Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1866
(1866)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 691]
| |
Gavarni.Il est des natures singulièrement organisées qui sont plus vivement impressionées par la peinture, que par l'imprimerie, par le tableau que par le livre. Un simple trait de crayon leur en apprend presque autant que l'histoire.’ Tenzij, wat ik natuurlijk bij ons met Illustrations en Charivari's gevoed publiek niet mag onderstellen, bovengemelde naam hun gansch en al onbekend ware, zullen mijne lezers, bij den eersten oogopslag, vermoedelijk een licht gevoel van verbazing niet kunnen onderdrukken. Hoe! Een caricatnur-teekenaar onder de letterkundigen! Saul onder de profeten! Misschien wel fronst iemand, wien toevallig Lessing's: ‘über Malerei und Poèsie’ door het hoofd soest, eventjes bedenkelijk de wenkbrauwen. Ik erken, er is voor die bevreemding een schijn van grond, hoewel ook niet meer dan een schijn. Het woordeken: ‘caricatuur’ zouden wij vooreerst, als hier min ter snede aangebracht, kunnen laten glippen. Niet alsof Gavarni zich die kwalificatie, indien men ze hem toekende, een oogenblik zou schamen - het tegendeel is waar! maar zij geeft slechts ten halve de maat aan van zijn bevallig talent; | |
[pagina 692]
| |
zij drukt niet dan onvolledig het eigenaardig, geheel oorspronkelijk genre uit, waarin hij zulk een onovertroffen meesterschap heeft bereikt. Dat genre toch - en ziethier meteen u de reden gemeld, waarom wij zonder groot gewetensbezwaar hem desnoods met de gevierdste letterkundigen in éénen adem kunnen noemen - dat genre is, hoewel het de grenzen der ‘beeldende’ kunst in geen enkel opzicht overschrijdt, toch in zeker opzicht aan de litteratuur, aan de historiografie zelfs, zoo gij wilt, nauw vermaagschapt. Gavarni vult een zekere gaping aan, tot wier demping ook de best versneden pen het onmogelijk tegen zijn vlugge, geniale teekenstift zou kunuen opnemen. Hij geeft, in een onafzienbare reeks van onmiddellijk uit het leven gegrepen, met onnavolgbare juistheid weêrgegeven, typen, eene bijkans volledige, op steen gebrachte, Histoire des moeurs ons te lezen; eene geschiedenis, ruim zoo belangwekkend misschien, als de napluizingen van menig doorgeleerd ‘Forscher’, en wier zeldzame plastiek vooral dit voordeel aanbiedt, dat zij, om zoo te spreken, van zelf zich in het geheugen inprent. Hetgeen hem van schier al zijne broeders van den gilde (en deze zijn te Parijs legio) kenmerkend onderscheidt, is vooral het sérieuse, ik zeg niet van den inhoud zijner schetsen, maar van zijn opvatting der kunst. Geen zijner beeldjes of groepjes, hoe achteloos, hoe los schijnbaar ook op het papier geworpen, waarin de eenigszins ingewijde niet oogenblikkelijk de vrucht proeft van strenge studie en van fijne, nauwgezette waarneming, waarop niet tegelijk dat bij uitnemendheid artistiek eachet staat afgedrukt, waarvan hij zoo bij uitzondering het benijdenswaardig geheim bezit. Wie slechts één van zijn cahier's met een oplettend oog heeft doorbladerd, zal, ook waar hij geen naamteekening ziet, zonder weifelen op elk zijner schetsen den vinger kunnen leggen en uitroepen: ‘Gavarni!’ En dit geldt zoowel van de teekening als van de daaraan toegevoegde bijschriften, welke samen een onafscheidelijk geheel vormen. Gavarni toch is gewoon zijn ‘standjes,’ gelijk men zegt, sur le vif te nemen. De kleine, rijpelijk overdachte, mono- of dialoog, welken hij hun in den mond legt, is gemeenlijk even waar, even sprekend, als hun geste en hun pose. En in Parijs, dat ‘Babel onzer dagen’ gelijk Da Costa het weleer heeft genoemd, is veel te zien en te hooren, vooral voor een fijn opmerker, een bewegelijk kunstenaar | |
