Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1866
(1866)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 108]
| |
Jean Charles Léonard de Sismondi.Ga naar voetnoot1) | |
I.‘Elk mensch vertoont zich in een gunstiger daglicht, zoodra men hem in zijn innerlijk leven kan nagaan.’ Ziedaar, lezer, minstens een paradox, zekerlijk geen axioma. Want de menschelijke zamenleving heeft, helaas, te allen tijde meer bewijzen van het tegendeel opgeleverd. Maar noem Sismondi's uitdrukking onmenschkundig, zeker is zij naïef en pleit voor eene goede conscientie bij hem, die zulke woorden in een vertrouwelijken brief nederschreef. Aan Sismondi - zegt Edmond Scherer wien we zeer losjes naschetsen - is een geluk wedervaren. In 1842 gestorven, was hij thans schier reeds vergeten. Men wist van hem dat hij een groot werk over de Italiaansche republieken, een nog véél grootere Fransche Geschiedenis en een menigte opstellen over staathuishoudkunde had geschreven, dat hij vrijzinnig en geleerd was en tamelijk vervelend schreef. Maar veel meer wist men ook | |
[pagina 109]
| |
niet. Bouillet in zijn Supplément en 't Conservations-lexicon geven den gewonen lezer vrij magere berigten. Wat nu aan menig auteur den stralenkrans om het hoofd doet verbleeken, dat zet eensklaps Sismondi's flaauwe beeld in een liefelijk licht. Is menige celebriteit van weleer reeds lang weggewischt van zijne eereplaats bij het nageslacht, dat hem uit nadere bescheiden als een gemaskerd persoon, ja als een onbeduidend of slecht mensch leerde kennen, een groot pak brieven, onlangs in een provincie-boekerij gevonden, doet eensklaps den reeds vergeten Sismondi optreden, wel niet als protagonist op het tooneel der historie en wetenschap, maar toch als een edele, bedrijvige, talentvolle figuur. Geboren te Genève in 1773, stierf hij daar in 1842. Doch het leven dat hij leidde was niet dat eens kalmen geleerden, aan ééne plek geboeid. Hadden zijne voorvaderen de tijden der volksverhuizing gekend, ook de dagen die hij zelf beleefde waren stormig. De Sismondi's waren een oud Toscaansch geslacht, om den geloove eerst naar Frankrijk, later bij de herroeping van 't Edict van Nantes, naar Zwitserland verhuisd. Charles' vader was Calvinistisch predikant aan den voet van den Mont Salève. Opgeleid te Genève, werd Charles in een handelshuis te Lyon geplaatst. De revolutie zond hem naar huis en ontsloeg hem van eene betrekking waarin hij geen zin had. Maar de politieke storm woei over en ook Genève had zijn schrikbewind. Charles woonde met zijne ouders op een landgoed bij Châtelaine, aan de grenzen van 't Geneefsche grondgebied...Maar laat Mademoiselle de Montgolfier, de begaafde biograaf van onzen held, u de geschiedenis verhalen. - De vier hoofdregenten der stad (syndics) waren vogelvrij verklaard. Een hunner, een buurman en vriend, vlugt naar Châtelaine. In een tuinhuisje, dat naar Frankrijk uitziet, laat mevr. de Sismondi den banneling huisvesten. Charles betrekt de wacht. Hij zal bij het minste gerucht den heer Cayla wekken en deze moet op Franschen bodem ontwijken, waar men hem wettig niet volgen kan. Op zekeren nacht verbeeldt Charles zich den geregelden stap van soldaten te hooren; hij ijlt naar den koepel; hij klopt, roept, rukt aan de deuren en vensters; vruchteloos: alles is stevig gegrendeld en de gast in diepen slaap. Charles luistert: 't gerucht nadert, de gendarmes zijn maar al te wèl onderrigt, zij treden regtstreeks op den koepel aan. Niet in staat zich te | |
[pagina 110]
| |
doen verstaan, te zwak om de deur te openen, besluit de jongeling haar te verdedigen. Hij zal zich, zoo noodig, laten neêrsabelen op den drempel: ligt wekt de opschudding Cayla om nog bij tijds te ontsnappen. - De gil der moeder, op 't oogenblik dat een kolfslag Charles bewusteloos ter aarde doet storten, is alleen in staat de ooren van den syndicus te treffen. Met schrik ontwakend, verbijsterd, loopt Cayla - in plaats van te ontvlugten door de deur aan de Fransche zijde - naar den ingang waar zijn jonge vriend ligt neêrgeveld en werpt zich, zoo doende, zelf in de armen zijner vervolgers. - Des morgens na dezen afgrijselijken nacht hoorde het huisgezin, ontsteld en in gebede nederzittend, geweerschoten knallen: de vier magistraten werden gefusilleerd. - Na deze gebeurtenis vertrok de familie Sismondi naar 't voorvaderlijk Toscane. Bij de kleine stad Pescia zette zij zich op een klein landgoed neêr. Charles' zuster trouwde daar. Hij zelf liet zich met landbouw in en bestudeerde de regeringsvormen der vrije volken, eene goede voorbereiding voor den aanstaanden historicus. Evenwel, de schokken waarvan toen het overige Europa daverde, dreunden voort tot in het eenzame Valchiusa, waar onze kluizenaar, van liberalisme verdacht, tot tweemalen door de Oostenrijkers gegrepen en in de gevangenis geworpen werd. 't Is merkwaardig te hooren, hoe de jonge liberaal, zelfs in zijne boeijen, de vrijheid verdedigt en de buitensporigheden, in haren naam gepleegd, haar niet toerekenbaar acht. ‘Zoolang gij niet wezentlijk gelooft dat eer, regtvaardigheid, deugd en geluk voor een volk slechts in de vrijheid te vinden zijn, zult gij dubbel lijden.’ Zoo schreef hij op 18jarigen leeftijd, zóó vol geloof in de vrijheid bleef hij tot aan zijnen dood, omdat hij haar beschouwde als den grondslag aller maatschappelijke deugden. En dit schreef hij op strengen toon aan zijne moeder, die de behoudende beginselen was toegedaan. Merkwaardig evenzeer. Want hij had zijne moeder en zijne moeder had hem onuitsprekelijk lief. Zij had een magtigen invloed op hem. Sprekende van haar schrijft Sismondi aan de gravin d'Albany: ‘geene betrekking is inniger dan die van moeder en zoon, wanneer zij gewoon zijn elkander, als de teederste vrienden, alles toe te vertrouwen.’ En elders heet het: ‘het smart mij diep, dat gij mijne moeder niet hebt ontmoet: zij is het die ik het | |
[pagina 111]
| |
