Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1866
(1866)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 703]
| |
De Parijzenaars en de omwenteling van 1789.
| |
[pagina 704]
| |
volledig geschilderd - Louis Blane vatte haar op van zijn eigenaardig republikeinsch gezichtspunt - Michelet schreef eene anekdotische geschiedenis der groote Omwenteling - Carlyle vermeide zich in dramatische effekten en plastische kontrasten - Von Sybel lette in 't bizonder op den gang der diplomatische onderhandelingen - Mortimer Ternaux voegde bij den grootsten ijver een staatkundig parti-pris. Hunne namen zijn allen bekend en beroemd geworden - hunne werken zijn beoefend en genoten - en toch tart ik den schrandersten lezer uit die duizenden van uitmuntend geschreven bladzijden zich de stoffe te verzamelen voor eene geschiedenis der fransche maatschappij in het tijdvak der Omwenteling. En toch was eene zulke geschiedenis voorbereid en voor een deel geschreven. Mercier had in zijn Nouveau tableau de Paris en in zijn Observateur de Paris eene taak aangevangen, die Rétif de la Bretonne, de pornograaf, in zijne talrijke brochuren voortzette. Zij gaven een welgelijkend beeld van het sociale leven hunner tijdgenooten met sommige sterk in 't oog springende anekdoten, - hun arbeid heeft de bizondere waarde van uit den tijd zelf afkomstig te zijn, die beschreven wordt. Mercier en Rétif de la Bretonne waren ooggetuigen van de Revolutie, zonder staatkundige ijverzucht schilderden zij zedeschetsen en parijsche toestanden - Mercier met de bonhommie van een Montaigne en Rétif met de onverschrokkenheid van een Rabelais. De dagbladen en vlugschriften van den tijd vullen hunne schilderingen aan. Lees de geestige artikelen van Rivarol en Lally-Tollendal in hun koningsgezind blad les Actes des Apôtres, vergelijk wat Mallet du Pan, wat Chamfort in le Vieux Mercure de France schreven, vergeet vooral niet den smaakvollen attischen stijl van Camille Desmoulins in zijne Révolutions de France et de Brabant te genieten en deins niet terug voor den brutalen toon van le Père Duchêne, daar ge toch het uitbundig en slecht gesteld geschrijf van Marat in zijn Ami du Peuple zult moeten raadplegen. Hierbij voegen zich nog de gedenkschriften van ooggetuigen, de herinneringen van vreemdelingen, als van eene Miss Maria Williams: Souvenirs de la Révolution; van een Tilly: Mémoires du Comte de Tilly - van een Friedrich Schulz: Ueber Paris und die Pariser (1790) - van een August | |
[pagina 705]
| |
von Kotzebue: Meine Flucht nach Paris im Winter 1790. In onzen tijd werd er velerlei materiaal voor zoodanige geschiedenis der fransche maatschappij aangebracht. Nog onlangs door de gebroeders Edmond en Jules de Goncourt in een voortreffelijk boek: Histoire de la Société française pendant la Révolution, schoon niet zonder een sterken bijsmaak van aristokratisch royalisme. Daarom waag ik het thands eene zeer beknopte schets dierzelfde geschiedenis, te ontwerpen en-verzoek ik u mij te vergezellen op mijne wandelingen door Parijs in het uiterst gewichtig tijdvak van 1789 tot 1794. Eerst naar de Tuileriën, met een uitstapjen naar Versailles - dan luisteren wij. naar de opgewonden gesprekken in de salons, voor zoover die nog in 't leven zijn gebleven. Vervolgens naar de ten-toonstellingen in den Louvre, daarna brengen wij een bezoek aan de talrijke koffiehuizen en theâters, eindelijk zullen wij de vroolijke, woelige, snappende, ijdele Parijzenaars bij den aanvang der Omwenteling en in den somberen tijd der Terreur op straat bespieden. | |
I.
| |
[pagina 706]
| |
dags met al de ambassadeurs en ministers zijn afgeschaft. Alleen des Zondags vertoont zich het hof te Versailles. De schitterende kostumen van Lodewijk XV, de linten, de zijde, het fluweel - alles heeft plaats gemaakt voor de sombere zwarte kleederdrachten van den dag. De omslachtige etikette was reeds voor een deel te loor gegaan onder de bezuinigings-maatregelen, van den ‘petitcommis-marchand’ - zoo als de Koningin Necker noemde. Vroeger had de civiele lijst een-en-dertig miljoen bedragen en had een zestigduizendtal groote en kleine hofbeambten op kosten des konings geleefd. Het was de aureool van majestatischen luister, waarmeê Colbert het hoofd van ‘Louis le Grand et le Magnifique’ had gepoogd te omringen. De adel had er een voornaam deel in. Eereambten van allerlei aard waren uitgedacht, om de statigheid en het aanzien van het koningschap te vermeerderen. Naast den troon stonden de Grootmeesters van Frankrijk en van het Huis des Konings, de Grootmeesters der Garde-Robe, de Opperstalmeesters van Frankrijk, de Opperschenkers, Oppervoorsnijders, en Opperhoutvesters des Konings, vervolgens traden de ontelbare kleinere waardigheden en eerebedieningen op, bij de kapel des Konings, bij de tafel des Konings, bij het ballet des Kouings, bij de stallen des Konings, bij de ‘menus plaisirs et affaires de la chambre du Roi,’ bij het militaire Huis des Konings met zijne keurbenden en Gardes du Corps van Schotten en Zwitsers. Men had zelfs onder Lodewijk XV koninklijke fauteuilschuivers en aanbieders van de krant aan hunne Majesteiten. Die goede tijden waren voorbijgegaan. Lodewijk XVI schafte alle overtollige weelde af, daar hij zich niet bekwaam keurde, om die met vorstelijke waardigheid te genieten. Het hofceremoniëel geraakte in minachting door 's Konings eigen voorbeeld - en schoon voor twintig jaren niemant het zou gewaagd hebben zonder degen zich voor den Koning te vertoonen, zag men thands den Hertog de Besanval met rijzweep en rijlaarzen het vertrek des Konings binnentreden. In deze omstandigheden zag Lodewijk XVI zich weldra door zijn adel verlaten. De gebeurtenissen van elken dag openbaarden telkens duidelijker, dat de Omwenteling ernst maakte met hare beginselen - dat eene nieuwe orde van zaken was aangebroken. De talrijke ridderschap van Frankrijk nam met al hare roerende goederen de wijk naar Engeland, Italië, Savoye, of | |
[pagina 707]
| |
Zwitserland. In den zomer van 1789 waren er zoovele vreemdelingen te Bern aangekomen, dat de huurprijs der huizen hooger steeg dan de vermoedelijke waarde. Te Coblentz vormt zich de keur van een anti-revolutionair leger uit jonge edelen, die den blauwen rok en het roode vest, met leliën op de knoopen, als uniform aannemen. Maar te Parijs werd men al ras de gevolgen dezer emigratie gewaar. Het gemeente-bestuur geeft elken dag ongeveer 200 passen uit - in September 1789 beklaagt Necker zich, dat er reeds over de 6000 paspoorten aan de rijkste ingezetenen des lands zijn afgegeven. De groote verbruikers van den Faubourg Saint-Germain waren allen uitlandig. De Graaf van Artois, jongste broeder des Konings, de Prins de Condé, de Hertog van Bourbon, Monsieur: de Hertog van Provence - alle prinsen van den bloede met hun talrijk gevolg waren reeds lang vertrokken. De hoofden van den adel volgden: de Baron de Breteuil, de Maarschalk de Broglie, de Aartsbisschop van Parijs, de Prins van Monaco, Madame de Polignac, de Hertog de Luxembourg, de President Molé en tallooze anderen. Met hen verdwijnen de rijke vreemdelingen, slechts drie engelsche familiën blijven in Parijs, waaronder de excentrische Hertog van Bedford. Met hen verdwijnt ook een geheel leger van schilders, beeldhouwers, graveurs en andere plastische kunstenaars. Het ballet emigreert naar Engeland, Vestris danst te Londen. In het voorjaar van 1791 werden er ieder week 400 stuks rundvee minder geslacht, dan in 1788 en 1789. De adellijke kwartieren waren bijna onbewoond - overal las men op bordjens: een hôtel te koop - een huis te huur! Slecht een klein, zeer klein deel van den adel bleef te Parijs. En deze weinigen poogden aanvankelijk zooveel zij konden, de zaak huns Konings te steunen. Maar zij mochten hunne gehechtheid alleen door spiegelgevechten met rottings en politieke kostumen staven. Daartoe vertoonden ze zich in 't openbaar op de wandelplaatsen met lange witte vesten, waarop wapenborden met drie gekroonde lelies. Aan hunne vingeren prijkten ringen met de spreuk: ‘Domine, salvum fac regem!’ - Op hunne snuifdoozen en dominosteenen las men: ‘Vive le Roi, la Reine et Monseigneur le Dauphin!’ Als uniform hadden ze een groenen rok met rooskleurigen kraag, witte das en zwart vest. Aan hunne hoeden droegen zij beweegbare kokarden, die zoo als De la | |
[pagina 708]
| |
CroixGa naar voetnoot1) verhaalt, te Parijs rood-wit-blauw waren en buiten op hunne uitstapjens door de omstreken plotseling wit werden. Op een bal bij eene voorname dame wordt een jonkman afgewezen, omdat hij ongepoeyerd is. Daar hij echter de neef is van Madame de Sillery Genlis, de welberuchte schrijfster over christelijke zedeleer, de met vingeren nagewezen vriendin van Philippe Egalité - wordt de jonkman toegelaten. Maar niemant wil met hem aan den dans staan. De helden van het feest zijn de jonge, krijtwit gepoeyerde Vicomtes, op wier roksknoopen men als bespotting van het demokratische: ‘Vivre libre ou mourir!’ - ‘Ventre libre ou mourir!’ leest. Arme Vicomtes! Met uwen knoopen- en snuifdoozenoorlog hadt ge weinig gerekend op de ontzettende kracht, juist van het enkele woord: Libre! - waarmeê ge zoolang den spot moogt drijven, als uw Koning nog een glimp van macht bezit, totdat de schitterende eloquentie van Vergniaud u zal doen verbleeken van ontsteltenis - totdat de snijdende syllogismen van een advokaat uit Arras u zullen hebben doen inzien, dat uw tijd voorbij, onherroepelijk voorbij is! | |
II.
