| |
| |
| |
Machiavelli,
door Mr. D.J. Mom Visch.
Ik wensch in de volgende bladzijden eene schets te geven van het leven en de geschriften van een man, die door zijne genialiteit eene voorname plaats bekleedt onder de merkwaardigste persoonlijkheden der 16e eeuw; een man die op de meest verschillende wijzen door het nageslacht is beoordeeld, doch over wien meestal het anathema werd uitgesproken; een man aan wien eerst de 19e eeuw volkomen regt heeft laten wedervaren, al is het dan ook dat zelfs nog heden ten dage bij velen het noemen van zijn naam een huivering opwekt, als ware er sprake van een demon; een man eindelijk die, hoe men ook over hem moge oordeelen, steeds in hooge mate onze belangstelling verdient, zoowel uit een psychologisch oogpunt, als omdat misschien nimmer op het staatstooneel een persoon verschenen is, die zoo de incarnatie van de denkbeelden van zijn tijd kan genoemd worden, als hij.
Ik bedoel den florentijnschen staatssecretaris Nicolò Machiavelli, den beroemden of, wil men liever, den beruchten schrijver van den Principe en de Discorsi. Daar is én in vroeger én in later tijd veel, zeer veel over hem geschreven. Had men de geheele Machiavelli-litteratuur groen en rijp bij elkander, men zou er eene bibliotheek mede kunnen vullen. Veel goeds en scherpzinnigs is over hem gezegd, maar er schuilt tevens onder de tarwe eene groote hoeveelheid onkruid. Schrandere geleerden hebben
| |
| |
Machiavelli's geschriften aan een naauwkeurig onderzoek onderworpen, maar nog grooter is het aantal dwazen, die, zonder Machiavelli grondig gelezen te hebben, zich aan een beoordeeling van dezen colos hebben gewaagd. Doch uit den chaos is ten laatste het licht verrezen. Dank zij de pogingen van mannen als Macaulay, Robert von Mohl, Gervinus, Edgar Quinet en anderen, Machiavelli is thans geen raadsel meer en het komt ons zelfs vreemd voor, dat men zoo lang het juiste standpunt der beoordeeling heeft kunnen miskennen. Wat was de oorzaak van dit verschijnsel? In Machiavelli's geschriften ontdekte men of meende men te ontdekken eene zonderlinge tegenstrijdigheid. Men vond vooral in zijn werk over den Vorst (il Principe) stellingen uitgesproken en met de meest mogelijke bedaardheid ontwikkeld, welke zelfs een booswicht zich schamen zoude in het openbaar te uiten. Middelen werden in dat werk aan de tyrannen aan de hand gegeven en met koele scherpzinnigheid ontleed, wier toepassing men eer van een boozen geest dan van een mensch zou verwachten. Van daar dat men er toe kwam (en onder hen die Machiavelli niet gelezen hebben, is nog thans deze meening vrij algemeen), om Machiavelli te beschouwen als een laaghartig vleier der tyrannie, als een man, die in zijn Vorst als 't ware een gids heeft willen zamenstellen, waaruit alle vorsten zouden kunnen leeren, zich den weg tot eene absolute heerschappij te banen en die hen aanspoort voor geen enkele misdaad terug te deinzen, indien slechts het beoogde doel daardoor kan bereikt worden. Van daar dat men, zooals Macaulay juist opmerkt, over Machiavelli spreekt als vertegen woordigde hij in zijn persoon den Verzoeker bij uitnemendheid, het beginsel van alle boosheid, en als of er vóór de uitgave van zijn Vorst nimmer een huichelaar, een dwingeland of eene verontschuldiging der misdaad bekend ware
geweest. Doch daartegenover stond dit. Diezelfde Machiavelli heeft èn in zijn Vorst èn in zijn andere geschriften beginselen verkondigd, die met de zooevengenoemde in lijnregte tegenspraak zijn. Diezelfde man, dien men zich zoo dikwijls als den steunpilaar der tyrannie voorstelt, haatte uit den grond zijns harten de tyrannen als de pest, blaakte van vrijheidsliefde en onderging kerkerstraf en pijniging met den meesten moed, omdat hij verdacht werd gehouden aan eene democratische zamenzwering tegen het huis Medici te hebben deelgenomen; diezelfde man heeft voor zijn ongelukkig vaderland de beste gaven van
| |
| |
zijn genie veil gehad, doch is door dat vaderland met ondank beloond en eindelijk in armoede gestorven, zonder dat op zijn levensloop een blaam kleeft.
In deze tegenstrijdigheid ligt de oorzaak waarom zoovelen getracht hebben dit psychologisch raadsel op te lossen. Maar zij moest tevens bij rijp nadenken tot voorzigtigheid aansporen, en reeds à priori de onderstelling waarschijnlijk maken dat de ongunstige wijze, waarop Machiavelli werd beoordeeld, niet geheel van oppervlakkigheid was vrij te pleiten. Men heeft het naar waarheid gezegd dat de zienswijze van de groote massa, die er zoo ligt toe overhelt om een groot man als een duivel of als een engel te beschouwen, bij meer verstandigen rechtmatigen argwaan pleegt op te wekken. Zoo ooit, dan moet dit in het oog worden gehouden bij de lectuur van Machiavelli. Daardoor alleen is men dan ook in staat geweest een onpartijdige uitspraak te vellen. Men is niet blind geweest voor de feilen van Machiavelli, maar men heeft ook op de goede zijde een helder licht laten vallen en daardoor aan een magtigen en te dikwijls miskenden geest de hem waardige plaats in de wereldgeschiedenis verzekerd. Wij zullen beproeven dit thans nader toe te lichten.
Nicolò Machiavelli werd in het jaar 1467 te Florence geboren. Zijn vader, een regtsgeleerde van beroep, behoorde tot een aanzienlijke, doch in den loop der tijden verarmde familie. Over zijne jeugd en opvoeding is weinig met zekerheid bekend. Eerst in het jaar 1498 wordt hij een historisch persoon. Zijn vaderstad Florence benoemde hem toen op 29jarigen leeftijd tot secretaris van den raad der Tienen of van het uitvoerend bewind van den staat. Florence was op dat oogenblik weder eene republiek. Het geslacht Medici, dat zoolang eene onbeperkte heerschappij had uitgeoefend, was in 1494 verjaagd geworden. Pietro II, die in 1492 den grooten Lorenzo was opgevolgd, had zich door wanbestuur gehaat gemaakt en men had den gelijktijdigen togt van Karel VIII van Frankrijk naar Italië als een gewenscht middel aangegrepen, om zich van het verafschuwde juk naar men meende voor goed te ontslaan. Doch slechts kort zou Florence de herwonnen vrijheid genieten, want reeds in het jaar 1512 werd een andere telg van het huis Medici, gesteund door
| |
| |
het toenmalig hoofd van dat geslacht, den eerzuchtigen paus Julius II, weder aan het hoofd van den staat geplaatst. Dit tijdperk, 1498-1512, omvat de politieke loopbaan van Machiavelli. Het gouvernement der republiek had weldra zijne gaven leeren kennen en vertrouwde aan hem, hoewel in naam slechts secretaris van staat, de gewigtigste staatszaken toe. Zoo werd hij meermalen als gecommitteerde der regering met het onderzoek naar den toestand van het leger belast. De belangrijkste taak echter die hem werd opgedragen, bestond in diplomatieke zendingen. Meer dan twintig malen werd hij als gezant afgevaardigd, o.a. viermalen naar Frankrijk, tweemalen naar Duitschland, meermalen naar Rome. Het was vooral deze werkkring welke aan Machiavelli de gelegenheid aanbood om zijn uitnemenden aanleg te ontwikkelen en hem in staat heeft gesteld die verbazende menschen- en wereldkennis te verkrijgen, welke hij later in zijne geschriften heeft ten toon gespreid. De diplomatie was vooral in de 16e eeuw en met name in Italië een strijdperk waarin koele en schrandere berekening, maar tevens ook al te dikwerf sluwheid en list het pleit moesten beslissen. De Italiaansche diplomaten van dien tijd schaakmat te zetten en zich door het weefsel hunner intrigues een weg te banen, was eene taak waarvoor ongewone talenten werden vereischt. Geen wonder dat een rijk begaafde geest als Machiavelli, die schranderheid met bedaardheid, list met moed paarde, in dat strijdperk een geschikte plaats tot ontwikkeling vond. Het was vooral gedurende zijne ambassaden naar Caesar Borgia, den beruchten zoon van den niet minder beruchten paus Alexander VI, die de Romagna had veroverd en wiens veroveringsplannen door de Florentijnsche republiek met argwaan werden aangezien, dat Machiavelli een ruim veld voor zijne werkzaamheid vond. Caesar Borgia toch was een man, die met het gemis van alle zedelijke gevoel een weêrgalooze scherpzinnigheid en vérzienden blik
paarde, die met een glimlach op de lippen zijne plannen wist verborgen te houden, om dan op het onvoorzienst voor de eerste en tevens de laatste maal beslissend te treffen; wien alle middelen goed waren zoo zij maar ter bereiking van het doel konden strekken. Een dergelijke tegenstander was niet gemakkelijk. En toch, Machiavelli kweet zich op voortreffelijke wijze van deze taak, des te moeilijker omdat zijne regering hem nu eens geheel aan zich zelven overliet, dan weder weife- | |
| |
lende instruktiën gaf en hem niet eens in staat stelde zijn rang als gezant behoorlijk op te houden, zoodat hij meermalen genoodzaakt was zijn eigen middelen aan te spreken. Zoo Florence niet tot haar verderf in de eerzuchtige plannen van Borgia werd medegesleept, had het dit voornamelijk aan Machiavelli's beleid te danken.
