Ontdekking eener oude stad der Indianen in Mexico.
In de streek van Huanchinango heeft men onlangs zeer toevallig de puinhoopen eener groote oude stad der oude Indianen ontdekt. Bij den verkoop eener grondbezitting kwam het gesprek ook op een woud, dat, gelijk uit een zeer oud document kwam te blijken, daartoe behoorde, maar bij menschen heugenis nooit door iemand was betreden. Na veel over- en weêrspreken, besloot men dit woud te gaan onderzoeken. Met groote inspanning baande men zich een weg, en weldra stiet men op puinhoopen van gebouwen, wier regelmatigheid aan straten deed denken. Men vond spoedig geheele huizen, wier daken nog wel bewaard en wier deuren door op elkander gestapelde steenen waren afgesloten. Men drong in een dier huizen binnen en vond een zeer ruime zaal, geheel opgevuld met steenen afgodsbeelden. Al verder voortdringende kwam men in geheele rijen van straten met vele goedbewaarde huizen. Het gezelschap verstrooide zich naar alle kanten heen; de ruïnen hadden zulk eene uitgestrektheid, dat men, toen de terugtocht moest ondernomen worden, tot geweerschoten de toevlucht nemen moest, om de verstrooiden tc hereenigen. De prefect van Huanchinango heeft een uitvoerig rapport over deze merkwaardige ontdekking naar den keizer gezonden. Daaruit blijkt, dat de huizen van een zwarte soort van steenen zijn gebouwd, van welke sommige eene ontzaggelijke grootte hebben, zoodat het nauwelijks te begrijpen is, hoe het den ouden Mexicanen, die het gebruik des ijzers niet kenden en geen sterke last- en trekdieren bezaten, mogelijk geweest is, deze reusachtige blokken te behouwen en op hun plaats te brengen. De Indianen der omstreek, bij wie men inlichtingen zocht te bekomen, wisten van deze ruïnen niets af. Zij beweerden, dat het woud door toovenaars bewoond werd en daarom waren zij bevreesd het binnen te gaan, te meer daar een paar malen enkele stoutmoedigen die het hadden gewaagd, nooit waren teruggekeerd.
B.