| |
[pagina 709]
| |
Het uiterlijk voorkomen der salons staaft reeds, dat de Omwenteling tot in de geringste bizonderheden is doorgedrongen. Meubelen en huisraad zijn geheel veranderd. In plaats van den cierlijken, vluggen arabeskenstijl van Lodewijk XV, in plaats van ronde en ovale lijnen, treedt overal de rechte lijn, het vierkant en de ruit op. In stede van ivoor en rozenhout overal het burgerlijk eiken- en mahonihout. In plaats van lichte, aangename tinten, in plaats van lila, azuur, zwavelgeel, mosgroen, overal chokolaadbruin, donkerblauw, vermiljoen en wit. De meubelen zijn naar oud etruriesch model, de stoelen bronskleurig als in de dagen van Brutus en Caesar. De goede smaak heeft er ontegenzeggelijk veel bij verloren, maar het revolutionnaire beginsel heeft er zich eene schitterende overwinning te meer bij bevochten. De burgerlijke salons voeren sints 1789 den hoofdtoon in Parijs. Politiek is de eenige stoffe, die behandeld wordt. De afgevaardigden hebben de artisten op de vlucht gedreven. ‘Une maîtresse de maison’ - schrijft Miss Maria WilliamsGa naar voetnoot1) - ‘n'est plus cette modératrice d'un eerele tranquille, c'est une Penthésilée, assise près d'une table à thé, tremblante de fureur et, au milieu des violents débats, se brulant les doigts en répandant une tasse de thé sur sa robe.’ Het salon van Mevrouw Necker is des Donderdags geopend. Zij zelve, echt burgerlijk van afkomst en manieren, ontving ieder, ‘du haut de son mari.’ De merkwaardigste mannen uit het eerste tijdvak der Revolutie wisselen daar van gedachte. BouillyGa naar voetnoot2) heeft ze opgeteld en gewezen op den abt Sieyès, die al glimlachend en zwijgend het geheim ontdekte, om voor iedere nieuwe staatsregeling van 1789 tot 1799 als wetgever op te treden, - op een dichter als Parny en een denker als Condorcet - op eene gedruisch makende spreekster als madame de Staël-Holstein en een ontevreden wijsgeer als Grimm, die Frankrijk vroeger een amuzant oord vol kleine schandalen vond, maar het nu tot zijn leedwezen zag veranderen in een akelig land vol groote gebeurtenissen. Mevrouw Necker ontvangt daarenboven des Dinsd ags in klein comité aan een souper van twaalf tot vijftien couverts een uitgelezen aantal van vertrouwde vrienden. Daar leest de abt Délille zijne ‘Katakomben van Rome’ voor, nadat de waslichten voor een deel zijn uitgeblazen. Daar repeteert de afgevaardigde Clermont- | |
[pagina 710]
| |
Tonnere zijne rede voor de aanstaande vergadering, daar komt een deel van den minst behoudenden adel, Madame de Lauzun, en de Hertog de Nivernois, om zich te laten onderrichten in het staatsrecht door Madame de Staël-Holstein of door den droogen, maar talentvollen heer des huizes. Een vijftigjarige blauwkous, Madame de Beauharnais ontving in haar salon bij voorkeur de dichters en vlugschrijvers der Revolutie. In de eerste plaats zag zij er de uitmuntende zedenschilders Mercier en Rétif de la Bretonne, den aanstaanden Maire Bailly, Vicq d'Azir en Rabaut Saint-Etienne, eindelijk den Graaf van Tilly en den pruissischen Baron Jean Baptiste Clootz, die weldra als ‘Redenaar van het menschelijk geslacht’ den naam van Anacharsis zal aannemen. Madame de Beauharnais ontving alleen mannen van letterkundigen of poiitieken naam - voor groote titels koesterde zij minder belangstelling, dan Mevrouw Necker. Nog een ander salon werd druk bezocht in den zomer van 1789 en 1790 - het blauwe salon van Mevrouw de Sillery Genlis. Door zoovele banden verknocht aan het huis Orléans, poogde de hofdame van de Hertogin de Chartres vooral door hare letterkundige talenten en door haar harpspel te schitteren. BarrèreGa naar voetnoot1) schrijft, dat het salon van Madame de Genlis een voorhof was van het Palais-Royal en dat de Orléanisten dit zeer goed hadden begrepen. Twee journalisten hebben er den hoogsten invloed, de girondijn Brissot en de jakobijnsche enthoeziast Camille Desmoulins. En zachtkens wordt daar gefluisterd door een ondeugend opmerker, dat Madame de Genlis nog tot de ‘précieuses ridicules’ behoort, daar zij over moraal en godsdienst schrijft, om te staven, wat iemant bij gissen en hooren zeggen van deze gewichtige onderwerpen zou kunnen in 't midden brengen. Het salon der kunstenaren van de Revolutie was geopend door Madame Talma, de echtgenoote van den grooten tooneelspeler. Daar zoudt ge Vergniaud hebben aangetroffen, wien de gave van het woord in zoo hooge mate geschonken was, dat hij zijne lotgenooten tot de edelste geestdrift wist te stemmen in den somberen kerker der Conciergerie - daar zoudt ge den onhandigen en koppigen vertaler van Shakespere, Ducis, ontmoet hebben naast Marie Joseph Chenier, die de eerste tragedie der Revolutie, den Charles IX, zou schrijven - daar kwamen Roland, Roger Ducos, Roucher en Lavoisier - daar kwam een jonkman met lange | |
[pagina 711]
| |
krullende lokken, de onbezorgde Greuze, wiens penceel veel eer aan het ancien-régime dan aan de Revolutie verpand was. De aristokratische salons sterven weg door gebrek aan levensduur. Mirabeau, de lichtmis-diplomaat met zijne alles overm eesterende eloquentie, door het volksvernuft Mirabeau-Tonneau genoemd - Mirabeau ontmoet den stekeligen Rivarol en den somberen Champcenetz bij de Markiezin de Cambonas. Een schatrijk Engelschman, de Hertog van Bedford, geeft schitterende bals, waar een zonderling gemengd gezelschap verschijnt, daar de hertog uit liefhebberij aan het jakobinisme is gaan doen en zeer nieuwsgierig is naar den afloop der zaken. 't Meest in 't oog vallend waren de diners van den nieuw gekozen Maire Jean Sylvain Bailly. De eerzame geleerde was plotseling van zijne starrekundige observatiën naar het burgemeesterlijk gestoelte geroepen. De Revolutie had hem uit zijn stil studeervertrek te voorschijn gebracht, en hem plotseling verblind door de felle schittering van hare onverwachte gunsten. - ‘Ce n'est plus ce même Bailly’ - schrijft hij van zich zelvenGa naar voetnoot1) ‘qui, il y a quelques jours, allait de Paris à Passy, les mains dans ses poches, un parapluie sous le bras, les yeux élevées aux astres’ - neen, hij was het waarachtig beeld van een staatkundig parvenu, maar tevens van een welgezind, achtenswaardig, geleerd en verlicht burger. Men beschuldigde hem, dat hij te veel onder den invloed van zijne vrouw en van zijnen sekretaris Boucher stond. Toen hij bij zijne herkiezing van 1790 een vriendenmaaltijd gaf, vond hij het volgend rijmpjen onder zijn servet: ‘Monsieur Bailly maire sera,
Sa femme ne consultera,
Et son Boucher il renverra!