[pagina 693]
| |
als Gavarni, - getuigen de 15 foliodeelen, waarin zijne werken op de Parijsche Bibliotheek zijn vervat. Gedurende vijf en dertig jaren nagenoeg flaneert hij onvermoeid en artiste, overal een oog in het zeil houdend, rond en luttel geheimen bevat zeker het mondaine Parijsche leven, die zijn argus-oog niet heeft gepeild, waarvan zijn onbegrijpelijk vruchtbaar crayon ons niet in meerdere of mindere mate deelgenooten heeft gemaakt. ‘Tout,’ schrijft Sainte-BenveGa naar voetnoot1), ‘Tout ce qui a passé et défilé sous nos yeux depuis trente-cinq ans en fait de moeurs, de costumes, de formes galantes, de figures élégantes, de plaisirs, de folies et de repentirs, tous les masques et les dessous de masques, les carnevals et leur lendemain, les théâtres et leurs coulisses, les amours et leur revers, toutes les malices d'enfants petits ou grands, les diableries féminines et parisiennes, comme on les a vues et comme on les regrette, toujours renaissantes et renouvelées, et toujours semblables, il a tout dit, tout montré, et d'une façon si légère, si piquante, si parlante, que ceux même qui ne sont d'aucun métier, ni d'aucun art, qui n'ont que la curiosité du passant, rien que pour s'être arrêtés à regarder aux vitres, ou sur le marbre d'une table de café, quelques-unes de ces milliers d'images qu'il laissait s'envoler chaque jour, en ont emporté en eux le trait et retenu à jamais la spirituelle et mordante légende.’ Misschien zal het mijnen lezers niet ongevallig zijn, als ik, hier en daar gebruik makende van de vingerwijzingen van dezen bekwamen Cicerone, hun een vluchtig overzicht tracht te geven van het leven en de voortbrengselen van den geestvollen teekenaar.
Gavarni is even als Cham, George Sand en diergelijke slechts een nom de guerre, ontleend aan eene kleine schilderachtige vallei (Gavarnie geheeten) in de Pyrenaeën, waar Sulpice-Guillaume Chevallier, want aldus luidt eigenlijk zijn naam, eenige jaren van zijn jeugd doorbracht, en waaruit hij zijn eerste Crayons, wie weet met wat kloppend hart, in de wereld zond. Toen later de Parijsche uitgever Susse een naamteekening onder zijn schetsen verlangde, schoot oogenblikkelijk de gedachte aan zijn geliefd | |
[pagina 694]
| |
voormalig woonoord hem te binnen; hij greep de pen en - teekende den, sedert zoo beroemd geworden, nooit weêr door hem afgelegden, psendonym. Van geboorte is hij een Parijzenaar, maar van vader's zijde stroomt hem Bourgondisch bloed door de aderen, hetgeenGa naar voetnoot1), gevoegd bij de omstandigheid dat zich onder zijne ooms van moeder's zijde een niet onverdienstelijk schilder heeft bevonden, wellicht (physiologisch gesproken) als een der determinerende oorzaken kan worden beschouwd van zijne bijzondere roeping voor de kunst. Ofschoon van hetgeen men een ‘klassieke opleiding’ noemt verstoken gebleven, heeft hij zich in zijn jeugd met bijzonderen ijver toegelegd op het rechtlijnig teekenen, in betrekking vooral tot meet-, bouw- en werktuigkunde. Zijn blik heeft daardoor die zeldzame jnistheid en vastheid verkregen, welke Sainte-Beuve van hem doet zeggen: ‘Il eut de bonne heure, comme on dit, le compas dans l'oeil’. Tijdens zijn verblijf in de straks genoemde bergstreek, waar hij een tijd lang met geregelde werkzaamheid zijn brood verdiende, teekende hij onder de hand zoo wat van alles: modes, spaansche kleederdrachten, landschappen, in 't kort al wat zijn oog bijzonder boeide. Die eerste proeven waren ‘d'un soigné naïf.’ Hij telde destijds twintig jaren, droeg lang, blond, krullend haar, en was hetgeen men in de wandeling een ‘mooie jongen’ noemt. Te Parijs teruggekeerd, maakte hij zijn eersten schitterenden opgang in het vak der Modes. - Risum teneatis! Gavarni behandelde die zaak zeer ernstig. Niets hindert, niets stuit hem gevoeliger, dan wansmaak, in welk opzicht ook. Hij zou met Brillat-Savarin kunnen uitroepen: ‘Zeg mij hoe gij u kleedt en ik zal u zeggen wie gij zijt.’ De meeste menschen nu raadplegen bij de keus van hun kostuum ontegenzeggelijk minder hun eigen smaak, dan wel den heerschenden mode-dwang. - Gavarni bracht eene omwenteling in de mode. In het uitdenken van geestige, bevallige, schilderachtige kostumes heeft hij zijn gelijken niet. Hij bezit op dat gebied een soort van virtuositeit. - Op verkleedingen vooral was hij in die dagen letterlijk verzot. ‘La vie dans la réalité lui paraît plate; elle ne | |
[pagina 695]
| |
lui plaît jamais plus que quand il peut l'animer, la poétiser, la travestir; il eût été capable de faire des folies pour cela...! Quant au Carneval, on peut véritablement dire qu'il l'a refait, qu'il la rajeuni.’ Aan hem dankt, om iets te noemen, de Parijsche wereld (en de Parijsche niet alleen!) de schepping van het welbekende Debardeurs-kostuum. Maar niet alleen voor Karnevals, niet slechts ten gevalle van alle mogelijke théater-beroemdheden, Melle. Georges, Déjazet en tutti quanti, ook ten behoeve van den gewonen burger, van ons plebeesch gewaad, scherpte hij zijn uitgelezen artistiek vernuft. ‘Personne de nos jours n'a enveloppé la femme ni habillé l'homme comme Gavarni.’ ‘Er is maar één man - dus luidt het oordeel van een der voornaamste kleermakers te Parijs (en dit weegt): - ‘Er is maar één man, die in staat is het snit van een zwarten rok aan te geven; Gavarni! Daar hangt er b.v. een, die vijf en twintig jaren geleden gemaakt is; hij raakt nooit uit de mode. Zoo dikwijls een man van smaak mij een rok bestelt, maak ik hem onveranderlijk naar hetzelfde model.’ Al zeer spoedig evenwel, binnen een tiental jaren, breidde zijn genre zich uit en begon zijn naam zich te vestigen, niet bloot als costumier, maar als ‘teekenaar’, als werkelijk artiste van den eersten rang. Hij moest toen alle zeilen bijzetten, en deed dit ook wakker, om aan de duizenderlei aanvragen, die hem dagelijks van alle kanten, van l'Artiste, van la Silhouette, van le Charivari, van geïllustreerde weekbladen, van feuilletons, van uitgevers van prachtwerken, enz. enz. bestormden, te kunnen voldoen. Zijn productiviteit was destijds (1832) verbazend. Niets van hetgeen men hem opdroeg, sloeg hij af, veel ook om des lieven broodes wil. De nood werkt wonderen en van dat tijdstip af dagteekent dan ook in zekeren zin de wording van die breede, losse, geheel eigenaardige, schijnbaar gemakkelijke en toch zoo meesterlijke manier, waarin hij uitmunt; quelque chose d'à part et de neuf, waarvan de eer der vinding hem uitsluitend toekomt, en dat den naam Gavarni tot ‘le nom d'un genre’ heeft verheven. Hoe savant, ondanks het onbeduidende vaak van de gekozen stof, zijn behandeling van het crayon en van 't penseel (hij teekent aquarellen en schildert ook nu en dan) toen reeds was, blijkt ook uit de opgetogenheid, welke groote meesters over zijn | |
[pagina 696]
| |