meest op de wereld lief heb: trouwens, zij is ook het beminnelijkste wezen dat ik ken.’ Omgekeerd, toen Charles in beraad stond en zijne moeder vroeg of hij den hem aangeboden leerstoel in de staathuishoudkunde te Wilna zou aannemen: ‘Wat mijn gevoelen is? vroeg zij, wat ik gevoel? Vergeet gij dan wat mijn geluk uitmaakt? Gij die zelf huivert bij de gedachte, 10 jaren door te brengen ver van het land dat gij liefhebt, weet gij dan niet, dat die 10 jaren meer zijn dan wat er mij nog te leven rest? Op den dag dat zij beginnen, zal alles voor mij gedaan zijn!’ Genoeg. Charles ging niet naar Wilna, maar zette zijne groote geschiedenis der Italiaansche republieken op het touw. Als hij mismoedig was en twijfelde aan zijne roeping als auteur, dan was het de moeder die hem vriendelijk toeriep: ‘Moed gehouden, mijn jongen! ik bid, ik bezweer u, laat u het hart niet beklemmen door de twijfelingen die er in oprijzen, zij zijn onafscheidelijk van het auteurschap: ieder begint er meê. - - Neen, mijn kleine man, van den stand der letterkundigen moogt ge mij niets kwaads zeggen: 't is de schoonste dien ik ken.’ Elders-is mevr. Sismondi de mentor haars zoons in zijnen omgang met menschen, in het plaatsen zijner toegenegenheden. Schrijvende over Benjamin Constant, zegt zij onder andere deze woorden: ‘Beste Charles, Constant moge van de menschen houden, maar teedere vriendschap, verkleefdheid, verwacht die niet van hem. Hij doet alles even geestig, geestig is hij ontzettend, maar wat men ziel noemt, ziel heeft hij niet!’ - Niet minder fijn bcoordeelt zij de gastvrouw van Coppet. Charles was op het punt deze te vergezellen op eene reis door Italië. ‘Zoo, zoo, gij gaat reizen met madame de Staël? Welk eene overmaat van geluk, zulk gezelschap te hebben! Maar pas op. 't Is een kort huwelijk. Altijd en altijd zamen, ziet men elkander te veel, en de gebreken vinden geen gaatje om er in weg te sluipen. Zij, een bedorven kind der natuur en der wereld, heeft toch ook de hare en...ik ken iemand die opspringt van schrik als hij een vlekje bij hen die hij liefheeft, ontdekt. Die iemand moet dus de dubbele taak vervullen van de oogen te openen voor zijn eigen gebreken en de oogen te sluiten voor de gebreken zijner reisgenoot.’ Nog één fragment uit mevrouw de Sismondi's brieven, eer wij ze wegsluiten. ‘'t Is waarlijk niet vreemd dat de menschen ons haten, als we, onnoodig, de meeningen aantasten, waarop zij | |
[pagina 112]
| |
hun geluk bouwen. - Laat de Drieëenheid, de Maagd en de Heiligen met vrede: zij zijn voor de groote menigte, die aan hen gelooft, de zuilen welke het geheele gebouw dragen, en 't gebouw zou instorten, als ge de zuilen schuddet. - Vroomheid behoort tot die aandoeningen der ziel, die het zoetst zijn en het noodigst voor hare rust. Zij is in alle godsdiensten te vinden, behalve daar waar men door de takken af te snoeijen, waaraan onze zintuigen reiken, door te spiritualiseren, tot afgetrokken denkbeelden en een troosteloos ledig vervalt.’ - Voilà qui est beau - roept Scherer uit - voilà qui est vrai, voilà ce que nous avons besoin de nous redire quelquefois, nous tous à qui il arrive si facilement de confondre l'erreur avec le mal, et de porter atteinte, dans les âmes, à ce qui fait leur force, plus que cela, leur beauté! - Sismondi verloor zijne moeder in 1821. | |
II.Van Valchiusa en de Oostenrijkers kwam Sismondi, met zijn letterarbeid, eerlang te Genève. Hij was 28 jaren en 't was omstreeks 1800 dat hij dikwijls Coppet bezocht, het meirdorpje met zijn prachtig kasteel, eenmaal door Bayle bewoond, waar thans Necker vreedzaam zijne laatste levensdagen sleet en madame de Staël reeds tal van bewonderaars tot zich troonde. Sismondi werd een der getrouwste hovelingen, dat is, een wezentlijk vriend, door haar naar verdiensten geschat. Wij zagen reeds dat hij haar vergezelde naar Italië; later doet hij met haar eene reis naar Duitschland. In zijne brieven zinspeelt hij nu en dan op pathetische tooneelen, waarvan hij getuige was. Mlle de Lespinasses brieven, pas uitgekomen, lezende, maakt hij onwillekeurig eene vergelijking. ‘Ook ik heb van nabij een hartstogt gadegeslagen, bijna even magtig, even ongelukkig toen sprak er eene onophoudelijk van sterven; maar zij stierf niet; zij dreigde dagelijks met zelfmoord en nog leeft zij.’ Omgekeerd kon de auteur van Delphine goeden raad geven, toen haar vriend aan dezelfde hartekwaal leed. Lucile heette het meisje beneden zijnen stand en zonder vermogen, dat Sismondi had betooverd en nu voegde zijne geletterde vriendin hare afkeurende stem bij die zijner moeder, zeggende, dat de mensch, hoe hartstogtelijk ook, toch altijd een inwendigen zin bewaart | |
[pagina 113]
| |
die zijn gedrag beoordeelt: ook zij had dat ondervonden. - Maar het krachtigst argument legde de Dood in 't geschil, die het jonge meisje wegrukte en den minnaar lang aan smartelijke gepeinzen ten prooi liet. Reeds door eenige staathuishoudkundige geschriften en de eerste deelen zijner Italiaansche Republieken bekend geworden, leefde Sismondi eenvoudig, maar onafhankelijk. Hij werkte voor de pers. Hij had aangenomen voor de Biographie Michaud de levensberigten van 600 beroemde Italianen te leveren. Dat waren ‘de groote mannen van 6 fr. per hoofd,’ zooals zijne moeder schertsend zeide. Hij achtte zich rijk genoeg om het aanbod van een leeraarsambt te Genève af te slaan, wegens de administratieve bezwaren en de verpligtingen daaraan verbonden. Echter gaf hij gaarne zijne krachten ten beste, waar hij meende wezentlijk nuttig te kunnen zijn. Zoo verdedigde hij een tijd lang, geheel onbezoldigd, als secretaris der kamer van koophandel, de belangen der handelaren tegen de despotieke maatregelen des Keizers. Coppet was onder alle beslommeringen het paradijs van zijnen geest. ‘Wij brengen (schrijft hij in 1808) het grootste gedeelte van den zomer te zamen (met Bonstetten) te Coppet door met madame de Staël, Constant en Schlegel. - Uit Sismondi's brieven en journaal ware veel bouwstof te halen voor een opstel: ‘Coppet onder het keizerrijk,’ of liever ‘Madame de Staël en haar kring.’ Want zij had haren kring, de slotbewoonster der boorden van het Meir, een ‘cercle’, in geest en rigting, meer gesloten dan die van Chateaubriand. - Beknopt als we zijn moeten, kunnen we uit Sismondi's nalatenschap alle trekken niet ligten die de ware beeldtenis malen dier hartstogtelijke, talentvolle, betooverende, mannelijke en toch teedere vrouw. Om te beminnen, om aan te kleven, om mede te gevoelen, daaraan had hare ziel behoefte, evenzeer als on bemind te worden. Ontvlamd voor de grootsche ideeën van waarheid, vrijheid, roem, verhief zich haar geest van zelf naar 't ideale. Daarin lag hare genialiteit. Hare edele ziel is de bronwel harer welsprekendheid. Zij wil roeren, overtuigen, treffen, daarom is haar talent oratorisch. Te veel misschien. Haar stijl is gespierd, vurig, niet plastisch. Hare uitdrukking heeft meer licht dan kleur, meer leven dan vorm. Minder met het schoon der phantazie dan met de edelste gevoelens des harten stoffeert zij hare werken. Zij jaagt naar | |
[pagina 114]
| |
het verhevene, niet naar de volmaking in de kunst. Zij is diepdenkend, meer dan kunstenares, en haar lezende volgt men haar met bewondering en sympathie, maar zonder te pozen bij haren arbeid met het gevoel van een geheel bevredigden smaak. Wel was Sismondi geen onpartijdig regter; maar hij oordeelt toch geenszins blindelings. ‘Magt - zoo lezen we ergens bij hem - schijnt aan den geest der stervelingen eene verkeerde rigting te geven. De magt harer faam, die steeds aangroeide, deed haar in verscheiden fouten van Bonaparte vervallen. Als hij, duldt zij geen verzet, ze is beleedigend in den redetwist en steeds geneigd scherpe opmerkingen te maken, ook zonder toorn en in 't volle genot harer voornaamheid.’ - Overigens, toen Bonaparte haar had laten aanzeggen, dat hij haar de geheele aarde overliet, maar Parijs voor zich wenschte te behouden en haar daarom op 40 uren van de hoofdstad verbande, onderrigtte de Minister van politie haar in stilte, dat, als zij een vleijend woordje, een lofspraak in Corinne wilde invlechten, alle zwarigheden weggeruimd en hare wenschen zouden verhoord worden. Maar zij antwoordde, gaarne alles wat kwetsend was te willen wegnemen, maar er niets te zullen bijvoegen uit gunstbejag. En zich jaren lang gelijk blijvende verdroeg zij hare ballingschap en 't verbod van de uitgaaf harer werken met eene opgeruimdheid en zelfbeheersching, waarover Sismondi verrukt is en die hij wanhoopt zelf te zullen bereiken. Toen zij er, in 1809, aan dacht om zich naar Amerika in te schepen, vloeiden Sismondi's brieven over van zwaarmoedige beschouwingen. ‘Ik kan u niet zeggen (schrijft hij) hoe mij dit vooruitzigt bekommert. Negen jaren ken ik haar en leef ik met haar, steeds inniger aan haar gehecht en haar wezen is een onmisbaar deel van mijn bestaan geworden.’ En toen hij, van eene reis naar Toscane te Genève teruggekeerd, tegen zijne verwachting madame de Staël te Coppet vond, is hij dol van blijdschap, uitroepende: ‘Ik wachtte te Genève slechts treurigheid en stilte, en zie, ik vond er wat mij het liefste is.’ In 1817 finale scheiding, het laatst vaarwel. Men bragt naar Coppet ter laatste rustplaats het overschot van haar, die met de rijke gaven van haar hart en genie dat plekje voor velen zoo gelukkig had gemaakt. Sismondi bewees mede de laatste eer aan de geliefde doode. ‘Alles is voorbij (schreef hij), mijn leven | |
[pagina 115]
| |
is verkeerd in smarte: er was welligt niemand aan wien ik meer verschuldigd ben dan aan haar.’ | |
III.De toekomstige biograaf van madame de Staël zal Benjamin Constant niet vergeten en aan Sismondi alweder treffende opmerkingen tot zijne waardering kunnen ontleenen. ‘Men heeft madame de Staël niet gekend (zegt hij) als men haar niet heeft gezien in 't gezelschap van Benjamin Constant. Hij alleen, haar geestverwant, bezat het vermogen om haren geest te wekken, en dien in volle grootte zich te doen ontplooijen, hij lokte eene welsprekendheid uit, hij opende een diepte van ziel en gedachten, zooals we die bij haar slechts in zijne tegenwoordigheid aanschouwden. Wederkeerig is Constant nooit meer zich zelf geweest dan te Coppet.’ - Den schrijver van Adolphe, diens leven en de passiën, waaraan hij door 't huwelijk met eene dwaze vrouw een eind meende te maken, laat onze auteur regt wedervaren. - Madame Récamier is zijn charme niet, evenmin A.W. Schlegel, die een groote rol speelt in den letterkundigen kring van Coppet. Schlegel, eerst 3 jaren gouverneur bij den heer Muilman te Amsterdam, werd een tiental jaren later de huisonderwijzer van madame de Staël. Men mag aannemen, dat de gastvrouw van Coppet ook aan zich zelve dacht, toen zij op eene jaarwedde van 6000 gulden den geleerden kunstkenner tot opvoeder harer kinderen koos. Sismondi's oordeel is hoogst ongunstig over den ijdelen Duitscher, die bij weinigen sympathie vond, die, zegt men, zich verschanste achter de vriendschap zijner meesteres en, als er gasten waren, kleingeestig zijne ondergeschikte betrekking ontveinsde door de gastvrouw toe te spreken met de woorden ‘chère amie.’ Ook met Chateaubriand kon de conscientieuse geschiedschrijver niet sympathiseren. Sprekende van de mislukte Martyrs, betreurt hij het, dat een zoo schoon talent zoo kwalijk was besteed, want innige waarheid, eene waarheid waarop men zich gerust verlaat, ademt niet in zijne geschriften. Daarom staat hij verbaasd evenzeer over 't plan van Chateaubriand om eene geschiedenis van Frankrijk te schrijven als over 't groote honorarium hem daarvoor door den uitgever beloofd. ‘Ik bewonder zijn talent (zegt hij); maar ik acht het allerongeschiktst om historie | |
[pagina 116]
| |
