| |
| |
| |
Het archief te Dordrecht.
De Vaderlandsche geschiedenis beleeft thans een gulden tijdperk. Wel worden hare beoefenaars, gelijk in Belgie door het Gouvernement niet aangemoedigd, noch aanzienlijke sommen voor de uitgave van oude oorkonden afgezonderd; maar toch de lust tot onderzoek wordt door geen kleingeestige angstvalligheid en vrees voor openbaarheid meer belemmerd; de ijzeren deuren der Arehieven-kamers zijn op koninklijk bevel ontsloten, en de tegenwoordige Wagenaars mogen onbelemmerd hunne nasporingen aanvangen en voortzetten. Sedert eenige jaren is dan ook onze geschiedenis die van Wagenaar, Cerisier of Bilderdijk niet meer: een nieuw en naauwkeurig onderzoek heeft tot andere resultaten geleid. En niet alleen mag zich de geschiedschrijver naar lust in landelijke en stedelijke archieven bewegen; maar inventarissen der schatten die zij bevatten worden door de pers algemeen gemaakt, opdat een iegelijk wete wat er nog uit vroegere tijden voorhanden is. Zulk een inventaris werd ook van het archief te Dordrecht, door den secretaris dier stad, mr. P. van den Brandeler in het licht gegeven; een archief dat de hoogste belangstelling verdient, want het is dat van de oudste en zeker van een der merkwaardigste steden van Holland. Meer dan elders heeft het bestuur dier stad in vroegere jaren eene vrijgevigheid getoond, die te meer opmerking verdient, wijl het juist Dordrecht was, dat het meeste belang er bij had, dat hare resolutiën, boeken en thesauriersrekeningen gesloten bleven. Beverwijck, Balen, van Someren, en van de Wall hadden den vrijen toegang. - Evenwel vergete men niet, dat de voormalige regenten, wier
| |
| |
geslachten tot in de vorige eeuw voortbloeiden, wel gezorgd hebben, dat hetgeen een schaduw over de daden hunner voorvaders kon werpen, óf in hun eigen archief overging óf verscheurd en vernietigd werd. Van hier dat zoo menig vurig begeerd handschrift te vergeefs gezocht wordt.
Doch deze oorzaak was het niet alléén welke zoo vele hiaten in het archief maakte. Eene andere was: de lust tot geschied- en oudheidkundige studiën van sommigen der oude regenten. Zij namen boeken en portefeuilles met oorkonden uit het archief, ten einde die in hunne woningen te doorsnuffelen Deze werden, hetzij wijl de dood hen verrastte, hetzij uit nalatigheid, niet weder teruggebragt, en zoo geraakten die in vervolg van tijd in verschillende bibliotheken, of werden onder den hamer gebragt, en de stad was verpligt, zoo zij prijs op het bezit er van stelde, haar eigen goed voor vaak aanzienlijke sommen terug te koopen.
Maar wat ook in den loop der eeuwen verloren is geraakt of vernietigd werd, het Dortsch palladium, de kast met privilegiën bleef ongeschonden. Zij bevatte oorspronkelijke en gecopieerde handvesten en privilegiën (vidimussen). Reeds in de XIV eeuw bestond die kast, en deelde in de verwoesting, door den brand van 1332 aangerigt. Zij berustte toen in het Stad- of Schepenhuis, werd na den brand in het Minnebroedersklooster en van daar weder naar het nieuw gebouwd stadhuis overgebragt. Reeds in 1404 was deze kas, met verschillende sloten voorzien, waarvan de sleutels onder Schepenen moesten be rusten, en toen de gilden in magt en aanzien waren toegenomen, werden deze sleutels aan zes, later aan twaalf hunner, de ‘groote’ of ‘sleutelgilden’ genoemd, ter bewaring toevertrouwd.