Et ça ira!’
Bailly lachte! En reeds was de tijd niet verre meer verwijderd, waarin hij zijne grootheid in den kerker der Terroristen zou betreuren - waarin hij te vergeefs naar zijne globes en astronomische werktuigen zou terugwenschen - waarin hij, onder 't gejuich van het kanalje, met slijk en verguizing overdekt, zijn laatsten tocht zou doen naar het Champ-de-Mars. | |
[pagina 712]
| |
III.
| |
[pagina 713]
| |
David en Quatremère de Quincy als kommissarissen benoemd waren. Nog eens werd het Brutus-stuk van David geëxponeerd, thands van een ander vergezeld: Sokrates op het punt den giftbeker te drinken. Het portret van Robespierre door een middelmatig penceel geschilderd trekt de algeméene belangstelling - terwijl de ingewijden daarenboven dagelijks naar Davids atelier stroomen, waar zijne onvoltooide schets van den Eed in de Kaatsbaan is ten toon gesteld. Maar de kunstenaar wordt door de woeling der partijen meêgesleept en zal zijn stuk, niet voltooyen. Tot lid der Nationale Konventie benoemd, maakt hij van zijne eerebediening gebruik, om een laatsten aanval op de Akademie te ondernemen. De instelling valt, er wordt eene ‘Commune libre des arts’ gesticht. Drie onderwerpen voor bouw-, schilder- en beeldhouwkunst werden uitgeschreven in 1792. Er wordt eene jury benoemd, bestaande uit schilders, beeldhouwers, wiskundigen, akteurs, letterkundigen, architekten, kommissarissen te velde bij het leger der Republiek, substituten van den openbaren aanklager, landbouwers, tuinlieden en schoenmakers - de laatsten op grond eener herinnering uit de Oudheid. Het oordeel dier jury was alleropmerkelijkst. Voor beeldhouwkunst werd geen prijs toegekend - daar het suspekt was zich met skulptuur bezig te houden, terwijl zoovele duizenden burgers voor 't vaderland streden. Voor schilderkunst en bouwkunst wordt een medaille toegekend, daar de voorgeschreven onderwerpen in den geest van den jury vielen: de dood van Brutus en een plan van eene kazerne voor zeshonderd kavaleristen. Het penceel van David licht onaangeroerd in het atelier. De konventioneel schijnt den kunstenaar te hebben gedood. Men ziet hem in zijne jakobijnsche geestdrift met de roode muts en den sleepsabel, of met een hoed vol roode witte en blauwe pluimen, en met pistolen in den gordel door de straten van Parijs gaan. Met dit kostuum had men hem reeds tijdens de Septembermoorden van 1792 op de binnenplaats der gevangenis la Force zien rondwandelen, terwijl hij in zijn zakboek de stuiptrekkingen der ongelukkige slachtoffers schetste en kalm zeide: ‘Je saisis les derniers moments de la nature dans ces scélérats!’Ga naar voetnoot1) In dit kostuum | |
[pagina 714]
| |
was hij groot-ceremoniemeester bij de plechtige begrafenis van Marat, wiens dood hem een oogenblik naar zijn atelier had doen terugkeeren, om er snel eene schets van den vermoorden en met bloed bedekten publicist te ontwerpen. In dit kostuum eindelijk werd hij op 9 Thermidor met Robespierres vriendenkring gevangen genomen, om 's anderen daags te worden geguillotineerd, hadden niet de meesterstukken van zijn penceel: Brutus en de Horatiussen hem gered. Tien jaren later was Louis David de geliefkoosde schilder des Keizers en had hij alle buitensporigheid in politieke kostumen volledig afgezworen. | |
IV.
| |
[pagina 715]
| |
kunstenaar, die, van de eene hervorming tot de andere overgaande, langzaam eene geheele omwentcling in de oude tooneeltraditiën had tot stand gebracht. Tot nog toe hadden de akteurs zich als markiezen uit den tijd van het Regentschap gekleed. Achilles en Bajazet traden op met krijtwit gepoeyerde pruiken, met degens en roode hakken. De oude traditie van het ancien-régime heerschte met overweldigende kracht over het fransche tooneel. Men zou geene Clytemnestra, geene Zaire voor het voetlicht hebben toegelaten, zoo zij ten minste niet met de hoog opgekrulde witte lokken en de wijde paniers van het begin der 18 eeuw waren opgetreden. Talma bracht hierin eene volkomen revolutie tot stand. Toen hij als Karel IX optrad, verscheen hij in 't schilderachtige, historische kostuum van den tijd. In plaats van poeder, draagt hij kort afgesneden zwart hair, een zwarten knevelbaard en zwarten kinvlok - in plaats van 't konventioneele markiezenkostuum, een hooggepijpten kraag van wit gaas, een mantel van zwart fluweel met goud galon, een wambuis van wit satijn met goud passement, een wit satijnen pofbroek en witte hozen - in één woord, Talma treedt op in 't kostuum, dat koning Karel IX op den moordavond van den 24 Augustus 1572 gedragen heeftGa naar voetnoot1). Talmaas koene daad heeft de gewichtigste gevolgen. Er openbaart zich groote tweedracht tusschen de tooneelkunstenaren. Aan de eene zijde staan Talma en Dugazon voor de nieuwe leer op - ter andere zijde kampen Naudet en Dagincourt voor de oude traditie. De Omwenteling had overal de privilegiën van bevoorrechte standen aangetast - en het Théâtre Français bezat er vele. Zoo waren de stukken van overleden auteurs als eigendom aan het Théâtre Français toegekend en de Sociétaires hielden met hand en tand hunne voorrechten vol. Weldra ging ook het publiek in de tooneelzaal voor een van beide fraktiën partij trekken. Door de emigratie had men vele aanzienlijke geabonneerden verloren. Het overwicht, 't welk de adel bij de voorstellingen van het Théâtre Français oefende, was verbroken. De voorstanders der Revolutie verschenen thands in het parterre en zelfs in de loges. Eene eerste toenadering tot de beginselen van den dag openbaarde zich in de naams- | |
[pagina 716]
| |
verandering van het tooneel, dat weldra met den titel Théâtre de la Nation gaat prijken. Maar de voorstanders van het behoud bereidden zich tot een geregeld verzet. De nationale vergadering der Algemeene Staten had den 13 Januari 1791 goedgevonden eene algemeene vrijheid aan alle schouwburgen toe te staan: de stukken van gestorveu dichters werden openbaar eigendom verklaard - alle andere werken zouden op geen tooneel van Frankrijk geduld worden, zonder uitdrukkelijke toestemming van den auteur. Onder de akteurs van het nieuwe Théâtre de la Nation heerscht de schromelijkste verbittering. Bij eene voorstelling van Voltaires treurspel Tancred ontstaat er eene botsing tusschen Talma en Naudet, welke door een duël moet worden gevolgd. Het publiek schreeuwt telken avond om het republikeinsch répertoire - men eischt den Charles IX, la mort de César, les Horaces, den Guillaume Tell. De partij van Naudet verklaart niet langer met Talma te willen spelen. De laster poogt diens naam te bezwalken. Men wil hem van de lijst der tooneelkunstenaren geschrapt zien. Op zekeren avond begint de menigte met buitengewoneu aandrang om Talma te vragen. De régisseur parlant an public, Fleury, verklaart, dat het gezelschap der tooncelkunstenaren van het Théâtre de la Nation eenstemmig besloten heeft niet met Talma op te treden. Daar springt Dugazon, Talmaas vriend, uit de conlisses en roept luide: ‘Ik beschuldig het gantsche gezelschap! Talmaas eenige fout is, dat hij verklaard heeft den Karel IX te willen spelen!’ De gantsche zaal is vol opschudding en gerucht. Kreten en scheldwoorden worden van alle zijden vernomen - de nationale garde verschijnt met den Maire Bailly. Hierop volgt eene vinnige schermutseling tusschen het gemeente-bestuur en de koningsgezinde akteurs van het Théâtre de la Nation. Een besluit van den gemeenteraad gelast, dat Talma op nieuw ten tooneele zal treden, weinige dagen later wordt de Charles IX vertoond. In 't laatst van Januari 1791 wordt eene gratis-voorstelling voor het volk gegeven. Men speelde: de Inneming van de Bastille. Dugazon en Talma verklaren aan het publiek, dat zij zich gaarne met hunne kunst broeders willen verzoenen. Op dat oogenblik brengt Dagincourt Talma in de nabijheid van zijn vijand Naudet. Met onstuimige geestdrift schreeuwt het parterre: ‘Qu'il l'embrasse! à | |
[pagina 717]
| |