arbeid lieten blijken. ‘Mais voilà un grand dessinateur!’ riep Gros, toen men een van G's teekeningen, eenvoudig met de pen gekrast, onder zijn oogen bracht. Zoo werd de schilder Delacroix eens door een vriend in zijn atelier verrast, bezig zijnde met een blad van Gavarni...na te schetsen. ‘Vous le voyez, zeide hij glimlachend, j'étudie le dessin d'après Gavarni.’ Alleen voor het eigenlijk gezegde ‘Caricatuur-genre’ schijnt hij minder in de wieg te zijn gelegd; niettegenstaande de Charivari en legio andere bladen, reeds sinds volle vijf en dertig jaren, op iedere charge azen, die zij van zijn hand machtig kunnen worden. Hij maakt die echter meer ter wille van het publiek of liever - van zijn beurs, dan uit persoonlijke lief hebberij. De caricaturist ziet gemeenlijk één of meer scherp uitspringende hoeken van de voorwerpen om hem heen, en deze tamelijk vergroot; terwijl Gavarni bij voorkeur er naar streeft om de typen, die hem treffen, zooveel mogelijk zuiver naar het leven, zonder overdrijving terug te geven. Hij heeft over 't geheel meer een opmerkende, dan een spotzieke natuur, is au fond meer philosoof, dan louter jachtmaker op het ridicule. Vooral in zijn latere werken treedt dit op den voorgrond. Als schepper van typen heeft hij zijn wedergade niet, als bloot caricatuur-teekenaar moet hij de vlag strijken voor DaumierGa naar voetnoot1). Kiest bijv. een der talrijke séries uit zijn eerste periode: Les lorettes, Les actrices, Les coulisses, Les artistes, l' Ecolier, l' Amoureux, Le provincial, Les étudiants de Paris, Les débardeurs, Les bals masqués, Paris le matin, Paris le soir, Les enfants terribles, Les parents terribles, Les fourberies des femmes, enz., welke gij maar wilt, dan speurt gij in de meesten hunner een zekere wijze van opvatting, waardoor aan het gewone een tint van ongemeenheid wordt bijgezet en die, door het puntig bijschrift niet het minst, de luchtige schets bijkans herschept in een half afgewerkt romannetje. B.v. in ‘La vie de jeune homme,’ waar gij die twee amants na een korten maar wilden roes, in Clichy (de gevangenis om | |
[pagina 697]
| |
schulden) ziet aangeland, en Gavarni hem de woorden in den mond legt: ‘Voilà un tilbury, Paméla, qui nous a menés, en moins de trois mois, de la rue Saint-Jacques à Clichy....Hein, le bon cheval!’ - Of neemt in “la fourberie de femmes” die geestige analyse van een jongmeisjes-hart: - Comment saviez-vous, papa, que j'aimais M. Henri? - Parce que tu me parlais touiours de M. Paul.’ Of in: ‘les Maris me font toujours rire,’ dien echtgenoot, die met een ietwat bedenkelijk gelaat het openhartig baltoilet van zijn jonge vrouw inspecterende, haar toevoegt: ‘T'as beau dire que-c'est pour un bal de charité...je trouve que t'as là une petite tenue bien charitable.’ Of, in zijn wereldberoemde: ‘Enfants terribles,’ o.a. deze snijdend naïve kindertaal: - ‘Petit amour, comment s'appelle Madame votre maman? - ‘Maman n'est pas une dame, Monsieur: c'est une demoiselle.’ Men moet meer dan gewoon begaafd zijn, ook op letterkundig gebied, om soortgelijke sprekende figuren (en Gavarni ontwerpt ze bij duizenden) met die verrassende juistheid te boetseren. Zijne wijze van arbeiden - arbeid is het in den waren zin van 't woord; van de 24 uren toch wijdde hij er, in zijn jeugd althans, geregeld achttien aan de studieGa naar voetnoot1); de overigen, een gedeelte van den nacht er bij ingesloten, dienden tot récréatie - teekent ons geheel zijne persoonlijkheid. Reeds vroeg, door den drang daartoe genoodzaakt, heeft hij zich aangewend, om zijne gedachten onmiddellijk, eigenhandig, op steen te brengen. Deskundigen weten wat dit zegt. leder trekje, ieder haaltje staat onuitwischbaar. Maar Gavarni heeft een juist oog, een vaste hand en is een uitnemend lithograaf. Hetgeen hij wil uitdrukken, staat reeds vóóraf met scherpe omtrekken op het netvlies zijner verbeelding. Heeft hij zijn schets voltooid, dan wordt de steen voorloopig ter zijde gezet en alvast een nieuw studietje begonnen; want niet voordat hij de eerste proef onder zijn oogen heeft gekregen, begint hij gewoonlijk te peinzen over een passend bijschrift. Dan eerst vraagt hij, den blik op zijn kinderen | |