Deze kast mogt niet dan met groote plegtigheid, in tegenwoordigheid der overheden, dekens of boekhouders der gilden, van gecommitteerden uit den Magistraat, en de gezamentlijke ‘luiden van den Achten’ geopend worden. De eerste plegtige opening had den 12 November 1649 plaats. Men vervaardigde, bij die gelegenheid; een inventaris van haren inhoud, die door Jacobus van Oudenhoven, in zijne Beschrijving van Zuyt-Hollandt bl. 596-618, en in zijn Oud en Nieuw Dordrecht bl. 332-367, is overgenomen. Meer dan honderd jaren later (April 1770) werd zij, voor de tweede maal, in tegenwoordigheid van den President Burgemeester, Mr. Govert van Slingelandt, de regerende Burgemeesters, Mr. Caspar Balthazar, Dol van Ourijk en Mattlieus
| |
| |
Rees, den Pensionaris Mr. Cornelis Bosschaers, den Thesaurier van 't groot comptoir, Henderik Josselet, den thesaurier van de reparatiën, Barthout van Ourijk, den secretaris van burgemeesteren, Mr. Willem Bartholomeus van den Sandheuvel, van Mr. Danas van Slingelandt, uit den Oudraad, Mr. Cornelis Pieter van Meerdervoort, heer van Swijndrecht, uit het gerigt, dr. Gijsbert Beudt en dr. Jan Willem van Steenbergen, uit de Achten, en van de boekhouders der twaalf gilden, plegtig ontsloten. ‘De president burgemeester gelastte (zoo luidt het verhaal) den boekhouder van het smedengild, de sloten, in presentie van al die Heeren, te openen...waarop dezelve eerst geopend heeft, de vier sloten, welke zich aan de vier bengels der ijzeren raam (een ijzeren getraliede deur in den muur) bevonden, waardoor dezelve geopend konde worden; daarna heeft hij geopend de twee sloten, waarmede de ijzeren deur, die zich achter de voors. ijzeren raam bevond, gesloten was. Dezelve geopend zijnde, heeft zich vertoond een houten kist, hoog omtrent vier voeten, lang insgelijks omtrent vier voeten en diep omtrent anderhalve voet, staande op zich zelve, op vier pooten, op een roosterwerk van zwaar ijzer, omtrent van dezelfde figuur als de ijzeren raam, die voor de ijzeren deur gezien werd, en welk ijzer roosterwerk, zoowel van boven als van achteren en van beide de zijden der muren, waarin de voors. houten kist stond, gevonden werd, zijnde de gemelde houten kist voorzien van zes sloten; welke mede door den gemelden boekhouder geopend zijn geworden. Zulks geschied zijnde, is de voors. houten kist uit de ijzeren kast gehaald, en in het midden van de Burgemeesters-kamer gezet, gelijk ook uit de voors. kast genomen zijn de laden, dozen en kistjes, welke daarin, behalve de voors. houten kist gevonden zijn. De meergemelde houten kist geopend zijnde, zijn daarin gevonden twee en twintig houten laden en twee ledige loquetten, van welke er achtttien genoteerd waren met de letters
van het alphabet.’
Nadat de papieren uit de laden genomen en door Mr. Pieter Hendrik van de Wall, voor zijn beroemd werk over de Privilegiën der stad Dordrecht, waren nagezien of afgeschreven, werd de kast, in de maand September, op dezelfde plegtige wijze wederom gesloten, en aan ieder der twaalf boekhouders twee specie silveren ducatons ter vereering gegeven.
Drie en zestig jaren later (1833), werd de houten kist voor de derde maal uit de groote kast genomen, maar nu, daar het
| |
| |
Raadhuis zoo in- als uitwendig verbouwd moest worden, naar het voormalige H. Geesthuis ter Groote kerk vervoerd en aldaar in de Regenten-kamer geplaatst.
Na verkregen verlof, werd de inhoud, in tegenwoordigheid van den Edel Achtb. Heer Adrianus van der Linden Florisz, door J. Smitsz Jz. en mij onderzocht, met de bestaande inventarissen naauwkeurig vergeleken en daarvan proces-verbaal opgemaakt, hetwelk den 10. November 1833 aan HH. Burgemeester en Wethouders werd overhandigd. Vervolgens schreven wij eenige stukken, die door van de Wall, welke alleen van de privilegiën had gebruik gemaakt, niet vermeld zijn, af, maakten uittreksels van anderen, en hadden het geluk van zeer vele, bij gelegenheid van den brand van 1332, ineengekrompene en door de gesmoltene zegels verschroeide en in klompen zaâmgepakte perkamenten, grootendeels leesbaar te maken. Nadat alles wederom in de vorige orde in de laden geschikt was, werd de kast op het vernieuwde Raadhuis in eene der archief-kamers geplaatst, waar zij zich nog bevindt.
