Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1866
(1866)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 378]
| |
Nog iets over marine.Ga naar voetnoot1)In het vorig nummer van dit maandschrift hebben wij onder den titel: Spectraal-analyse der Nederlandsche Marine eene beschrijving gegeven van den tegenwoordigen toestand onzer vloot. In overeenstemming met het opschrift hebben wij in enkele lijnen of trekken al hare zamenstellende deelen voor het oog der lezers geplaatst en bovendien ons oordeel over de waarde van elk hunner uitgesproken. Het doel van dat opstel, zoowel als van dit en nog een volgend, is niets anders dan naar onze krachten mede te werken om het publiek bekend te maken met den waren, zorgwekkenden, maar nog niet hopelozen toestand, waarin 's lands zeemagt zich bevindt - een beroep te doen op het gezond verstand der natie waar wij meenen, dat regering en vertegenwoordiging halve maatregelen nemen en voor afdoende middelen, in welken zin ook, ten onregte terugdeinzen. Zorgwekkend is de toestand, want ons geheele materieel is verouderd, en als middel van defensie volstrekt van onwaarde. Hopeloos is de toestand niet, want nog dreigt geen onmiddelijk gevaar, en nog is er kans, dat de tijd niet zoude ontbreken, om door eene inspanning, die inderdaad de krachten van den staat niet te boven gaat, de zeemagt te maken wat zij zijn moet, sedert de jongste uitvindingen dit weder mogelijk gemaakt hebben. O, dat het volk van Nederland den moed hadde de Nederlandsche | |
[pagina 379]
| |
marine geheel op te heffen en onnoodig te verklaren, nadat het vooraf de gevolgen had overwogen; of wel, dat het eischte dat die werde gemaakt tot eene magt, in staat om moederland en koloniën te verdedigen en den handel te beschermen in zekere mate, - maar dan ook het daarvoor noodige geld gave; in andere woorden: dat men jaarlijks 12 millioen besteedde, althans gedurende 5 of 6 jaren of des noods langer, indien nieuwe omwentelingen in het zeewezen dit onverhoopt noodig maakten, om werkelijk eene zeemagt te hebben; of dat men niets gave, maar dan ook niet meer zich verbeeldde eene vloot te bezitten. Verkeerd is het 8 of 9 millioen per jaar te betalen voor eene schijn van magt, die niemand half zooveel bedriegt als het volk van Nederland zelf! Doch, wil de natie, wil de vertegenwoordiging geen dezer uitersten en staat zij er op 9 millioen en niet meer of minder per jaar aan Hoofdstuk VI van de staatsbegrooting te wijden, dan moet naar onze meening de regering in ronde woordeu zeggen waar het op staat, en verklaren, dat men dan óf eene marine voor de defensie van het vaderland alleen, óf eene voor de dienst in Indie, óf eene voor de verzekering onzer gemeenschap met de koloniën, zoolang wij die dan nog hebben, en voor de bescherming van den handel kan hebben, doch niet alles te gelijk; en dat men tusschen deze onderdeelen van de roeping onzer zeemagt zal moeten kiezen. Het is echter ligt in te zien, dat, om eenige vrucht van ons schrijven te mogen verwachten, wij verder moeten gaan dan te beweren of zelfs te betoogen, dat de marine gelijk zij nu is, niet is wat zij door sommigen verondersteld wordt te wezen en wezen moest. Wij hebben den tegenwoordigen toestand geschetst; ons blijft over aan te toonen wat daarvoor moet en kan in de plaats gesteld worden. De oorzaken op te sporen hoe de tegenwoordige magteloosheid ontstond zoude, gelijk wij reeds zeiden, tot weinige aitkomsten leiden; want, oppervlakkig behandeld, gelijk wij de zaak in dit geschrift zouden moeten doen, kan de geschiedenis van het verledene weinig leeren voor de toekomst, daar het hoofdzakelijk de omwentelingen in het zeewezen van het laatste 25tal jaren zijn, die ons zoo achter doen staan. Een enkele oorzaak daarbuiten gelegen, het gemis van een directeur van het materieel, die niet alleen administratief chef is, hebben wij genoemd; en al bewerkten wij niets anders dan dat daarin | |
[pagina 380]
| |
verandering kwame, dan toch reeds zoude onze zwakke arbeid onevenredig groote vruchten voor de marine hebben opgeleverd. Alvorens een geregeld overzigt te kunnen geven van de wijze waarop en de middelen waardoor de nederlandsche marine kan worden hersteld, moeten wij ons verstaanbaar maken voor het algemeen en wij gaan daarom ditmaal eenige weinige bladzijden wijden aan eenige der voornaamste vraagpunten, de hedendaagsche oorlogschepen in het algemeen betreffend.
