijven. De naburige volken zullen het kleine land, waar de vrijheid geliefd en de beschaving gevierd wordt, achting toedragen en de onaf hankelijkheid van dat land eerbiedigen.
Maart '68. |
|