te schrijven. Hij bezit geleerdheid, ja, maar geen kritiek en welligt ook geen goede trouw; hij heeft noch methode, noch juistheid van gedachte, noch eenvoud van stijl’ enz. Zoo oordeelde Sismondi, de ‘étranger de mérite qui s'est consacré à notre histoire avec un dévoûment honorable’, gelijk Chateaubriand van hem getuigde. Wij wandelen de aanzienlijke gasten die vlugtig of langer verwijlden, prins August van Pruissen, op madame Récamier verliefd, Oehlenschläger en Chamisso, voorbij. Ook Zacharias Werner, de grillige apostel der liefde, vertoefde eenige weken in den kring, dien madame de Staël met haren tooverstaf rondom de mannen van vernuft wist te trekken. ‘Un fou de génie, un fanatique obscène’ noemt hem Scherer en Sismondi weêrspreekt dat oordeel niet. ‘Wij hebben (schrijft hij) den treurspeldichter Werner bij ons gehad. Ik hoop hem ook aan uw adres te doen geworden, als hij in 't volgende jaar Italië bezoekt. 't Is een hoogst opmerkelijk verschijnsel die mystieke poëzij, welke thans in Duitschland geheel den boventoon voert en de gansche natie in een voortdurend somnambulisme houdt. Werner is haar groote profeet. 't Is een man die groote geestkracht, bevalligheid, fijnheid en vrolijkheid van geest aan veel gevoel en diepte paart. Met dat al beschouwt hij zich als geroepen, om de liefde aan de wereld te prediken. Hij is, zooals gij wilt, apostel of leeraar der liefde. Zijn tragoedies zijn aangelegd, om de hoogheilige liefde te verbreiden, en zij zullen doel treffen, want zij vloeijen over van verzen, zoo schoon gebouwd als men ze in Duitschland nog niet heeft aanschouwd en van een frissche en rijke phantazie, die in weerwil harer grilligheid bewondering vergt. Dezer dagen hoorde ik hem dogmatiseren met een verstandig Duitscher, den reeds bejaarden baron von Vogt. ‘Weet gij, vroeg Werner, wat men in zijne maîtresse beminnen moet? - Vogt wist het eigentlijk niet. ‘God’ - zeide de dichter. - ‘Zeker!’ antwoordde Vogt, door de verklaring overbluft. | |
IV.Als doortrekplaats in een heerlijke streek mogt, in 't begin dezer eeuw, met een toen gepaste beeldspraak, Genève ‘de Europeesche tooverlantaarn’ heeten. Keizerin Joséphine had er | |
[pagina 117]
| |
in 1812 een buitenverblijf. Talma gaf er tooneelvoorstellingen. Zoodra de vrede weêr het vaste land ontsloot, kwamen troepen van Engelschen aanzeulen. De grootste personaadies zag men daar óf doortrekken óf verwijlen; de princes van Wales met haar dubbelzinnig gevolg, lord Holland en lady Holland, de eerste even edel als de laatste koud van gemoed, lord Lucan met zijne drie dochters, ‘zoo geschikt om hoofden op hol te brengen’, Ward - sedert lord Dudley - de heerlijke prater, sir Humphrey Davy, de geniale physicus. - En na de tweede Restauratie, in '16, een nieuwe stoet: lord Brougham, toen nog lord, de economist Honry Broughams, medewerker aan de Edinburgh Review, lord Byron, die voor altijd Engeland verlaten had en zes maanden op het landgoed Diodati woonde, terwijl Shelley beneden, te Montalègre aan den zoom van het Meir, verblijf hield. Maar vooral ook om een blijvende kern van wetenschappelijke en vernuftige bewoners mogt Sismondi zijne geboorteplaats prijzen, die in weerwil harer ongelukken de bloem der beschaving ‘une société d'élite’, van vrouwen zoowel als mannen, bevatte. Bonnet en de Saussure behooren tot een vroeger tijdvak. Rossi komt iets later; maar Sismondi zag er de Candolle en de la Rive, den regtsgeleerde Bellot, den staatkundige Pictet de Rochemont, voorts Dumont, Bonstetten, Lullin de Chateauvieux, mannen van aanzien en letterkundige bekwaamheid. De bejaarde Bonstetten vooral, levendig van geest en verbeelding, meer vernuftig dan degelijk, meer schitterend dan diep, maar bij uitstek prettig en vriendelijk in den omgang, was Sismondi's vriend en 't voorwerp zijner veelvuldige beschouwingen. Hij verheelt de feilen van zijnen vriend niet en de toekomstige geschiedvorscher zal in Sismondi's brieven de scherpzinnigheid erkennen, waarmede het gezond verstand van den eerlijken Genevees Bonstetten gekenschetst heeft. Zoo ook Étienne Dumont en Chateauvieux, gene de geestigste man van zijn tijd, met wien hij één was in beginsel maar van wien hij in oordeelvellingen verschilde. ‘Want Dumont is een even onverstoorbaar vriend der vrijheid als ik en hij maakt haar van juist dezelfde voorwaarden afhankelijk; maar hij meent, dat men haar ontvangen zal van regeringen, die zich op hare legitimiteit, haar goddelijk regt beroepen; en dat doe ik niet. Ziedaar het eenige verschil tusschen ons.’ Lullin de Chateauvieux, wiens omgang en opgewekte, puntige, altijd frissche gesprekken Sismondi hooger achtte dan zijn schrijf- | |
[pagina 118]
| |
trant, was de auteur van het Manuscrit, venu de Sainte-Hélène, dat de geheele wereld, met Wellington incluis, verschalkte, totdat Napoleon het als zijn werk loochende, zonder dat men ontdekken kon wie het had gemaakt. Eerst in 1841 trok in het bijzijn zijner kinderen de olijke Chateauvieux een lade open en hun een bundel oude papieren toonende, ontsluijerde hij het lang bewaarde geheim. Nog twee namen bespreekt Sismondi, die beroemd waren in hunnen tijd: Guillaume Favre en Madame Necker, deze die niet alleen een beroemd werk over opvoeding wist te schrijven, maar, wat meer is, haar man tot een beroemd man wist op te voeden, - Favre, wien madame de Staël ‘mon érudit’ noemde, door Sismondi als de rijke aan middelen, maar vooral als de rijke in geleerdheid, kunstzin en huiselijk geluk met vloeijende pen geteekend, zoodat het den echten Franschman onzer dagen ergeren moet in de 17de uitgave van Bouillet, onder zooveel prullen, zelfs den naam van Guillaume Favre niet te vinden. | |