Mr. P. van den Brandeler, de Gemeente-Secretaris, en tevens met de zorg voor het archief belast, liet voor de vierdemaal de kast openen, ten einde een chronologische inventaris van den inhoud op te maken en die door de pers ter kennis van het publiek te brengen. Hij deed zulks met de uiterste naauwkeurigheid, met aanhaling onder elk nummer, of en waar het beschrevene stuk was in het licht gegeven. Deze inventaris, die van 1200 tot 1549 loopt, omvat dus een tijdperk van 350 jaren, en geeft een verslag van (gelijk Oem het noemde) ‘het oudste bouck der geschydenis van de hooftstat van Zuid-Holland, of ten minste een cort begryp er af, een spraakeloos getuyge harer oude glorye.’
Dat de Secretaris door dezen arbeid den beoefenaars der geschiedenis een belangrijke dienst bewees, behoeft geen betoog.
Vier jaren na de uitgaaf van het gedeelte van het archief, dat in de ijzeren kist berust, gaf hij een inventaris van het tweede gedeelte van het archief in het licht, behelzende de lijst der privilegiën en keurboeken, resolutiën, registers, rekeningen tot op 1813; der stukken betreffende het stapel- en Maasregt; der acten en resolutiën van de regering onder het grafelijk bewind, tijdens de Republiek van 1795, van 1795 tot 1813; der resolutiën betreffende de heerlijkheid van de Merwede enz.; van
| |
| |
de resolutiën, registers enz. betrekking hebbende tot de geldmiddelen, de thesauriersrekeningen; van de leeningen, los- en lijfrenten, van de stukken betreffende de belastingen, van bijzondere rekeningen, der stukken betreffende gilden, schutterijen, godshuizen en armwezen, der stedelijke registers enz., onder geen bepaalde rubriek te brengen; van gedrukte publicatiën, keuren en ordonnantiën, van doop, trouw en overlijdens-registers van Dordrecht, van resolutiën der staten van Holland en West-Friesland, van gedrukte resolutiën van de Staten-Generaal, van kwijting. Deze lijst, in 12 hoofdstukken gebragt, getuigt van zijne kennis en naauwkeurigheid.
Zooveel mogelijk zijn de stukken in chronologische orde gebragt, hier en daar met ophelderende aanmerkingen voorzien; de oude spelling, opdat de bescheiden het eigenaardig karakter niet verliezen zouden, is behouden, terwijl de stukken door de stad op de verkooping der handschriften van J. Schouten aangekocht met lett. S. zijn aangeduid. Nog is zijn taak niet geëindigd. Met verlangen zien wij het derde gedeelte van het archief te gemoet, bestaande uit de bescheiden, welke ten voormaligen Weeshuize berust hebben, beginnende met het jaar 1284. Daartoe ontvange de geleerde secretaris gezondheid en kracht en lust!
Die een blik in dezen belangrijken inventaris werpt, zal welhaast overtuigd zijn van het hooge belang van dat archief, ook voor de geschiedenis van het vaderland. Daarvan heeft de secretaris reeds vroeger een proeve gegeven door de mededeeling van de thesauriersrekening van 1490, dus uit den Jonker-Frasersoorlog. Hij ga voort niet slechts te inventariseeren, maar bewerke uit het archief tevens het een of ander gedeelte der vaderlandsche of stedelijke geschiedenis. Mogt het rijke Dordrecht, voorgelicht door den ijverigen sekretaris zich al wat hare stad betreft, ook op publieke verkoopingen, aanschaffen tot completering van het archief. Mogt zij ook hare aandacht vestigen op al wat hare kunsten lettergeschiedenis betreft, en zich, nu het nog tijd is, voortbrengselen van het penseel en de pen, van zooveel uitstekende mannen, waaraan zij mede haren roem verschuldigd is, aanschaffen en de oudste stad van het vaderland tevens het belangrijkste museum bevatten!
Leyden, Aug. 1866.
Dr. G.D.J. Schotel. |
|