[pagina 698]
| |
van 't oogenblik geslagen, zich zelven af: ‘Maintenant que se disent ces gens-là?’ Hierin nu, in dit te raden, in van de lippen van het afgebeelde standje ('t zij voor een deel fantasie, 't zij geheel naar de natuur opgenomen) de vluchtig gewisselde woorden als 't ware op te vangen, in het vertolken van die, niet tot zijn oor doorgedrongen, Parijsche saillies, wier zin hij alleen moet opmaken uit de begeleidende mimiek, door hem bespied wellicht, terwijl hij halverwege uit een venster hing of langs de boulevards flaneerde - hierin openbaart zich de merkwaardigste zijde van Gavarni's talent en ook zijn groote letterkundige verdienste. Dit is eene geheele littérature à part, door niemand ooit behandeld, waarvan hij de vader is. ‘Maintenant,’ vraagt hij, que se disent ces gens-là?’ Hij ‘hoort’ hen, om zoo te zeggen, spreken: hij gist hun woorden en - in den regel gist hij juist. Gavarni betitelt die gelithografieerde improvisatie met den naam van la légende. Zij kost hem soms heel wat nadenken, die légende. ‘Un soir,’ - dus verhalen de hh. de Goncourt, - ‘Un soir que nous parlions à Gavarni de ses légendes et que nous lui demandions comment elles lui venaient: “Toutes seules, nous dit-il; j'attaque ma pierre sans penser à la légende, et ce sont mes personnages qui me la disent...Quelquefois ils me demandent du temps...En voilà qui ne m'ont pas encore parlé...” Et il nous montrait les retardataires, des pierres lithografiques adossées au mur, la tête en bas.’
Ook op gewoon letterkundig gebied heeft hij nu en dan kleine uitstapjes gemaakt, Novellettes geschreven, enz.; maar deze pennevruchten schijnen - met zijne légendes althans vergeleken - meer belangwekkende eigenschappen te bezitten voor den Biograaf dan voor het algemeen. Eene uitzondering nogtans hierop maakt de inhoud der weinige bladzijden (door Sainte-Beuve's onverzadelijke weetgierigheid aan het licht gebracht) waarin Gavarni jaren geleden de onafgewerkte, in meer dan een opzicht boeiende, schets heeft neêrgelegd van hetgeen men zou kunnen noemen zijn jongelings-roman. Mijn bestek gedoogt niet die hier mede te deelen. Zij behelst ‘die alte, immer neue Geschichte’ van twee ongelijkslachtige zielen, die plotseling in wederzijdschen gloed ontstoken, beurtelings elkander aantrekkende en afstootende, | |
[pagina 699]
| |
eindigen met gefroisseerd weder van elkaêr te worden gedreven; de geschiedenis niet minder van de eeuwigdurende botsing die er zal bestaan tusschen de wereld der welvoegelijkheden, de ingezogen gevoelens van een vrouw van stand, geboorte, opvoeding (uit den faubourg Saint-Germain), en de vurige, geen perken ontziende begoochelingen van een democratisch-idealistisch kunstenaars-gemoed. Merkwaardig is intusschen vooral dit verhaaltje wegens den blik, dien het ons vergunt te slaan in het gemoed van den jeugdigen Gavarni. Veel weeks, veel gevoeligs, veel teders schuilde er in, waarover later zich een korst van ironie en sarcasme heeft gezetGa naar voetnoot1). Inzonderheid spreekt uit die bladzijden een aangeboren zielen-adel, eene groote mate van kieschheid, van delicatesse, waarvan ook in zijn crayons, in de ongegêneerdsten zelfs, de sporen immer voorhanden zijn. Hieruit laat zich dan ook yerklaren wat ons van hem wordt meêgedeeld, dat, zoo vaak vroeger zijn uitgevers, ten einde aan eene zekere klasse van lieden te behagen, hem lastig vielen met aanzoeken om vooral op meer wulpsche voorstellingen zich toe te leggen, hij, van den nood een deugd makende, dan