1. Stoom of zeilen? Zeilschepen zonder stoomvermogen behooren niet in de hedendaagsche marine te huis. Het behoeft geen betoog dat zij, ook al waren zij rondom zoo goed mogelijk voorzien met eene ijzeren bekleeding om 's vijands kogels te keeren, en met kanonnen om hem afbreuk te doen, bij menige gelegenheid de middelen missen, om een stoomschip zoo nabij te komen, dat het geschut eenige uitwerking hebben kan; en zij zijn voor den aanval zoowel als voor elke actieve verdediging ongeschikt, omdat men er niet op vertrouwen kan, dat zij iets hoegenaamd op een gegeven oogenblik beteekenen zouden. Ook voor de meest passieve verdediging is er niet meer op te rekenen nu men ramschepen heeft om andere schepen in den grond te boren, en torpedo's naar de bij stil weder beweginglooze rompen kan doen drijven, welke deze ontwijken noch afweren kunnen. Zijn zulke schepen bovendien niet aan alle zijden geheel gepantserd of gewapend, dan zijn zij zelfs in vele gevallen voor het meest nietige stoomscheepje eene gemakkelijke prooi. Zeilschepen met een behoorlijk stoomvermogen echter zijn nog niet uit moderne vloten verdrongen: Voor de eigentlijke verdediging van kusten of stroomen moge het tuig in vele opzigten zonder nut zijn, en dan nadeelig, omdat het door den tegenstand, dien het in de lucht ondervindt, de snelheid van het schip onder stoom vermindert, en in geval van ontreddering de werking van de schroef of wielen kan belemmeren, - het blijft voor lange reizen en kruistogten onmisbaar. Een stoomschip toch bergt zelden meer dan 10 of 12 etmalen volle kracht stoomens, en daarom moeten die weinige onzer schepen, die bestemd zijn tusschen Nederland en Java te varen of op zee te kruisen, om afbreuk te doen aan 's vijands handel, of om in vredestijd onze vlag in vreemde | |
[pagina 381]
| |
havens te vertoonen, altijd zeilen en hunne kolen bewaren kunnen voor het oogenblik van gevaar. De beruchte Alabama heeft duidelijk bewezen wat een enkel goed gekommandeerd vlug zeilschip met stoomvermogen afbreuk vermag te doen aan de koopvaardijvloot eener handeldrijvende natie. Ook in Indie kan het grootste deel der gewone politiedienst onder zeil worden verrigt, ofschoon geen enkel schip stoomvermogen missen mag. 2. Welke Voortstuwer is de beste voor schepen met stoomvermogen? Raderschepen, hoe geschikt ook voor passagiersbooten, zijn bijna voor alle doeleinden waarvoor de verschillende soorten van oorlogschepen kunnen bestemd worden, ongeschikt. Zelfs voor transportschepen zijn zij in den regel niet te verkiezen. In ons vorig opstel is reeds gezegd, dat de raderbooten niet meer luchtigheid en gemakken van logies toelaten dan schroefschepen, doch dat de ongeschiktheid om zwaar gewapend te worden de oorzaak was, waardoor de raderschepen onzer marine meer logeabel waren dan de schroefschepen, die zwaarder waren gearmeerd bij gelijke grootte. De schroef heeft bij eigenaardige nadeelen belangrijke goede eigenschappen. Zij is geheel onder water geplaatst en daardoor niet ligt trefbaar voor 's vijands kogels; zij geeft het schip eene goede sleepkracht, want wanneer een schroefschip en een raderschip van gelijk vermogen, met de achterschepen aaneengebonden in tegengestelde rigting stoomen, dan sleept (blijkens werkelijk genomen proeven) het schroefschip het raderschip mede tegen de werking der machine van het laatste in; doch het schroefschip behoeft dan in zulk een geval ook wat meer kolen, omdat de snelheid van de werking der raderboot-machine door den grooten tegenstand veel meer verminderd wordt. De gebreken daarentegen der schroefschepen zijn, dat men, om snelheid te verkrijgen eene groote schroef noodig heeft, en dat, daar deze geheel onder water moet draaijen, het schip diep moet ‘steken’, dat is, zoo gevormd zijn, dat het niet in ondiep water kan varen, en eindelijk, dat een schroefschip niet goed achteruit kan werken, omdat het dan niet stuurt en veel kracht verspilt, dewijl de schroef al het water dat zij weg stuwt tegen het schip zelf werpt, en in eene rigting tegengesteld aan de beweging. Beide deze gebreken echter vervallen, nu men sedert een vijf- | |
[pagina 382]
| |
