| |
| |
| |
Tippo Saib. Amerikaansche schets, een Duitscher-Amerikaan naverteld.
Er zijn helden, wier geschiedenis in geen roman te huis behoort, en niet alle preux chevaliers zouden belangwekkende romanridders zijn. Tippo Saïb was noch schoon, noch fijn beschaafd, noch van aanzienlijke geboorte, maar een neger van het zuiverste ras, met wanstaltigen schedel, dikke vooruitstekende lippen, wollig kroeshaar en de zwartste huid van de wereld, traag van bewegingen, zoowel als van begrip, en volslagen onwetend. Maar toch zal de lezer aan het slot van dit verhaal niet kunnen loochenen, dat hij een mensch was, die bewondering en belangstelling verdiende.
Toen Noord-Carolina zich in den opstand bij het Zuiden aansloot en troepen begon te ligten, wist Mr. John Fernald, die tot nog toe een eenvoudig planter was geweest, zich eene kapiteinsaanstelling te verschaffen, en toen hij opgevorderd werd, om een neger te leveren voor den arbeid aan de versterkingswerken op Roanoke-Island, gaf hij welwillend maar zeer uit de hoogte ten antwoord: ‘Wel zeker!’ en ging daarop naar huis, om te overleggen, op wat wijze hij deze belofte gestand zou doen. Want John Fernald, de weinig gegoede erfgenaam van een verkwistenden vader en dito grootvader, bezat geene andere vaste goederen, dan de sterk bezwaarde plantage Mosmoor, geene andere beesten, dan het paard, dat zijn meester ten strijd moest dragen, benevens een paar koeien en varkens, en geene andere slaven, dan Tippo Saïb, diens vrouw Marcy, hun knaapje Scipio Africanus
| |
| |
(Mr. Fernald hield van hoogdravende namen) en Aphrodite, in de wandeling Frite genaamd, een negerinnetje, dat alle huishoudelijke bezigheden moest verrigten, terwijl Tippo Saïb en zijne vrouw op het veld arbeidden.
De huishouding was hoogst karig, ja bekrompen ingerigt, en gewoonlijk werd de noodzakelijkheid van een zuinig beheer de huisslavin Frite door haren meester met vloeken en slagen, door hare meesteres met klagten en zuchten, aan het verstand gebragt. Tippo en zijne vrouw verzamelden de schrale opbrengst der plantage, waarvan zij de vlijtige verzorgers waren. Hun trouwe hulp was dus onontbeerlijk, en toch was Tippo de eenige persoon op Fernald's grond, die tot het bedoelde oogmerk geschikt was. Een anderen slaaf te koopen en dien als plaatsvervanger te zenden, daartoe bezat de planter de middelen niet. Er bleef dus maar één uitweg open. Marcy en Scipio moesten verkocht worden, om voor de opbrengst een man te kunnen inkoopen, en Frite, die als een handelsartikel van weinig waarde niet in aanmerking kwam, zou gedwongen worden, den tot nog toe door Marcy verrigten arbeid zoo veel mogelijk op zich te nemen. Dit plan werd terstond verwezenlijkt en Tippo's vrouw ging met haar kind over in handen van een slavenkooper, die hen medenam naar het Zuiden. Maar wat gevoelde en zeide Tippo, toen hij aldus op één dag vrouw en kind verloor? Wat hij gevoelde, weet God alleen, wat hij zeide, was het volgende:
‘Massa,’ zeide hij tot Mr. Fernald, ‘gij hebt uwe kleine Missy Alice lief?’
‘Natuurlijk, Tippo!’
‘En wat zoudt gij doen, Massa, als de kleine Missy werd medegenomen - zoo ver weg, dat gij nooit meer iets van haar hoordet?’
‘Onzin, Tippo! onzin!’ riep Fernald uit. ‘Onder ulieden kan zoo iets voorvallen, maar mijn kind! dat is geheel iets anders!’
‘Dat kan ik niet inzien, Massa,’ hernam Tippo, langzaam zijn arm geplaagd hoofd schuddende. ‘Scipio is wel zwart en kleine Missy is zoo wit als een ei, maar ik ben ook zwart en heb mijn kind daarom niet minder lief. Dat kan ik dus niet inzien, Massa!’