genoux! Naudet, door geweld gedwongen, maakt eene koude plichtpleging voor Talma en Dugazon. Intusschen werd van het dekreet der Nationale Vergadering nopens de vrijheid van het tooneel een ijverig gebruik gemaakt. Overal werden nieuwe theaters geopend, die met hunne vertooningen den geest der Revolutie huldigden. Op den 25 April 1791 wordt eene tweede Comédie francaise geopend, die als titel voert Théâtre-Français de la rue Richelieu. Men wijdt den nieuwen schouwburg in met den Hendrik VIII van Marie Joseph Chenier. Talma en Dugazon waren tot het nieuwe tooneel overgeloopen. Het publiek verlaat het onde Théâtre français en stroomt naar de rue Richelieu. Te vergeefs vertoont zich de Koningin in den ouden schouwburg, de patriotische menigte verdringt zich in den nieuwen - en betaalt er gaarne voor de balkons 6 livres en voor de loges 4 livres 10 sols. Weinige maanden na het dekreet der Natonale Vergadering komen er van alle zijden aanvragen aan het Gemeente-bestuur tot oprichting van nieuwe schouwburgen. De namen teekenen de richting. Het Théâtre de la Liberté, het Théâtre de Jean Jacques Rousseau, het Théâtre de Molière worden met twee-en-dertig andere nieuwe tooneelzalen, tot een kinderschouwburg in kluis: le Théâtre des Petits Comédiens français, onder grooten toeloop geopend. Niet allen blijven bestaan, binnen weinig tijds failleeren er een viertal, waaronder het Théâtre de la Liberté. Met de vrijheid van het tooneel openbaart zich tevens een nieuwe invloed van den revolutionnairen geest. Het publiek wil meêspelen - het publiek wil kabaal, staatkundige toespelingen, patriotische vrijheidskreten, en de goede oude geestige fransche tooneelspeelkunst kwijnt. De akteurs vreezen, dat men de woorden van hun rol met hunne persoonlijke gevoelens zal gelijk stellen. Een hunner, die een kardinaalsrol in la Nuit de Charles VI vervulde en van de boeren moest zeggen: ‘les animaux - verzocht het publiek beleefdelijk onderscheid te willen maken tusschen zijne aristokratische rol en zijne patriotische gevoelens. De vertooning van Voltaires Brutus had reeds in November 1790 het vuur van den politieken hartstocht doen ontvlammen. Mirabeau, die zich op den derden rang vertoonde, werd door eene deputatie uit het parterre aangezocht derwaart | |
[pagina 718]
| |
af te dalen, om beter te kunnen deelen in het uitbundig bijvalsgejuich. Bij de woorden. ‘Vivre libre et sans roi.....’
ontstaat een heftig tumult. Het parterre applaudizeert - de loges wuiven met zakdoeken en roepen: ‘Leve de Koning!’ Maar het parterre overschreeuwt dien kreet met: ‘Leve de Natie!’ Het borstbeeld van Voltaire wordt op het tooneel geplaatst. De schilder David zendt de buste van Brutus uit Rome met de verzen: ‘O buste révéré de Brutus, d'un grand homme,
Transporté dans Paris, tu n'as pas quitté Rome.’
Aan het slot van het treurspel vormen de tooneelkunstenaren een tableau vivant van Davids bekende schilderij. Soms nam de partij der royalisten eene kleine weêrwraak. Zoodra zij de overhand in getal bezaten, deden zij het orkest hunne partijliederen spelen. Dan werd het: Vive Henri Quatre!, het Charmante Gabrielle, het O Richard! omon roi! aangeheven. Maar des anderen daags doen de patriotten het: Ça ira in de talrijke nieuwe schouwburgen weêrklinken. In het Théâtre de Molière wordt op den 18 Juni 1791 een treurspel von Ronsin: la Ligue des fanatiques et des tyrans vertoond. Bij de woorden: ‘La liberté françaisc est un torrent rapide,
Qui, sur les mauvais rois étendant son courroux,
Dans ses flots orageux va les submerger tous.’
barst de gantsche zaal in zoo onstuimig en langdurig gejuich uit, dat de vertooning gedurende eene lange pooze verhinderd wordt. Ernstiger konflikten grepen er plaats, waar beide partijen elkander ontmoetten. De patriotten scharen zich om een piek, waarop een roode muts prijkt - de royalisten pogen de kreten van het: Ça ira! te overstemmen met hun: Vive Henri Quatre! Stokken worden gezwaaid - men werpt met de onoogelijkste projektielen en te vergeefs poogt de municipale garde de orde te herstellen. Bij het naar buiten stroomen aan het slot der vertooning worden de wanordelijkheden voortgezet. Het volk werpt zich tegen de equipaadjes der aristokraten en sleurt de weêrlooze vrouwen in galagewaad door het slijk der straten.Ga naar voetnoot1) Intusschen zet de Omwenteling hare tragische taakvoort. Het | |
[pagina 719]
| |
hoofd van den Koning is gevallen - het getal der vijanden over de grenzen neemt toe - het Schrikbewind treedt op. Aanstonds maakt het tooneel zich tot medeplichtige der jakobijnsche furie. Op den zevenden dag der tweede maand van het jaar II der eene en ondeelbare Republiek speelde men in het Théâtre de la rue Feydeau een stuk getiteld: Allons, ça ira. Bij het opgaan van het gordijn zag men eene groote menigte mannen en vrouwen aan 't werk, spinnend, wevend, smedend, op allerlei manier en allen te saâm een choor aanheffend op de wijze van het Ça ira: ‘Cousons, filons, forgeons bien!
Soldats de la république
Vous n' manquerez de rien!
Cousons, filons, cousons bien.
V'la des habits de not' fabrique
Pour l'hiver qui vient...
Soldats de la république
Vous n' manquerez de rien!’
De gebeurtenissen van den dag waren alzoo stof voor het tooneelspel. Maar tevens gingen de liederen van het tooneel tot het volk over en de groote menigte van parijsche ouvriers herhaalde: ‘Cousons, filons, forgeons bien!
V'la qu'on vous fait sabre et pique
Pour aller grand train....
Soldats de la république,
Vous n' manquerez de rien.’
Op elk tooneel van Parijs werden thands divertissements patriotiques, impromptus républicains en sans-culottides gegeven. De titels dier stukken schilderen den inhoud. Eene pantomine heet: la Guillotine d'amour - een drama: la Mort de Marat - een vaudeville: l'Emigrante ou le Père Jacobin. Overal weêrklinkt het gezang: ‘Dansons la carmagnole,
Vive le son, vive le son,
Dansons la carmagnole,
Vive le son du canon!’
De inhoud dier talrijke dramatische scheppingen beandwoordt volkomen aan de richting des tijds. Ten voorbeelde. In het drama van Sylvain Maréchal: le Jugement dernier des Rois, verschijnt een model-patriot, slachtoffer van de tyrannie, die op een eiland in de stille Zuid-zee de wilden onderwijst in | |
[pagina 720]
| |
de waarachtige beginselen van staatsrecht. Op den rotswand heeft hij met groote karakters geschreven: Il vaut mieux avoir pour voisin un voleur qu'un roi. Liberté, égalité. Plotseling komt een schip aan de kust en ontscheept al de vorsten en tyrannen van Europa - tot groot genoegen van het sanskulottenpubliek. De gekroonde hoofden vechten om een korst brood en de Keizerin van Rusland geeft met haar scepter den Paus een tik op den neus. Ten slotte worden alle vorsten gedood door eene uitbarsting van een vulkaan op het eiland. Geen wonder, zoo bij dergelijke geestdriftskoorts voor jakobinisme en bergpartij ook de tooneelkunstenaren meer en meer de regelen en traditiën van hunne kunst uit het oog verloren. De oude tooneelwetten werden verwaarloosd - men schaamt zich niet van alle zijden ten tooneele te verschijnen; door een spiegel heen te stuiven of langs den schoorsteen binnen te treden behoort tot de dagelijksche verschijnselen. In de Opera ziet men de koryfeën deftig een kijker te voorschijn brengen, om het publiek op te nemen. En niemant ergert zich - omdat het zeer gevaarlijk is, zich te ergeren. De Nationale Konventie neemt de patriotische akteurs in hare hooge bescherming. Zij ontvangt zangers en kunstenaars in haar midden, waarop vaderlandsche voordrachten worden gehouden en vaderlandsche koppletten worden gezongen. Want ook de Opera wilde in revolutionnaire geestdrift voor geene der talrijke schouwburgen onderdoen. Telken avond voegt zij bij het gewone schouwspel eene extra-voorstelling: l'Offrande à la Liberté. Het is de Marseillaise als tableau vivant. Het bezielde en bezielende volkslied wordt met al de pracht eener onbekrompen mise-en-scène voorgedragen. De tempel der vrijheid rijst op den achtergrond. Krijgslieden, priesters, jonkvrouwen en kinderen vullen het tooneel. Bij de woorden: ‘Amour sacré de la patrie!’