tal jaren met zulk een gunstig gevolg, eerst op kleine en later ook op groote schepen, twee schroeven naast den achtersteven in plaats. van ééne schroef in het achterschip is gaan gebruiken. Nu er twee schroeven in plaats van eene het werk doen van het schip voort te stuwen, kan men de schroeven kleiner maken en vervalt de noodzakelijkheid om de schepen zooveel diepgang te geven. Ook leerde de ondervinding dat zulke schepen goed achteruit stoomen. En wanneer men ieder der schroeven eene afzonderlijke machine geeft om ze te draaijen, in plaats van ééne groote voor beide te zamen, dan draaijen zulke bootjes des verkiezend in eene rivier, die niet breeder is dan het schip lang is, en sturen nog goed al is het roer ontredderd, alleen door op de eene of de andere machine wat meer toevoer van stoom te geven. Men heeft nog wel andere voortstuwers bedacht en beproefd, en onder deze verdient eene turbine, die twee stroomen water achterwaarts uitwerpt, opmerking. Deze heeft het voordeel van in het geheel geene werkende deelen buiten boord te behoeven, waar zij het zeilen van het schip belemmeren, of beschadigd kunnen worden en onklaar raken door warnetten, balken enz. waarmede men in zeegaten schroefschepen soms het binnenkomen tracht te beletten; doch zij geven nog niet dezelfde snelheid als twee schroeven. Het Engelsch goevernement bouwt nu echter een turbine-schip. Een ander, de Nautilus, is Zaturdag 6 April met zeer gunstig gevolg op de Theems beproefd. Op het oogenblik is het schip met twee schroeven het ware oorlogschip voor de defensie. Voor lange kruistogten heeft de enkele schroef het voordeel van bij het zeilen uit het water te kunnen worden geligt, en dus nog minder tegenstand te geven dan eene schroef die slechts losgelaten wordt en vrij mededraait door de voortgaande beweging van het schip. Doch dit voordeel is in de praktijk veel minder belangrijk dan men wel zoude meenen; het scheelt zelden eene halve mijl in de vaart van het schip. 3o. Zijn stoommachines van hoogen of lagen druk te verkiezen? De machine van lagen druk heeft het voordeel minder sterke ketels te behoeven en deze laatste kunnen daarom andere vormen hebben dan de cilinder-gedaante, die bij hoogen druk wel noodig is om genoegzame sterkte te kunnen vereenigen met matig gewigt. | |
[pagina 383]
| |
Dat machines van lagen druk minder ver hoorbaar zijn op zee, omdat de stoom niet ontsnapt maar gecondenseerd wordt, is een voordeel dat alleen hierdoor ontstaat dat men condensors, luchtpompen enz. noodig heeft om de gebruikte stoom tot water te verdigten en dit geheele toestel bij machines van hoogen druk gemist worden kan. Daar dit toestel juist het deel eener machine is, dat het veclvuldigst gebreken bekomt die de werking belemmeren, en niets belet ook aan hoogen druk machines dezelfde condensors enz. te geven, waardoor hetzelfde voordeel van zijne nadering niet van verre te verraden aan het hoogen druk stoomschip zou zijn verzekerd, is hierin geen voordeel van de lagen druk machine gelegen. Integendeel is het voordeel aan de andere zijde, want de hoogen druk machine met condensors zou niet door een gebrek aan dit laatste deel belet worden te werken. Als nadeel van de hoogen druk werktuigen blijft daarom tegenwoordig alleen over de vorm der ketels. Voor groote schepen moet men een groot aantal ketels hebben, want men zoude den cilinder-vorm slcchts kunnen vergrooten òf door de middellijn grooter te maken, - doch dit maakt de ketels te onsterk, en zelden gaat men boven 2,50 El - òf wel door de lengte te vermeerderen, - doch dan loopt het water in die ketels (bij schepen op zee) dikwijls te veel naar één einde, waardoor de vuurplaten aan het andere einde niet met water bedekt blijven en kunnen verbranden. Voor alle schepen echter, die voor de defensie van zeegaten of kustvaart zijn bestemd en niet veel zeilen of niet te groote werktuigen behoeven, heeft de hoogen druk machine, gelijk die nu is, gewigtige voordeelen door ligtheid, beknoptheid en geringe onderhevigheid aan averijen. 4 IJzeren of honten schepen? Deze vraag nadert, wat de Marine betreft, den tijd waarop zij tot de geschiedenis zal behooren. Doch gelijk alle cenwenheugende zaken, die crkend goede eigenschappen bezitten, eischen de houten oorlogschepen veel tijd om door de ijzeren te worden verdrongen. Frankrijk geeft in dit opzigt niet den toon aan, daar het zelf geen voordeel ziet in de verandering. Houten schepen hadden langen tijd de volgende voordeelen boven ijzeren. Ten cerste dat men ze kan koperen, een voordeel, omdat er tegenover staat, dat ijzeren schepen in vele omstandigheden onder water bedekt worden met aanhechtende | |
[pagina 384]
| |