Daar stond hij, op zijn houweel geleund en staarde treurig naar den grond - niet mokkend of wraakzuchtig, maar diep bedroefd de wreede, onregtvaardige beproeving ondergaande, die hij zich niet kon verklaren. Fernald geeselde in vrij gejaagde stemming de struiken en bloemen met een teentje, dat hij in de
| |
| |
hand hield, maar kon geen antwoord vinden; en nadat hij aldus een tijd lang gestaan had en door zijne verlegen houding een zonderlinge tegenstelling vormde met Tippo's weemoedige gelatenheid, prevelde hij een paar troostwoorden en verwijderde zich.
Geen woord werd er door beiden meer over dit voorval gesproken; maar de daarop volgende week, de laatste voor het vertrek van den kapitein naar zijn regiment, behandelde deze zijn zwijgenden slaaf met buitengewone goedheid, die, hoewel door Tippo, naar 't scheen, naauwelijks opgemerkt, toch niet zonder indruk op bem bleef. De kapitein vertrok naar zijn regiment. Tippo verrigtte van 's morgens vroeg tot vrij laat zijn zwaren arbeid. Frite zwoegde onder den last van hare verdubbelde bezigheden en de arme mrs. Fernald lag ziek te bed, door kommer en ontbering geheel ter neder gedrukt. Haar dochtertje, de kleine, vrolijke Alice, was de eenige, die niet leed onder zooveel naargeestigs en droefs, zij alleen verhelderde eenigermate met het zonnelicht harer drie zomers de overigens zoo sombere woning.
‘Hoe gaat het met Mississ?’ vroeg Tippo op een avond, ongeveer eene maand na het vertrek van zijn meester, toen hij in de keuken trad, om een paar melkemmers te halen.
‘Veel erger’ antwoordde Frite norsch, en voegde er na eene pooze bij: ‘Ik zal u zoo aanstonds bij het melken komen helpen, Tippo! eerst moet ik kleine Missy naar bed brengen.’
‘Niet noodig, Frite,’ beweerde Tippo ‘ik kan het alleen wel doen!’
Maar Aphrodite, die hare eigene plannen en bedoelingen had, volgde hem evenwel, en nadat zij haar gemoed lucht had gegeven over haar hard lot, zeide zij plotseling:
‘Ik wil weg, Tippo!’
‘Weg? Waarheen Frite?
‘Waarheen? Wel, naar het Noorden! Gij moet weten Tippo, dat Mississ elk oogenblik erger wordt; zij heeft mij daar straks gezegd, dat ik morgen den dokter moest laten halen.’
‘Waar woont die?’
‘De naaste woont in Weston; Missy zegt, dat gij, als ge toch daar zijt, bij haren broeder moest aanloopen om hem te vertellen, dat zij zoo ziek is en er wel niet van zal opkomen!’
‘Goede hemel, Frite, is het zoo erg?’
‘Ja zeker, is het zoo crg!’ bevestigde Frite met stoïcynsche kalmte, maar voegde er onmiddellijk bij: ‘daarom juist wilde ik
| |
| |
mij uit de voeten maken, voordat Massa Charles komt; want hij zal ons niet ontzien, zijne zuster moge blijven leven of sterven. Gij weet, dat verscheiden der onzen zich in de moerassen verborgen houden en op eene gelegenheid wachten, om naar het Noorden te ontsnappen.’
‘Hebt gij Pete gezien?’ vroeg Tippo, op haar broeder doelende, die eenige dagen geleden van eene naburige plantage was weggeloopen.
‘Bekommer u daar niet over, oudje,’ antwoordde Frite met een sluwen blik. ‘Als gij zonder veel moeite uwe vrijheid wilt verkrijgen, ga dan heden avond met mij naar het moeras.’
‘Maar zoudt ge dan onze doodzieke Mississ en de kleine Missy alleen laten?’ vroeg Tippo.
‘Doodziek of niet, ik heb genoeg van het slavenleven! Heden avond is het de laatste gelegenheid, om zich bij de anderen aan te sluiten, want vóór dag en dauw breken zij op. Ik heb Pete gezegd, dat ik tegen middernacht zal komen!’.