knielt de gantsche menigte in eerbiedige aandacht - maar bij de regelen: ‘Que nos ennemis expirants
Voient ton triomphe et notre gloire!’
valt een ratelend tromgeroffel, een donderend salvo van musketten en kanonnen in - bengaalsch vuur verlicht den achtergrond en het geheele publiek zingt met vurige geestdrift het slot van het volkslied. | |
[pagina 721]
| |
Zelfs de uiterlijke dekoratie der schouwburgzalen wordt gewijzigd naar den geest des tijds. De uitverkoren plaatsen van den adel, de loges de l'avant-scène worden vervangen door twee standbeelden van de Gelijkheid en de Vrijheid - het gordijn wordt gekleurd met rood-wit-en-blauw strepen - de zuilen stellen bundels van pieken voor met drie-kleurige linten omwonden, de loges worden van binnen rood-wit-en-blauw geschilderd. Elke ongeregeldhèid is geoorloofd. Een man, die op den vierden rang zat, vroeg eens gedurende de voorstelling, of hij een vaderlandsch lied mocht zingen. Toen men hem dit had toegestaan, voegde hij er bij: ‘Burgers, het lied, dat ik gezongen heb is uit een stuk, 't welk afgewezen is door de aristokratische schouwburgen: des Variétés, du Palais en van Molière!’ - ‘Het zal gespeeld worden!’ roept het publiek en binnen weinige dagen wordt aan zijn wenk voldaan. Chenier zelf verbrandt het manuschript van zijn treurspel Fénélon, omdat het stuk aan het publiek mishaagd had. De koningen uit de oude tragedie moeten verdwijnen en maken plaats voor generaals. Bij eene voorstelling van den Cinna heeft een toeschouwer Corneille suspekt verklaard door te schreeuwen: ‘A la lanterne! l'auteur!’ De titels van marquis en baron, worden zeer ter snede, vervangen door de namen: Damis en Cléon - omdat deze evenveel syllaben en dezelfde rijmklanken bezitten. De akteur Molé, die voor zijne woning had geschreven: ‘Ici demeure le républicain Molé’ - wijzigt het bekende vaers uit den Tartuffe van Molière: ‘Nous vivons sous un prince ennemi de la fraude;’
en schenkt het een beteren republikeinschen vorm door te zeggen: ‘Ils sont passés ces jours d'injustice et de fraude!’ Voorts draagt ieder akteur, om 't even in welk kostuum, petitmaître, knecht, generaal of kanibaal eene driekleurige kokarde; zéfirs, nymfen en démons dragen kokarden. Andromache vertoont er eene op hare statige tuniek. Minerva heeft er eene op haren helm gespeld. Zelfs de onschuldige tooverballetten moeten buigen voor den smaak des tijds. Omdat groen de kleur des adels was, herdoopt men het ballet Serpentin vert in Serpentin aux trois couleurs en omdat goud de geliefdkoosde munt van de royalisten was, wijzigt men den naam van la Belle aux cheveux d'or in la Belle aux cheveux en assignats. | |
[pagina 722]
| |
V.
| |
[pagina 723]
| |
en Collot d'Herbois - de uitgefloten tooneelspeler en de beul van Lyon bereidden er den val der Girondijnen en den 9 Thermidor. In den tuin van het Palais Royal bevindt zich het beroemde Café Foy - het oudste van alle koffiehuizen in dat kwartier. Vroeger de verzamelplaats van de elegante adellijke jongelingschap en van beruchte vrouwspersonen, werd dit koffiehuis in Juli 1789 het foyer der republikeinsche jeugd. Bij het bericht van Neckers ongenade, sprong een bezoeker van dat koffiehuis op eene der tafels met een pistool in de hand en schreeuwde: “Aux armes!” Het middenpunt der omwentelingsbeweging zetelt in den zomer van 1789 onder de arkaden van het Café Foy. Iederen dag brengt een bode daar een bulletijn van de diskussiën der Nationale Vergadering - men leest er de staatkundige vlugschriften, men legt ze uit en verklaart ze te midden van het ruwe stemgeraas eener opgewonden menigte. Maar langzamerhand kiest de revolutionnaire schare andere verzamelplaatsen, want de heer des huizes heeft den prijs der ververschingen verhoogd, en doet zijn ijs met 20 sols betalen. De schaarsche vertegenwoordigers der koninklijke partij en de konstitutioneelen vertoonen er zich nog dagelijks, de eersten met de leliebloem op de knoopen, degenstokken en reusachtige rottingen, om er de vlugschriften der royalisten te lezen en telkens den hoed af te nemen, zoodra de naam des Konings genoemd wordt. Om hen te tergen planten de vrienden der Jakobijnen een galg voor het koffiehuis, die rood-wit-en-blaauw is geschilderd. Dagelijks grijpen er schermutselingen plaats tusschen beide partijen en zoo dikwijls het den Jakobijnen gelukt de overwinning te behalen, zuiveren zij het koffiehuis met wierookdamp en brandenden spiritus. Intusschen zijn overal in Parijs goedkoope cafés geopend. In den Faubourg Saint-Germain is het Café Zoppi het merkwaardigst. Op den sterfdag van Benjamin Franklin worden alle lampen en lustres met zwart krip omwonden, terwijl men voor de deur leest: “Franklin est mort.” De nobele, grootmoedige Amerikaan had in Parijs eene warme ontvangst gevonden bij zijne geestverwanten, zijn onschuldig andwoord: “Ça ira!” op de vraag naar den toestand der amerikaansche Omwenteling had aanleiding gegeven tot het beruchte partijlied. Tot de habitués van het Café Zoppi, behoorde Hébert, de verloopen koop- | |
[pagina 724]
| |
man in sorties aan het Théâtre des Variétés, de brutale auteur van het journaal le Père Duchesne. Onder zijne aanvoering werd dikwijls des avonds te negen uren een groot vuur aangelegd, waarin de brochures en gazetten der gematigde partij werden verbrand. De verhooging van den prijs der koffie stremde voor een oogenblik den bloei der parijsche cafés. Maar de Jakobijnen vragen de kranten en drinken een glas water gratis. Langzamerhand echter neemt het gebruik der koffie weder toe. In het Cafê de Flore hadden de dagelijksche bezoekers besloten nimmer over politiek te spreken. Maar de Jakobijnen verstoren hunne samenkomsten en vorderen, dat ieder koffiehuis zijne staatkundige kleur bezitte. Aan dezen wensch wordt overigens ruimschoots voldaan. Iedere politieke fraktie bezoekt zijn eigen koffiehuis. De orléanisten komen te samen in het Café Nancy van de straat Saint-Antoine; de Hébertisten vereenigen zich in het Café de Jean Bart et du Pére Duchène, Rue du Temple; de adel in het Cafe Bourbon; de vrienden van Robespierre in het Café Beauquesne, de dantonisten in het Café Gibet en de maratisten in het Café du Pont-Saint-Michel. Opmerkelijk is ter zelfder tijd de bloei der parijsche restauraties. Alle handel kwijnt, elke nijverheid is gestremd door de groote sociale beweging van de eerste omwentelingsjaren, alleen de handel in eetwaren en dranken bloeit. 't Is omdat hoofden en harten verhit zijn, omdat de behoefte aan een prikkel van gehemelte en maag even sterk is voor den opgewonden nieuwbakken staatsman, als voor den ijverigen redenaar der klubs. Juist in de jaren 1790, 1791 en 1792 schijnt de zucht naar genot van spijs en drank dagelijks toe te nemen. Overal worden nieuwe eetzalen en restauratiën geopend. De Revolutie heeft de jacht voor allen geopend. Herten, reebokken, hazen, patrijzen zijn overal gemakkelijk te bekomen. In de Rue Richelieu wordt het groote Hôtel des États-Généraux geopend, met drie partikuliere table-d'hôtes, om 2 uren, drie uren en half vijf. Men heeft er keur van Bayoune-hammen, men kiest er de kleine pasteitjens à la Mazarine van Toutain, voorts pâtés de Périgueux truffés, oesters van den Rocher de Cancale en allerlei andere vreemde lekkernijen. Voor het dessert zijn er allerlei likeuren aanwezig, crême de cannelle, baume humain, mirobolenti, crême de créole, rata- | |
[pagina 725]
| |
fia d'ananas en niet het minst in aanzien was de liqueur nationale aux trois couleurs. Zoo oefende de Omwenteling ook haren invloed op de menus der maaltijden, die gemeenlijk begonnen met eene soupe à la cocarde, waarin rozetten van kool met de nationale kleuren dreven. En de genotgrage parvenus snelden naar den feestdisch om te genieten, en terwijl zij luid tierende den schuimenden kelk zwaaiden, zag hunne verschrikte verbeelding soms eensklaps het Plein der Revolutie, de kar en het dreigend kruishout der guillotine. | |