schelpdieren, die de vaart van het schip verminderen en nu en dan dwingen tot schoonmaken in een dok. Wanneer echter het ijzeren schip nu en dan in zoet of brak water komt, laten die schelpen van zelf los. Overigens is het niet onmogelijk ook ijzeren schepen, na omkleeding met een houten huidje, goed te koperen. Van vele voorbeelden één noemend, kan de schrijver melden, dat hij de Iron Gem, een ijzeren gekoperd schip, na eene reis naar Zuid-Amerika, ten vorigen jare in een dok inspecteerde en het schip en de koperhuid beide in zeer goeden toestand vond. De koperhuid is voor houten schepen een vererschte overal waar ijzeren schepen aangroeijen, omdat de zeeworm anders het hout snel vernielt; en koperen is eene kostbare zaak in het onderhoud! Ten tweede hebben houten schepen meer plaatselijke sterkte dan ijzeren; dit wil zeggen, dat een spitse rotspunt den bodem van een ijzeren schip zoo treffen kan, dat een gat daarin gestooten wordt, terwijl een houten schip niet lek zou geworden zijn. Dit is een hoog geprezen, doch niet veel beteekenend voordeel, want de voorbeelden van zulke toevallige plaatselijke beschadigingen zijn verre te zoeken; en het cellenstelsel, dat tegenwoordig veel voor ijzeren oorlogschepen gevolgd wordt, maakt, dat zulk eene plaatselijke beschadiging slechts een klein vakje met water zonde doen volloopen. Ten derde werkt het materiaal der ijzeren schepen op de kompassen. Er varen echter zoovele ijzeren schepen met kompassen, dat wij hier geene beschrijving behoeven te geven van de aangewende middelen om de kompassen bruikbaar te maken op die bodems. De uitkomst bewijst, dat er voldoende middelen zijn. Bovendien bevatten honten oorlogschepen, vooral gepantserde, toch ijzer in overvloed om bijna even storend op de kompassen te werken. Ten vierde meende men langen tijd, dat kogels, een ijzeren schip onder water doorborend, een moeijelijker te stoppen gat zouden maken en boven water meer stukken of splinters naar binnen werpen die de bemanning konden kwetsen of dooden. Zee-officieren echter, die met beide soorten van schepen in het vnnr waren, beweren, dat het voordeel aan de zijde der ijzeren schepen is. (Zie bijv: De vloot in de toekomst door J. Scott Russell, Nienwediep, J.C. de Baisonjé. 1861, pag. 18-22). | |
[pagina 385]
| |
Ten laatste geleidt ijzer meer warmte dan hout en wisselt daardoor de temperatuur in het schip meer met het klimaat. Dit bezwaar wordt echter door de in elk goed schip bestaande houten beschieting zeer veel verminderd. Bovendien is de meest hinderlijke warmte op stoomschepen in tropische gewesten niet die, welke van buiten komt, doch die, welke in het schip door de stoomketels enz. wordt afgegeven; en van koude heeft men aan boord van oorlogschepen zelden last. De bedenking van warmte-geleidend vermogen is dan ook van zeer weinig gewigt. Aan de andere zijde hebben ijzeren schepen gewigtige voordeelen. Zij zijn goedkooper van eersten aanbouw en ook van onderhoud. Zij zijn duurzamer indien zij zorgvnldig onderhouden worden, alboewel zorgelooze behandeling ze welligt nog spoediger dan houten kan doen verloren gaan. Zij zijn inwendig ruimer, omdat een ijzeren boord dnnner is dan een even sterk van hout. Zij zijn onbrandbaar. Zij zijn veel sterker bij gelijk gewigt. In een houten schip dient de eene helft van het hout enz. slechts om de andere helft te verbinden; - bij ijzeren schepen is dit slechts ongeveer een tiende. Trouwens, de ondervinding bewees door menig voorbeeld van ijzeren schepen, die op een bank of een rif aan geweldige werkingen waren blootgesteld, dat de algemeene sterkte van ijzeren schepen buitengewoon groot is. Geen schip als de Great Eastern had sterk genoeg kunnen worden gebouwd van hout. De slotsom uit dit alles te trekken, is, dnnkt ons, dat oorlogschepen van ijzer moeten zijn, behalve waar hont van goede hoedanigheid zeer goedkoop te verkrijgen is, en dat zij alleen met hout omkleed en gekoperd moeten worden, indien zij bestemd zijn voor lange reizen of verblijf in plaatsen waar het dokken onmogelijk is, en zij niet nu en dan in zoet of brak water kunnen gebragt worden. 5. Moet men oorlogschepen pantseren? Voor eene algemeene beantwoording is deze vraag niet vatbaar, want het ja of neen hangt af van de bestemming van het schip of vaartuig. Pantserplaten van gesmeed ijzer, 4½ tot 6 engelsche duimen dik, keeren niet alle kogels; doch ofschoon men er op het proef veld op geringe afstanden zelfs granaten doorgeschoten heeft, zijn zelfs dunnere platen dan die in staat in een gevecht verreweg | |
[pagina 386]
| |
het grootste deel van 's vijands projectielen af te keeren, te meer daar de stukken die kogels door pantserplaten kunnen schieten, door groot gewigt en geringe handelbaarheid juist niet diegene zijn welke het meest kwaad doen, tenzij zij op eene bijzondere wijze handelbaar gemaakt worden, waarover nader. Ongetwijfeld moeten echter van een schip, dat men bestemt om een ijzeren pantser te dragen, andere eigenschappen worden opgeofferd. Zoo kan het, onder overigens gelijke omstandigheden, nimmer dezelfde snelheid hebben, want daar een schip van zekere grootte maar een bepaald gewigt dragen kan, is het onmogelijk een even zware en dus even krachtige stoommachine te doen dragen door een schip, dat reeds vele tonnen ijzer als pantser draagt, als door een schip dat hiermede niet bezwaard is. Ook kan het boord boven water niet zoo