Maar de diplomaat van dien tijd had nog eene andere gewigtige taak te vervullen. Hij moest in die dagen, toen de gemeenschap- tusschen de volken nog door zoovele slagboomen was gescheiden en men in het ééne land zelden wist, wat in het andere omging, zijne regering omtrent alles op de hoogte der zaken stellen. Aan hem was opgedragen eene naauwkeurige beschrijving te geven van den socialen toestand van het land, waarnaar hij was afgevaardigd. Van hem verwachtte men uitvoerige mededeelingen van de hulpmiddelen, waarover het kon beschikken, over de partijen die er heerschten; de geheimste intriguen der hoven moesten voor zijn oog ontsluierd worden: in één woord, alles wat maar van eenig belang voor zijne regering kon zijn, moest bijna van dag tot dag worden overgebriefd. Het waren bovenal de italiaansche gezanten van die eeuw, welke door de juistheid hunner opgaven uitmuntten en bekend is dan ook de waarde, welke hunne berigten voor de geschiedenis der 16de eeuw hebben. Ook die van Machiavelli, later uitgegeven onder den titel le Legazzioni, bekleeden daaronder een voorname plaats. De staatsman, aan wiens scherpen blik geene enkele bijzonderheid ontsnapt, geeft daarin aan zijne lastgevers een uitvoerige en belangrijke beschrijving van den toestand der landen, die hij bezocht heeft en van de personen, waarmede hij te handelen had. Vooral zijne onderhandelingen met Caesar Borgia verschaften hem daarvoor rijke stof, en de bewondering welke én in deze berigten én in den Vorst voor de groote talenten van dezen avonturier doorstraalt, heeft veel bijgedragen ter bevordering van dat ongunstig oordeel der nakomelingschap over Machiavelli, dat wij zooeven als eenzijdig hebben gegispt. Doch Machiavelli's staatkundige rol zou weldra een einde nemen. In het jaar 1512 kreeg, gelijk gezegd, de partij der Medici te Florence weder de overhand; eene geheel nieuwe oligarchische
staatsregeling werd ingevoerd, waarbij eenige republikeinsche vormen waren behouden, doch inderdaad alle magt op het huis Medici was overgebragt. Machiavelli, wiens bekende vrijheidlievende gevoelens argwaan inboe- | |
| |
zemden, deelde in den val van het bestuur. Hij werd uit zijne betrekking ontslagen, uit de hoofdstad verbannen en binnen het gebied der republiek geïnterneerd. Doch daarbij bleef het niet. Voor een despotisch gouvernement is het altijd van belang vermeende zamenzweringen te ontdekken, om zich onder een geschikt voorwendsel van gehate tegenstanders te ontslaan. Zoo ging het ook te Florence. Men beweerde het bestaan eener zamenzwering tegen het nieuwe bewind en beschuldigde onder vele anderen ook Machiavelli van medepligtigheid. Hij werd in den kerker geworpen en moest de solteringen der pijnbank ondergaan, doch niets was in staat hem het stilzwijgen te doen verbreken. Trouwens bestond het eenige misdrijf dat de zaamgezworenen hadden begaan en waarvoor verscheidene hunner om het leven werden gebragt, waarschijnlijk in niets anders dan dat ze behoord hadden tot een republikeinsche club, waarin men zich wel eens ongunstig over de Medici had uitgelaten. Wie weet evenwel wat het lot ook van Machiavelli zou geweest zijn, indien niet juist op dat tijdstip een der gebroeders de Medici, de kardinaal Johan, onder den naam van Leo X op den pauselijken stoel was verheven. Deze, den aanvang zijner regering door eene daad van toegevendheid willende kenmerken, liet vele gevangenen, waaronder ook Machiavelli ontslaan. Echter werd hij nog voor een jaar uit Florence verbannen en bleef hij uit zijne betrekking ontslagen. Toen trok hij zich van de wereld terug en vestigde zich op een klein landgoed te San Casciano. Zwaar moest deze rust bovenal aan een man vallen, die zich steeds met voorliefde in het praktische leven had bewogen; diep moest het hem grieven, een ander benoemd te zien in eene plaats, die hij zelf vroeger met den meesten ijver had bekleed. Was
dit dan de belooning voor alles wat hij voor Florence gedaan had, dat men hem tot werkeloosheid doemde en hem niet eens in staat stelde om in het onderhoud van zich en de zijnen naar behooren te voorzien? Had hij daarom een groot deel van zijn vermogen in de dienst der republiek opgeofferd? Geen wonder voorzeker, dat de ondankbaarheid van zijn vaderland hem die bittere menschenverachting inboezemde, welke hij in zijne werken heeft uitgesproken. Geen wonder, dat ook hij in zijne ballingschap de waarheid moest erkennen van de woorden, welke Dante aan Francesca da Rimini in den mond legt:
‘Geen grootere smart is denkbaar dan de herinnering aan vervlogen geluk in tijden van ellende.’ Maar toch, zijne geest- | |
| |
kracht begaf hem niet, en in dezen tijd der beproeving heeft hij getoond, dat de les, die hij in een zijner geschriften geeft, in zijn mond geen ijdele phrase is geweest: ‘Als het ongeluk u overvalt (en dagelijks wordt gij er door bedreigd) beschouw het als een bitter geneesmiddel, dat men in eens doorzwelgt. Dwaas is hij, die het in den mond houdt, om het te proeven.’
Hij zocht en vond thans troost in de beoefening der letteren, en de wijze waarop hij in een zijner brieven aan een vriend zijn leven op het land beschrijft, is een wijsgeer der oudheid waardig. De deftige staatssecretaris van Florence bragt zijne morgens door met wandelingen in den omtrek, of ook wel met de lijstervangst, afgewisseld door de lectuur van Dante, Petrarca of een ander geliefd dichter. In eene gewone boerendragt gekleed, trad hij dan meermalen de eenvoudige dorpsherberg binnen en mengde zich in het gesprek der landlieden, ja nam zelfs levendig deel aan hunne spelen en twisten. De diplomaat kon ook thans zijne zucht, om het menschelijk karakter te bestudeeren, niet vaarwel zeggen. ‘Wanneer echter de avond aanbreekt’ - zoo schrijft hij in den gemelden brief - ‘keer ik naar mijne woning terug en treed mijn studeervertrek binnen. Vóóraf leg ik mijn lomp boerengewaad af en kleed mij in het kostuum mijner vroegere betrekking. Aldus op een behoorlijke wijze uitgedoscht, treed ik in de hoven der mannen van den ouden tijd. Ik word door hen met de meeste voorkomendheid ontvangen, en spijs mij weder met dat voedsel, 't welk alleen voor mij geschikt is en waarvoor ik geboren ben. Zonder schroom onderhoud ik mij met deze vrienden, en vraag hun rekenschap van hunne daden. Gedurende vier uren ondervind ik geen oogenblik van verveling; alle smart is vergeten, de armoede jaagt mij geene vrees meer aan, en de dood is mij niet langer een voorwerp van verschrikking.’
Het was vooral de lectuur van Livius, Tacitus en Sallustius waarmede hij zich bezig hield, en, voorbereid door deze studie der ouden en met hun geest doorvoed, begon hij zelf het resultaat zijner overpeinzingen aan het papier toe te vertrouwen. Aan deze gedwongen afzondering is het nageslacht de voornaamste werken verschuldigd, die Machiavelli's naam hebben vereeuwigd. Het was toen, dat hij zijn Vorst, zijne verhandelingen over de eerste tien boeken van Livius (Discorsi), zijne geschiedenis van Florence en zijn werk over de krijgsknnst
| |
| |
schreef. Over de beide eerste werken, waarin zijne politieke zienswijze het meest uitkomt, zullen wij straks nader spreken. Het is echter hier de plaats om met weinige woorden zijne verdiensten als schrijver in 't algemeen te herdenken. In zijne geschiedenis van Florence heeft Machiavelli een meesterstuk van historiographie geleverd, zoodat een Gervinus in onzen tijd niet geaarzeld heeft hem onder de zeer weinigen te rangschikken, welke getoond hebben een helder begrip van de taak des geschiedschrijvers te bezitten. Doch ook het gebied der comedie, (om van andere verspreide stukken niet te gewagen), werd met uitstekend gevolg door hem betreden en Macaulay zegt voorzeker niet te veel, wanneer hij Machiavelli's blijspel Mandragola verre boven de beste van Goldoni en slechts even onder de beste van Molière stelt. Over het geheel onderscheiden zich zijne werken door een meesterschap over den vorm. Weinige schrijvers hebben zulk eene eenvoudigheid en helderheid van voorstelling, zulk eene vermijding van alle valsche en overtollige sieraden, zulk eene beknoptheid en juistheid van uitdrukking weten te bereiken. Te vergeefs zoekt men bij anderen die kracht van bewijsvoering, waardoor Machiavelli uitmunt. Groot is in alle opzigteu de afstand, welke hem van de latere Italiaansche proza-schrijvers scheidt. Zijn bij deze weelderigheid en breedsprakigheid veelal middelen om oppervlakkigheid te bedekken bij Machiavelli vindt ge die soberheid en kracht, welke den meester keumerken. In de letterkunde van zijn vaderland bekleedt zonder twijfel Machiavelli's proza eene eerste plaats. En zoo het gezegde, ‘de stijl is de mensch,’ waarheid bevat, dan toonen ons Machiavelli's geschriften een kalmen moed, een groote volharding, een ongekunstelden eenvoud, een mannelijk karakter in den waren zin van het woord.