V.Keeren we onverwijld tot Sismondi terug. Hij had nooit Parijs gezien. ‘Ik verfoei Parijs (schrijft hij) en vrees het: want ik zou niet willen, dat een weinig genot, daar gesmaakt, mijnen afkeer verminderde van de stad en hare bewoners en van de natie wier hoofdstad zij is.’ Trouwens, Genève had veel verloren en geleden door zijne inlijving bij Frankrijk. En - ‘wij Franschen - zegt Edmond Scherer - verbeelden ons zoo gaarne dat er geen benijdbaarder lot is voor een volk dan opgenomen te worden in onzen kring en onze staatsinstellingen te mogen genieten.’ Sismondi was bekrompen genoeg daar anders over te denken en te zuchten over zijn vaderland, dat hij tot een kwijnend leven onder het despotisch beheer van een Fransch departement zag gedoemd. Bovendien geregeld en naauwgezet van leven, vreesde hij de Parijzenaars, ‘die niet weten te beminnen, noch zich te herinneren, die hunne genoegens najagen of zich op hunne bezigheden storten met een drift, welke hen het ware doel des levens voorbijvoert.’ Toch kwam hij te Parijs, en, reeds bekend door zijne geschrif ten, aanbevolen door zijne vrienden, werd hij met onderscheiding in de beste kringen ontvangen. ‘Als ik spreek van vrijheid (schrijft Sismondi) dan verstaat mij de geheele faubourg Saint | |
[pagina 119]
| |
Germain, de Montmorencys, Chatillons, Duras. Daar leeft nog het oude eergevoel, dat steunde op de onafhankelijkheid: dat is ook vrijheid. Maar die laaghartige parvenu's, die door oproer uit het slijk tot de senatorszetels zijn opgeklommen, zij hebben er geen sprankel van in de borst.’ - Daar ontmoette hij Chateaubriand en madame de Souza; vooral het gezelschap der vrouwen verrukte hem: ‘Bevalligheid van manieren, een veelzijdige kennis, levendigheid van uitdrukking, kieschheid van gevoel - zoo schreef hij aan de gravin d'Albany - men vindt ze alleen bij uwe sexe, en nergens treden zij schooner ontwikkeld, in harmonischer vereeniging te voorschijn, dan in de uitgelezen kringen van Frankrijk.’ - Na vijf maanden genietens, ‘een voortdurend gastmaal voor den geest,’ vond hij dan ook, te Genève teruggekeerd, alles mat en fletsch. Tot één merkwaardig gevolg had zijn uitstapje naar Parijs geleid: de verandering in zijne denkwijze over de Fransche natie. Sismondi had een afschuw gehad van Napoleons despotisme, een afschuw die, schoon dan ook verzacht, zich tot het geheele volk uitstrekte. Intusschen, het krijgsgeluk kenterde. Wij zijn in 1814. De oorlog in Spanje, de togt naar Rusland, Leipzig hebben 't geloof aan de almagt des veroveraars geknot. Andere gevoelens grijpen nu de ziel des geschiedschrijvers aan. Hij haat evenzeer de dwingelandij; maar hij maakt onderscheid tusschen den dwingeland en Frankrijk. Een soort van edelmoedigheid neigt hem naar den kant der overwonnenen. Overigens getrouw aan de zaak der vrijheid, kan hij niet gelooven, dat zij door de verbonden mogendheden wordt gediend: hij voorziet en ducht reactie. ‘Er is één man van wien ik een sterken afkeer heb; maar onder zijne tegenstanders is er geen, wien ik genegenheid of achting toedraag. Die man heeft stellingen verkondigd die mij, als ik ze in boeken lees, het bloed naar het voorhoofd jagen; maar het zijn volstrekt die stellingen niet, welke zijne tegenstanders bestrijden. Integendeel, zij hebben welligt dezelfde beginselen als hij.’ - - En in October 1814: ‘Een steeds heviger smart grijpt mij aan, zoo dikwijls ik de volken van Europa beschouw. Hun haat tegen den overweldiger is groot, maar niet alzoo hunne minachting voor onnoozele vorsten. En of verontwaardiging dan wel verdriet bij mij de overhand heeft, weet ik niet, als ik zooveel koningen, zooveel regeringen weêr zie op- | |
[pagina 120]
| |
treden, die domheid en volstrekte ongeschiktheid als aanspraken doen gelden. Dat terugvloeijen naar het despotisme is, in mijne oogen, het voorteeken van nieuwe omwentelingen.’ Wat we nu gaan lezen, zal ons bevreemden en bewijzen dat, in de honderd dagen, bij Sismondi de goede bedoeling het oordeel verschalkte. ‘Hevige twisten - schrijft madame de Staël op het einde van 1815 - hebben wij, in brieven, over Bonaparte gevoerd. Hij (Sismondi) zag de vrijheid, waar zij onmogelijk zijn kon.’ Werkelijk geloofden Constant en Sismondi aan de mogelijkheid van een liberaal keizerrijk. Van daar, dat gene de ‘Acte additionnel’ redigeerde en Sismondi door een reeks van artikelen in den Moniteur de waarborgen in het licht stelde, die de Constitutie aan de vrijheid schenken zou. Napoleon, getroffen door een bijval even onverhoopt als krachtig, verlangde Sismondi te zien. Het onderhoud had plaats in den tuin van het Elysée. De vorst begon met vleijerij, hij sprak over Sismondi's werken, en verzekerde hem, dat hij ze alle, reeds voorlang, gelezen had. Sismondi bragt van zijnen kant het gesprek op de keizerlijke constitutie en den tegenstand dien zij had ontmoet; en toen de keizer in zijn antwoord onder andere nverklaarde: ‘die tegenstand zal wel ophouden, overigens zijn onze Franschen voor die nieuwe denkbeelden niet rijp’ - drong de auteur nogmaals aan en kwam op het hoofdpunt terug, zeggende: ‘Het spijt mij dat zij niet willen inzien, hoezeer het regeringsstelsel van uwe majesteit veranderd is. Als vertegenwoordiger der revolutie hebt gij u aan alle vrijzinnige denkbeelden gebonden, want de partij der vrijheid is, hier evenals in 't overig Europa, uw eenige bondgenoot. - ‘Zeer zeker - viel Napoleon in, terwijl hij in de vlugt een historische paradox, toen minder gebruikelijk dan thans, greep - ‘de bevolkingen en ik, wij weten het wel zamen, dat maakt het volk mij toegenegen. Nooit week mijn bestuur af van den weg der revolutie, ik zeg niet van de beginselen, die gij en anderen verkondigt. Ik had vroeger andere gedachten, groote plannen. Maar - ik houd van toepassen. Gelijkheid voor de wet, gelijkmatige verdeeling der belastingen, toegang voor allen tot alle betrekkingen, al die dingen gaf ik. De landman ondervindt het, daarom ben ik zijn man. Populair ben ik, ten spijt der idealisten.’ - Zonderlinge mengeling van helderziendheid en verbliuding in onzen grand Capitaine, die | |
[pagina 121]
| |