‘Kan dat niet tot morgen vroeg worden uitgesteld, opdat ik eerst den dokter voor onze Mississ kan halen?’
‘Neen, domme nikker,’ snaauwde Frite. ‘Zij breken dezen nacht op, zoodra de maan schijnt, en gij zult van mij niet te weten komen, waarheen. Ik heb u eigenlijk al te veel gezegd, maar ik wilde niet weg loopen, zonder u ook de gelegenheid aan de hand te doen. Komaan, spreek Tippo! wat zult gij doen?’
‘Ik bedank u, Frite!’ antwoordde Tippo na een oogenblik zwijgens, den hals van het kalf, zijn lieveling, streelende, ‘ik bedank u, want ik geloof, - dat ik liever hier blijf!’
‘Nu, dan kan ik u zeggen, dat gij een groote domkop zijt,’ verzekerde het meisje bits, plaatste den melkemmer op het hoofd en keerde zich om, ten einde naar huis te gaan.
‘Wacht even!’ riep Tippo haar na. ‘Denk niet Frite, dat ik ondankbaar ben en niet gaarne vrij zou zijn, maar ik kan immers niet voor morgen vroeg uit Weston terug zijn, en dat is, volgens uw zeggen, te laat! Bovendien is er tusschen de plantage en Weston geene woning te vinden; sedert Massa weg is, komt geen schepsel meer hier; de arme Mississ en de kleine Missy zouden dus van gebrek sterven, zonder dat iemand er iets van hoorde, als ik weg ging!’
‘Massa was zoo barmhartig niet, toen hij uwe vrouw en uw kind verkocht,’ beweerde Frite.
| |
| |
Die steek kwam onverwacht; Tippo's warm, edelmoedig hart werd er gevoelig door getroffen, en zijn hoofd tegen den nek van het kalf leggende, begon hij hevig te snikken, terwijl brandende tranen over zijne donkere wangen rolden.
‘Ik was niet van plan u bedroefd te maken, Tippo,’ zeide Frite eenigzins verschrikt, ‘maar ik kon niet begrijpen, waarom gij hetzelfde niet zoudt doen, wat Massa u gedaan heeft. Zorg voor uzelven en bekommer u niet over anderen!’
Tippo droogde zijne oogen met den mouw van zijn grof hemd en zag het meisje glimlachend aan.
‘Frite, ik wil toch liever datgene doen, wat ik wenschte, dat Massa voor mij ook gedaan had!’
Hij sprak deze woorden werktuigelijk uit, gelijk de meesten zijner blanke broeders zouden gedaan hebben, want hij had den gulden regel, die in den mond van zoo vclen en in het hart van zoo weinigen is, nimmer in de heilige schrift gelezen, misschien nimmer er van gehoord, maar hij welde op uit de natuurlijke volheid van zijn kinderlijk gemoed, welks diepe smart hem daar straks nog tranen had afgeperst. Frite draalde nog een oogenblik, maar keerde toen teleurgesteld naar huis terug, terwijl zij de deur, om haar spijt te koelen, met hevigheid toesloeg. Tippo ging naar zijne eenzame hut, bereidde zijn sober avondmaal en legde zich te slapen, zooals een man, die dagelijks veertien uren moet arbeiden, trots alle kwellingen des harten, slapen kan.
Den volgenden morgen vroeg begaf Tippo Saïb zich naar het woonhuis, om van zijne gebiedster de noodige bevelen voor den togt naar Weston te ontvangen en tevens te zien, of Frite haar voornemen werkelijk ten uitvoer had gebragt. De keukendeur stond open, maar, behalve de kat, was er geen levend schepsel te zien, en er schenen geene toebereidselen voor het ontbijt gemaakt te zijn.
‘Zij is waarlijk weggeloopen en heeft Mississ alleen gelaten,’ mompelde Tippo. Daarop begon hij te overleggen, wat hem in deze omstandigheden te doen stond. Terwijl hij verlegen in het kroezige hoofdhaar woelde en stond te peinzen, liet zich achter hem in den gang het trippelen van naakte voetjes vernemen, en i de geopende deur verscheen een rooskleurig, angstig gezigtje, toebehoorende aan een klein meisje in nachtgewaad.