Doch werpen wij nog een blik op Machiavelli's verderen levensloop. Een praktische geest als de zijne, kon zich niet aan deze afzondering van het staatstooneel gewennen. Zij bleef hem eene voortdurende kwelling, zoodat hij herhaaldelijk pogingen aanwendde, om weder eene staatsbetrekking te verkrijgen, zij het ook onder het huis Medici. Zijn Vorst is zelfs waarschijnlijk met dat oogmerk opgedragen aan Lorenzo de Medici. Men moge hierin een bewijs van zwakheid zien, zij wordt verklaarbaar, wanneer men het doel in aanmerking neemt, waarvoor hij dit werk schreef. Dat hij zich echter tot laagheden zou vernederd hebben, om zijne
| |
| |
eerzucht te bevredigen, is stellig onjuist. Het tegendeel blijkt veeleer uit het volgende. Na den dood van Lorenzo, riep paus Leo X, toen het hoofd der Medici, op aanraden van den gezant Vettori, een boezemvriend van Machiavelli, het gevoelen van den laatsten in over de keuze van den regeringsvorm, die Florence het best zou passen. Geen schooner gelegenheid kon zich aan Machiavelli hebben aangeboden, om den magtigen kerkvoogd te vleien en hem te betoogen, dat het absolutisme der Medici de levensvoorwaarde van Florence was. Doch Machiavelli wierp die gedachte verre van zich. Onbewimpeld verklaarde hij zich in eene merkwaardige verhandeling voor den republikeinschen regeringsvorm. Hij schroomt niet aan Leo X harde waarheden te zeggen: hij verzekert hem, dat de Florentijnen steeds een opgedrongen meester zullen haten, dat zij vrijheid verlangen om zelf hun hoofd te kiezen, en hij eindigt met deze merkwaardige woorden: ‘de grootste eerbewijzen, waarnaar de menschen kunnen streven zijn die, welke hun vrijwillig door hun vaderland worden toegekend en het edelste, dat men op aarde kan verrigten, bestaat in de diensten, welke men aan zijn vaderland bewijst.’ De paus volgde Machiavelli's raad niet op, maar diens mannelijke taal had niettemin indruk op hem gemaakt en hem ondanks zich zelven achting voor den schrijver ingeboezemd. Hij beval hem bij de Medici aan, die voortgingen Florence te regeren, met dat gevolg, dat Machiavelli in 1521 weder in eene staatsbetrekking werd geplaatst, die echter van meer ondergeschikten aard dan zijne vroegere was. Hij werd evenwel ook nu nog met eenige diplomatische zendingen belast, en trachtte, doch te vergeefs, Florence voor de verwoestende invallen der vreemdelingen te behoeden. Kort voor zijn dood beleefde hij nog de verdrijving van 't geslacht Medici, die echter in 1531, door vreemde wapenen gesteund, en thans voor goed, in Florence terugkeerden. Maar zijne kracht was gebroken, hij was niet meer dezelfde als
voorheen; talrijk waren zijne vijanden en het is niet onwaarschijnlijk, dat onrust en verdriet, vooral opgewekt door de gedachte, dat zijn geliefd Italië eene donkere toekomst te gemoet ging, zijn leven hebben verkort. Bij zijn dood (22 Junij 1527) liet hij zijne vijf kinderen in behoeftige omstandigheden achter. Wat ook zijne vijanden op hem mogten aanmerken, rijk was hij in de dienst der republiek niet geworden.
Na dit vlugtig doch getrouw overzigt van Machiavelli's leven
| |
| |
durven wij vragen: is de onderstelling gewaagd dat reeds daaruit de oppervlakkigheid zijner bestrijders blijkt? Dit is niet de loopbaan van een laaghartig vleier, van een genie die zijne gaven misbruikt heeft om zijn vaderland aan een dwingeland in handen te spelen. Op dit leven staat de stempel van onbaatzuchtige vaderlandsliefde gedrukt en had men nimmer van Machiavelli's geschriften gehoord, voorzeker een ieder zou zonder aarzeling hem met Rousseau ‘un honnête homme et un bon citoyen’ noemen. Toch zijn met dit leven niet in tweestrijd de stellingen die hij heeft verkondigd, en hoe afschuwelijk ons vele daarvan heden ten dage toeschijnen, zij zijn niet onverklaarbaar, wanneer men bij de beoordeeling zich slechts de les van Spinoza herinnert: ‘niet bewonderen, niet berispen, maar begrijpen.’
De politieke grondbeginselen van Machiavelli, vindt men ontwikkeld in zijn werk over den Vorst (il Principe) en in dat hetwelk getiteld is Discorsi sopra la prima Deca di Tito Livio, wier hoofdinhoud wij kortelijk zullen aanstippen.
Machiavelli's Vorst, gelijktijdig met of iets na de Discorsi vervaardigd, verdient wat vorm en wijze van zamenstelling betreft boven deze laatste de voorkeur. Het werk is slechts klein maar van een ongemeen rijken, gedrongen inhoud. In 26 hoofdstukken verdeeld, bevat het inderdaad drie hoofddeelen, die echter niets minder dan gescheiden zijn. In het eerste wordt aangetoond, hoe men de monarchale magt (il principato) verkrijgt en hoe een monarchale staat moet bestuurd worden; in het tweede, hoe een dergelijke regeringsvorm kan worden aangevallen en verdedigd; in het derde, welke de hoedanigheden zijn op wier verkrijging de vorsten zich behooren toe te leggen en welke zij moeten vermijden.
Men vindt verder zeven soorten van het eenhoofdig gezag in dit werk behandeld: 1o. de erfelijke monarchie; 2o. de zoogenaamd gemengde, wanneer een erfelijk vorst tevens andere landen onder zijn gebied heeft gebragt; 3o. de monarchie, die door het genie wordt geschapen; 4o. die welke haar oorsprong aan de misdaad verschuldigd is; 5o. die welke door de fortuin en vreemde wapenen is verkregen; 6o. die waartoe men door het vertrouwen zijner medeburgers wordt verheven; 7o. de kerkelijke monarehie. Deze verdeeling mag eenigzins zonderling en weinig wetenschappelijk genoemd worden; men bedenke echter dat het geenszins in Machiavelli's bodoeling lag een geleerd systeem te leveren, doch
| |
| |
dat hij, als practicus, bij alle zijne beschouwingen uitgaat van feiten, die hij én in de geschiedenis der oudheid én in zijn eigen tijd had waargenomen, zoodat hij dan ook al de bovengenoemde soorten met voorbeelden toelicht. De erfelijke of legitieme monarchiën komen in deze opsomming alleen ter wille der volledigheid voor. Machiavelli maakt er zich spoedig af omdat, zoo als hij zegt, zonder buitengewone en onvoorziene omstandigheden het bestuur van dergelijke staten zeer gemakkelijk is, en op de traditie steunende, als 't ware van zelf gaat, zoo men slechts zorg draagt langzamerhand noodige verbeteringen tot stand te brengen. Eveneens is hij zeer kort in het bespreken van de kerkelijke alleenheerschappij, m.a.w. van den pauselijken stoel. Met bittere ironie stelt hij die ter zijde. ‘Deze’ zegt hij ‘houden zich uitsluitend staande door de magt der godsdienstige instellingen; welke hoedanigheden hunne vorsten bezitten, op welke wijze zij leven en handelen, dat alles komt er niet op aan; zij hebben staten en behoeven ze niet te verdedigen, onderdanen en behoeven ze niet te besturen; en de staten, hoewel onverdedigd, worden hun niet ontnomen en de onderdanen, hoewel ze eigenlijk niet geregeerd worden, denken er niet aan zich aan hun gezag te onttrekken. Alleen deze staten dus zijn veilig en gelukkig. Maar daar zij door hooger beleid zijn ontstaan, dat door het menschelijk verstand niet kan worden begrepen, zal ik er niet verder over spreken. Immers daar zij door God zelven zijn opgerigt en gehandhaafd, zou het verwaand en vermetel zijn indien een gewoon mensch er eeu oordeel over uitbragt.’ -
Louter sarcasme is deze redenering, vooral wanneer men haar vergelijkt met andere plaatsen ook in de Discorsi, waaruit blijkt hoe ongunstig Machiavelli inderdaad over de pauselijke heerschappij dacht en waarop wij straks nader zullen terugkomen. Hoe dit zij, indien men de erfelijke en kerkelijke monarchiën uitzondert, hebben al de overige soorten betrekking op eene nieuw verkregen monarchie, die in een vroegeren toestand eene plotselinge verandering veroorzaakt. Machiavelli houdt zich verder bijna uitsluitend bezig met eene door dapperheid, list, misdaad of vreemde wapenen veroverde heerschappij, of, zoo als hij 't meestal noemt, met een nieuwen vorst (principe nuovo) dien wij thans usurpateur of wel, in den zin dien de oude Grieken aan dat woord hechtten, tyran zouden noemen. Bij de voornaamste lessen die Machiavelli aan zijn Vorst geeft, heeft hij steeds zulk
| |
| |
een usurpateur op het oog, en het is van veel belang zich dit te herinneren, daar het, in verband met zijn overige geschriften, den sleutel tot het regt verstaan van dit geheimzinnig werk geeft.
Nu is het niet te ontkennen, dat Machiavelli's raadgevingen aan zijn Vorst ons zedelijk gevoel en ons regtsbewustzijn op de geweldigste wijze schokken. Het is waar, dat het algemeen welzijn van het volk, dat door den Vorst bestuurd wordt, zeer op den voorgrond staat. Machiavelli's Vorst mergelt zijne onderdanen niet uit: integendeel, alle zijne pogingen moeten strekken om den bloei van het land te bevorderen. Doch om zijn gezag naar binnen en naar buiten te doen ontzien, wordt ook voor geene middelen teruggedeinsd. Maar al te dikwijls worden de laatste door het doel geheiligd. Met de grootste koelbloedigheid en een onverbiddelijke logica, beschrijft de secretaris van Florence alles wat zijn Vorst met doen en nalaten. Alle menschelijke zwakheden en ondengden worden met een scherp ontleedmes aan den dag gebragt; duidelijk wordt u aangetoond, op welke wijze gij ze het best ten uwen voordeele kunt aanwenden. Alles wordt toegelicht met historische voorbeelden. Ieder held heeft bestaan, elk geneesmiddel reeds gediend. Bittere hoon en menschenverachting spreken uit de bladzijden van dit zonderling boek, dat men niet ten onregte eene satyre op het menschelijk geslacht heeft genoemd. Machiavelli wil u leeren hoe de wereld is; hij wil u de resultaten zijner rijke ervaring mededeelen, en deze zijn niet vleiend voor den mensch. Geene misdaad wordt ontzien, wanneer zij maar gevorderd wordt om de krachtige heerschappij van den Vorst te verzekeren. Hebben zij tevens de strekking, om in het eind het welzijn van het volk te verhoogen, dan worden zij toch spoedig vergeten. Is er b.v. sprake van de verovering van een vreemd land, Machiavelli geeft zijn Vorst kalm den raad vooral zorg te dragen, dat het geheele vorstelijk geslacht, dat tot nu toe aldaar geregeerd heeft, met wortel en tak worde uitgeroeid. Geene halve maatregelen vallen in zijn smaak. Hij is de man van handelen; besluiteloosheid leidt tot verderf. ‘Hoed u’, zegt hij, ‘om iemand zonder noodzaak te
beleedigen, maar wanneer gij het moet doen, neem dan uwe maatregelen zóó, dat hij zich nimmer kan wreken. Men moct de menschen vleien of ze verpletteren; kleine beleedigingen zijn de gevaarlijkste; is het noodig, tref dan zóó, dat alle wraak onmogelijk is.’ Om dezelfde redenen moet, zoo- | |
| |
als hij elders zegt, ‘een vorst nimmer zonder noodzaak wreed zijn. Moet het echter geschieden, hij drage dan zorg, dat alle wreedheden zooveel mogelijk te gelijk plaats hebben, dan verbitteren zij het minst: Ontneem iemand liever het leven dan zijne goederen, want de menschen vergeten veel spoediger den dood van hun vader, dan het verlies van hunne bezittingen. Wilt gij daarentegen weldaden bewijzen, doe het dan niet op eens, maar van tijd tot tijd; zóó wordt er de aandacht meer op gevestigd en van kleine zaken dikwijls groote ophef gemaakt.’ - Veel aanstoot heeft ook gegeven het hoofdstuk uit den Vorst, dat het karakteristieke opschrift draagt, ‘in hoeverre de vorsten hun woord moeten houden.’ Hij begint aldus: ‘iedereen ziet in hoe loffelijk het in een vorst is, getrouw aan zijn gegeven woord te blijven en met opregtheid te handelen. Niettemin leert de ondervinding, dat juist die vorsten groote zaken tot stand hebben gebragt, die weinig aan hun woord hebben gehecht en listig het menschelijk verstand om den tuin hebben weten te leiden. Deze zijn in 't eind de anderen voorbij gestreefd, die in opregtheid hun steun zochten.’ Hij gaat dan voort te betoogen dat men de wereld moet nemen zooals zij is, en dat juist daarom een vorst dikwijls genoodzaakt zal zijn, zijn woord te breken. Onder de menschen zijn velen aan wilde dieren gelijk en het is geoorloofd hen met alle middclen te bestrijden. Een wijs vorst moet zich daarnaar weten te regelen. Hij behoort niet alleen de eigenschappen van den leeuw, maar ook die van den vos in zich te vereenigen opdat hij zoowel met moed
wete te strijden, als list wete aan te wenden om de strikken die hem gespannen worden te ontgaan. Er zijn daarenboven voor een vorst middelen genoeg, om aan de schending van zijn woord een wettelijke kleur te geven.’