zoo scherp in 't oog vat wat zijne kracht uitmaakt en zoo hal sstarrig zijne fout voorbijziet. ‘Populair ten spijt der idealisten’! - ja, hij was populair, ten spijt aller grootsche ideeën van vrijheid en zedelijkheid, ideeën tegen welke men wel de hartstogten en belangen in 't harnas kan jagen, maar die niettemin het levensbeginsel blijven der menschelijke maatschappij! Veel had nog de keizer over de Engelschen, het onderscheid tusschen den Engelschen en Franschen landaard en over zijn terugkeer uit Elba gesproken: hij was warm geworden, wiesch zich het zweet van het voorhoofd en vertrok. Des anderen daags zond hij Sismondi 't Legioen van eer, - dat deze weigerde. Wij behoeven niet te betoogen, dat Sismondi's begoochelingen in de honderd dagen moesten vervliegen. Waterloo, de intogt der gealliëerden, de hardheden der tweede restauratie ontnuchterden hem. Vrij koel te Genève ontvangen, trok hij naar Engeland in 1819 om er, 46 jaar oud, eene vrouw te huwen zijner waardig en tot wie hij zeggen kon: ‘Jessie, ik acht u evenzeer als ik u bemin.’ - Hij vestigt zich op een klein buiten bij Genève, leidt er een leven overeenkomstig zijnen smaak vol huiselijk geluk en werkt duchtig. Hij heeft naauwelijks zijn ‘Italiaansche Republieken,’ de vrucht van 21jarigen arbeid, voltooid of hij begint zijn nog uitgebreider ‘Histoire des Francais’, die hij niet voleindigen zou. Bij wijze van afwisseling zendt hij onderwijl lijvige boeken over économie politique, brochures en dagblad-artikelen in de wereld. Hij neemt allengs een eervolle, welverdiende plaats in als historicus, publicist en philanthroop. Een leerstoel in de Sorbonne, een in 't Collége de France worden hem aangeboden. Te midden van zijnen arbeid doet hij nog reizen naar Toscane, waar zijne moeder stierf, naar Parijs, waar hij in 1824 een onderhoud had met Louis-Philippe. - Over dezen vorst is zijn oordeel ongunstiger, dan de geschiedenis het schrijven zal. Toch juichte Sismondi niet minder luid dan de 82jarige Bonstetten, toen de blijmare klonk, dat de Julij-revolutie den prins tot koning verheven had. Maar te tweedenmale teleurgesteld riep hij weenend uit: ‘De omwenteling baat slechts de reactie. De democratie verraadt de vrijheid.’ Hij verontrust zich over de stellingen zoowel der economisten als der socialisten. Zoo zijne werken in der tijd zijn gewaardeerd, invloed hebben zij volstrekt niet gehad. Hij bevroedt het en mompelt reeds bij zich zelven | |
[pagina 122]
| |
de woorden die hij stervend uitspreken zal: ‘ik ga heen zonder een spoor van mij achter te laten en niets van wat ik wenschte, geschiedt.’ Sedert de restauratie was Sismondi lid van het Conseil représentatif zijner moederstad geweest. Hij oefende zich zeer vlijtig in het spreken en bleef lid tot aan zijnen dood. Zijnen pligt als burger vervulde bij stipt, somwijlen met talent en moed. Bijv. in 1838. Prins Lodewijk Bonaparte was (na den aanslag op Straatsburg) uit Amerika naar Zwitserland teruggekeerd en de fransche regering, ongerust over zijne nabijheid, vroeg, eerst officieus, later opentlijk en met nadruk, bij monde van den minister Molé, 's prinsen verwijdering uit de republiek. Die eisch, als onregtvaardig beschouwd, omdat de prins burger van Thurgau was, werd uitgekreten als een intimidatie door eene groote natie aan een kleine gepleegd, en in elk kanton was de discussie regt levendig. Tegen de eenstemmige conclusie echter, dat Louis Bonaparte, als de regten van Thurgausch burger bezittende, niet kon worden uitgezet, kwam Sismondi, in de beraadslaging te Genève, met buitengewone klem, warmte, ja hevigheid op. Hij ontwikkelde de stelling, dat de gewone regelen van het regt niet toepasselijk zijn op iemand, wiens positie eenig is in de wereld, wiens naam maakt, dat Frankrijk en de geheele wereld in hem nooit iets anders zullen zien dan een Franschman. Zich op 't getuigenis der feiten die men gezien had beroepende, zeide hij: ‘Als er nog een zweem van twijfel over prins Lodewijk Napoleons vaderland was overgebleven, zijn aanslag op Straatsburg zou dien hebben te niet gedaan. Daar heeft hij duidelijk genoeg door daden kond gedaan, dat hij Franschman is, dat hij zich zelven als een Franschman beschouwde, nog meer, dat hij zich door de stemmen van 4 millioen Franschen beschouwde als den eerst geroepene, om op te volgen in het rijk van zijnen oom. Ik wil hier niet nagaan op welke gronden hij dat regt vestigt. Men heeft in alle kantons-vergaderingen de geestigheid gehad den nieuwen pretendent met spot of blaam te bejegenen. Ik zie geen enkele reden voor dien spot. De prins heeft blijk gegeven van stoutmoedigheid, bedrijvigheid, handige berekeningen, tact om tot de soldaten te spreken, tact om voor de soldaten te schrijven, kortom hij deed alles waardoor een partijhoofd schitteren kan.’ | |
[pagina 123]
| |
Had de redenaar hier getoond hooger dan anderen te staan door zijne ruimere beschouwingen, hij had ook getoond moed te bezitten, toen hij die onbewimpeld uitsprak. Want zoo heftig was op dat tijdstip de opgewondenheid van 't Zwitsersch patriotisme, dat Sismondi een oogenblik gevaar liep, zijn huis door de vlammen te zien vernield. Erger ramp zou hem treffen, eer hij zijn levensbaan had volbragt. Verdriette het hem, telkens weêr te ontwaren, dat de berekeningen, die hij op menschen en instellingen gemaakt had, faalden, hij was letterlijk onzinnig van smart, toen een oproer, te Genève uitgebarsten, de geheele constitutie, ‘die ons gelukkig en verstandig maakte, die ons onderscheidde van alle kantons’, omver wierp. Den 22sten Nov. 1841 had eene gewapende bende, op het stadhuis verschenen, onder bedreiging van plundering en brand, den vertegenwoordigenden Raad doen besluiten tot het bijeenroepen eener Assemblée constituante. Deze vergadering, spoedig bijeengekomen, telde ook Sismondi onder hare leden. Reeds ondermijnd door de ziekte waaraan hij sterven zou, hield hij vol met te zitten, ja te spreken. Ook vermande hij zich, om zijne Geschiedenis althans tot aan Lodewijk XV's dood af te werken. Dat gelukte hem. Den 9den Mei '42 schreef hij het slot; den 13 Junij verbeterde hij nog proeven, en den 25sten ontsliep hij. Iets melancolieks ligt er in 't afscheid, dat hij van zijn lezers neemt. ‘De laatste 2 jaren (schrijft hij) genoot ik schier geen enkelen gezonden dag. Bij de maand, bij de week voelde ik de kwaal verergeren, die, hoewel langzaam, toch zeker mij naar de grens van dit aardsche voert. Buitengewone inspanning kostte het mij, geen enkelen dag van mijn werk af te gaan, daaraan al mijn krachten te geven. Doch tot dit rustpunt genaderd, is 't mij ook onmogelijk, éénen stap verder te doen.’ | |