nog liever in 's hemels naam komiek, koddig, dan gemeen werd. Hij bezit in zeer hooge mate wat men noemt: ‘l'aristocratie du talent’Ga naar voetnoot2). Thans dwingt geen uitgever hem meer, maar beheerscht hij hen en volgt hij vrij de inspraken van zijn fier en onafhankelijk genie. Ten blijke overigens dat wij niet te veel zeiden van zijn letterkundig talent, laat ik hier ten genoegen mijner lezers den aanhef van het bedoelde romannetje volgen. De mise en scène is even geestig als bevallig verzonnen: het stuk begint in een omnibus. ‘Un de ces soirs (verhaalt Gavarni) le Diable, après avoir corrigé dans quelque imprimerie la trente-septième édition de ses Mémoires par M. Frédéric Soulié, grimpa, pour se distraire, sur le marchepied d'un omnibus. Un aigre coup sonna, et l'aiguille de fer dut marquer sur le cadran un voyageur nouveau: | |
[pagina 700]
| |
c'était le conducteur stupéfait. Lui-même, il venait de donner six sous au Diable et se laissait conduire. La casquette sur le coin de l'oeil, Satan regarda donc les piétons d'une manière attentive. Il avisa bientôt dans la foule un homme à gants frais: c'était Miehel (lees: Gavarni), une manière de poëte. Celui-ci mordait machinalement la pomme de sa canne, en comptant les pavés du trottoir au bout de ses bottes vernies. Satan fit un signe, et Michel monta. Le Diable avait une idée. A quatre pas de là, il aperçut une belle dame et fit un autre signe. La belle dame monta (il pleuvait). Ceci fait, Satan prit lestement à droite, à gauche, ce qu'il put trouver en voyageurs de plus épais, de plus malplaisant. Après avoir entassé bourgeois sur bourgeois dans son coche et crié: “Complet!” il tira de dessous les jambes d'un électeur éligible le petit tabouret pour s'asseoir. Ici l'Ange déchu se prit à sourire, tout en faisant avec son ongle un trou dans un parchemin. Les yeux rouges de l'omnibus flamboyèrent alors, et les chevaux hennirent. A l'autre bout de Paris, la voiture s'arrêta; la belle dame descendit d'abord, Michel ensuite...’
Maar wij verliezen zoo ongemerkt te veel Gavarni, den teekenaar, uit het oog. De jaren hebben intusschen niet stil gestaan. ‘Michel’ heeft zijn eerste jeugd - en 't was, met inbegrip zelfs van deze mislukte liefdegeschiedenis, een zonnige, prettige, amusante, poëtische jeugd - achter den rug. Hij teekent nu niet louter étudiants, bals masqués, en lorettes meer. Hij heeft zachtjes aan den middag-leeftijd bereikt, waarop la politique des femmes, la comédie bourgeoise, la Physiologie de la vie conjugale, les invalides du sentiment, en les lorettes vieillies aan de beurt zullen komen. Zijn levenservaring beide en zijn talent zijn aanmerkelijk toegenomen en gerijpt. Hij heeft het leven ook van andere zijden leereu kennen. Bovendien ging het veld zijner studiën een belangrijke uitbreiding te gemoet. In 1847 toch vertrok hij naar Londen en, gedurende de reeks van jaren welke hij daar doorbracht, vond hij voor zijn geest en zijn crayon eene ongeloofelijke, ongedachte, nieuwheid en verscheidenheid van voedsel. 't Opmerkelijkst daarbij was, dat alle | |
[pagina 701]
| |