Opmerking verdient het dan verder, dat Machiavelli als voorbeeld van een vorst die op deze wijze gehandeld heeft, paus Alexander VIaan haalt, die, naar hij zegt, nooit iets anders gedaan heeft dan de menschen te bedriegen en wiens listen hem alle zijn gelukt. In het algemeen zou men de lessen aan Machiavelli's Vorst gegeven, aldus kunnen zamenvatten: ‘Houd u bij het goede zoolang gij kunt, doch weet ook het kwade ten uitvoer te brengen als de nood het vereischt; want het is althans voor een nieuw vorst onmogelijk altijd even deugdzaam te handelen; het staatsbelang verpligt hem dikwijls, de lessen van deugd en gods- | |
| |
vrucht buiten rekening te laten; en heeft hij slechts den takt dit behendig te doen, dan nemen zijne onderdanen het hem ook niet kwalijk. Want het gemeen (het vulgus) let steeds op den uiterlijken schijn, en, wel beschouwd, bestaat de wereld uit niets anders dan uit gemeen.’
Met deze proeven van de beruchte beginselen in den Principe nedergeschreven, vormen andere regelen van hetzelfde werk een zonderling contrast, die men veeleer in den mond van een Turgot of eenig ander gemoedelijk staatsman zou verwachten, b.v. ‘een wijs vorst behoort zich zoo te gedragen, dat, op welken tijd en op welke wijze ook de staat zijne burgers noodig heeft, deze bereid zijn hem met ijver en trouw te dienen. Het is volstrekt noodzakelijk dat een vorst de vriendschap van zijn volk bezit, anders ontbreekt hem alle toevlugt in tegenspoed. Geen betere vesting dan de liefde van een volk. Het goede te doen is even aangenaam als het goede te ontvangen;’ en dergelijke.
Het tweede genoemde werk: de Discorsi, is grooter in omvang dan de Vorst en in drie boeken verdeeld, waarvan het eerste de inwendige, het tweede de uitwendige politiek zou bevatten, terwijl het derde moest handelen over de omwentelingen, die in de staten kunnen plaats hebben. Deze verdeeling is echter niets minder dan naauwkeurig volgehouden, daar de drie punten van behandeling, zooals trouwens in den aard der zaak ligt, door hun onderling verband telkens te zamen vallen. Uit deze opgave blijkt tevens dat het werk, hoewel in naam over de eerste Decade van Livius handelende, inderdaad weinig met de romeinsche geschiedenis te maken heeft. De schrijver bedient zich van de door Livius gedane mededeelingen slechts als tekst, om naar aanleiding daarvan in algemeene beschouwingen over politiek te treden. Van daar is er iets waars in de opmerking van Macaulay, dat Machiavelli even goed de Vulgata of het Decamerone tot leiddraad had kunnen nemen. Het nageslacht heeft zich echter daarover niet te beklagen. Want men heeft nu, in plaats van een vertoog over oude Romeinsche mythen, dat thans zekerlijk zijne waarde zou verloren hebben, een werk ontvangen dat én om de praktische philosophie die er in doorstraalt, én om den blik dien het ons op Machiavelli's politieke gezindheid laat werpen, steeds van het hoogste belang zal blijven. De Discorsi leveren de beste bijdrage
| |
| |
tot de kennis van Machiavelli, en juist omdat men zieh gewoonlijk te weinig met dit werk en te uitsluitend met den Vorst heeft bezig gehouden, heeft men het noodzakelijk verband tusschen beiden en het licht, dat daardoor over Machiavelli's karakter wordt verspreid, over het hoofd gezien. Heeft het in den Vorst den schijn alsof Machiavelli in de tyrannie den besten regeringsvorm zag, in de Discorsi doet hij zich als een onbewimpeld voorstander van de republiek kennen. Wel spreekt hij ook telkens over den monarchalen regeringsvorm, maar deze is volgens hem alleen geschikt voor die volken, welke ontaard, onderling verdeeld of nog weinig ontwikkeld zijn; bij welke de publieke geest is verloren gegaan of nog niet is ontwaakt, die het egoïsme of het belang eener kaste boven de liefde tot het vaderland stellen. In de republiek daarentegen ziet hij den regeringsvorm voor volken, die door hunne ontwikkeling, hunne deugden en hun patriotisme zich der vrijheid waardig hebben gemaakt en bekwaam zijn geworden zich zelven te besturen. Een goed monarch kan op zijn standpunt veel nut doen, maar een tyran, een vorst die zieh door misdaad en geweld van de regering meester maakt, is een verachtelijk wezen. Machiavelli toont dit aan in een hoofdstuk dat het opschrift heeft: ‘Zoo prijzenswaardig de grondleggers eener republiek of van een wettig koningschap zijn, zoo berispelijk zijn de stichters eener tyrannen-heerschappij.’ In de Discorsi wordt dan ook alles voorgeschreven, wat de republieken in acht hebben te nemen, om zich tegen een overweldiger te beveiligen. De Discorsi beschrijven de opkomst en de ontwikkeling van een vrij, eerzuchtig volk. Het geheele werk ademt die groote voorliefde voor de republikeinsche vrijheden en die toewijding aan zijn vaderland, welke Machiavelli in alle zijne daden aan den dag heeft gelegd. De beruchtc beginselen van den Vorst worden niet in die mate
in de Discorsi aangetroffen. Van raadgevingen aan een tyran kan daarin dan ook geen sprake zijn. Maar het moet tevens worden toegegeven dat ook in dit geschrift, hetwelk, evenals de Vorst, een meesterstuk van stijl en bewijsvoering mag heeten, het algemeen belang tezeer bij alle vragen op den voorgrond staat en dat ook daarin maar al te dikwijls de moraal wordt vernederd tot de gedienstige slavin van eene politiek, die het meeste belooft en het meeste geeft.
Na deze korte schets van den inhoud der twee bekendste ge- | |
| |
schriften van Machiavelli, keeren wij terug tot de vraag: ‘Hoe is deze tegenstrijdigheid te verklaren? Hoe is het mogelijk dat Machiavelli in het eene werk als verdediger der tyrannie, in het tweede als voorstander der republiek optreedt, en vele middelen, die hij in 't eerste aanprijst, in het tweede gispt? Van waar dat een man als Machiavelli, die als een onbaatzuchtig, eerlijk burger heeft geleefd en is gestorven, beginselen heeft kunnen verkondigen, die in de oogen van velen hem doen gelijk zijn aan een boozen geest?
Het antwoord op die vragen, schijnbaar moeielijk, is inderdaad niet ver te zoeken. Nimmer vergete men (tenzij men alle historische kritiek wil opgeven) dat ieder groot man een kind van zijn tijd is, en zich niet geheel kan onttrekken aan den invloed der ideeën en vooroordeelen, waarin hij is opgevoed. Zijn tijd vooruit te zijn, is een geliefkoosde uitdrukking, wanneer er van buitengewone mannen sprake is, maar eene uitdrukking, die tevens dikwijls de oppervlakkigheid aantoont van hem, die haar bezigt. Zelfs de grootste hervormers hebben onbewust den tijdgeest gediend, en, zoo zich al voor 't oogenblik eene meerderheid tegen hen verzette, toch waren zij slechts de tolken van meeningén, die, tot dusverre gedeeltelijk zelfs onbewust, in den boezem van het volk waren opgerezen, toch bestaat hunne grootste verdienste minder in originaliteit dan in den moed en in het talent om aan schijnbaar vreemde, doch inderdaad reeds diep ingewortelde denkbeelden een zigtbaar kleed en uitvoering te verschaffen. En bij al hunne uitstekende gaven, hebben zij, juist omdat zij zich niet uit hun tijd konden losrukken, zich niet kunnen vrijwaren voor misslagen, die zamenhingen met de geheele levens- en wereldbeschouwing waarin zij waren opgegroeid, misslagen die zij waarschijnlijk thans niet meer zouden begaan. In meerdere of mindere mate is dit toepasselijk op alle groote persoonlijkheden, en hoewel wij gaarne toegeven, dat eene erkenning dezer waarheid niet leiden mag tot goedkeuring van hetgeen werkelijk blaam verdient, toch kan zonder haar geen onpartijdige beoordeeling plaats vinden; toch wordt eerst dan de wereldgeschiedenis in den waren zin van het woord een wereldgerigt, wanneer wij historische personen niet beschouwen door het bedriegelijk glas der 19e eeuw, maar in het lieht van hun tijd. Kon men alles begrijpen, men zou daarom nog niet alles behoeven te vergeven, maar men zou gematigder en juister
| |
| |
in zijne uitspraken zijn, en, door alle omstandigheden in aanmerking te nemen, zich voor een ligtvaardig vonnis wachten. Het ideaal nu, waarnaar de geschiedschrijver streeft, behoort te zijn: alles te begrijpen; de drijfveeren en oorzaken van de handelingen der menschen op te sporen, ze in hun onderling verband te beschouwen en te ontwikkelen, en op die wijze de waarheid zooveel mogelijk nabij te komen. De nieuwere historische kritiek heeft deze regelen toegepast, ook bij de beoordeeling van Machiavelli en teregt ingezien, dat men zich daarbij in de eerste plaats moest afvragen: welke was de toestand van Italië, ten tijde van Machiavelli, welke de omgeving en de ideeënkring, waarin hij zich bewoog?