hoog en dus de batterij niet zoo hoog geplaatst en daardoor niet zoo lang bruikbaar zijn in eene hooge zee. Want al wat van het schip boven water uitsteekt heeft in de cerste plaats zelf gewigt en dient bovendien gepantserd te worden; het vermeerdert dus in dubbelen zin het wigt van het geheel. Dit laatste heeft geruimen tijd doen twijfelen aan de mogelijkheid om gepantserde schepen te bouwen, die sterk genoeg en tevens in verhouding hunner lengte hoog genoeg boven water waren opgetrokken om met veiligheid den Oceaan te bevaren, en hoewel het door Frankrijk en Engeland bewezen is, dat gepantserde schepen ook in ruw weder veilig kunnen zijn op de ruime zee, heeft het toch geleid tot het maken eener klasse van schepen, die slechts gepantserd waren waar dit het allermeest noodig was. Dit geschiedde dan rondom de waterlijn van 3 of 4 voet onder water tot 1 à 1½ voet er boven, zijnde dit de streek waarin gaten door schoten van den vijand kunnen gemaakt worden, die het schip in gevaar brengen van te zinken, - en verder werd alleen een middendeel van het bovenschip gepantserd, waardoor een langwerpig vierkant blokhuis ontstond, waarin de kanonniers van een zeker aantal stakken beschermd waren. Men moet dan het voor en achter boveneinde aan 's vijands kogels ten prooi geven en slechts beschouwen als nuttig in vredestijd of om de zeevaardigheid van het schip te bevorderen. De Warrior is een bekend voorbeeld van dit soort van schepen in de Engelsche Marine; en ook het schip dat voor Nederland wordt gebouwd te Birkenhead is naar dit beginsel ontworpen, alhoewel wij later zeggen zullen, dat de stukken daar in torens zijn geplaatst | |
[pagina 387]
| |
en het dus niet letterlijk voldoet aan de hier gegeven beschrijving. Tegenover de geheel of gedeeltelijk gepantserde schepen staat die klasse, waartoe de beruchte Alabama van de zuidelijke staten van Noord-Amerika behoorde. Deze schepen, alleen gebouwd op snel zeilen en snel stoomen kunnen, gelijk de Alabama bewees, zeer grooten afbreuk doen aan koopvaarders, en weinige zulke bodems met ondernemende bevelhebbers zonden eene koopvaardijvloot als de Engelsche b.v. onberekenbare schade toebrengen. Daar zij echter, gelijk de Alabama (die door de tweede granaat van de Kearsage zonk) mede bewees, volmaakt ongeschikt zijn om te slaan met een oorlogschip, moeten zij, als echte dieven, altijd hun heil in de vlucht zoeken, zoodra zij in plaats van een weêrloos koopvaardijschip een gewapenden tegenstander ontmoeten, en daarom is snelheid voor hen een omnisbaar vereischte. Zelfs onze Watergeus voldoet in dit opzigt niet, omdat de machine daarin geplaatst niet door of althans in overleg met den ontwerper van het schip werd gekozen. Algemeene besluiten uit het voorgaande te trekken is, gelijk wij reeds zeiden, onmogelijk. De bestemming van het schip moet eerst zeer juist bepaald zijn om te kunnen zeggen of het geheel, gedeeltelijk, of niet gepantserd zal moeten zijn. 6. Is snelheid een overwegend vereischte? Ook deze vraag, die geheel met die van pantseren of niet pantseren zamenhangt, zoowel als met zware of ligte wapening, uitrusting voor langen of korten tijd enz. kan niet in het algemeen met een eenvoudig ja of neen worden beantwoord. Men kan alleen zeggen, dat, wanneer men een zeker gedeelte van het totale draagvermogen van het schip heeft bestemd voor de machine met ketels, voortstuwers en brandstof, dat dan daarvan een zooveel mogelijk nuttig gebruik moet gemaakt worden, en dat dus eene machine, die, gelijk vele onzer stoomtuigen, 400 Ned. pd. per paardenkracht, (wij spreken natuurlijk van effektieven) weegt, met ketels, water, enz. niet mag worden gekozen, wanneer men elders werktuigen van het halve gewigt per paardenkracht kan bekomen, ook al zijn die laatste wat duurder van eerste aanschaffing of buitenslands gemaakt. Gebrek aan concurrentie, gebrek aan kennis van en middelen ter verwerking van staal, of welligt nog andere redenen, zijn oorzaken van het onloochenbare feit, dat de stoomtuigen der Ne- | |
[pagina 388]
| |