pogingen door de vertegenwoordigers van het Londensche High-Life, door de hoog-adelijke bewoners van West-End en Hanover-Square, door Victoria in persoon, aangewend, om den gevierden artiste, die van de gunstigste aanbevelingen was voorzien, in hun midden te boeien, volkomen schipbreuk leden. Gavarni had toevallig bij zijn aankomst één blik, een enkelen slechts geslagen in de Londensche achterwijken en - van dien oogenblik af was hij met lijf en ziel verkocht. Als Columbus had hij een nieuwe wereld ontdekt. Van nu af doorkruiste hij bij voorkeur de afgelegenste hoeken, de afzichtelijkste holen van de reusachtige wereldstad. Spelonken en tavernen, waar het wemelt van pick-pockets, boksers, virago's, voddenraapsters: waar diefstal en prostitutie, honger en gebrek den bezoeker van alle kanten tegengrijnzen, werden zijn gelief koosd verblijf. In les Anglais chez eux, in Misère et ses petits in Convoitise en diergelijke vindt gij deze zijn Londensche indrukken weêrgegeven. ‘On ne sait pas’ (en dit zegt Gavarni, een Parijzenaar!), ce que c'est que la richesse et la pauvreté, que le luxe et la misère, que le vol et la prostitution, quand on n'a pas vu l'Angleterre.’ In la Convoitise b.v. teekent hij een afzichtelijk, vuil, half naakt, in ondenkbare lompen gehuld menschelijk wezen, dat, achter een heg op de loer liggende, begeerige blikken werpt naar - een van vodden opgerichten vogelverschrikker...‘Il convoitise des haillons un peu moins haillons que les siens’. Schilderachtig niet minder, schoon van een geheel ander allooi, zijn de groepen door hem ontleend aan de Schotsche Hooglanden. (Rustic groups of figures), b.v. le Joueur de Cornemuse, of la fille des rues à Edimbourg; deze laatste vooral is een waar type van bevalligheid; van eene barrevoets en in lompen gaande elegantie. - Gavarni verstaat de kunst, om het schoone, het pittoresque, overal, onder alle vormen, in de verborgenste schuilhoeken op te sporen. Zij trof hem, zoowel bij de, om haar blankheid en fraaien lichaamsbouw terecht bewonderde, Britsche aristocratie, als waar hij die opmerkte bij het armste, smerigste kind des volks. - Hij heeft de poëzie in het oog en in het hart! Ongevoelig middelerwijl (zoowel in deze engelsche als in zijn latere schetsen springt zulks in het oog), had Gavarni's manier een merkbare wijziging ondergaan. De kunstenaar was | |
[pagina 702]
| |
een nieuwe, een tweede periode ingetreden. Van het frische, het insouciante van voorheen, van le charmant petit maître dont le crayon se jouait aux costumes et aux ridicules zijn luttel sporen meer voorhanden. Hij is van lieverlede meer bitter, sarcastisch, misanthropisch geworden. In zijn ‘Thomas Vireloque’ (een soort van moraliserenden Diogenes) geeft hij ons het kort begrip van zijn meer of min zwartgallig geworden wereld- en menschbeschouwing. In zijn Lorettes vieillies en zijn Invalides du sentiment geeselt hij de rugzijde dierzelfde gebreken, op wier voorzijde hij vroeger lachend den vinger placht te leggen. Hij roept nu sarcastisch uit: ‘l'homme est le chef-d'oeuvre de la création. - Et qui a dit ça? - l'homme.’ Hij stigmatiseert typen van afgeleefde viveurs, b.v. in: ‘le coeur m'a ruiné l'estomac,’ of puinhoopen van voormalige schoonheden:...‘a figuré dans les ballets!’ of de geblaseerdheid van het opkomend geslacht, door aan Vireloque de ironische opmerking in den mond te leggen: ‘La jeune Europe...une jeunesse de soixante ans! et fatiguée;’ enz. In dezelfde evenredigheid is zijn talent, zijn kunstvaardigheid, zijn meesterschap over den vorm, zoo mogelijk, nog gestegen. Tusschen den Gavarni van vroeger en den lateren Gavarni ligt althans ook in dezen zin een klove, dat niemand er thans een oogenblik meer aan twijfelt hem te rangschikken onder de meesters van den eersten rang. Zijn eerzucht (en welk kunstenaar heeft die niet?) is ook op dit punt ten volle bevredigd. ‘C'est un dessinateur vigoureux, coloré, d'un grand caractère, un vrai peintre par le génie du crayon...’ Aldus oordeelen eenpariglijk de kenners; - en het nageslacht zal gewis niet in gebreke blijven deze uitspraak, ook na nauwkeurige revisie der stukken, met warmte te onderschrijven!