De toestand van Italië? Wie kan de jaarboeken van dit schoone en rijke land doorbladeren, wie zijne geschiedenis volgen tot den tegenwoordigen tijd, zonder pijnlijk te worden aangedaan door de matelooze rampen, welke in de laatste eeuwen als een stortvloed Italië hebben overstroomd? Deze natie, welke eerst thans uit haar doodslaap schijnt te ontwaken, is sedert tal van jaren de speelbal geweest van vreemde volken. Onbeschaamde indringers hebben er zich genesteld en ter bevestiging van hun onwettig gezag, elke uiting van den nationalen geest in de geboorte gesmoord. De paleizen der Medici en der Visconti zijn door het wapengekletter van ruwe horden, in 't vooruitzigt op rijken buit over de Alpen gelokt, ontwijd geworden. Venezia la bella, eens de koningin der zee, is trapsgewijze aan de diepste vernederingen onderworpen. Napels is onder eene vreemde dynastie tot het diepste peil van politieke demoralisatie afgedaald. Rome heeft in schijn zijne onafhankelijkheid weten te bewaren, maar de rust die daar heerschte was erger dan de dood; het wereldlijk gezag van den paus was ook toen even als nu de vloek van Italië. Eene aaneenschakeling van gruwelen en rampen vormt de geschiedenis van dit ongelukkig land gedurende de laatste eeuwen. Het was alsof Italië hare schoonheid ten vloek was geworden. Wel mogt een harer dichters, Filicaja in het laatst der 17e eeuw in een roerende ode zijn vaderland toeroepen: ‘Italië! o Italië! waarom moest gij van het noodlot de rampzalige gave der schoonheid ontvangen?....Ach! waart gij slechts minder schoon of kondt gij slechts grooter kraeht ten toon spreiden, dan zouden zij u meer duchten, die in schijn van verlangen branden, om zich in de stralen uwer schoonheid te koesteren, maar die u
| |
| |
inderdaad een doodelijken haat toedragen. Dan zou ik geen heirlegers van gewapenden over de Alpen naar beneden zien dalen; dan zouden de golven der Po niet met het bloed der Gallische cohorten vermengd zijn; dan zou ik u niet, met vreemde wapenen omgord en door den arm der vreemdelingen beschut, ten strijde zien trekken, gedoemd om steeds slavin te zijn, 't zij gij zegevierend, 't zij overwonnen uit den strijd terugkeert.’
Ten tijde van Machiavelli was die onderwerping van Italië aan den vreemdeling nog niet voltooid. Maar het kon den aandachtigen opmerker niet ontgaan, dat een sombere toekomst voor zijn vaderland was weggelegd. De voorteekenen van den naderenden storm waren zigtbaar. Italië's toestand was door en door bedorven, en niet het minst door eigen schuld werd het met het verlies zijner eens zoo geprezen vrijheid bedreigd.
Reeds sedert langen tijd had de kanker der partijzucht aan Italië's inwendig leven geknaagd. Gedurende de middeleeuwen waren in het Noorden van dit land een aantal magtige republieken verrezen. Doch wederzijdsche naijver en tweedragt in eigeu boezem hadden veel edel bloed onnut doen verspillen, vrijheid en onafhankelijkheid niet genoeg doen waarderen en hetgeen eens bloeiend en magtig was, ontzenuwd en verzwakt. Wie kan aan het Italië der middeleeuwen denken zonder voor zijn geest die noodlottige, hardnekkige worsteling tusschen Guelfen en Gibellijnen te zien oprijzen, zonder zich die onafzienbare rij van veeten te herinneren, die onophoudelijk tot tooneelen van bloed en geweld aanleiding gaven? Zóó was het reeds gegaan in de dagen van Petrarca; zóó nog vroeger ten tijde van Dante. Beiden hadden met het intuitie-vermogen, dat grooten geesten eigen is, den afgrond gepeild waarin hunne natie dreigde ten onder te gaan. De zanger van Vaucluse, die in zijn vaderland geen minder voorwerp van aanbidding zag dan in zijne Madonna Laura, had reeds meer dan eene eeuw te voren weemoedige klagten geuit over de zonden van zijn volk en de lier, die in zoetvloeiende sonnetten de schoonheid zijner geliefde had verheerlijkt, menigmalen een somberder toon doen aanslaan, wanneer hij in de stille afzondering aan de verdeeldheid dacht, die Italië teisterde. Florence, het rijke Florence, het Athene van Italië, had ook in dit opzigt eene zware schuld op zich geladen. Niet onbillijk voorzeker waren de scherpe verwijten, die reeds de dichter der Divina Commedia (ook hij door zijn ondankbaar vaderland met ballingschap
| |
| |
beloond) tot haar had gerigt. In bittere woorden had hij hare rustelooze ijdelheid en tweedragt gegispt: ‘O mijn Florence’ - had hij uitgeroepen - ‘wel moogt gij tevreden zijn, dat de inwondige onlusten van Italië u niet aandoen, want uwe burgers handelen immers altijd verstandig en zoo al anderen de regtvaardigheid in hun hart dragen, gij draagt ze steeds op de lippen. Wat beduiden, met u vergeleken, Athene en Lacedemon? Hunne instellingen staan in wijsheid bij de uwe verre ten achter. Wat zijn ze bij u, die zoovele vernuftige bepalingen uitdenkt, dat, hetgeen door u in October is verordend, tegen de helft van November reeds is vergeten? Hoe dikwijls hebt gij niet, zoover uw geheugen reikt, uwe wetten, ambten en zeden veranderd en uw magistraat vernieuwd? En indien gij nog niet geheel verblind zijt, zult gij u zelve gelijk vindeu aan eene lijderes, die op hare sponde geen rust kan verkrijgen en zich onophoudelijk heen en weder wentelt, in den waan dat zij daardoor hare smarten zal verzachten.’
En diezelfde dichter, wiens blik zoo juist wist te treffen, had reeds in zijn tijd Italië vergeleken met een schip dat zonder stuurman in een hevigen storm op den oceaan rondzwalkt, en met eene diepgezonkene vrouw, die hare schoonheid voor den meestbiedende veil heeft.
Het was er sedert de dagen van Dante en Petrarca niet op verbeterd. Wel heerschte er over 't algemeen in Italië eene groote materiëele welvaart. Wel herinnert, vooral met betrekking tot Florence, de eeuw van Lorenzo il Magnifico aan de eeuw van Perioles te Athene, en heeft Machiavelli zelf in zijne geschiedenis van Florence op kernachtige wijze den bloei zijner vaderstad geschetst. Maar, zooals Macaulay juist opmerkt, het was een ontijdige rijpheid, die een spoedig invallenden onderdom liet verwachten. Alle ondeugden eener kunstmatig opgewekte verfijnde beschaving vielen Italië ruimschoots ten deel. Het volk dat uiterlijke welvaart ten koste zijner vrijheid koopt, heeft zich steeds over dien koop te beklagen gehad. Zóó ging het met Florence, zóó met geheel Italië. Florence had zijne oude vrijheden onder het bestuur der Medici moeten opofferen; ook in de meeste andere Italiaansche steden had zich een dergelijk verschijnsel opgedaan. Patricische familiën hadden zich, hoewel in schijn de republikeinsche vormen bewarende, inderdaad tot absolute heerschers verheven. Een heirleger van kleine tyrannen had zich
| |
| |
van Italië meester gemaakt. Eeuwigdurende twisten, door de grootste wreedheden vergezeld, hielden het verdeeld. Het vroeger krachtige volk was verwijfd en ontzennwd geworden. Op de krijgskunst legde men zich niet meer toe. De oorlogen werden meestal gevoerd door vreemde hulptroepen, wier aanvoerders (condottieri) dikwijls van de gelegenheid gebruik maakten om zich zelven aan het roer te brengen, zooals b.v. de Sforza's te Milaan deden. En zoo verregaande was de demoralisatie van dien tijd, dat men er zich thans moeielijk een juist denkbeeld van kan vormen. De stem der zedelijkheid en der godsdienst had alle gezag verloren. En hoe kon het ook anders, wanneer men zag dat de plaatsbekleeder van Christus op aarde, het hoofd der kerk, allen in zedeloosheid en misdaad voorging; dat zelfs de gewijde hostie in de handen van den Heiligen Vader het middel werd, om zich door snelwerkend vergift van een vijand te ontdoen, en dat een Alexander VI zich niet ontzag om het vaticaan in een tooneel van bacchanaliën te herscheppen, waarbij die van de Régence van later dagen in Frankrijk, kinderspel kunnen geacht worden? Te vergeefs was in de laatste jaren der 15de eeuw nog een waarschuwend profeet in Florence opgestaan, die de ontaarding van kerk en staat in krachtige taal had gebrandmerkt. Savonarola had Italië met het lot van Babylon en Nineve bedreigd. ‘O Italië! o Rome!’ - aldus had hij gesproken - ‘de Heer zal u overleveren in de handen van een vreemd volk, dat uw naam onder de volkeren der aarde zal uitwisschen. Ziet, de barbaren zullen komen als uitgehongerde leeuwen. Dan zal de dood zoovele offers eischen, dat de doodgravers door de straten zullen roepen: “wie heeft er dooden?” En dan zal de een het lijk van zijn vader, de ander dat van zijn zoon brengen. O Rome! o Venetië! o Milaan! doet boete, doet boete eer het te laat is!’