VI.Mijne lezers kennen thans Sismondi; zij hebben zijn beeld uit de vouwen zijner brieven, uit de schuilhoeken van zijn dagboek trek voor trek zien verrijzen. Hij behoorde niet tot dezulken die zich zelven te hoog aanslaan. Hij vond in zich ‘goede deugden en gestrengheid, karakter en kundigheden, maar weinig geest en gevoel en volstrekt geen bevalligheid.’ Dat is te laag geschat. | |
[pagina 124]
| |
Sismondi is, ja, tamelijk log en traag, maar toch eerlijk, open, onbekrompen van aanleg. Bezit hij geen energie, hij is degelijk. Hij is niet alleen humaan en weldadig, maar ook teeder en kiesch. Zijn gezond verstand gaat bij wijlen over in scherpzinnigheid. Hij ziet meer en scherper dan ge meenen zoudt. Wij vinden in zijn journaal een fraai gezegde dat den man van tact aanwijst. ‘'t Is eene beleefdheid die men dikwijls in de wereld hebben moet, iets niet te hooren wat men zeer goed hoort en met goedhartigheid te slikken wat niet zeer goedhartig was van anderen.’ Kortom Sismondi heeft levendigheid van geest genoeg om te boeijen, zijn goedheid wekt medegevoel en hij bezit deugden die eerbied vergen: ziedaar wat zijn briefwisseling aangenaam maakt. Hij was geen alledaagsch boekenschrijver, maar een studieus auteur: 8 tot 10 uren werkte hij elken dag. Ontbraken hem de lust en de gelegenheid om in onuitgegeven stukken te wroeten, wat men thans van den geschiedvorscher eischt; hij las ten minste, vergeleek, controleerde alle uitgegeven bescheiden, en zijne kennis van vreemde talen deed hem op ruimer veld arbeiden dan zijn voorgangers hadden gedaan. Zonder te jagen naar geleerdheid of scherpzinnigheid, blijkt hij overal goed onderrigt en naauwgezet te zijn; hij is een compilator zoo ge wilt, maar een compilator, die zijn onderwerp meester is. Onbekend met de moderne kunst, die door plastische vormen en sprekende figuren ons een vervlogen tijdperk wedergeeft, behoort hij tot de moraliserende, redenerende school, die den geest der 18de eeuw in de geschiedenis bragt, een ietwat afgetrokken liberalisme en een eenigszins bekrompen wijsbegeerte. 't Blijft intusschen de vraag, of die methode van redenerende beschouwing niet hare regten zal handhaven naast de meer beschrijvende, zuiver historische. - De verhaaltrant van Sismondi is klaar, de verschillende draden schieten voort zonder in een klomp zamen te loopen; hij houdt de aandacht gaande, wel is waar een aandacht, niet door de gratie der kunst gewekt. De schrijver is geen artiste. Hij heeft het zelf gezegd, en wij mogen hem gelooven, dat hij Rome en de Campagna had kunnen doorkruisen, zonder er iets anders te zien dan stof voor beschouwingen over staathuishoudkunde en philanthropie. Ook zijn stijl is niet zuiver. Hij verontschuldigt zich met te zeggen, dat hij genoodzaakt was allerlei auteurs in allerlei talen te lezen en als het ware buiten | |
[pagina 125]
| |
den moederlijken tongval te leven. Onzuiverheid van taal is echter de ergste fout zijner werken niet. Hij geeft niet nu en dan eene levendige beschrijving, een klassiek portret, een schitterend verhaal. Zoo als de zaken hem onder de oogen komen beschrijft hij ze, zonder woordenkeus, zonder beweging, zonder kracht, zonder de eigenaardigheden die het gestel, de schakeringen van licht en bruin die een fijne smaak medebrengt. Maar Sismondi is niet alleen geschiedschrijver, hij is ook, ja nog veel meer, staathuishoudkundige. Hij is de bestrijder der Engelsche school, van hen die de wetenschap tot de theorie van den rijkdom maken, inderdaad dus de bestrijder der staathuishoudkunde zelve. Alleen in zijn strekking beschouwd, is hij een socialist. Hij is als de socialisten een vijand van het laissez-faire en van de vrije mededinging. Als zij bemoeit hij zich minder met de maatschappij zooals zij is, dan met de maatschappij zooals zij zijn moest en zooals men haar zich droomen kan. Als zij, eindelijk, levert hij ontwerpen van industriëele organisatie, minder afgetrokken, minder radicaal, minder hevig, ja, maar toch even willekeurig. Sismondi reist in 1834 in Duitsch Zwitserland. Ziehier wat hij boekt in zijn journaal. ‘Mij trof het eigenaardige toilet der vrouwen van 't Emmenthal, die hoeden van geel stroo met platten strik van lint daar midden op, die vierdubbelde korte rokken en korte rijglijfjes, afgezet met goud. Blijkbaar is de geheele kleedij in de vallei vervaardigd. De plaatselijke mode onderhoudt dus in elk dorp, behalve de wevers, die tot de landbewoners behooren, nog kleêrennaaisters, hoedemaaksters en verkoopsters van mode-artikelen, die werken voor eene markt welke zij goed kennen en die zij niet zullen overvoeren. Zoo stelt het nationaal costuum naast het kleine grondbezit den kleinen industriëelen eigendom. Alle vrouwelijke broodwinningen zouden ophouden, zoo de Zwitsersche vrouwen begonnen lijnwaad van St. Gallen aan het lijf en neusdoeken van Glaris op het hoofd te dragen. Nog een ander voordeel steekt er in die kostbare dragt der boerinnen; hare ervaring leert haar, dat er zekere welstand noodig is om te trouwen, om het leven te beginnen. In 't algemeen is het goed, dat het begin der loopbaan voor den arme moeijelijk is, en dat zij ruimer wordt naarmate hij voortschrijdt. Men doet tegenwoordig het omgekeerde: men maakt het hem gemakkelijk om in te treden, maar moeijelijk om te vorderen. | |
[pagina 126]
| |