‘Tippo!’ snikte de kleine ‘roep Frite toch, ik heb zoo'n honger! Frite moet mij aankleeden en mij wat te eten geven!’
| |
| |
‘Arme kleine Missy!’ dat was alles wat Tippo kon uitbrengen, maar hij zeide dit op zulk een zachten toon, als eene moeder 't zou gedaan hebben.
Het kind kwam nader, legde hare vingertjes in Tippo's groote zwarte hand en toen hij zich op eene knie nederliet en de kleine op de andere zette, wierp zij beide armpjes om zijn hals en klemde zich aan zijne breede borst.
‘Tippo is goed,’ zeide zij. ‘Alice houdt veel van oom Tippo, maar zij heeft zoo'n honger!’
‘Kleine Missy moet weder naar bed gaan en dan zal Tippo haar versche, warme melk van de koe brengen, niet waar?’
‘Ja, en breng mama ook wat melk,’ voer het kind voort. ‘Mama is zoo koud en spreekt niet tegen Alice, al roep ik nog zoo hard!’
Tippo schrikte hevig.
‘Kleine Missy moet Tippo eens wijzen, waar mama is!’ zeide hij, waarop het kind, van zijne knie glijdende, een zijner vingers vastgreep en hem door den gang naar eene ruime slaapkamer voerde, waar Mrs. Fernald haar ziekbed had doen opslaan.
Het hoofd eerbiediglijk ontblootende, trad Tippo met ingehouden adem in de deur, en zag naar het schoone, bleeke gelaat, dat, naar hem toegekeerd, op het hoofdkussen van het bed lag. Hij behoefde niet verder te gaan. Er bestaat een onbedriegelijk gevoel, scherper dan het gezigt, overtuigender dan elke aanraking, en dat den mensch de nabijheid des doods verkondigt. Zulk een gevoel overviel Tippo en scheen zich zelfs van het kleine hartje des kinds meester te maken, want het drukte zich vaster tegen zijn vriend aan.
‘Alice is zoo koud,’ stamelde de kleine, ‘Alice wil niet langer hier blijven.’
Zijn vinger uit haar handje losmakende, sloop Tippo op de teenen door de kamer, trok het witte laken over het strakke gelaat der doode en verliet het vertrek, de deur achter zich sluitende.
‘Kom, kleine Missy,’ zeide hij geruststellend tot het kind, dat bevende en met tranen in de oogen op den drempel zat; ‘kom, wijs Tippo de kleederen, die gij aan moet hebben; dan zal Tippo de koe melken, en Alice kan ontbijten!’
‘Geef mama ook warme melk!’ zeide het kind, ‘dan zal zij wel weder met Alice spreken!’
‘Mama heeft geen melk meer noodig, kleine Missy! zij krijgt nu betere dingen, dan wij haar kunnen geven,’ antwoordde Tippo ernstig, terwijl hem allerlei nevelachtige en stoffelijke
| |
| |
voorstellingen van de heerlijkheden van het paradijs voor den geest zweefden.
Tamelijk tevreden gesteld, trippelde de kleine eene andere kamer in en haalde hare kleederen. Met veel moeite en allerlei teregtwijzingen van de zijde des kinds, gelukte het Tippo eindelijk Alice aan te kleeden, waarna hij haar op den arm nam, aan den anderen arm den emmer hing en naar buiten ging, om te melken. Toen dit afgeloopen was, keerden beiden naar huis terug, waar Tippo een stuk brood in de keukenkast vond, daarmede een grooten schotel melksoep bereidde en dien aan de kleine voorzette, die haar leed reeds grootendeels, spelende met de kat, had vergeten. Hij zelf ging op den drempel zitten, de beide ellebogen op de knieën geleund, het hoofd in de hand en onwillekeurig de gedachten vestigende op het keerpunt zijns levens, dat zich zoo plotseling voor hem opdeed. Voor hem lagen twee wegen. De een voerde tot de vrijheid, - de lang gewenschte vrijheid, dien hemel waarvan hij droomde, - de ander tot voortgezette en verzwaarde slavernij; want, Mr. Bennet, de broeder van Mr. Fernald, in wiens bezit Tippo overging als de kapitein niet mogt terugkeeren, stond als een hard meester bekend. Tippo hief het hoofd op en keek naar het Noorden, tot in zijne oogen een ongewoon vuur begon te gloeijen. Plotseling wendde hij den blik echter naar de kleine, die jolend met de kat speelde, en het dier met het overschot der melk voederde, zonder te vermoeden, dat haar jeugdig leven op het spel stond, en dat de geringe, onbeschaafde man, die door haar vader van alles beroofd was, thans haar lot in handen hield.