derlandsche marine niet op de hoogte zijn van de beste buitenlandsche. En ware er een hooggeplaatst technisch ambtenaar, die met schip en machine beide eer of schande kon inleggen, en niet de schuld van een ongunstig resultaat werpen op dat deel van het onafscheidelijk geheel dat hem niet raakt, dan ware dit ook reeds lang veranderd! Doch overigens is de snelheids-kwestie bij de Marine gelijk aan die van zware of ligte ruiterij, linietroepen of jagers bij de armee. Waar men met het eene niet veel uitrigten kan, is soms het andere van het grootste nut. Van daar dat wij ijveren tegen schepen met dubbele, drievoudige, of, wat hetzelfde is, geene bestemming. Moet men snelheid hebben, dan moet daaraan soms veel worden opgeofferd. Een ‘Watergeus’ kan niet naar dezelfde reglementen worden uitgerust, dat is volgepropt met allerlei goederen, gelijk een schip met auxiliair vermogen, en de kommandant moet begrijpen, dat zijne krachtige machine onmogelijk, maar ook onnoodig maakt, evenveel touw, waarlooze zeilen, kettings, victualie enz. te bergen als een zeilschip van dezelfde klasse. Doch ook de uitrusting, ja de wapening zelfs gaat den chefs van scheepsbouw en stoomtuigfabrikage bij onze Marine niet aan. Zij staan onder het toezicht van inspecteurs, die alleen administratief onder den chef van het materieel staan, ten gevolge van de indeeling van het budget, welkc in strijd is met den werkelijken toestand van zaken, omdat eene indecling op papier overeenkomstig de werkelijkheid toch te ongerijmd zoude schijnen! Dat een snel schip, overal en onder alle omstandigheden, te verkiezen is boven een gelijk schip met minder snelheid, is eene waarheid die zelfs voor oningewijden geene verklaring behoeft. Het snelle schip toch is in een gevecht meester van den tijd van aanvallen of retireren; bij de verdediging van kusten of zeegaten kan een snel vaartuig meestal evenveel uitgebreidheid bewaken als twee van aanmerkelijk minder beweeglijkheid en is door mindere bemanning enz. op den duur veel goedkooper. Doch alleen de bijzondere vereischten, voortvloeijende uit de bestemming beslissen, hoeveel men aan de snclbeid mag ten offer brengen. 7. Moet men torenschepen bouwen of het geschut op de gewone wijze voeren? Het torenschipstelsel van Captain Cowper Coles en het zooge- | |
[pagina 389]
| |
naamde ‘broadside systeem’, waarbij de stukken in poorten in het vaste boord staan, zijn tegeuwoordig in Engeland het onderwerp van eenen strijd, die wel spoedig genoeg door afdoende proeven zal zijn beslist, alvorens onze Marine omtrent elke soort der in de toekomst noodige vaartuigen zal hebben te beslissen, welk stelsel te volgen. In het eene geval, dat der torenschepen, staan de kanonnen, die dan gering in aantal doch van het zwaarste soort zijn, ieder afzonderlijk of paarsgewijze in torens, welke met de stukken ronddraaijen, of waarvan soms de wanden vast zijn doch de bodem met de stukken draait. Men kan dus alle stukken van het schip des verkiezende naar ééne zijde rigten en elk stuk staat met twee op de gewone wijze geplaatste minstens gelijk. Dat er aan dit stelsel voor de bediening der stukken voordeelen verbonden zijn, geven zelfs de tegenstanders toe. Hunne welligt niet ongegronde vraag is echter: Zullen de torens en vooral het eenvoudig mechanisme, waarmede men ze draait, weêrstand bieden aan den schok van de zwaarste kogels, zonder dat er eene ontzetting ontstaat, die belet dat de torens worden rond gedraaid? De stem der pers dwong onlangs de Engelsche Admiraliteit eene zuivere proef te nemen met Cole's stelsel, en daar deze proef weldra tot eene praktische uitkomst leiden moet, schorten wij ons oordeel op. Voor vele doeleinden, bijvoorbeeld defensic-vaartuigen die kusten en zeegaten verdedigen moeten en zwaar geschut over ondiep water voeren, zoodat zij zich kunnen ophouden waar 's vijands zeeschepen ze niet zeer nabij kunnen komen, verdient het torenstelsel zeker naauwgezette overweging, ja wij durven zeggen aanbeveling. Ons schip in Engeland in aanbouw is een torenschip. 8. Getrokken of glad geschut? Getrokken geschut draagt verder, schiet op het proesveld veel juister, zendt kogels door pantserplaten heen op afstanden waarop stukken met gladde ziel en ronde projectielen dit niet doen. Elk schot eischt echter meer tijd en een kogel op geringen afstand maakt, door een scheepsboord heengaand, daarin niet zooveel averij als een even zware ronde kogel, die natuurlijk grooter middellijn heeft dan de lange puntkogels en grooter gat maakt niet alleen, maar ook door zijn vorm rondom dat groote gat meer beschadigt. | |
[pagina 390]
| |
Ronde granaten gaan echter door een gepantserd boord niet heen. Puntgranaten uit getrokken geschut op kleine afstanden gingen op het proefveld soms door pantserplaten heen. In hoeverre dit in de praktijk, waar men niet met zooveel juistheid en tegenwoordig meestal niet op kleine afstanden vuurt, waarde zal hebben, weet men nog niet. Voor het eigentlijk gevecht op kleinen afstand hebben de stukken met gladde ziel het voordeel meer kogels in denzelfden tijd te schieten; en dit is gewigtig, want in den werkelijken strijd gaat veel van de waarde van alle juistheids-wapenen, vooral van scheepsgeschut verloren, omdat de manschappen niet bedaard zijn, en bovendien de onregelmatige bewegingen van het schip dat vuurt, zoowel als van het schip waarop men vuurt, toch de zekerheid van elk schot vernietigen. Daarom mag men nog niet zeggen, dat de getrokken kanonnnen op oorlogschepen de gladde geheel behooren te vervangen, al behoort zeker elke bodem althans met eenige geraycerde stukken te zijn voorzien. 