Beter ware, moeijelijk geboren te worden en gemakkelijk te leven. Men heeft de verhouding trachten om te keeren en de geboorte gemakkelijk, het leven moeijelijk gemaakt.’ Dat is geheel Sismondi die spreekt. Omdat een costuum zekere voordeelen bezit, zou hij voor goed dat costuum willen vaststellen. Laat hem begaan, en hij zal de boerinnetjes beletten, ooit andere stof voor haar jakjes of een anderen vorm voor haar hoeden te kiezen. Zoo in alle vraagstukken. De toenemende bevolking wordt gevaarlijk als zij niet in verhouding is met de voortbrenging: Sismondi zou wenschen, dat het moeijelijk was geboren te worden. De vervanging van den handenarbeid door dien met werktuigen, sleept bezwaren met zich: Sismondi predikt tegen de machines. De mededinging is een worsteling waarin, als in iedere worsteling, menig zwakke verpletterd wordt: onze schrijver vloekt de mededinging. Een der gevolgen van de vrijheid is de onevenredigheid der fortuinen en levenstoestanden: ziedaar genoeg om de vrijheid te veroordeelen. En merk het wel op, dat Sismondi geen enkele maal vraagt, wat te doen om de concurrentie en machines tegen te gaan en het toenemen der bevolking te stuiten. Welligt zou hij de eerste zijn die terugdeinsde voor een krachtig ingrijpen van den Staat in deze zaken. Neen, nog eens, Sismondi is socialist, hij heeft, als zijn geestverwanten, een afkeer van onze civilisatie en hij haat de economische beginselen waarop deze rust; maar hij is een inconsequent socialist, en daar waar Owen, Saint-Simon en Fourrier wenschen omver te werpen, vergenoegt zich Sismondi met te zuchten. Verbazen we ons niet te zeer! Een streng logische geest ontbrak hem. Sismondi bezit de kunst niet, om een opgevat beginsel eerst uit te spinnen tot in al zijn wettige gevolgen, de wetenschappelijke ontwikkeling tot hare uiterste grens te laten afloopen en dan in de praktijk die wijzigingen aan de theorie te geven, die de voorzigtigheid of menschelijkheid gebiedt. - Weet gij welke missie hij aan de staathuishoudkunde zal opdragen? - ‘Geluk te verspreiden.’ - Geluk. En welk? Het zedelijk geluk? of alle soorten van geluk? of wel bedoelt hij stoffelijk geluk, het welzijn der groote menigte? Maar dan vervallen wij weêr tot de theorie der voortbrenging en der ver- | |
[pagina 127]
| |
deeling van den rijkdom, dat is juist tot hetgeen onze economist aanhoudend bestrijdt. Wel beschouwd, heeft Sismondi nooit regt geweten wat hij wilde. In zijn geheel genomen, is Sismondi een doctrinair. De doctrinair stelt zich een orde van zaken voor, overeenkomend met de theorie en daar die orde van zaken juist, geregeld, wenschelijk is, moet zij slechts, volgens den doctrinair, worden verwezentlijkt. De menigte moet worden bestuurd, de kiezer moet knap zijn, de verkiesbare moet bezitten, het gezag moet zonder schokken overgaan, er moet eene aristocratie, er moet een beheer der middenklassen zijn; er moet een juist evenwigt wezen van alle krachten der natie, er moet gelijkmatigheid in bezittingen, evenredigheid tusschen de bevolking en de middelen van bestaan, er moet verlichting en geluk zijn voor allen. Zoo redeneert de doctrinair. In één opzigt heeft hij gelijk. De rede is het ideaal, en geene maatschappij kan aflaten een hooger doel na te streven. Een regering heeft, wel beschouwd, geen andere roeping dan te arbeiden, opdat hetgeen is worde wat het zijn moet, opdat het idee meer en meer kome in de werkelijkheid. Maar even waar is het, dat de eerste pligt van den staatsman is, naauwkeurig te letten op de hoogte van beschaving, den geestelijken aanleg, kortom op den werkelijken toestand der maatschappij. Zonder dat is het werk des staatsmans kunstwerk. Dat heeft Sismondi niet genoeg begrepen. Ook in zijn beschouwingen der Europesche regeringsvormen is hij te veel beredeneerd. Verstandig, logisch, goed ingelicht, verbeeldt de schrijver zich dat de rede zijn maatstaf is. Hij kent de voorwaarden van een goed bestuur volkomen; maar hij begaat de fout van te vergeten, dat een bestuur in de eerste plaats een quaestio facti is. Telkens stuit men bij hem op schijnschoone en ijdele stellingen. Wat werkelijk de vraag en praktisch is, behandelt hij niet; hij wenscht dit, hij verlangt dat, hij stelt de schoonste beginselen zonder te vermoeden, dat veel redeneringen onvruchtbaar zijn, omdat de taak van den staatsman niet is zich een ideale regering te droomen, maar wel om het best mogelijk partij te trekken van de menschen en de feiten, van de vooroordeelen en hartstogten. Sismondi houdt zich veel met godsdienst bezig. Naar mate hij in jaren klimt, neemt zijn geest een sterker tint van vroomheid aan. Echter geeft hij zijn geloof niet aan | |
[pagina 128]
| |
't gezag noch zijn begrip aan de wonderen prijs. Hij behoort, zegt hij, tot de redeneerders en koude denkers. ‘Ik verhef mij tot God door te zien op het heelal dat hij schiep en de wetten die het besturen.’ Hij ziet in het christendom slechts de vrucht van den arbeid der vroomste en vroedste menschen van alle eeuwen, om uit te drukken al wat de mensch kan weten van zijn betrekking tot den Schepper en van zijne pligten jegens zichzelven. Hij verheelt zich de leemte in zijne denkwijze niet. ‘Ik voor mij, zoo erkent hij, ik twijfel aan veel, ik twijfel aan mijn eigen meeningen en hoe meer ik voorwaarts ga in het leven, des te schroomvalliger word ik om ze te verbreiden.’ Met dat al, zoekt Sismondi steeds meer zijn rustpunt in de gedachte aan God, in de Voorzienigheid, in het gebed. Men ziet het: een groot man, die helder denkt en zijne gedachten helder teruggeeft, die weet wat zijn moet, die vraagt wat is en zijn kan, zulk een man is Sismondi niet. Maar zoolang zedelijke grootheid op prijs wordt gesteld, zal Genève op Sismondi kunnen bogen als een man van karakter, edel, eerlijk, groot in maatschappelijke deugden. Indien het waar is wat een beroemd Jezuïten-prediker der 18de eeuw, le père de Neuville, zeide: ‘Il n'est pas d'homme qui n'aimât mieux être parfaitement ignoré qu'être parfaitement connu;’ - dan is in eene zamenleving van zulke menschen de persoon uitstekend die in gemoede zeggen kon de woorden waarmede ik aanving: ‘il n'y a pas un être humain qui ne gagne à ce que, pour le juger, on prenne son point de vue de l'intérieur.’
E. |
|