Tippo kende den boschweg mijlen ver, hij begreep welken kant de vlugtelingen moesten genomen hebben, en twijfelde er niet aan, of het zou hem gelukken hen in te halen, of alleen den weg naar het Noorden te vinden. Maar hij wist ook, dat er misschien weken lang geen mensch op deze afgelegene plantage zou komen, en dat Alice niet in staat was, al ware het slechts voor één dag, in hare behoefte te voorzien. Hij hoorde in den geest de kleine om voedsel roepen, hij zag haar van dag tot dag zwakker worden, tot zij uitgeput den geest gaf, of misschien in haar angst den weg naar het bosch zocht, om daar op nog vreeselijker wijze om het leven te komen; hij zag de doode moeder, die toch voor hem eene zachtzinnige meesteres was geweest, hij zag haar in gindsche kamer, een voorwerp van afschuw en schrik, omdat
| |
| |
niemand haar had begraven - en de hand voor het gelaat slaande, nam Tippo een kloek besluit, koos zijn weg en sloot de oogen voor het verlokkende beeld der vrijheid, dat hij zoo gemakkelijk had kunnen volgen. Langzaam stond hij op, nam het kind in zijne armen en vroeg op zachten toon:
‘Wil kleine Missy oom Tippo een kus geven?’
Oogenblikkelijk wierp de kleine de blanke armpjes om zijn hals, drukte hare roode lipjes op zijn zwarten wang en de man, die de vrijheid van zoo nabij gezien had, dat hij haar slechts behoefde te grijpen, koos ter wille van een kind - voortdurende slavernij!
Tippo moest den weg naar Weston te voet afleggen, beladen met een pakje kleedingstukken en eenige levensmiddelen, terwijl hij Alice op de armen droeg. Den volgenden dag bereikte hij Mr. Bennets woning, verhaalde zijne eenvoudige geschiedenis, overhandigde hem zijne beschermeling en wachtte toen af, wat zijn eigen lot zou zijn.
‘Dood? Uwe meesteres dood, en dat zoo plotseling?’ vroeg Mr. Bennet verbaasd. ‘Wacht even, tot ik het kind bij mijne vrouw gebragt heb!’
‘Alice wil niet, Alice wil bij Tippo blijven,’ riep de kleine, en verzette zich zoo hardnekkig, dat haar zwarte begeleider haar naar de aangrenzende kamer moest brengen. Hier werd hare schuwheid echter spoedig door de liefkozingen harer tante getemperd, en eindelijk gaf zij toe, dat Tippo naar de keuken mogt gaan, waar hij te vergeefs de spijzen, die de zwarte keukenmeid hem voorzette, door de keel trachtte te krijgen.
Den volgenden dag ging Mr. Bennet, door Tippo, een geestelijke en nog twee personen vergezeld, naar de verlatene plantage, waar hij het stoffelijk overschot zijner zuster ter aarde bestelde, al de voorwerpen van waarde in bezit nam, de deuren en vensters sloot en het gebouw geheel verlaten achterliet. Een aan kapitein Fernald verzonden brief, die hem van het gebeurde kennis moest geven, kwam eenige weken later terug, met de aanmerking op het adres, dat kapitein Fernald zwaar aan het hoofd gewond was, volkomen buiten kennis lag, en waarschijnlijk niet lang meer zou leven. Onder deze omstandigheden achtte Mr. Bennet zich bevoegd, het erfdeel van zijn nichtje in bezit te nemen en te gelde te maken.