9. Kunnen forten havens verdedigen, of behoeft men schepen daartoe? Vroeger meenden velen, dat zelfs houten schepen forten wel tot zwijgen brengen konden, indien zij ze slechts nabij genoeg konden komen. Later is echter gebleken, dat een paar verschanste stukken, met granaten en gloeijende kogels een houten schip zonder twijfel vernielen zoo het zich niet verwijdert. Een gepantserd schip en een naar evenredigheid versterkt fort elkander beschictend, moet op den duur het voordeel aan het fort blijven, nu ook de forten met even zware artillerie kunnen worden voorzien en zelfs gedeeltelijk met ijzer gepantserd. Doch wanneer het schip niet dwaaselijk het fort zoekt afbreuk te doen, en, dit gepasseerd zijnde, ruimte vindt in een diepe haven of in een zeegat, waar het vuur van het sort het niet meer schaden kan, dan bestaat er voor gepantserde stoomschepen zooveel kans om het fort straffeloos of althans ten koste van niet over-belangrijke schade voorbij te varen met volle stoomsnelheid, dat een fort in zulk eene positie geene verdediging van het vaarwater zoude mogen genoemd worden. Geheel anders echter wordt de zaak, wanneer men het fort juist dáár plaatst, waar men een schip beletten wil, zich op te | |
[pagina 391]
| |
houden of wel het de mogelijkheid beneemt door te stoomen zonder zich op te houden. Dan is het voordeel aan het fort. Uit dit weinige blijkt, dat vaste sterkten van onberekenbare waarde kunnen zijn voor de verdediging, doch dat zelden de gesteldheid zoo zal wezen, dat zij alléén voldoende zijn voor dat doel. Voor de defensie van Nederland en Java beide zijn althans forten noodig, maar, volgens de beste autoriteiten, schepen evenzeer onmisbaar. 10. Zijn versperringen en torpedo's bruikbare defensie-middelen? De voor den verdediger zoo gewenschte middelen om de vijandelijke schepen op zekere punten den doorgang te versperren en hun met betrekkelijk geringe middelen grooten afbreuk te doen, zijn in de reeds van ouds bekende, maar nu meer dan vroeger geduchte versperringen en torpedo's voorhanden. Versperringen worden, indien men haast heeft en geene min kostbare middelen beschikbaar zijn, gemaakt door oude schepen in het vaarwater te doen zinken. Palen, hetzij onder laagwater ingeheid, hetzij onder water drijvend aan kettingen, zijn een geducht middel om schroefschepen te keeren, daar de schepen ligtelijk op zulke voorwerpen de bladen hunner schroeven stuk slaan. Schepen, die zeilen zonder hunne schroeven te gebruiken, zouden echter zulk eene belemmering zonder letsel passeren. Kettingen op vlotten gedragen en gespannen van oever tot oever, zijn zekerlijk ook een goed middel, mits zulk eene gemakkelijk op te ruimen versperring goed bewaakt en verdedigd worde. Grootendeels los drijvende netten zijn ook wel geschikt om zich om de schroeven van schepen te wikkelen en zoodoende het gebruik van den voortstuwer te beletten. Doch versperringen zonder verdediging zijn van weinig waarde, soms erger dan niets, omdat zij vriend zoowel als vijand belemmeren, zoolang de laatste ze niet opgeruimd heeft. Een geschikt soort van vaartuigen en de bescherming der forten worden tot dit doel aangewend, doch torpedo's kunnen mede van zeer groot nut zijn. Deze torpedo's zijn soms houten, doch meestal plaatijzeren vaten, gevuld met buskruid, schietkatoen of andere ontplofbare zelfstandigheden. Deze worden op eene of andere wijze onder water geplaatst of naar 's vijands schepen gedirigeerd, en ont- | |
[pagina 392]
| |
stoken op het oogenblik, dat zij daarmede in aanraking, of althans zoo digt mogelijk bij zijn. Het ontsteken enz. geschiedt op verschillende wijzen. Soms zijn de torpedo's onder water verankerd en met een wachtpost op den oever verbonden door een metalen draad, waarmede men die kan ontsteken door middel van electriciteit, op het oogenblik dat het te vernielen schip er zich boven bevindt. Andere zijn voorzien van eene inrigting, die ze ontsteekt bij het daaraan toebrengen van een schok of slag, gelijk wanneer zij aangevaren worden door een schip. Deze torpedo's zijn of op eenige voeten onder water geplaatst en vast gelegd, of wel zij worden met den stroom, of door andere middelen, tegen 's vijands schepen afgezonden en zijn dan drijvend hoewel zoo min mogelijk zigtbaar. Eene derde soort, met eene inrigting; die door een uurwerk de ontploffing na zekeren tijd doet volgen onafhankelijk van uitwendige zelfstandigheden, wordt minder gebruikt, doch kan in sommige gevallen ook nuttig zijn. Zij worden soms bij nacht door kleine bootjes aan 's vijands boord vast gehecht.