Maar de hervormingsplannen van Savonarola, dic van de godsdienst heil voor Italië had verwacht, waren op den brandstapel, waarop hij den adem uitblies, in rook vervlogen, en de vervulling der profecy stond voor de deur. Nimmer was eene natie meer verdeeld geweest, nimmer had zich eene zoo rijke prooi aan de begeerige blikken van vreemde overheerschers aangeboden. En zij lieten niet op zich wachten. Met de komst van Karel VIII van Frankrijk in 1494, vangt eene reeks van verwoestende invallen der vreemdelingen in Italië aan. Sedert dien tijd was dit ongelukkig land aan de barbaren overgeleverd.
| |
| |
Partijtrekkende van de onderlinge verdeeldheid, maakten de Europesche vorsten van dien tijd Italië tot een strijdperk hunner jalouzie en heerschzucht. Men herinnere zich slechts den strijd, door Karel VIII en Lodewijk XII van Frankrijk, met Ferdinand den Catholijke van Spanje, over het bezit van Napels gevoerd, een strijd, die alleen een einde nam, om door de nog gruwelijker oorlogen tusschen Frans I en Karel V te worden opgevolgd. Overal heerschte jammer en ellende. Het schoone Italië dreigde geheel aan vreemde willekeur te zullen worden prijs gegeven. Zedclijk dood en van alle kracht beroofd, scheen het onmagtig zich te verdedigen. En Edgar Quinet heeft in weinige woorden dien toestand getrouw terug gegeven, toen hij zeide: ‘C'est la beauté implacable de la mort qui pèse sur l'Italie de Machiavel.’
Was het te verwonderen dat de weldenkenden van die tijden met diepe smart op die schipbreuk van alles wat eene natie dierbaar en heilig behoort te zijn, nederzagen? En kon het anders, dan dat een buitengewone geest als Machiavelli, daardoor bijzonder werd getroffen? Van zijne jeugd af met staatszaken bekend zijnde, steeds geleefd hebbende in eene uitsluitend politieke atmospheer, was hij meer dan iemand in staat den afgrond te peilen, op welks rand Italië zich bevond. Geen beter bewijs voor zijn genie, dan zijn helder inzigt in den toestand van zijn vaderland. Met rusteloozen ijver had hij getracht, dat vaderland voor den dreigenden storm te beveiligen. Zijne waarschuwende stem had er zijne landgenooten op gewezen, hoe de verwaarloozing van alle wapenoefening den vroegeren moed in lafhartigheid en verwijfdheid had doen ontaarden, en in de ure des gevaars het land aan de genade des veroveraars zou prijs geven. Hij had gedurende den tijd, dat zijne diplomatische bezigheden hem niet naar elders riepen, beproefd om eene nationale militie onder de burgers van Florence op te rigten, die zich in de wapenen zoude oefenen. Maar de tijd die hem daarvoor werd gegeven was te kort, en de terugkeer der Medici in 1512 verijdelde de voortzetting van het plan. Ook in zijne ballingschap bleef het echter een zijner lievelingsdenkbeelden uitmaken, en hieraan is zijn werk: ‘Verhandelingen over de krijgskunst’, zijn oorsprong verschuldigd: een meesterstuk van het genie, dat zonder met een onderwerp praktisch bekend te zijn, zich niettemin terstond op de hoogte der zaken weet te
| |
| |
plaatsen, en de gebreken weet aan te wijzen, die zelfs aan deskundigen ontgaan. Zoo had o.a. Machiavelli onmiddelijk ontdekt, wat de Italiaansche veldheeren van zijn tijd niet schenen in te zien, dat de zwaar geharnaste cavalerie, waarvan men zich toen bediende, in het open veld onbruikbaar was, en daarom niet bestand tegen de keurbenden der Zwitsersche en Spaansche infanterie, die reeds zoovele veldslagen had beslist. En al had Machiavelli ook niets anders geschreven, dit werk alleen zou hem den naam van een groot denker hebben verzekerd.
Nationale legers! ziedaar een der middelen, welke Machiavelli aan Italië meende te moeten aanprijzen. Maar zijne stem was gelijk aan die des roependen in de woestijn, en hij zelf zag het in dat er weinig vooruitzigt bestond, om daardoor alleen Italië uit zijn diep verval op te heffen. Immers, wat zouden legers baten, zoolang Italië zelf in eigen boezem verdeeld bleef? Welk voordeel zouden ze aanbrengen in een land, waar van de cene zijde de losbandigheid der democratie tot absolutisme had geleid, van de andere zijde vreemde overheerschers hunne banier hadden geplant? Neen, het allereerst moest aan Italië's verdeeldheid een einde gemaakt worden; daar moest orde komen in dien chaos, al werd zij dan ook duur gekocht; de gehate barbaren moesten worden teruggedreven; geen vreemde invloed moest meer heerschen: Italië zelf moest als één man opstaan! Maar dat doel was niet gemakkelijk te bereiken. Savonarola had het ondervonden: de stem der godsdienst had zich bij de zedelooze natie te vergeefs doen hooren, andere middelen moesten worden aangegrepen. Maar welke? Machiavelli ontveinst het zich niet, hoe bedenkelijk Italië's toestand is. Dat het volk de kracht zal hebben zich zelf te besturen, gelooft hij niet. Florence heeft den zin voor vrijheid nog wel niet geheel verloren, misschien was daar nog hervorming mogelijk, maar het overig Italië is doodelijk krank, en hij schroomt dan ook niet van Napels en Milaan te verklaren, dat zelfs de gunstigste zamenloop van omstandigheden aan deze staten thans niet meer het genot der vrijheid kan verschaffen, daar zij in al hunne deelen ontaard zijn: ‘tutte corrotte’. En niet de geringste hinderpaal was in Machiavelli's oog de kerkelijke staat. De groote Italiaan der 16e eeuw verkondigt ten opzigte van het wereldlijk gezag van den paus reeds toen geheel de denkbeelden van onzen tijd. Volgens
| |
| |
Machiavelli (en deze uitspraak heeft hem waarschijnlijk de eer verschaft van later op den Index geplaatst te worden), is de pauselijke stoel de voornaamste, zoo niet de eenige oorzaak van den jammerlijken toestand waarin Italië zich bevindt. In de staten van den paus is de godsdienst het meest in minachting; hoe digter bij den paus, des te ongodsdienstiger worden de volken. En niets is meer verderfelijk dan het wereldlijk gezag, dat het hoofd der kerk bezit. Hij is niet magtig, onbekrompen en bekwaam genoeg, om zich zelven aan 't hoofd van geheel Italië te stellen. Maar van den anderen kant is hij in voortdurenden angst zijne wereldlijke heerschappij te zullen verliezen, en daarom werkt hij stelselmatig alle pogingen tegen, die door anderen, beter en bekwamer dan hij, in 't werk worden gesteld. En van daar een voortdurende bron van twist; van daar, dat vele pausen zieh niet ontzien, om den vreemdeling in den arm te nemen en de verdeeldheid aan te vuren. ‘Dat is’ - zoo besluit Machiavelli zijn uitnemend vertoog - ‘de eenige verpligting, die wij aan den pauselijken stoel hebben.’ - ‘De Zwitsers’ - voegt hij er bij - ‘zijn thans het volk dat het best zijne vroegere zeden en dapperheid heeft weten te bewaren; zij kunnen tot een model voor andere natiën strekken. Maar zoo men de proef kon nemen en den paus naar Zwitserland kon overbrengen, men zou weldra ook dit volk door oncenigheid geteisterd zien. Zelfs het beste volk ter wereld is tegen eene zoo verderfelijke inrigting niet bestand.’
Groote, bijna onoverkomelijke bezwaren stonden dus Italië's eenheid en onaf hankelijkheid in den weg. Van eene hervorming door de kerk was, zooals de ondervinding had geleerd, geen heil te wachten. Van daar die kwalijk verholen minachting welke Machiavelli, vroeger een ijverig discipel van Savonarola, voor den invloed van het christendom op het staatsleven koesterde. Alle pogingen tot hervorming waren mislukt. Toen treedt Machiavelli op. Met een bitteren glimlach ziet hij op al die mislukte plannen neder. Hij vormt zich geene schoone idealen. Hij zal de menschen en de omstandigheden nemen, zooals zij zijn. Uit de zonden zelven van het volk zal hij de middelen putten tot genezing; hij zal die karakterlooze veile natie met hare eigene wapenen bestrijden. Maar die wapenen - ze moeten in ééne krachtige hand zijn zamengevat. Daar wordt één magtig hoofd vereischt dat de bewcging weet te leiden. Zijne
| |
| |
taak zal zwaar zijn. Hij zal te kampen hebben zoowel tegen buiten- als binnenlandsche vijanden. Hij moet Italië's bodem van al die kleine tyrannen zuiveren, maar hij moet tevens de vreemde indringers verdrijven, die cohorten van Duitschers, Franschen en Spanjaarden, welke door den fijn beschaafden Italiaan van die dagen met denzelfden haat werden beschouwd als eenmaal de Romeinen door de Grieken, en die hij niet ten onregte met den naam van barbari bestempelde. Hij moet de kracht en de list tegelijk vertegenwoordigen. Hij mag slechts ééne wet kennen: de wet der noodzakelijkheid. Italië verkeert als 't ware in een staat van beleg, waarin buitengewone middelen noodig zijn. De redder van Italië moet daarom met het meest absolute gezag bekleed wezen. Hij deinze niet terug voor middelen, die men in 't gewone leven en te regt misdaden zou noemen. Hij zal te handelen hebben met monsters van wreedheid, list en huichelarij. Welnu, hij keere hunne eigene wapenen tegen hen. Het staatsbelang zij zijn eenig rigtsnoer. En is het hem gelukt de aandacht op zich te vestigen, dan zal Italië als een eenig man opstaan en onder zijne banier den gehaten vreemdeling over de Alpen terugdrijven. Een nieuw vorst, een usurpateur, bekleed met al de verschrikkelijke magt, die het oogenblik vereischt, ziedaar het eenige middel dat Italië nog kan baten.