Tippo was geen gunsteling van zijn nienwen meester en sleet
| |
| |
nog droeviger leven dan voorheen. Geen klagt kwam over zijne lippen, maar in stilte rijpte ook bij hem het plan, om bij de eerste gelegenheid de beste te ontvlugten. Misschien vermoedde zijn meester dit voornemen, hij behandelde hem dagelijks harder en besloot eindelijk, den slaaf Tippo Saïb aan de regering voor den vestingarbeid aan te bieden. Dit aanbod scheen niet onwelkom te zijn; want gelijktijdig met het berigt der aanvaarding, ontving Mr. Bennet eene aanstelling als kapitein bij eene kompagnie vrijwilligers, die zich in Weston gevormd had en weldra zou uittrekken. Ook nu weder uitte Tippo geen klagt over deze lotsverwisseling; veeleer klaarde bij deze tijding zijn somber gelaat een weinig op, want elke verandering was hem welkom.
‘Massa, ik zou gaarne kleine Missy Alice, voor ik heenging, goeden dag zeggen!’ zei hij tot zijn meester op den dag van zijn vertrek.
‘Gekheid, kerel!’ antwoordde deze, ‘wat geeft Alice om u? Ik heb geen tijd om daarnaar te wachten, allons, marsch!’
Maar het welbekende trippelen van een paar kleine voetjes deed zich plotseling hooren en een fijn stemmetje riep: ‘Ik wil oom Tippo zien! Laat mij los! Ik moet naar mijn lieven Tippo!’
Meester en slaaf keerden zich om, want Alice kwam met gloeijend gezigtje aanloopen. Tippo tilde haar op en drukte de kleine aan zijne borst, terwijl zij hem omhelsde en kuste.
‘Dank, dank, kleine Missy!’ zeide Tippo, haar op den grond zettende. ‘Ik kon niet goed zonder afscheid van u vertrekken. De hemel zegene u, kleine Missy! Als ik niet terug kom, zal Alice zich toch blijven herinneren, wie haar hier heen heeft gedragen, en dat Tippo gaarne zijn leven voor haar over had! - niet waar?’
‘Ik houd veel van u, Tippo! gij zijt zoo goed!’ antwoordde het kind. ‘Maar waarom kijkt gij zoo bedroefd?’ vroeg zij, plotseling haar lipje latende hangen.
‘Vaarwel, kleine Missy!’ was al wat Tippo kon uitbrengen, en hij snelde heen zonder opheldering te geven, zijn meester achterna, die ongeduldig reeds vooruit was gegaan.
Het eiland Roanoke was door de Unietroepen bemagtigd en de verdedigers, de rebellen, hadden in overhaasten vlngt hun land moeten opzoeken. In het leger der overwinnaars heerschte blijdschap en vertrouwen op de toekomst; in dat der overwonnenen, - teleurstelling, ontevredenheid, dorst naar wraak. Door diegenen onder
| |
| |
de officieren, welke nog niet allen moed, alle hoop verloren hadden, werd menig plan beraamd, waardoor het behaalde voordeel der Noordelijken met één slag zou kunnen vernietigd worden. Maar in de eerste plaats moest men daartoe naauwkeurig bekend zijn met de stelling en de sterkte van den vijand, waarover de uiteenloopendste gevoelens heerschten.
Er moest dus op verkenning worden uitgegaan. Verscheidene officieren hadden zich daartoe aangeboden; men koos kapitein Bennet en luitenant Fosdik. Zoodra het duister werd, aanvaardden zij de vrijwillig opgenomen taak. Een ligte boot lag daartoe gereed, de officieren namen achterin plaats, terwijl Tippo Saïb het roer moest besturen. Het regende en de nacht was buitengewoon donker; onopgemerkt kwam men de uitgezette posten van de landingspunten voorbij en de luitenant werd op eene landtong aan wal gezet, van waar het niet ver verwijderde en thans door tallooze vuren verlichte leger des vijands tamelijk goed overzien kon worden, terwijl kapitein Bennet, volgens afspraak, een weinig noordelijker aanhield, om het fort met de zich daarin bevindende strijdkrachten des vijands in oogenschouw te nemen. Nadat hij eenige oogenblikken gewacht had, om zich te overtuigen, dat hij niet bespied werd, stond hij op, om aan land te stappen, toen plotseling een strik over zijn hoofd tot aan zijn middel werd geworpen, en van achteren werd toegehaald zoodat zijne armen vastgesnoerd tegen zijn ligchaam zaten, waarna er nog een strik om zijn hals en de overige deelen zijns ligchaams werd geworpen. Dit alles geschiedde zoo gezwind en onverhoeds, dat de kapitein weerloos was, voor hij geluid kon geven.