VI
| |
[pagina 726]
| |
vantes, et aux gens mal vêtus d'entrer dans le jardin, sous peine de prison, de carcan, et autres punitions plus graves, si le cas échéait.’ In den vroegen ochtend en in den laten avond komen de luide kreten van rondventers het straatgerucht voltooyen. Duizenden schrille stemmen en rauwe kelen gillen dan: V'là du nouveau donné tout à l'heure! V'là les Révolutions de Paris par M. Prudhomme! V'là l'Ami du Peuple par M. Marat! En de ouvrier en de grisette zonderen gaarne hunne weinige stuivers af, om de brochures van den dag te koopen, om de Grandes Colères patriotiques, te lezen of le superbe assassinat du régiment de Beauvoisis te verslinden. Intusschen stijgt de prijs van het brood. Het volk wacht soms een gantschen voormiddag bij de winkels der bakkers. Want de gcreede munt wordt zooveel mogelijk verzameld en door de emigrés over de grenzen gebracht - het wantrouwen in het finantiëel beleid der Regeering neemt dagelijks toe - de prijs der eerste levensmiddelen bereikt eene fabelachtige hoogte. Toch was de korenoogst overvloedig geweest, maar de korenhandel bleef kwijnen. Zelfs werd het meel bedorven, de behoeftige Parijzenaars lijden aan allerlei ziekten en scheurbuik. Men herinnerde zich nu, dat Jean Jacques gezegd had: ‘Wij hebben poeyer noodig voor onze pruiken, en daarom hebben de arme lui geen brood.’ Alle parisiennes, bijna alle aktrices schaffen nu het gebruik van poeyer af en dragen het hair au naturel. Het kollegie Louis le Grand besluit rijst te eten en zendt 28 zakken met koren aan het Gemeente-bestuur. Maar het grauw der schamele buurten bereidt geduchte wrake. Foulon, opvolger van Necker, wordt als de oorzaak der duurte en. van den hongersnood gebrandmerkt. De vijfenzeventigjarige grijsaart wordt te Fontainebleau ontdekt en door het volk naar Parijs gesleurd. Eene laatste poging van den magistraat, om hem te redden, mislukt. De ongelukkige wordt gehangen aan een lantaarn, op het plein naast het Hôtel de ville. Van dit oogenblik brult men door de straten van Parijs: ‘Ah! ça ira, ça ira, ça ira,
Les aristocrat' à la lanterne;
Ah! ça ira, ça ira, ça ira,
Les aristocrat' on les pendra!’
Weinig had de rustige Franklin vermoed, dat een enkel woord | |
[pagina 727]
| |
uit zijnen mond, ter loops gesproken, aanleiding zou geven tot dit straatlied van bloed en wrake, tot deze moordhymne van het uitzinnige gepeupel. Een ander verschijnsel op straten en pleinen zijn de vreemde, zonderlinge, veelkleurige uniformen der alom nieuw opgerichte korpsen van nationale garde. De fantazie had zich de ruimste vrijheid. voorbehouden, om de bontste en sprekendste kleuren te kiezen. Het Journal de la Mode et du Goût van Lebrun beschrijft in Maart en April 1790 het kostuum van een officier der nationale garde aldus: blauwe rok, wit vest, gouden epauletten, blauwe pantalon met goud galon, driekante hoed met de nationale kokarde en groene of roode pluimen, 't Sprak van zelf, dat men zich het onschuldig genoegen wilde verschaffen van de gouden epauletten te dragen, daar thands alle onderscheidingsteekenen van hoogen rang waren afgeschaft: de gouden kruisen van Saint-Louis, de mijters der bisschoppen, de togaas der parlements-leden - alles was suspekt verklaard en de goede burgers van Parijs wilden op hunne beurt zich vermeyen in de distinktiven van hunnen patriotischen ijver. Geheel Parijs draagt den uniform der nationale garde. Zelfs edellieden treden als officieren op. Het Journal du Diable van Mei 1790 verhaalt de merkwaardige bizonderheid, dat een edelman, officier der nationale garde, eens een burger-soldaat had toegevoegd: - ‘Loop dan toch beter in den pas, man! - je loopt als een kanonnik!’ Waarop de burger andwoordde: - ‘Dat is uw schuld, kaptein! U heeft de schoenen gemaakt, die ik draag, en die hinderen me ontzettend!’ La Fayette is de held der nationale garde. Op zijn wit paard gezeten, rijdt hij langzaam door de juichende menigte en zwaait hij zijn hoed, drukt hij de handen, die hem worden toegestoken glimlacht hij onder het bravogeroep der menigte. Ieder wil soldaatjen spelen - zelfs de kinderen en de gamins! De Observateur van December 1789 bericht, dat de Sieur Juhel, speelgoed koopman van de Rue Saint-Dénis in die maand niets anders verkocht had, dan kleine citadellen, forteressen, kanonnen en kindersabels. De kinderen spelen patrouille op de straten en dragen koppen van katten op stokken rond; zij nemen een kameraad gevangen, die appelen gestolen had bij eene fruitvrouw! Had de adellijke jongelingschap, die te Parijs bleef, door het kostuum protest aangeteekend tegen de beginselen der Omwente- | |
[pagina 728]
| |
ling - de Parijzenaars en hunne vrouwen dragen evenzoo de sprekendste kleederdrachten ten voordeele der Revolutie. In plaats van gouden sieraden, meest aan 't vaderland geofferd als dons patriotiques, kiest men ringen met steenen van de Bastille, snuifdoozen van aardewerk, rood-wit-en-blauw, glazen oorhangers, aan alle zijden voorzien met het opschrift: la Patrie. De beroemde modiste Mlle Cafaxe van de Rue Saint Honoré plooide reeds voor Mei 1789 damesmutsen au compte rendu de Mr. Necker, eenige maanden later brengt ze nationale ruikers in de mode, roode, witte en blauwe bloemen met mirtenloof. Hare kleedjens dragen de namen van robes à la Camille française, van robes à la circassienne, allen gestreept rood-wit-en-blauw. Eene vluchtige inzage van het Journal de la Mode van 1789 en 1790 bewijst duidelijk, dat men slechts streefde om de kleuren der nationale vlag op elke mogelijke wijze in het kostuum over te brengen. Niet minder gewichtige wijziging ondergaan straten en pleinen in Junij 1790. De' opgewonden volksheffe eischt, dat de steenen wapenborden en adellijke blazoenen van den Faubourg Saint-Germain worden ter neder geworpen. Ook de geschilderde blazoenen op de rijtuigen worden verboden - geen enkele bediende mag liverei dragen - de equipaadjes der aanzienlijken worden aangehouden, men doet de Hertogin van Orleans uit haar rijtuig stijgen en voegt haar toe: ‘Les fiacres seuls ont le droit de marcher dans le quartier!’ 't Spreekt van zelf, dat alle adellijke titels verboden zijn - de Vicomte de Mirabeau noemt zich M. Riquetti, de Hertog d'Aiguillon heet M. Vignerot en de Markiezin de Coigny wordt Madame Franquetot genoemd. Het woord noble wordt nergens meer geduld, de koffiehuishouders doen het wegvallen voor hun ‘jeu-de billard’ - zelfs het ganzenbord heet niet meer noble jeu de l'oie, men noemt het jeu de la Révolntion française. Natuurlijk worden alle de termen van het spel veranderd, de ganzen worden: des parlements - de herberg is le Caveau du Palais Royal - de put wordt le puits on les réfugiés en pays étranger - de dood wordt la mort de Foulon en de pot wordt l'Assemblée nationale on palladium de la liberté. Op den 22 Juli 1792 is geheel Parijs in opstand. De ge- | |
[pagina 729]
| |
meenteraad heeft overal met groote letters doen aanplakken: ‘La patrie est en danger!’ Het kanon dreunt. Soldaten doorkruisen de stad onder tromgeroffel. De schouwburgen sluiten. De gantsche bevolking vertoont zich op de straten. Men wil vrijwilligers werven voor den veldtocht tegen de Pruissen en de Oostenrijkers. Daartoe worden op haastig gebouwde houten tooneelen martiale voorstellingen gegeven aan het volk. En de luchtige Parijzenaars dansen over de pleinen, terwijl een vedelaar zingt: ‘La patrie est en danger,
Affligez-vous, jeunes fillettes.’