Dit is het denkbeeld, dat door het geheele werk il Principe is heengeweven, en uit dit oogpunt wordt het tegenwoordig bijna algemeen beschouwd. Het is alleen op deze wijze dat Machiavelli's karakter en geschriften van hunne schijnbare tegenstrijdigheid ontdaan en in een helder licht gesteld worden. Daar door vervalt zoowel de meening dat Machiavelli een handboek voor tyrannen in 't algemeen heeft willen schrijven, als de daaraantegen-overgestelde welke mede verdedigers heeft gevonden, en waarbij men uitging van de onderstelling dat Machiavelli de raadgevingen aan zijn vorst niet ernstig had gemeend, en dat werk had vervaardigd om als een soort van valstrik voor alle dwingelanden te dienen, zoodat zij zelven juist door het opvolgen van de voorschriften die Machiavelli hun geeft, in den val zouden loopen. Zelfs lord Baco heeft nog beweerd dat Machiavelli's Vorst niets anders zou wezen dan een spiegel, waarin de volken konden zien wat zij van een tyran te wachten hadden. Het is inderdaad zeer vreemd, dat dergelijke meeningen, althans bij hen die werkelijk Machia
| |
| |
velli gelezen hebben, ooit veld hebben kunnen winnen. Uit den geheelen inhoud van zijne geschriften blijkt dat hij niet geveinsd, maar waarlijk gemeend heeft wat hij schreef. Hij ziet in een nieuw vorst het eenige plegtanker voor Italië, en de lessen in zijn Principe gegeven, hebben allen zijdelings betrekking op den redder dien hij Italië toewenscht. De onafhankelijkheid en éénheid van zijn vaderland: dit zijn de denkbeelden, die hij overeenkomstig de politiek van zijn tijd, ten koste van alles wilde verwezenlijken.
En wie er nog aan mogt twijfelen, hij leze het schoone laatste hoofdstuk van den Principe, getiteld: ‘Opwekking om Italië van de barbaren te bevrijden,’ niet onjuist door Quinet de Marseillaise der 16e eeuw genoemd. Met al den gloed eener bezielde welsprekendheid, die door eene vertaling slechts hoogst gebrekkig kan worden teruggeven, rigt hij zich daarbij tot Lorenzo de Medici, dien hij zich op dat oogenblik (waarschijnlijk alleen uit politiek) als den toekomstigen bevrijder van Italië voorstelt. ‘De gelegenheid,’ zegt hij, ‘is nu rijp om Italië uit zijne boeien te verlossen. Nimmer waren de omstandigheden zoo gunstig voor de heerschappij van een Principe nuovo...Italië is bijna levenloos aan ruw geweld ten prooi; vurig rigt het zijne blikken naar den man, die zijne wonden zal heelen, die een eindpaal zal stellen aan de verwoesting en plundering van Lombardije, aan de uitmergeling en brandschatting van Napels en Toskane. Zie hoe het God bidt om een redder te zenden, die het van de wreedheid en onbeschaamdheid der barbaren zal verlossen. Zie hoe genegen het is zich onder ééne banier te scharen, zoo slechts de man wordt gevonden, die haar opneemt. Zoo ooit, dan is deze strijd regtvaardig en noodzakelijk, en waar geen andere toevlugt is dan in de wapenen, daar is het eene heilige verpligting de wapenen aan te gorden...Laat dan deze gelegenheid niet voorbij gaan, opdat Italië eindelijk een verlosser zie verschijnen! In geene woorden laat zich uitdrukken, met hoeveel liefde hij zou ontvangen worden in al die gewesten, welke door de invallen der vreemdelingen zijn geteisterd, met welk een dorst naar wraak, met welke onbezweken trouw, met welke heilige toewijding, met welke tranen van vreugde! Wie zal zijne deur voor hem gesloten houden? Welk volk zal hem gehoorzaamheid weigeren? Welke partijgeest zal zich tegen hem verzetten?
Welke Italiaan zal hem niet onderdanig willen zijn?
| |
| |
Doodelijk gehaat is bij een ieder deze heerschappij der barbaren: A ognuno puzza questo barbaro dominio. Aanvaard dan deze taak met dien moed en dat vertrouwen, waarmede regtvaardige ondernemingen worden aanvaard, opdat onder uwe banier dit vaderland tot zijn ouden luister terugkeere en onder uwe leiding de woorden van Petrarca waarheid worden: ‘De moed zal tegen de blinde woede de wapenen opvatten en den strijd spoedig beslissen. Want de aloude dapperheid is in het hart van den Italiaan nog niet uitgestorven!
Prenderà l'arme e fia 'l combatter corto;
Nell'italici cor non è ancor morto.’
De man, die in het vuur zijner overtuiging aldus kon schrijven, is geen laaghartige huichelaar. Die woorden waren veeleer geheel in overeenstemming met het leven van hem, die ze nederschreef. Machiavelli is geweest een dweepend aanbidder van Italië's nationaliteit. De alleenheerschappij op zich zelve was in zijne oogen een kwaad. Onbekend met de constitutioneele monarchie van later dagen, ziet hij in de republiek het ideaal waarnaar de volken moeten streven. Hij zelf heeft het verklaard: ‘in mijne Discorsi heb ik aan de volken de middelen geleerd waardoor zij zich van tyrannen kunnen bevrijden.’ Maar hij verkeerde tevens in de meening, dat voor 't oogenblik aan geen vrijheid te denken viel en het is daarom dat Ranke zeer te regt van hem heeft gezegd: ‘Machiavelli heeft niet geaarzeld als eenig geneesmiddel vergif aan Italië voor te schrijven.’. Dat de Discorsi en de Vorst door dezelfde hand en wel kort na elkander zijn geschreven, kan dan ook geen verwondering baren. Want Machiavelli wanhoopt nog niet geheel aan Italië's toekomst. Het bezit volgens hem nog krachtige levens-elementen, mits men ze wete op te wekken. Anarchie en tyrannie zijn de wonden waaraan Italië lijdt. En volgens Machiavelli heeft de geschiedenis geleerd, dat het natuurlijke middel daartegen bestaat in eene krachtige heerschappij, welke de hydra van partijtwist en vreemde roofzucht voor goed den kop indrukt. En als dat zal geschied zijn, als orde de plaats van anarchie zal hebben ingenomen, dan zal Italië kunnen terugkeeren tot de republikeinsche vrijheden; dan is de taak van den Vorst ten einde; dan leest men den Principe niet meer maar de Discorsi. De beide genoemde wer- | |
| |
ken bevatten niets anders dan de behandeling van twee denkbeelden, die naar Machiavelli's meening in elkander opvolgende orde
zullen verwezenlijkt worden.
Houdt men de leidende gedachte in het oog, die Machiavelli's pen bestuurd heeft, dan verklaart zich ook de wijze waarop hij zich over Caesar Borgia uitlaat, zeer natuurlijk. Het is een gewone redenering, dat Borgia een groot vriend van Machiavelli was en dat deze in hem het ideaal van een vorst zag. Niettemin is die voorstelling geheel eenzijdig. Wel verre dat Borgia in zoo vriendschappelijke betrekking tot Machiavelli zou gestaan hebben, heerschte er veeleer tusschen hen eene vijandige verhouding. En wanneer Machiavelli dikwijls zijn Vorst op Borgia's voorbeeld wijst, dan doet hij dit alleen wanneer hij van een usurpateur spreekt. In Borgia ziet hij het model niet van den vorst in 't algemeen, maar van den overweldiger, die zich tegen elken prijs van de regering meester maakt, maar dan ook aan de anarchie paal en perken stelt. Aan zulk een vorst nu, wij hebben het gezien, had naar Machiavelli's oordeel Italie behoefte. En waarlijk, Borgia zoude, had hij zich toen niet in fransche gevangenschap bevonden, misschien de man zijn geweest, dien Machiavelli zocht. Hij bezat al de vereischten van den nieuwen vorst. Zijn doel was Italië te veroveren. Reeds had hij de Romagna geheel aan zich onderworpen en de adelijke geslachten der Vitelli, Orsini en anderen, die als ware bandieten het land teisterden, met wortel en tak uitgeroeid. De Romagua zelve genoot onder zijn wreed maar krachtig bestuur een rust en bloei, die hare bewoners den val van hunnen tyran deden betreuren. Een buitengewoon beleid bestuurde al de handelingen van dezen fortuinzoeker. Ware hem gegund geworden zijne rol geheel af te spelen, hij zou het waarschijnlijk ver gebragt hebben. Dat ook op politiek gebied misdaden kunnen gepleegd worden, scheen hem geheel onbekend te zijn. Hij zag het doel en het doel alleen. Maar zooals hij zelf later aan Machiavelli verzekerde, hij had alles voorzien, uitgezonderd het geval, dat hij bij den dood van zijn vader, paus
Alexander VI tevens gevaarlijk ziek zou zijn. En dat geval deed zich voor. Men beweert, dat de paus en zijn zoon op een feestmaal bij vergissing den vergiftigden wijn dronken, die voor eenige der gasten was bestemd. De vader bezweek; de zoon werd doodelijk ziek en herstelde eerst langzaam. En van deze gelegenheid maak- | |
| |
ten de nieuwe paus Julius II en zijn overige vijanden gretig gebruik om hem te doen vallen.
Het is dus niet onnatuurlijk, dat Machiavelli voor de bepaalde rol die zijn Vorst zou te vervullen hebben, dezen aanried bij Borgia ter school te gaan. Hoe diep moest niet het land gezonken zijn, waaraan een Borgia als middel van behoud werd aanbevolen!