‘Schurk! wat moet dat beteekenen?’ riep hij eindelijk.
‘Stil, Massa!’ fluisterde Tippo Saïb met geveinsde bezorgdheid, ‘spreek niet zoo luid, de Yankees kunnen ons misschien hooren!’
Een verschikkelijke vloek gaf te kennen, hoe Bennet dezen spot opnam, maar bedenkende, dat zijne eenige hoop op redding afhing van de goedheid desgenen, wiens gevangene hij was, verkropte hij zijne woede, en zeide op gedwongen vriendelijken toon.
‘Tippo! gij zult mij toch geen kwaad doen, of mij aan die verwenschte Yankees willen uitleveren? Denk aan mijne vrouw en mijne kinderen, denk aan Alice en -’
‘Ja Massa,’ viel Tippo hem in de rede, ‘bedenk gij, dat ge het niet noodig vondt, dat de kleine Alice haar goeden Tippo vaarwel zeide, en hoe gij het steeds trachttet te verhin- | |
| |
deren, dat zij een woord met den neger sprak, die haar zoo lief had. Maar dat is het niet, Massa, wat u in dezen toestand brengt. Ik geloof, dat uwe denkbeelden omtrent de Yankees zeer onjuist zijn, en ik wil u daarom in de gelegenheid stellen beter ingelicht te worden. Wij zullen te zamen naar het fort gaan, dan kunnen de Yankees het u van binnen even goed laten zien als van buiten. Dat is in elk geval nog meer, dan gij verwacht hadt, - niet waar Massa?’
Met deze woorden tilde Tippo zijn gevangene op en droeg hem met het grootste gemak, als of hij een kind op de armen had, aan land.
‘Welaan Massa!’ zeide hij, hem zorgvuldig op het zand nederleggende, ‘nu kunt gij kiezen. Moet ik u als een bundel stroo weder oppakken, of wilt gij loopen?’
‘Hoe kan ik loopen, zwarte schurk die gij zijt, als men mij de beenen heeft vastgesnoerd?’ vroeg de gevangene grimmig.
‘Ik zal den strik losmaken, als gij bedaard wilt medegaan en geen beweging maakt.’
‘Maak los, gij schoft, en -
‘Hei daar! gij zijt niet zeer beleefd, ik geloof, dat ik beter zal doen, u te dragen!’ zeide Tippo op verwijtenden toon, en was op het punt zijn weerloozen meester op nieuw van den grond te tillen, toen deze, bedenkende hoc belagchelijk het zou zijn, als hij op zulk eene wijze aan den vijand werd overgeleverd, zich haastte in beleefder bewoordingen zijne toestemming uit te drukken. Hiermede voldaan, maakte Tippo de banden van zijn gevangene in zooverre los, dat hij zonder bezwaar kon loopen. Vervolgens nam hij het eind van den strik, die den kapitein om den hals was geworpen, in de hand en beduidde hem, dat elke poging tot ontvlugten, het touw op gevoelige en minder aangename wijze zou doen toehalen. De kapitein hoorde deze mededeeling zwijgend aan, en stelde de waarheid daarvan niet op de proef, want hij volgde zijn gewezen slaaf geduldig tot aan het fort, waar zij op de nachtpost stuitten. Hier verhaalde Tippo zijne geschiedenis in korte bewoordingen en ontving het bevel, zich naar het hoofdkwartier te begeven, waar hij zijn gevangene onder het luide gelach der verbaasde toeschouwers afleverde. Spoedig daarna werd kapitein Bennet naar het Noorden getransporteerd, waar hem voor langen tijd een verblijf en verzekerde plaats werd aangewezen.