Bij den grand-rond vervolgt hij: ‘La patrie est en danger,
Tous les garçons vont s'engager;
Ne croyez pas que l'étranger
Vienne pour vous conter fleurette:
Il vient pour vous égorger...’
En ten slotte bij la queue du chat: ‘La patrie est en danger!’
Zoo was de 10 Augustus nabijgekomen. Het eerste slachtoffer van dien noodlottigen dag, was de koningsgezinde journalist Suleau, de geestige redakteur van de Actes des Apôtres, die door het volk was gevangen genomen en naar het Cour des Feuillants gebracht waar Theroigne de Mirecourt, de beruchte lichtekooi met haar rijkleed van purper hem met een sabelhouw versloeg. Zoo spoedig het Paleis der Tuileriën dien dag was ingenomen, sloeg het grauw aan 't plonderen en vernielen. Overal werden de symbolen der koninklijke macht vernietigd. De standbeelden van Lodewijk XIV, van Lodewijk XV, zelf van Henri IV werden verbrijzeld. Het volk schenkt de bronzen hand van Lodewijk XV aan den Ridder de Latude, het slachtoffer van Madame de Pompadour. Voorts legt men er zich ijverig op toe het woord: Koninklijk op allerlei wijzen te vernietigen en uit te wisschen - elke herinnering aan de Bourbons volkomen weg te vagen. De pleinen genoemd naar Henri IV, naar Lodewijk den Groote, naar Lodewijk XV werden herdoopt in Parc d'Artillerie, Place de la Révolution, en Place des Piques. De straat Bourbon wordt Rue de Lille, de Dauphin-straat noemt men Rue de la Convention, de twee Heilige Lodewijks-straten ontvangen de namen van Rue Révolutionnaire en van Rue de la | |
[pagina 730]
| |
Fraternité, en de drie Konings-straten worden Rue de la Révolution, Rue de la République en Rue des Moulins. De hervormingswoede gaat nog eene schrede verder. Er waren nog heeren of koningen in het kaartspel. Harten-, ruiten-, schoppen- en klaverenheer heeten thands pouvoirs exécutifs of veto's de carreau, de coeur, de pique, de trèfle. Twee kaartenfabriekanten Urbain Gaume en Jean Démosthène Dugoure berichten in het Journal de Paris van Maart 1793, dat zij geheel patriotische kaartspelen hebben vervaardigd. De heeren worden geniussen, de vrouwen libertés, de boeren égalités de azen des lois. En inderdaad in de nieuwe kaartspelen heette hartenheer génie de la guerre - ruitenheer, génie du commerce - klaverenheer, génie de la paix en schoppenheer génie des arts - zoo heette klaverenvrouw, liberté du mariage - ruitenvrouw, liberté des professions - hartenvrouw, liberté des droits en schoppenvrouw, liberté des rangs. Den 22 September 1792 wordt nu tevens het nieuwe republikeinsche kalender van de burgers Fabre d'Eglantine en Romme aangenomen en plechtig afgekondigd door de Nationale Konventie. Men weet, dat het decimale stelsel tot uitgangspunt was genomen, dat de maanden in drie weken van tien dagen verdeeld waren, dat men nieuwe namen gekozen had, voor den herfst: vendémiaire, brumaire en frimaire - voor den winter: nivôse, pluviôse en ventôse - voor de lente: germinal, floréal en prairial - voor den zomer: messidor, thermidor en fructidor. Bij deze verdeeling van het jaar bleven echter vijf dagen overkompleet. Fabre d'Eglantine wist ze uitmuntend te bezigen tot verhooging van den republikeinschen geest, Hij bestemde ze tot viering van volksfeesten en noemde ze sansculottides. De eerste dezer vijf dagen was gewijd aan: une fête du génie, de tweede aan: une fête du travail, de derde aan: une fête des actions, de vierde aan: une fête des récompenses, en de vijfde aan: une fête de l'opinion. Zoo het jaar een schrikkeljaar was, zoude er nog een groot feest ter eere der Revolutie gevierd worden. De hervormingsgeestdrift is gedurende de Terreur een waarachtig vandalisme geworden. De Konventie gelast aan een heirleger van metselaars, om de wonderfraaye bas-réliefs van het Panthéon, eene erfenis van den koningstijd, in een zoo kort moge- | |
[pagina 731]
| |
lijk tijdsverloop af te bikken.Ga naar voetnoot1) Openbare oorlog aan alles wat kunst of beschaving gewrocht heeft, wordt dagelijks gepredikt. De bestiale Père Duchêne verklaart eeuwigen krijg aan de blanke handen van den fatsoenlijken stand - ‘Nous ne nous servons pas de pâte d'amande’ - schrijft hij - ‘le travail est écrit sur nos mains couvertes de poreaux et de durillons!’ Alle weelde is suspekt. Zijde of juweelen dragen is hoogverraad. De korte broeken en hooge hakken der muskadins zijn reeds lang in onbruik geraakt, men draagt vest en pantalon uit éen stuk en noemt deze kleederdracht pantalon carmagnole, men laat knevel en baard zoo lang mogelijk groeyen, om een schrikwekkend voorkomen te bezitten, men sleept klettereude sabels over de straat, men rookt een kort stukjen pijp en bezigt voor hoofddeksel de roode muts. En welke waren de openbare feesten en vermakelijkheden dezer koortsachtig ontstelde maatschappij? Huiselijke feesten en bijeenkomsten zijn volkomen verdacht. De zwaarste beschuldiging, welke men tegen Danton had kunnen inbrengen, voor dat hij ter guillotine verwezen werd, was, dat hij maaltijden gegeven had van honderd livres per hoofd. De Terreur vierde hare zeer eigenaardige feesten: les soupers fraternels. De straten der hoofdstad boden er een eigenaardig terrein voor. De vroegere bedrijvigheid en de dagelijksche opschudding hadden in Parijs plaats gemaakt voor sombere vrees en angstig verborgen angst. De straten waren als verlaten, zonder handelsgewoel, zonder rijtuigen. Karren met een enkel paard bespannen rolden langzaam voorbij, aan ieder huis waren driekleurige draperiën bevestigd met een rood, wit en blauw geschilderd bord, waarop te lezen stond: Unité, indivisibilité de la République, liberté, égalité, fraternité ou la mort. En voor ieder huis in elke straat worden nu tafels aangerecht, opdat men zich overtuige, dat het gezin zich niet aan strafbare aristokratische weelde schuldig maakt. Ieder voorbijganger wordt uitgenoodigd aan den maaltijd deel te nemen, ieder in lompen gekleeden landlooper wordt een roemer wijn gereikt door een sidderenden huisvader. Groote scharen van half beschonken sanskulotten trekken door de straten, terwijl zij overal hun: Vive la République uitkrijschen en met schorre kelen toasten brengen aan den vriend des volks, aan Marat. | |
[pagina 732]
| |
Juist daarom zou het allernoodzakelijkst voorkomen aan de mannen van het Schrikbewind, om een buitengewonen openbaren patriotischen ommegang te houden, toen de opgewonden, smakelooze en pedante publicist door het mes van Charlotte Corday was gevallen. Niet dat er groote sympathie heerschte tusschen de mannen van het Comité en den gevreesden journalist, maar de populaire naam van Marat eischte eenige demonstratie. Daarenboven Marat was lid der Konventie en het gantsche hooge regeeringslichaam was door zijn dood beleedigd. Men had den 15 Juli 1792 ter konventie besloten, om en corps Marats plechtige begrafenis bij te wonen. De schilder Louis David zou als gewoon groot ceremoniemeester bij deze gewichtige processie optreden. Dingsdags, 16 Juli, des nademiddags te vijf uren neemt de optocht een aanvang. Het lijk werd op een baar gedragen door twaalf mannen. David had het doode lichaam half naakt ten toon gesteld, opdat men de wond zon kunnen waarnemen. Maar het proces der ontbinding had zoo snelle vorderingen gemaakt, dat men niets dan de groen-grauwe lijkkleur onderscheidde van een vormeloozen hoop - terwijl allerlei reukwerk en wierook om het lijk brandde, ten einde de plechtige begrafenis mogelijk te maken. Maagden en jongelingen in 't wit gekleed, met cyprestakken in de hand, omringen het lijk. Zoo trok de stoet gevolgd door de Konventie, door het Gemeente-bestuur, door de klubs, langs de straten, terwijl vaderlandsche liederen gezongen werden, en kanon-salvoos ieder vijf minuten op den Pont-Neuf werden gelost.Ga naar voetnoot1) Waren de plechtstatige processiën uit den tijd van het Schrikbewind op zoo groteske wijze ingericht als de begrafenis van den Ami du Penple - hoe waren de feesten, die de leden van het uitvoerend bewind aan het opgewonden parijsche publiek meenden te moeten ten beste geven? 't Is bekend, dat de leiders der beweging sints lang noodig hadden geoordeeld, om bij de algemeene afschaffingsdrift, ook het Christendom, de christelijke Kerk en de Voorzienigheid af te schaffen. Le bon Dieu de la France van den aanvang der Omwenteling werd thands le bon Dieu suspect genoemd. Wat zoude men der opgewonden menigte terugschenken. De Nationale Konventie beijvert zich om andwoord op deze vraag te geven en kondigt aan, dat | |