Ik kan Gavarni moeiclijk loslaten, zonder, zij 't ook met een enkel woord, het genre zelf, hetwelk hij in zekeren zin ten doop heeft geheven, nog even ter sprake te brengen. Boven verreweg het bekendste, het amusantste deel zijner schetsen, zou men, gelijk gij zaagt, als opschrift kunnen plaatsen: ‘Comédie de la vie Parisienne.’ Dat er nu, met name voor aankomende jonge meisjes (ook voor aankomende jonge heeren) uit gezegde Comédie juist bijzonder veel nuttigs, veel ‘stichtelijks’ zou zijn te leeren, zal door niemand in ernst worden beweerd. | |
[pagina 703]
| |
Eveneens kan ik mij volmaakt goed voorstellen, dat er menschen zijn, gewoon alleen op de voorstelling te letten, voor wie die onafgebroken, gedétailleerde schildering van zeden zoo lijnrecht in strijd met de onze, hoegenaamd niets aantrekkelijks, ja eer iets stuitends heeft. Sluit dit gevoelen echter eene, zij 't ook gedeeltelijke, veroordeeling in van de keus van het genre zelve? Zou Gavarni b.v. als kunstenaar hooger staan, indien hij zijn crayon aan 't vereeuwigen van meer moreele onderwerpen had gewijd? Ik neem de vrijheid tegen zoodanig wanbegrip te protesteren, en wel in naam der kunst. La vie Parisienne, zoo als het in allerlei gedaanten door hem op steen is gebracht, (gij moogt er over zuchten, of niet), is eene realiteit, het bestaat; duizenden doortuimelen het dagelijks; voor duizenden omvat het een aanlokkelijk ideaal. De kunst heeft alzoo het recht om, behoudens inachtneming van de regelen van goeden smaak, waartegen gelijk is aangetoond, Gavarni nimmer met opzet heeft gezondigd, zich die stof toe te eigenen, die op haar wijze te verwerken. Gavarni, door de fijnste, de vluchtigste, de, aan ieder ander oog dan het zijne ontsnappende, trekjes en vlekjes van dat leven, met zijn geestig crayon vast te houden en op onnavolgbaren trant te verzinlijken, heeft eenvoudig gehoorzaamd aan zijn innerlijke, onweerstaanbare roeping als kunstenaar. Ziedaar zijne moraliteitGa naar voetnoot1). Hij heeft waarheid gegeven, gezien door het prisma van den artiste, den dichter. Dat was zijn doel. Wie voor het geoorloofde, het prijzenswaardige van zulk een streven geen oog heeft, miskent het wezen der vrijgeboren kunst. En waartoe heeft nu de veelzijdige, de sérieuse aankweeking van dat hem aangeboren talent - wellicht zonder zijne opzettelijke bedoeling - geleid? Tot het ontstaan van eene schetsverzameling, eenig in haar soort, - die, afgezien nog van haar kunstwaarde, eene onschatbare, niet genoeg te waarderen, bijdrage mag worden genoemd tot de Europeesche en met name tot de XIXde eeuwsche Kulturgeschichte! Neemt al die crayons | |
[pagina 704]
| |
te samen, en gij hebt eene Histoire des moeurs, waardig eene plaats in te nemen in de Jaarboeken der geschiedenis van de menschelijke beschaving. De wijsgeer, de zedenbeschrijver, de geschiedvorscher zullen later misschien juist over die schetsen gebogen, er de stof voor hun welsprekendste bladzijden aan ontleenen. ‘Les bienfaiteurs,’ meen ik mij te herinneren eens te hebben hooren zeggen - en in mindere of meerdere mate is dit zeker ook op Gavarni van toepassing, of zal het dit later blijken te zijn: ‘Les bienfaiteurs de l'Humanité ont été en tout temps les grands penseurs, les grands politiques, les grands artistes.’ Velp. P. Bruijn. |
|