| |
| |
Ook Tippo Saïb vertrok naar het Noorden, maar niet als gevangene. Voor het eerst, sedert veertien jaren, smaakte hij het onwaardeerbaar genot, dat iemand, die de slavernij niet gekend heeft, nimmer kan beseffen, het voorregt, van zich vrij en naar alle zijden te kunnen bewegen. Een jaar lang leefde hij in Massachusets van zijn handenarbeid; zoodra de regering vergunning had gegeven tot het aanwerven van zwarte troepen, nam hij dienst bij eene neger-kompagnie en legde zich met allen ijver toe op zijne nieuwe pligten. Met welken woesten strijdlust en ontzettende wreedheid gekonfedereerden en federalisten tegen elkander woedden, en hoe het zuidelijke leger daarin werd bijgestaan door zijne viervoetige strijdmakkers, de vreeselijke bloedhonden, is algemeen bekend; Tippo's onbezweken moed, zijn voorbeeldig gedrag, verschaften hem weldra bevordering, in zooverre namelijk, als een man van zijne kleur die in het Amerikaansche leger kon erlangen, en op den 10den Julij 1863 vergezelde hij als sergeant zijn kapitein, bij de bestorming van het fort Wagner. De naam van hem, die den aanval bestuurde, is reeds door de geschiedenis geboekt. Eene natie treurt om den jeugdigen held, die op den gedenkwaardigen Julij-dag eeuwigen roem verwierf, eene natie is trotsch op hem, die daar zijne korte, maar schitterende loopbaan eindigde en op de plaats waar hij viel, met zijne negers werd begraven; maar geene pen gewaagde van het laatste bedrijf van een ander leven, dat minstens even verdienstelijk was geweest, als dat van den jeugdigen aanvoerder.
Tippo Saïb was de voorste in den strijd en vocht als een man, die weet, dat vrijheid of slavernij den uitslag van den kamp moet wezen. Drie vijanden waren reeds door hem geveld, toen hij plotseling een opgeheven sabel boven het hoofd van zijn kapitein zag flikkeren. Snel als de bliksem stak Tippo de bajonet uit, om den slag op te vangen, die met zoo veel kracht nederkwam, dat de kling van het zwaard in tweeën vloog. Oogenblikkelijk gaf hij zijn wapen eene andere rigting, met het doel, om het den ontwapenden officier in de borst te stooten, toen hij, opziende, tot zijne verbazing, in zijn vijand kapitein Fernald, zijn voormaligen meester, herkende. Een oogenblik draalde hij, een oogenblik, waarin zijne vrouw, die hem ontroofd was, zijn kind, dat hij zoo vurig bemind had, hem voor den geest kwamen - verbitterd klemde hij de hand nog vaster om het opgeheven moordtuig. Maar eer de noodlottige stoot gegeven werd en kapitein
| |
| |
Fernald den arm tot verdediging zijns levens kon opheffen, vloog eene andere herinnering door Tippo's naar wraak dorstende ziel. Het beeld van een klein meisje, met goudblonde lokken en de blanke armpjes smeekend naar hem uitstrekkende, kwam hem voor den geest! Een oogenblik duurde die verschijning, maar dat was voldoende. Het moordend wapen ontzinkt zijn hand en met heesche stem roept hij uit: ‘Vlugt, Massa! ik kan Alices vader niet dooden!’ Daarop wil hij met woesten oorlogskreet een ander vijand te gemoet springen, toen Fernald vloekend een revolver uit den gordel trekt, op Tippo aanlegt en de volle lading in het edelmoedige hart losbrandt, dat het laatste voorwerp zijner liefde zoo trouw gediend had. De strijdkreet besterft op des negers lippen, hij zinkt ontzield ter aarde.
Tippo behoorde onder het getal der gesneuvelde negers, die, op het met bloed gedrenkte slagveld, door den verbitterden vijand met hun kapitein in een gemeenschappelijken grafkuil werden geworpen, ten einde den blanken aanvoerder daardoor te onteeren. Daar rust Tippo. Maar al werden zijne daden met geen roem gekroond, al vond zijne deugd hier geene vergelding, de opperste regter heeft toch zijne beproevingen, den strijd van zijn edel hart, zijne zelfverloochening gezien en bij Hem zal hij vergelding vinden! |
|