Nog een paar punten blijven ons over aan te stippen.
Vooreerst, wanneer men oud materieel heeft, in hoeverre is het dan doelmatig dit te wijzigen en geschikt te maken om nog dienst te doen nadat eene omwenteling in het zeewezen heeft plaats gevonden? Natuurlijk beslist de aard van de omwenteling hier alles. Doch uit het verledene hebben wij eene ervaring, die ons veroorlooft gissingen te maken voor de toekomst. Frankrijk heeft op groote schaal zeilschepen veranderd in schroefschepen. Het resultaat is geweest, dat Frankrijk wat sneller eene schroefvloot had dan anders het geval zoude geweest zijn, doch eene vloot die door gebrek aan duurzaamheid op het einde duurder bleek dan eene nieuwe. Andere groote veranderingen, bijvoorbeeld het pantseren van oorspronkelijk niet voor pantsering gebouwde schepen, zijn in Frankrijk dan ook niet, in Engeland slechts bij uitzondering gedaan. Wij hebben beide knnststukken met een zeer deugdzaam houten schip (de Ruiter) verrigt, doch het resultaat is geen pronkstuk en de eindrekening der kosten smaakt niet naar meer. | |
[pagina 393]
| |
Men zoude zekerlijk in beide genoemde groote rijken de in Nederland genomen maatregelen met de houten drijvende batterijen afkeuren, want men heeft altijd gevonden dat: het maken van groote veranderingen, ja zelfs van reparatiën, met halve vernienwing of meer gelijkstaande, aan houten schepen zeer duur en ondoelmatig bleek in het einde. Met ijzeren schepen is de verandering niet zoo slecht, want als men een ijzeren schip in een droog dok goed heeft onderzocht of gerepareerd, kent men den toestand daarvan geheel, en weet men, dat er geen verborgen kwaad blijft zitten. Alles hangt dus hier af van de vraag of de bestaande en niet te veranderen eigenschappen, bijvoorbeeld de algemeene vorm of de afmetingen van het schip, dit, na de wijziging, niet belangrijk minder geschikt voor het nieuwe doel zal doen zijn dan een nieuw.
Ten slotte de vraag van al of niet bij partikulieren bouwen?
Voor houten schepen hebben wij met onze Groningen en onze schroefschepen 4e. kl., de Engelschen met hunne Gunboals, ja heeft bijna elke natie op eenigerlei wijze ondervonden, dat het bouwen bij aanbesteding een uiterst duur middel is. De redenen hiervan zijn meerdere, doch de voornaamste is, dat partikulieren niet, gelijk de marine, een grooten voorraad eikenhout kunnen hebben, omdat zij geen zekerheid van werk hebben voor de marine. Gaf men echter die zekerheid, dan zoude het finaneieel voordeel onmiddelijk verdwijnen. Het bezwaar wordt gewigtiger naarmate ijzeren oorlogschepen algemeener en houten minder in aantal worden. Houten schepen moeten daarom altijd op 's Rijks werven worden gebouwd. IJzeren schepen daarentegen kunnen, gelijk stoommachines en velerlei audere zaken even goed door de nijverheid worden geleverd. Toch moet echter de marine op het repareren dier schepen, machines, enz. op ruime schaal zijn ingerigt; en die noodzakelijkheid maakt, dat, om de inrigtingen op 's rijks werven bij gebrek aan reparatie-werk niet onproductief te laten zijn, men ook steeds eene zekere hoeveelheid nieuw werk zal moeten onderhanden hebben. Op die wijze kan de marine weldadig werken op de nijverheid en haar tevens dwingen billijk te blijven tegenover den staat, indien dit, bij de meer beperkte concurrentie, meer dan in groote rijken noodig blijkt. | |
[pagina 394]
| |
Sommige artikelen, gelijk pantserplaten bijvoorbeeld, zullen echter in 's rijks etablissementen gemaakt, of wel in vredestijd buitenslands gekocht, maar dan in grooten voorraad voorhanden gehouden moeten worden, of wel door partikulieren onder het genot van eene zekere bescherming moeten worden vervaardigd.
Al het hier gezegde zouden wij in een volgend opstel bij gedeelten hebben moeten inlasschen, indien wij het niet vooraf hadden doen gaan; en naar onze meening zou dit de duidelijkheid verminderd hebben, waarmede wij trachten willen onze inzigten uiteen te zetten. |
|