[pagina 733]
| |
men op den 10 Augustus 1793 de eeredienst der Natuur met eene indrukwekkende plechtigheid zal aanvangen. Te midden der ruïneu van de Bastille verzamelt zich op dien dag eene talrijke menigte. Het standbeeld der Natuur prijkt te midden van de saâmgevloeide schare, kolossaal, vormloos, zonder waardigheid, met hare steenen vingeren op den boezem drukkend, waaruit twee groote waterstralen in eene breede kom vloeyen. De Voorzitter der Nationale Vergadering leidt de plechtigheid. Al de leden der Konventie zijn aanwezig. Zij dragen bloemen en vruchten en driekleurige linten. Werklieden en viswijven op kanonnen vullen den achtergrond. De Voorzitter grijpt een beker met wijn en spreekt: ‘Nature! reçois l'expression de l'attachement éternel des Français pour tes lois!’ Daarna grijpen plegtige libatiën plaats - de menigte huilt bravoos en hosannaas voor de nieuwe religie! Hooger nog stijgt de uitzinnige geestdrift, toen op den 20 Brumaire van het jaar II der eene en ondeelbare Republiek het groote feest van de nieuwe godsdienst der Rede wordt gevierd. Tot aartspriesteresse der Rede heeft men gekozen: Mlle Maillard, oud-danseresse van het Théâtre des comédiens du Bois de Boulogne naar de beschrijving van den sanskulot Chaumette: ‘un chef d'oeuvre de la nature.’ Met een speer in de hand en de roode muts op, omringd door het Corps de ballet van de Opera, wordt zij door de straten van Parijs geleid en naar de Nôtre Dame gebracht - waar haar een altaar is opgericht. Na tallooze zinledige plechtigheden wordt zij naar de Nationale Konventie geleid, waar zij eene eereplaats erlangt naast den President, die haar uit naam van het fransche volk met geestdrift omhelst. Maar de alles vermogende advokaat uit Arras, Maximiliaan Robespierre, lid van het Comité van Algemeen Welzijn, heeft goedgevonden dat men op het voorportaal der Nôtre-Dame in groote letters leze: ‘- Het fransche Volk erkent het bestaan van het Opperwezen en der onsterfelijkheid van den geest.’ Een feest van het Opperwezen werd op den 2 Juni 1793 aangekondigd. Robespierre zelf is groot-ceremoniemeester. In den vroegen morgen worden de trommels geroerd. Geheel Parijs snelt bijeen tot viering der plechtigheid, jonkvrouwen zijn in 't wit gekleed met kransen van wijngaardloof op | |
[pagina 734]
| |
't hoofd en rozenruikers in de hand: Het terrein van het feest is de tuin der Tuilerien. Robespierre vertoont zich te midden der leden van de Konventie - zorgvuldig gekleed als altijd met een rok van violetblaauw laken en een hoed met pluimen. Zijne rede tot de menigte vangt aan, met de woorden: ‘Français républicains! n'est-ce pas l'Être suprême, qui dès le commencement des temps, décréta la république!’ Velerlei zonderlinge zinnebeeldige plechtigheden volgen - het monster van het ongodisme wordt in beeldtenis verbrand en de leerlingen van de nationale zangschool zingen ter eere van het Opperwezen: ‘Ton temple est sur les monts, dans les airs, sur les ondes.
Tu n'as point de passe, tu n'as point d'avenir,
Et sans les occuper tu remplis tous les mondes,
Qui ne peuvent te contenir!’
Zonderlinge uiting van het godsdienstig gevoel bij een volksmenner, door dweepende staatszucht verleid, om de uitmuntendste zijner tijdgenooten ten valbijl te verwijzen in naam der heilige vrijheid, der heilige gelijkheid en der heilige broederschap. Zonderlinge maatschappij, waar luide en met groot gerucht het wierookvat gezwaaid werd, ter eere van dit drietal, wier naam: Liberté, Égalité, Fraternité nimmer uitgesproken werd zonder de bijvoeging: ou la Mort! en waar de rustige burger in zijne binnenkamer van angstige schrik wegkroop, als het minste gerucht op de ontvolkte straten vernomen werd, als de lompe kar met het witte paard voorbijhotste, om langzaam voort te rollen tot den bloedigen eindpaal, het Plein der Revolutie. En toch, wij schilderden u die ziedende vrijheidsliefde met hare belachlijke uitersten niet, opdat gij u mocht vermaken met de arme, kinderachtige, lichtzinnige en uitzinnige Parijzenaars! Ook de zonderlingste, de wreedste, de laaghartigste uiting dier vrijheidsdrift wortelde oorspronkelijk in een nobel, in een rechtvaardig gevoel des harten, door slechtere passiën ontaard en van zijne bron vervreemd. Het licht niet in onze hand, eene waereldtragedie, als de fransche Omwenteling was, te oordeelen; misschien mogen wij met dankbare vereering de groote mannen herdenken, in wier gemoed het eerst de gedachte ontkiemde aan verzet tegen het feodale staatswezen met zijn gantschen nasleep van vermolmden vorstenluister. Misschien behooren wij niet te | |
[pagina 735]
| |
vergeten, dat wij het rustig genot onzer burgerlijke en staatkundige rechten dezer eeuw dien mannen danken, wier pathetische redevoeringen, wier lange sleepsabels, wier roode mutsen en korte pijpen ons thands een glimlach van medelijden ontlokken. Bij ontlading van lang opeengehoopte stikstof knalt en knettert het schor geluid van den donder met indrukwekkende majesteit. Alzoo ook moest het sombere lied van den valbijl weêrklinken, te midden van het krijschend choor der carmagnole, van het Çaira - het walgelijk haleluiah der guillotine. En duizenden van edele martelaren der oude leer moesten vallen, om de fundamenten van het nieuwe staatsgebouw op te trekken in slijk en in bloed. Maar als de storm zou hebben uitgewoed - als de chaotische verwarring der maatschappij zeer langzaam zou hersteld worden - dan eerst zouden de vrije citoyens der eene en ondeelbare Republiek luisterrijk triumfeeren tegen elken vijand, die hen bij de grenzen mocht willen aanvallen. En vroolijker zouden de breede banen van hunne rood-wit-en-blauw vlaggen uitwaayen over Alpen en Apennijnen en de hand van een stouten Caesar zou den vrijen standaard dragen ten spijt van het oostenrijksche kanon op den brug van Arcole. De naam der fransche natie, de glorie van den franschen moed zou gantsch Europa vervullen. Maar hooger tevens zou bij iederen tred op dien weg der glorie de lievelingszoon der Omwenteling stijgen - hooger en hooger tot duizelens toe. Het dof gedreun zijncr ruiters en kanonnen doet de eeuwenheugende gletschers ontwaken uit hunnen doodslaap. Het roofgedierte wordt verstoord in zijne krochten - en terwijl de Eerste Konsul langzaam op zijn wit ros de berghelling beklimt, drijft hoog aan den blauwen hemel een alpenadelaar! Het was de profetie van Frankrijks toekomst! Het was het voorspel van de groote tragedie, wier laatste tooneelen zouden verlicht worden door den rossen gloed van Moskous vlammen, wier ontknooping met den weemoedigen naam van Sint Helena zou aanvangen! |
|