Wij hebben gewezen op den toestand van Italië en daaruit Machiavelli's stellingen trachten te verklaren. Daardoor alleen kon het duidelijk worden, hoe de schrijver van de Discorsi in de tijdelijke tyrannie van een overweldiger heil voor zijn vaderland kon zien. Maar deze verklaring mag ons de opmerking niet doen terughouden, dat Machiavelli in dit opzigt heeft gedwaald. Zijn droombeeld is nimmer verwezenlijkt. De redder van Italië is niet verschenen. Doch al ware een man, nog rijker begaafd dan de beruchte Borgia opgestaan, zou hij werkelijk de wonderen hebben gewrocht, die Machiavelli van hem verwachtte? Zoude zijne regering blijvende vruchten voor Italië hebben achtergelaten? Wij meenen het te moeten betwijfelen. Het volk, dat zich der vrijheid onwaardig heeft gemaakt, wordt niet door het despotisme gered. Waar het bederf in den boezem van het volk zelf schuilt, daar baten geene kunstmiddelen, hoe hevig ook, om een gezonken nationaliteit te doen herleven. Niet het gemis van een krachtige hand, maar veeleer de lafhartigheid en demoralisatie der natie zelve, was de oorzaak van Italië's ondergang. Daarin lag de zetel der kwaal, en eerst dan kon deze met goed gevolg bestreden worden, indien vrijheidsliefde en energie de vroegere onverschilligheid vervingen. Door deze volksdeugden gesteund, kon een ondernemend hoofd Italië hebben gered, doch zonder haar was redding onmogelijk. En het valt niet te ontkennen: al is Machiavelli niet blind voor de feilen zijner medeburgers, toch schijnt hij, door de aanbidding van zijn vaderland medegesleept, die feilen nog te gering geschat te hebben. Hij is nog te zeer een staatkundig dweeper geweest.
Is hiermede gezegd, dat thans alle blaam van Machiavelli is weggenomen? Verre van daar. Vaderlandsliefde kan geen verontschuldiging zijn voor de aanwending van middelen, die tegen regt en zedelijkheid indruischen, en hij die daarin geen bezwaar vindt, offert onheilig vuur op het altaar. Ook op politiek gebied kan het doel nimmer de middelen heiligen.
| |
| |
En dat Machiavelli dit uit het oog heeft verloren, werpt een donkere schaduw op een overigens vlekkeloozen levensloop. Maar toch heeft de historische kritiek, van haar straks door mij gekenschetst standpunt uitgaande, geen streng vonnis over hem durven uitspreken. Onkundigen hebben het doen voorkomen alsof de politiek, in Machiavelli's geschriften verkondigd, zijne uitvinding was en niets is nog heden ten dage gewoner, dan dat men over ‘Machiavellistische politiek’ hoort spreken. Maar die slechts eenigzins vertrouwd is met de geschiedenis der politiek, weet beter. De droevige eer dezer ontdekking komt geenzins aan Machiavelli toe. Het zoogenaamde Machiavellisme bestond reeds lang vóór hem, naar wien het ten onregte is genoemd, en zou ook zonder hem nog lang na zijn tijd hebben bestaan. Machiavelli's leer (het sterkst in den Principe, maar toch ook duidelijk in de Discorsi uitkomende), is een onmiddelijk uitvloeisel van de ideeën, die in zijn tijd algemeen gangbaar waren. Hij heeft slechts uitgesproken wat duizenden dachten, hij heeft de beginselen der toenmalige politiek in zoo duidelijke en krachtige taal ontwikkeld, als vóór hem door niemand was geschied. In vastheid van karakter, eerlijkheid en onbaatzuchtigheid verre boven de meeste zijner tijdgenooten staande, heeft hij helaas! hunne opvatting der politiek geheel gedeeld. Die opvatting heeft (waarom zouden wij het verbloemen?) ook nog thans in gewijzigden vorm groot gezag behouden. Het is de leer volgens welke de politiek onafhankelijk is van de eischen der zedelijkheid; het is de theorie, die in het staatsbelang de hoogste wet ziet en volgens welke hetgeen in het gewone leven misdaad zou heeten, dien naam verliest en in een geoorloofde daad verandert, zoodra het behoud van den staat zijne toepassing vordert. Het is de heidensche en met name de Romeinsche regeringspolitiek waarbij het individu in
den staat opging. Carthago moet verwoest en de stem der menschelijkheid gesmoord worden, zoo slechts het magtige Rome van eene gehate mededingster worde bevrijd! En het is een merkwaardig psychologisch verschijnsel, dat velen der uitstekendsten onder het menschelijk geslacht in de toepassing dezer leer geen bezwaar hebben gevonden, en dat, al paste zij ook bij uitstek in het verdorven karakter van anderen die haar gretig aangrepen, de geschiedenis niettemin voorbeelden genoeg weet aan te wijzen van mannen, die uit innige overtuiging in zaken van politiek eene gedragslijn meenden te mogen
| |
| |
volgen, die zij in het private leven ten sterkste zouden hebben afgekeurd. Geen wonder dat die leer, ook in het nieuwere Italië, waar de republieken op de leest der oudheid geschoeid waren, werd gehuldigd. Geen wonder, dat zij ook een voorstander vond in Machiavelli, die door zijne studiën als 't ware steeds in de oude Romeinsche wereld had verkeerd, en wiens geheele vorming zuiver staatkundig was. De beginselen, in den Vorst verkondigd, vonden dan ook in dien tijd niet de geringste afkeuring. Dit werk, dat eerst later zijne treurige vermaardheid heeft ontvangen, verwekte bij zijne verschijning niet de minste ergernis. Dat echter de immoraliteit die er in doorstraalt, hoofdzakelijk zou moeten geweten worden aan den invloed van het Italiaansche volkskarakter en van de Italiaansche diplomatie, zoo als Macaulay schijnt te meenen, komt ons minder juist voor. Want alle Europesche vorsten en staatslieden van dien tijd lieten zich door dezelfde drijfveren beheerschen. Een Ferdinand de Catholijke, een Lodewijk XI, een Karel V (om van zoovele andere niet te gewagen) hebben nimmer in de keuze der middelen geaarzeld, zoo slechts hun doel (niet altijd zoo schoon als dat 't welk door Machiavelli werd beoogd) bereikt werd. De geheele politiek van dien tijd was verdorven. En gelijk zij niet door. Machiavelli was in 't leven geroepen, zoo is zij ook na zijn dood niet ten onder gegaan. In de vorige eeuw heeft een Frederik de Groote als kroonprins zijn Anti-Machiavelli geschreven en daardoor het bewijs geleverd, dat hij Machiavelli zeer dikwijls niet heeft begrepen. Maar die zelfde Frederik de Groote heeft na zijne troonsbeklimming getoond dat het staatsbelang zijn eenig rigtsnoer was. Om Pruissen groot te maken, moest het ongelukkig Silezië worden opgeofferd. Het is dezelfde politiek, die de gruwelen van het Fransche schrikbewind voorschreef en die later een Talleirand de woorden deed uitspreken. ‘Dieu a donné la
parole à l'homme pour déguiser sa pensée.’ Zij is het die alle daden van den tegenwoordigen keizer der Franschen beheerscht. Doch waartoe meer voorbeelden? Want wie, die met de geschiedenis der 19e eeuw slechts oppervlakkig bekend is, zal het ontkennen dat ook thans nog die rampzalige leer diepe wortelen bezit, en dat herhaaldelijk onder den schoon klinkenden naam van staatsbelang of nationale eer hulde gebragt wordt aan eene politiek, die reeds lang tot het verledene moest behooren? En toch wij zijn beter
| |
| |
ingelicht dan Machiavelli. In zijn tijd gold de wijsheid van het oude Rome voor het hoogste goed. De hervorming, die zulk een beslissenden invloed op Europa's intellectuee le en moreele ontwikkeling heeft uitgeoefend, was toen nog in hare kindschheid. De bronnen van verlichting, die een later geslacht kende, vloeiden toen nog niet. Thans is dat alles veranderd. De 19e eeuw kent betere beginselen, maar het is er verre van af dat hare handelingen er steeds de sporen van dragen.
En wanneer wij dit alles overwegen, dan gevoelen wij dat voor de vierschaar der geschiedenis een aantal verzachtende omstandigheden voor Machiavelli pleiten. Dan betreuren wij het wel, dat ook een magtige geest als de zijne zich niet meer aan den invloed van den tijdgeest heeft weten te onttrekken. Maar dan zeggen wij tevens: deze man was niet de booze geest, dien onkunde en bekrompenheid in hem hebben gezien. Onbillijk is het, voor de schuld van een geheel tijdvak, één persoon en dan nog wel één der uitstekendste te doen boeten. Dergelijke zoenoffers strijden met de eerste beginselen der regtvaardigheid. Machiavelli's geheele leven en zelfs plaatsen uit zijne geschriften bewijzen het: zijn oog is niet geheel gesloten voor de hoogere eischen eener zedelijke wereldorde. Doch even als bij de helden der oudheid moest ook bij hem alles zwichten voor dat groote beginsel: de bevrijding van zijn vaderland. Ons kinderen van een later en gelukkiger eeuw valt het moeielijk ons te plaatsen op het standpunt dat zich aan den denker in die kranke maatschappij aanbood. Doch ook daarom zij ons oordeel niet voorbarig. Dit groot en veelzijdig genie, wiens eenige fout geweest is dat hij vele dwalingen van zijn tijd deelde, heeft aanspraak op de erkentelijkheid der nakomelingschap. En zoolang de liefde tot het vaderland nog bij de volkeren in eere zal worden gehouden, zal men ook op Machiavelli mogen toepassen de schoone woorden: aan hem die veel heeft lief gehad, zal veel vergeven worden.
Want hij heeft veel lief gehad. Hij is reeds in de 16e eeuw de vertegenwoordiger geweest van een verheven beginsel: Italië's eenheid en onafhankelijkheid. Hij vormt een schakel in die groote rij van Italië's edele zonen, die voor dat beginsel goed en bloed hebben veil gehad. Het nieuwe Italië, mag op hem roem dragen als op een harer grootste mannen. En voorzeker geen gepaster tijdstip voor Italië om Machiavelli te herdenken dan
| |
| |
thans, nu het ideaal voor welks verwezenlijking hij zijn geheele leven heeft gearbeid, en waarvoor hij zich armoede en verguizing heeft getroost, zijne voleindiging schijnt te naderen. Nu de gehate barbaren over de Alpen zijn teruggedreven en Venetië alleen nog een redder verwacht! Nu het wereldlijk gezag van den paus nog slechts tijdelijk door fransche baionetten wordt staande gehouden en weldra dreigt in een te storten! Moge het nieuwe Italië nimmer vergeten, dat de groote staatssecretaris van Florence, welke dan ook overigens zijne feilen geweest zijn, reeds in zijn tijd al zijne krachten heeft besteed aan de moeielijke taak om zijn vaderland uit den doodslaap op te wekken en om reeds toen de leuze van lateren tijd tot eene waarheid te maken: ‘Italia fara da se!’ |
|